17.2.1 Vormen van joint ventures
In de Nederlandse wetgeving wordt nergens het begrip joint venture genoemd en er bestaat voor de joint venture geen specifieke rechtsvorm. Wel wordt het woord samenwerking incidenteel gebezigd, onder meer voor de BV in de art. 2:263 lid 3 sub d en art. 2:265 lid 1 sub b en c (in het kader van het structuurregime), overigens zonder dat een definitie van dit begrip samenwerking wordt gegeven. Ook inzake het jaarrekeningenrecht zijn er specifieke bepalingen op de joint venture van toepassing (bijvoorbeeld art. 2:409, waar de proportionele consolidatie bij een joint venture is geregeld).
Het navolgende is gebaseerd op de definitie die door J.A.M. ten Berg wordt gegeven in Ars Aequi (1994/95, nr. 5, p. 7): ‘van een joint venture is sprake als twee of meer overigens zelfstandig blijvende ondernemingen gezamenlijk een nieuwe (afzonderlijke) onderneming opzetten, al dan niet voor een bepaalde periode, en deze onderneming door middel van inbreng voorzien van de nodige knowhow en financieringsmiddelen, een en ander ter verwezenlijking van een gemeenschappelijk doel.’
Een joint venture (letterlijk: gezamenlijke onderneming) is dus een samenwerkingsverband tussen twee of meer partijen, waarbij zij een economische activiteit ondernemen en de daaruit voortvloeiende winst of het verlies delen.
Een joint venture kan verschillende rechtsvormen aannemen; de vormen die worden behandeld zijn de BV, de personenvennootschap, de coöperatie en de (onbenoemde) samenwerkingsovereenkomst. Deze laatste, de joint venture in de vorm van een eenvoudig samenwerkingscontract, wordt slechts summier behandeld.
Wel worden besproken in onderdeel 17.2.1.4 de onderwerpen waaraan moet worden gedacht bij het sluiten van een joint venture overeenkomst.
De motieven voor partiële samenwerking in de vorm van een joint venture zijn talrijk. Te denken valt aan gezamenlijke verkrijging en toepassing van knowhow (research), risicobeperking, verbetering van concurrentiekracht, besparing van kosten en inzet van kapitaal of andere middelen en de vereenvoudiging van financieringsmogelijkheden. Een reden om een joint venture aan te gaan kan onder meer ook zijn de noodzaak of wens tot internationale samenwerking (zie onderdeel 17.2.1.5).
Juist omdat de redenen voor het aangaan van een joint venture zeer verschillend kunnen zijn, valt ook niet in het algemeen te zeggen wat de meest geëigende rechtsvorm daarvoor is.
Bij het kiezen van een rechtsvorm zijn onder meer van belang de aard van de onderneming, de vermoedelijke duur van de samenwerking, de wijze waarop partijen de zeggenschap willen verdelen, de flexibiliteit, het aansprakelijkheidsrisico en – vaak doorslaggevend – de fiscale gevolgen.
De deelnemers in een joint venture dragen ieder bedrijfsmiddelen bij, zoals kapitaal, arbeid, grondstoffen en knowhow. De samenwerking kan eenmalig of langdurig zijn. Een voorbeeld van een joint venture voor een specifiek project, en daarmede met een kortere looptijd, is Grondexploitatiemaatschappij Waalsprong CV. Deze commanditaire vennootschap is een samenwerking tussen de gemeente Nijmegen en een aantal projectontwikkelaars en woningbouwcorporaties. De samenwerking richt zich op een gezamenlijke exploitatie van grond voor woningbouw en heeft een looptijd van 20 jaar (tot 2028).
Een voorbeeld van een samenwerking met een looptijd voor onbepaalde tijd is ABN AMRO Verzekeringen, een joint venture tussen ABN AMRO en Nationale Nederlanden.
Het belangrijkste verschil tussen een joint venture en een fusie (zie onderdeel 17.4) is dat bij een joint venture de partners ieder zelfstandig blijven, terwijl bij een bedrijfsfusie of een juridische fusie de partners in een nieuwe rechtsvorm samengaan.
