8.4.1 Wettelijke beperkingen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur van een vereniging
Bij wettelijke beperkingen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur van een vereniging moet in de eerste plaats gedacht worden aan het bepaalde in art. 2:45 lid 2. Het betreft de mogelijkheid dat in de statuten van de vereniging bepaald wordt dat een bestuurder de vereniging slechts kan vertegenwoordigen met medewerking van een ander. Een dergelijke beperking van het bestuur is een uit de wet voortvloeiende beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid.
De tweede wettelijke beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid volgt uit art. 2:44 lid 2. Hierin is bepaald dat het bestuur van een vereniging slechts bevoegd is tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de vereniging zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt, indien dit uit de statuten voortvloeit. Stel: Eén van de voetbalvelden van een amateurvoetbalvereniging ligt op grond waarop de gemeente een woningbouwproject wil realiseren. De gemeente biedt het bestuur van de vereniging een mooie prijs voor de grond. Indien het bestuur van de vereniging hierop vervolgens ingaat en de grond verkoopt aan de gemeente is de vereniging hieraan slechts gebonden indien de statuten het bestuur hiertoe vertegenwoordigingsbevoegdheid verlenen. Bepalen de statuten niets hieromtrent, dan is de vereniging niet gebonden aan de verkoop. Er is sprake van een wettelijke beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid waarop slechts de vereniging jegens de gemeente een beroep kan doen (art. 2:44 lid 2 jo. art. 2:45 lid 3). Uit art. 2:44 lid 2 volgt voorts dat de statuten deze bevoegdheid aan beperkingen of voorwaarden kan binden. In de statuten kan bijvoorbeeld bepaald worden dat het bestuur slechts bevoegd is na goedkeuring van de algemene vergadering. Deze bepaling beperkt de vertegenwoordigingsbevoegdheid. Indien het bestuur grond aankoopt zonder dat de algemene vergadering goedkeuring heeft verleend, is de vereniging hieraan niet gebonden. Er is sprake van een wettelijke beperking in de zin van art. 2:45 lid 3.
Op deze plaats wil ik ook wijzen op de informele vereniging. Een dergelijke vereniging waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte, kan geen registergoederen verkrijgen (art. 2:30 lid 1). Deze beperking is een wettelijke beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur van de informele vereniging. Indien het bestuur een registergoed aankoopt, is de informele vereniging hieraan niet gebonden. De vereniging dient, indien zij de koop gestand wil doen, voor de overdracht van het registergoed de statuten in een notariële akte vast te leggen. Hiervoor is een besluit van de algemene vergadering vereist (art. 2:28). Ingeval aan de vertegenwoordigingshandeling van het bestuur een besluit van de algemene vergadering tot aankoop van het registergoed ten grondslag ligt, kan hieruit worden afgeleid dat de algemene vergadering hiermee ook de consequentie aanvaardt dat de statuten notarieel moeten worden vastgelegd (zie hierover C.H.C. Overes, Groene Serie Rechtspersonen, art. 2:30, aant. 2).
8.4.2 Wettelijke beperkingen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur van een stichting
Bij wettelijke beperkingen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur van een stichting kan in de eerste plaats gedacht worden aan bepalingen in de zin van art. 2:292 lid 2 waarin de mogelijkheid gegeven is in de statuten behalve aan het bestuur slechts vertegenwoordigingsbevoegdheid te verlenen aan een bestuurder tezamen met een of meer anderen. Indien een stichting op grond van art. 2:292 lid 2 in de statuten heeft bepaald dat de stichting behalve door het bestuur slechts door de voorzitter en een derde gezamenlijk wordt vertegenwoordigd, is sprake van een wettelijke beperking in de zin van art. 2:292 lid 3. Indien de voorzitter in plaats daarvan met een andere bestuurder gezamenlijk de stichting vertegenwoordigt, is de stichting aan deze rechtshandeling niet gebonden. Slechts de stichting kan een beroep doen op deze beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid.
De tweede wettelijke beperking betreft het verbod dat is neergelegd in art. 2:291 lid 2. Het bestuur is slechts bevoegd overeenkomsten aan te gaan tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt indien dit uit de statuten voortvloeit. Indien de statuten hieromtrent niets bepalen is het bestuur niet bevoegd tot bijvoorbeeld de aankoop van een registergoed.
Art. 2:291 lid 2 bepaalt voorts dat aan deze bevoegdheid in de statuten beperkingen en voorwaarden kunnen worden verbonden. Deze beperkingen en voorwaarden zijn wettelijke beperkingen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid als bedoeld in art. 2:292 lid 3. In de statuten kan bijvoorbeeld bepaald zijn dat het bestuur niet bevoegd is te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt, tenzij daartoe besloten is met een meerderheid van drie/vierde van de stemmen in een vergadering waarin alle in functie zijnde bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn. Vervolgens is overeenkomstig art. 2:291 lid 2 laatste zin in de statuten bepaald dat de genoemde beperking van de bestuursbevoegdheid mede geldt voor de bevoegdheid tot vertegenwoordiging. Indien het bestuur van een stichting die dergelijke bepalingen in de statuten heeft opgenomen bijvoorbeeld een pand koopt zonder dat daaraan voorafgaand een bestuursbesluit is genomen dat voldoet aan de gestelde statutaire eisen, is de stichting niet gebonden aan de koop.
