5.3.1 Inleiding; titel 6 boek 5 BW
Indien een notaris door partijen wordt verzocht een akte op te stellen waarbij een erfdienstbaarheid wordt gevestigd dan zal hij daarbij veelal uitgaan van een model vestiging erfdienstbaarheid. Het ligt voor de hand dat de notaris gebruik maakt van het model vestiging erfdienstbaarheid van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (MODEL 5.3.1A) (hierna: KNB-model) of van een daaruit afgeleid kantoormodel.
Een erfdienstbaarheid is een last waarmee een onroerende zaak – het dienende erf – ten behoeve van een andere onroerende zaak – het heersend erf – is bezwaard. Voor het wezen van de erfdienstbaarheid is vereist het bestaan van twee onroerende zaken, waarvan het ene het heersende erf is en het andere het dienende. Aan het woord ‘erf’ moet dezelfde betekenis worden toegekend als bij het burenrecht: iedere onroerende zaak, zoals die nader bepaald wordt in art. 3:3, waaronder ook een opstal los van de grond, kan zijn begrepen indien deze is verzelfstandigd door middel van de vestiging van een opstalrecht (zie art. 5:84 lid 3).
Net als de opstalgerechtigde, kunnen ook de erfpachter en de vruchtgebruiker ten laste van de onroerende zaak waarop zij hun zakelijk recht hebben, erfdienstbaarheden verlenen. Beperkt gerechtigden zijn daarbij evenwel beperkt door het tijdvak van het genot dat zij zelf van die zaak hebben (art. 5:84).
Dit onderdeel bevat de volgende onderdelen:
– kenmerken van erfdienstbaarheden;
– kwalitatieve verbintenis;
– relatie tussen de erven;
– vestigingsvereisten;
– aard en inhoud erfdienstbaarheden;