Naast voordelen, zoals behoud van zelfstandigheid van de partners en economies of scale, hebben joint ventures ook nadelen. Mogelijk de belangrijkste is het gevaar voor conflicten bij besluitvorming (patstellingen), in het bijzonder bij 50/50-joint ventures. Daarom is de redactie van de aan de joint venture ten grondslag liggende overeenkomst van groot belang.
17.2.1.1 Joint venture BV
Een joint venture kan de vorm aannemen van een BV. Zie omtrent de BV uitgebreider hoofdstuk 2.
Onder een joint venture BV wordt verstaan een BV die is opgericht voor een enkel doel (dat van de samenwerking) die veelal niet verder betrokken wordt bij of geïntegreerd is in de concerns van de deelnemende partijen. Een joint venture kan ook de vorm van een NV of coöperatie krijgen. Voor een bank is dit verplicht, op grond van art. 3:20 van de Wet op het Financieel Toezicht.
De samenwerking wordt vastgelegd in de statuten en veelal, daarnaast, aanvullend in een aandeelhoudersovereenkomst of joint venture overeenkomst waarin zij hun onderlinge verhouding met betrekking tot de (gezamenlijke) onderneming regelen (zie onderdeel 17.2.1.4). In de statuten en/of deze overeenkomst komen onderwerpen aan de orde, zoals het doel van de joint venture, de duur, de inbreng door ieder van partijen, de kapitaals- en financieringsbehoefte, de winstverdeling, bestuur en toezicht (governance), de verhouding van de aandelenpakketten, afspraken over de verplichting tot het overdragen dan wel overnemen van aandelen, concurrentiebedingen, geheimhoudingsplicht en afspraken die bewerkstelligen dat de aandeelhouders zich niet zonder meer kunnen terugtrekken. Door middel van het opnemen in de statuten van de kwaliteitseis dat een aandeelhouder partij moet zijn bij de aandeelhoudersovereenkomst of joint venture overeenkomst wordt zakelijke werking gegeven aan de contractuele afspraken.
Enkele voordelen van een joint venture in de vorm van een kapitaalvennootschap ten opzichte van een (onbenoemde) joint venture overeenkomst dan wel een personenvennootschap zijn:
– Beperking van aansprakelijkheid
Anders dan bij een personenvennootschap zijn de deelnemers niet met hun hele vermogen aansprakelijk, maar slechts verplicht tot storting van het (nominale) bedrag van de door hen genomen aandelen dan wel het bedrag waartoe zij zich onderling hebben verplicht. De aansprakelijkheid van vennoten kan overigens bij een personenvennootschap beperkt worden door het tussenschuiven van BV’s als vennoten of door gebruikmaking van een commanditaire vennootschap met een BV als beherende vennoot (zie omtrent personenvennootschappen onderdeel 17.2.1.2).
– Continuïteit
De besloten vennootschap is rechtspersoon en daarmee zelfstandig drager van rechten en plichten, los van de deelnemende partijen. Haar vermogen is anders dan bij de personenvennootschap geen mede-eigendom van de joint venture-partners (zie hoofdstuk 3 en onderdeel 17.2.1.2).
– Eenvoudige toe- en uittreding
Door uitgifte van nieuwe aandelen door de BV dan wel overdracht door de zittende aandeelhouders aan een nieuwe aandeelhouder kan op eenvoudige wijze deelname van een nieuwe partij worden bewerkstelligd. Op deze laatste wijze kan ook het vertrek (uittreden) van een van de deelnemers zijn beslag krijgen. Bij toe- en uittreding van vennoten van een personenvennootschap en van deelnemers aan een overeenkomst moet, naast de wijziging van de overeenkomsten, het vermogen dat aan de personenvennootschap of aan de deelnemers tezamen toebehoort, afzonderlijk worden overgedragen.
Een joint venture kan uiteraard ook worden aangegaan in de vorm van een NV. In dit verband zijn de voornaamste verschillen tussen de BV en de NV:
Het minimum geplaatst en gestort kapitaal is voor een NV € 45.000,-. Voor een BV geldt geen minimumkapitaal. De oprichters kunnen zelf bepalen met welk kapitaal zij de BV bij oprichting financieren.