8.4.3 Tegenstrijdig belang bij verenigingen en stichtingen
Voor de vereniging en de stichting geldt sinds de inwerkingtreding van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen op 1 juli 2021 een tegenstrijdig-belangregeling die voorziet in een besluitvormingsregeling. Hiermee is aangesloten bij de regeling zoals reeds op 1 januari 2013 bij Wet bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen voor NV’s en BV’s is ingevoerd (vergelijk art. 2:129 lid 6 en art. 2:239 lid 6, zie Stb. 2012, 455). Tot 1 juli 2021 gold met de invoering van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen de inmiddels vervallen tegenstrijdig-belangbepaling die was opgenomen in art. 2:47. Hierin was een tegenstrijdig belang geregeld in een vertegenwoordigingsbepaling. Hierin was bepaald dat in alle gevallen waarin de vereniging een tegenstrijdig belang had met één of meer bestuurders of commissarissen de algemene vergadering één of meer personen kon aanwijzen om de vereniging te vertegenwoordigen. Het bestuur bleef in beginsel vertegenwoordigingsbevoegd. Pas als de algemene vergadering één of meer personen daartoe aanwees, was het bestuur vertegenwoordigingsonbevoegd. Deze tegenstrijdig-belangregeling vertoonde gelijkenis met de tegenstrijdig-belangregeling die tot 1 januari 2013 gold voor de NV en de BV. De vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuurders van stichtingen werd tot 1 juli 2021 in beginsel niet beperkt door de omstandigheid dat een bestuurder een tegenstrijdig belang had met de stichting (zie in deze zin ook Hof Amsterdam 1 november 2001, NJ 2004, 528). Aan art. 2:44 en art. 2:291 is voor de vereniging respectievelijk de stichting een nieuw lid 6 toegevoegd met daarin een tegenstrijdig-belangregeling voor bestuurder(s). Aan art. 2:47 en art. 2:292a is een nieuw lid 7 toegevoegd met een tegenstrijdig-belangregeling voor de commissaris(sen) van de vereniging respectievelijk de stichting. Deze regeling houdt in dat bestuurders en toezichthouders van een vereniging respectievelijk een stichting niet mogen deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming als zij een direct of indirect belang hebben dat tegenstrijdig is met het belang van de stichting respectievelijk de vereniging en de daaraan verbonden onderneming of organisatie.
Als alle bestuurders een tegenstrijdig belang hebben, kan het bestuur geen besluit nemen en in dat geval verschuift de beslissingsbevoegdheid naar de raad van commissarissen. Als er geen raad van commissarissen is, is de algemene vergadering bevoegd het besluit te nemen over de tegenstrijdig-belanghandeling. Voor de commissarissen geldt een overeenkomstige regeling. Commissarissen met een tegenstrijdig belang mogen niet deelnemen aan de beraadslaging en de besluitvorming hieromtrent. Wanneer alle commissarissen een tegenstrijdig belang hebben, is de algemene vergadering beslissingsbevoegd. In de statuten kan overigens anders worden bepaald. De statuten kunnen bijvoorbeeld inhouden dat het besluit alsnog genomen kan worden door het bestuur of door de raad van commissarissen. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat de rechtspersoon ook in geval van tegenstrijdig belang van één of meer bestuurders of commissarissen, een besluit kan nemen. Bovendien wordt voorkomen dat de tegenstrijdig-belangregeling te belastend is. Indien een bestuurder in strijd handelt met de tegenstrijdig-belangregeling zal het betreffende besluit vernietigbaar zijn op grond van art. 2:15 lid 1 aanhef en onder a. Er is sprake van strijd met de bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen. De vernietiging van het besluit heeft geen gevolgen voor de rechtsgeldigheid van rechtshandelingen die verricht zijn ter uitvoering van het besluit. Ook de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur en de bestuurders blijft ongewijzigd. Een en ander betekent niet dat een derde die wist dat de bestuurder handelde in strijd met de tegenstrijdig-belangregeling, in alle gevallen beschermd wordt. Zo kan het bewust profiteren van het schenden van de tegenstrijdig-belangregeling, onder omstandigheden onrechtmatig zijn.
Art. 2:291 lid 6 en art. 2:292a lid 7 bevatten een aanvulling voor bestuurders en commissarissen van een stichting. Reden daarvoor is dat de stichting geen algemene vergadering kent. Voor stichtingen wordt daarom bepaald dat als de stichting geen raad van commissarissen heeft, de bevoegdheid ook in geval van tegenstrijdig belang van de bestuurders blijft rusten bij het bestuur. Het bestuur van de stichting moet dan wel schriftelijk vastleggen wat de overwegingen zijn die aan het besluit ten grondslag liggen. Als de stichting wél een raad van commissarissen heeft, blijft deze raad van commissarissen ook in geval van tegenstrijdig belang van de commissarissen bevoegd om te beslissen. Ook voor de raad van commissarissen geldt dan dat de overwegingen die aan het besluit ten grondslag liggen, schriftelijk moeten worden vastgelegd. De gedachtengang hierachter is dat bestuurders en commissarissen zich op deze wijze rekenschap moeten geven van de norm dat zij bij de vervulling van hun taak, de belangen van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie dienen te laten prevaleren boven hun persoonlijke belangen. Als de bestuurder achteraf verantwoording moet afleggen voor het door hem genomen besluit en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, kan de schriftelijke vastlegging hem hierbij helpen. Aan de niet correcte naleving van dit vereiste zijn geen gevolgen verbonden voor de rechtsgeldigheid van het besluit in die zin dat het besluit nietig of vernietigbaar (art. 2:14 en 2:15) zou zijn. De schriftelijke vastlegging ziet niet op de totstandkoming van het besluit (zie Memorie van Toelichting Wet bestuur en toezicht Rechtspersonen p. 5-6).