De regels van kapitaalbescherming zijn op een aantal punten anders voor de NV dan voor de BV. Zo geldt voor de NV een aantal formaliteiten voor het bijeenbrengen (storting, inbreng) van kapitaal, zoals een bankverklaring (art. 2:93a) en een beschrijving resp. accountantsverklaring bij inbreng in natura (art. 2:94a en art. 2:94b). Ook bij uitkeringen gelden verschillende regels voor de NV en de BV (art. 2:105 resp. 2:216).
Uitgangspunt van Boek 2 BW is dwingend recht (art. 2:25), maar voor de BV kan van een aantal wettelijke bepalingen bij de statuten worden afgeweken, waar dit voor de NV niet mogelijk is.
Dit geldt bijvoorbeeld voor de procedure voor benoeming en ontslag van bestuurders en commissarissen (art. 2:242 en 252). In aanvulling op op de regeling dat de algemene vergadering bestuurders benoemt bepaalt art. 2:242 lid 1 voor de BV dat de statuten kunnen bepalen dat benoeming ook kan plaatsvinden door een vergadering van houders van aandelen van een bepaalde soort of aanduiding. In de praktijk bestaat juist aan deze mogelijkheid behoefte bij joint ventures. Ieder van de aandeelhouders (deelnemers) in de joint venture kan daarmee zijn eigen bestuurder en commissaris benoemen en ontslaan.
Ook geeft de wet voor de BV ruimere mogelijkheden dan voor de NV om buiten vergadering te besluiten of de algemene vergadering buiten Nederland te laten plaatsvinden (zie art. 2:226 lid 1). De algemene vergadering wordt gehouden ter plaatse bij de statuten vermeld of anders in de gemeente waar de vennootschap haar woonplaats heeft. De in de statuten vermelde plaats kan ook een plaats buiten Nederland zijn, hetgeen in internationale joint venture verhoudingen praktisch kan zijn (let daarbij wel op de mogelijke fiscale gevolgen).
Art. 2:87 lid 1 bepaalt voor de NV dat de statuten niet mogen leiden tot feitelijke onoverdraagbaarheid van aandelen. Juist bij joint ventures kan behoefte bestaan aan een tijdelijke onoverdraagbaarheid van aandelen, om te voorkomen dat een van de deelnemende partijen zich voortijdig ‘terugtrekt’. Art. 2:195 lid 3 bepaalt voor de BV dat de overdraagbaarheid van aandelen voor een bepaalde termijn kan worden uitgesloten. Hiervoor geldt als regel dat een termijn van 5 jaar en in uitzonderlijke gevallen zelfs een termijn van 20 jaar als redelijk kan worden aangemerkt (Kamerstukken II 2006/07, 31058, nr. 3, p. 50-51). Lid 4 van dit artikel maakt een besluit tot statutenwijziging waarbij de overdraagbaarheid voor een bepaalde termijn wordt uitgesloten, slechts mogelijk met algemene stemmen van alle aandeelhouders. Het verdient daarom aanbeveling de onoverdraagbaarheid van de aandelen, indien gewenst, bij oprichting in de statuten op te nemen.
Statutaire regelingen versus contractuele regelingen
Voor een BV is het mogelijk om voorzieningen in de statuten op te nemen die bij een NV in aandeelhoudersovereenkomsten moeten worden geregeld. Voor een joint venture zijn met name de volgende onderwerpen van belang (zie ook onderdeel 17.2.1.4): de financiering van de vennootschap, de uitoefening van het stemrecht op aandelen en het stemgedrag van de aandeelhouders in de algemene vergadering, verschillen en afwijkingen in winstrechten, een concurrentiebeding en de verplichting tot overdracht of overname van de aandelen.
Zoals iedere overeenkomst geldt ook een aandeelhoudersovereenkomst in beginsel slechts tussen partijen en kan deze alleen gewijzigd worden met instemming van alle partijen.
De statuten kunnen (volgens art. 2:192 lid 1 sub a) voor de BV bepalen dat verplichtingen van verbintenisrechtelijke aard aan het aandeelhouderschap kunnen worden verbonden. Die verplichtingen kunnen gelden jegens de vennootschap of derden of tussen aandeelhouders onderling. Aan zittende aandeelhouders kunnen dergelijke verplichtingen niet tegen hun wil worden opgelegd.
Voorbeelden van statutaire verplichtingen die op grond van art. 2:192 kunnen worden ingevoerd zijn de verplichting tot het verstrekken van een lening of extra kapitaal (agio) aan de vennootschap of de verplichting tot levering van producten aan de vennootschap. Ook valt te denken aan verplichte afname van goederen van de joint venture BV.
De genoemde andere onderwerpen (die bij een NV gebruikelijk in een aandeelhoudersovereenkomst worden opgenomen) kunnen in de statuten van een BV worden geregeld. Dit is met name van belang omdat statutaire regelingen, anders dan bepalingen uit een aandeelhoudersovereenkomst, ook gelden voor later toetredende aandeelhouders (kwalitatieve werking). Door toe te treden als aandeelhouder van de vennootschap gelden voor deze nieuwe aandeelhouders de in de statuten neergelegde verplichtingen.
Een ander verschil tussen een statutaire regeling en een regeling in een overeenkomst is de werking van de statuten: statutaire regelingen hebben goederenrechtelijke werking. Een overdracht in strijd met een statutaire bepaling, zoals een blokkeringsregeling, is niet geldig. Een contractuele overdrachtsbeperking leidt bijvoorbeeld anders dan een statutaire beperking, niet tot ongeldigheid van de overdracht, maar slechts tot wanprestatie jegens de andere contractspartij(en).
Het niet-naleven van een statutaire verplichting kan, anders dan bij verplichtingen die voortvloeien uit een aandeelhoudersovereenkomst (waar mogelijk boeteclausules van toepassing zijn), in de statuten worden onderworpen aan vennootschapsrechtelijke sancties, zoals het ontzeggen van het recht op deelname aan de algemene vergadering of opschorting van het stemrecht.
De openbaarheid van de statuten (bij het handelsregister) is in de praktijk soms juist de reden om te kiezen voor een aandeelhoudersovereenkomst. Aandeelhouders willen niet dat alles wat zij overeenkomen voor de buitenwereld ter inzage ligt (bijvoorbeeld winstverdelingsafspraken, doelstellingen van de joint venture). Bovendien zijn aandeelhoudersovereenkomsten, anders dan statuten, vormvrij, terwijl sommige regelingen zich ook niet echt lenen voor statuten (bijvoorbeeld uitoefening stemrecht, winstverdeling, prijsvaststellingsclausules).
Voorts zijn wettelijke regels niet dusdanig flexibel dat alle afspraken tussen aandeelhouders in de statuten kunnen worden geregeld.
Niet mogelijk is de zogenoemde incorporation by reference, dat wil zeggen het in de statuten verwijzen naar een aandeelhoudersovereenkomst en aan overtreding daarvan voor alle (ook later toegetreden) aandeelhouders bepaalde gevolgen binden. Omdat de aandeelhoudersovereenkomst niet in de statuten staat en de inhoud niet voor derden kenbaar is zijn toekomstige aandeelhouders daaraan niet gebonden. Wel kunnen de statuten van een BV bepalen dat aan het aandeelhouderschap van alle aandelen of aandelen van een bepaalde soort verplichtingen van verbintenisrechtelijke soort zijn verbonden jegens de vennootschap of derden of tussen aandeelhouders onderling (art. 2:192 lid 1 sub a). Zie hierover P.H.N. Quist, ‘Incorporation by reference in joint-venture verhoudingen’, TOP 2019/5.
Kwaliteitseis
Bij een joint venture BV kunnen de statuten als kwaliteitseis aan het aandeelhouderschap verbinden dat de aandeelhouder partij moet zijn bij een aandeelhoudersovereenkomst (art. 2:192 lid 1 sub b). Bepaald wordt dan dat zolang een aandeelhouder niet aan deze eis voldoet het stemrecht, vergaderrecht en recht op uitkeringen wordt opgeschort (art. 2:192 lid 4), terwijl er bovendien een aanbiedingsplicht in de statuten kan worden opgenomen (art. 2:192 lid 1 sub c).
Structuurregeling en joint venture
Art. 2:153/art. 2:263 lid 1 geeft aan wanneer een NV of BV structuurvennootschap is. In lid 3 van deze artikelen wordt een viertal gevallen genoemd waarin een NV/BV die als zodanig aan de in lid 1 genoemde vereisten voldoet, wordt vrijgesteld van de verplichtingen op grond van de structuurregeling.
Art. 2:153/art. 2:263 lid 1 sub d betreft de vrijstelling voor de joint venture, dat wil zeggen een vennootschap waarin (a) voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal volgens (b) een onderlinge regeling tot samenwerking wordt deelgenomen door (c) twee of meer structuurvennootschappen. Het gaat hier dus om grote (structuurvennootschap) joint ventures waarin NV’s of BV’s samen deelnemen voor tenminste 50% van het geplaatste kapitaal. Doorslaggevend is de aanwezigheid van een onderlinge regeling tot samenwerking. Het enkele feit dat twee of meer structuurvennootschappen samen ten minste de helft van de aandelen in een (derde) structuurvennootschap houden is niet voldoende voor de vrijstelling.
Of sprake is van een onderlinge regeling tot samenwerking zal niet altijd gemakkelijk te beantwoorden zijn. De onderlinge regeling tot samenwerking behoeft niet schriftelijk te zijn vastgelegd en behoeft ook niet te leiden tot nauwkeurig vastgelegde verplichtingen (Hof Amsterdam, 4 juni 1982, NJ 1990, 828). Een denkbare vorm van een dergelijke samenwerking zou kunnen zijn wanneer de aandelen gecertificeerd zijn (onderdeel 17.3.5).
Voor een joint venture-vennootschap waarin twee aandeelhouders ieder voor de helft van de aandelen deelnemen (ook zonder dat aan deze samenwerking een onderlinge regeling ten grondslag ligt) volgt de vrijstelling van het structuurregime uit het bepaalde sub a van het genoemde artikellid.
17.2.1.2 Personenvennootschap
Een samenwerkingsverband kan behalve via een BV ook de vorm krijgen van een personenvennootschap of personenassociatie. De meest geëigende ondernemingsvorm daarvoor is een vennootschap onder firma (vof). Deze is van oudsher de samenwerkingsvorm waarin een bedrijf wordt gedreven, anders dan de maatschap, de klassieke rechtsvorm voor het beroep. De maatschap is geregeld in de art. 7A:1655-1688 en de vof en de cv in de art. 15-34 WvK. In april 2016 heeft een op particulier initiatief tot stand gekomen werkgroep een Rapport Modernisering personenvennootschappen uitgebracht, inhoudende onder meer een voorstel van wet en memorie van toelichting voor een nieuwe Titel 7.13. Mede naar aanleiding van en gebaseerd op dit voorstel is een voorontwerp opgesteld voor een wetsontwerp Modernisering personenvennootschappen. Zie over dit wetsvoorstel onder meer het themanummer Ondernemingsrecht 2019/105, met bijdragen van M. van Olffen, V.A.E.M. Meijers, W.J.M. van Veen, B.F. Assink, S.E. van der Waals, H.E. Boschma, I.S. Wuisman, J.B. Huizink, A.J.S.M. Tervoort, M.J.A. van Mourik, D.F.M.M. Zaman, Chr. M. Stokkermans, P.P.D. Mathey-Bal, S. Perrick, S.A. Stevens. Zie omtrent de personenvennootschappen uitgebreider onderdeel 1.9 en hoofdstuk 3.
Er zijn vele motieven om te kiezen voor een personenvennootschap in plaats van een BV als samenwerkingsverband (zie D.F.M.M. Zaman, Flexibele rechtsvormen, Serie vanwege het Van der Heijden Instituut, Nijmegen, deel 98, p. 23-36). Hoewel dit stuk is geschreven naar aanleiding van Wetsvoorstel 28 746 (Titel 7.13 BW) geldt het daar opgemerkte in grote lijnen ook voor de personenvennootschap naar huidig recht.
Een van de belangrijkste redenen om te kiezen voor een vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap is de fiscale transparantie: voor de belastingheffing wordt door de vennootschap heen gekeken, mits deze fiscaal ook ‘besloten’ is. Dit maakt het onder andere mogelijk om de (aanloop)verliezen van de joint venture te compenseren met de winsten van de joint venture-partners, waar dit bij de BV niet mogelijk zou zijn omdat de partners geen fiscale eenheid kunnen aangaan met de BV. Daarvoor is een deelneming van minimaal 95% vereist.
Een andere reden kan zijn gelegen in het risicoprofiel van het bedrijf. Als dat niet bijzonder hoog is spelen redenen van beperking van aansprakelijkheid geen rol en is er wat dat betreft geen specifieke reden om voor een BV te kiezen.
De wettelijke regeling van de personenvennootschappen is, zeker vergeleken met die van de NV en BV, uiterst summier en dan nog grotendeels van regelend recht. Dit kan – onder omstandigheden – als voordeel gelden.
Hybride samenwerkingsvormen
Door toepassing van zowel de BV-vorm als die van de personenvennootschap ontstaat een ‘hybride’ samenwerkingsvorm, bijvoorbeeld een vof met twee BV’s als vennoten of een cv met een BV als beherend vennoot. Doel van deze hybride vormen is de koppeling van de fiscale voordelen (transparantie) aan beperking van aansprakelijkheid. De gelijke of hoofdelijke verbondenheid van de vennoten van een maatschap of vof beperkt zich dan immers tot het vermogen van de vennoten, de BV’s of de beherend vennoot BV (de zogenoemde ‘BV/CV’, als Nederlandse variant op de Duitse GmbH & Co KG).
1. Samenwerking in vof (OV) met BV’s als (tussengeschakelde) vennoten
2. Samenwerking in cv(R) met BV als beherend vennoot
De keuze voor de personenvennootschap als joint venture ligt met name voor de hand bij projecten waar de fiscale transparantie relevant is, projectontwikkeling zoals samenwerkingen in de bouw (bijvoorbeeld verschillende aannemers werken samen aan de aanleg van een weg of de aanleg van een haven) en bij vastgoed of andere beleggingsfondsen.
17.2.1.3 Coöperaties
De coöperatie is een vereniging die de materiële belangen van haar leden behartigt door overeenkomsten met hen af te sluiten in het bedrijf dat zij ten behoeve van die leden uitoefent, zie art. 2:53 lid 1. Anders dan de gewone vereniging (art. 2:26 lid 3) mag de coöperatie de winst die zij maakt in het bedrijf uitkeren aan de leden. Naast de wettelijke regeling van titel art. 2:3 zijn de bepalingen die gelden voor de gewone vereniging (titel art. 2:2) grotendeels van overeenkomstige toepassing op de coöperatie. Zie omtrent de coöperatie uitgebreid onderdeel 4.12.
De overeenkomsten die de coöperatie met haar leden sluit, mag zij ook met anderen aangaan, maar niet in overwegende mate.
17.2.1.3.1 Kenmerken
Er worden verschillende soorten coöperaties onderscheiden:
– bedrijfscoöperaties, waarbij de leden het bedrijf uitoefenen en de coöperatie diensten (zoals in- of verkoop) voor de leden verzorgt. Een voorbeeld hiervan is de Koninklijke Coöperatieve Bloemenveiling Royal FloraHolland UA;
– producten- of dienstencoöperaties, waarbij de leden werknemer zijn van de coöperatie, zoals bij AgruniekRijnvallei UA;
– consumentencoöperaties, waarbij de leden goederen of diensten kopen van de coöperatie, die deze voor de leden heeft ingekocht, zoals Dela, Coöperatie voor het verzekeren en verzorgen van begrafenissen en crematies UA.
Tegenwoordig worden – veelal om fiscale redenen – coöperaties ook wel opgericht met als doel het verlenen van financiële diensten ten behoeve van de leden. In feite opereren deze coöperaties dan als holding.
De bekendste coöperatie was waarschijnlijk de Rabobank, waarbij alle Rabobankvestigingen lid waren van een overkoepelende coöperatie.
17.2.1.3.2 Oprichting en structuur
De coöperatie wordt bij notariële akte opgericht door minimaal twee personen (art. 2:54 lid 1).
Het woord coöperatie moet opgenomen worden in de naam, die wordt afgesloten met de letters WA, BA of UA. Die afkortingen geven aan onder welke aansprakelijkheidregeling de leden van de coöperatie vallen.
17.2.1.3.3 Aansprakelijkheid
De coöperatie is als rechtspersoon aansprakelijk voor haar verplichtingen. In afwijking hiervan bepaalt art. 2:55 lid 1 dat bij ontbinding van de coöperatie de leden ieder voor een gelijk deel jegens de coöperatie aansprakelijk zijn voor een tekort. Van deze wettelijke aansprakelijkheid (W.A.) kan worden afgeweken door de aansprakelijkheid uit te sluiten (U.A.) of tot een maximum te beperken (B.A.). De leden kunnen op een uitsluiting of beperking alleen een beroep doen als de alleen een beroep doen als de coöperatie aan het slot van haar naam de desbetreffende letters heeft geplaatst.
Ook de anti-misbruikwetgeving is op de coöperatie van toepassing (art. 2:53a jo. art. 2:50a).
17.2.1.3.4 De structuurcoöperatie
Op ‘grote’ NV’s en BV’s (vennootschappen die aan de criteria van de art. 2:153 lid 2 respectievelijk art. 2:263 lid 2 voldoen) is de structuurregeling van toepassing. Deze regeling is in de in de art. 2:155 lid 2 respectievelijk 263 lid 2 genoemde gevallen in verzwakte vorm van toepassing. De Raad van Commissarissen in plaats van de algemene vergadering van aandeelhouders benoemt dan het bestuur.
Ook op grote coöperaties is het structuurregime van toepassing, maar dan altijd in ‘verzwakte’ vorm, dit omdat de leden in een coöperatie een grotere rol spelen dan de aandeelhouders in een vennootschap.
Van een structuurcoöperatie is sprake als de coöperatie voldoet aan de drie in art. 2:63b genoemde vereisten (zie onderdeel 4.13.8). De structuurregeling is niet van toepassing op een coöperatie die (nagenoeg) uitsluitend beheers- en financieringsactiviteiten verricht voor haar afhankelijke maatschappijen en deelnemingen.
Een structuurcoöperatie heeft een verplichte raad van commissarissen, waarvan de leden worden benoemd door de algemene ledenvergadering op voordracht van de raad van commissarissen.
De raad van commissarissen van een structuurcoöperatie heeft in grote lijnen dezelfde bevoegdheden al de raad van commissarissen in een structuurvennootschap. Het grootste verschil houdt verband met de hiervoor genoemde grotere rol van de leden in en structuurcoöperatie: de algemene ledenvergadering in heeft altijd de bevoegdheid om de bestuurders te benoemen en te ontslaan. Voorts bestaat bij coöperaties niet de mogelijkheid om door het opzeggen van het vertrouwen de hele raad van commissarissen te ontslaan.
17.2.1.4 Joint venture overeenkomst
Zoals al in de inleiding is aangegeven behandelen wij de joint venture in de vorm van een eenvoudig (onbenoemd) samenwerkingscontract niet uitgebreid. Veelal zal immers de samenwerking gestalte krijgen in de vorm van een gezamenlijke onderneming in een BV of personenvennootschap. Ook voor joint ventures wordt veelal naast de statuten òf de vennootschapsovereenkomst nog een joint venture (of aandeelhouders)overeenkomst gesloten, waarin dezelfde onderwerpen aan de orde komen als bij een zuiver contractuele joint venture. Een zuiver contractuele joint venture dient meestal voor een kortlopend project, waarna de overeenkomst tot samenwerking eindigt.
Zo is in 2004 een contractuele joint venture gesloten tussen de Nederlandse TenneT BV en de Noorse TSO Statnett voor de aanleg van een gelijkstroomverbinding tussen Noorwegen en Nederland, het NorNed project. Over dergelijke overeenkomsten kunnen wel enige algemene opmerkingen worden gemaakt, maar ieder geval vereist een eigen, op de situatie toegespitste regeling.
Onderwerpen die in een (zuiver contractuele) joint venture in de vorm van een samenwerkingsovereenkomst dienen te worden geregeld zijn onder meer:
– Duur (met mogelijke opzegtermijnen) en doel (bijvoorbeeld door uitgebreide overwegingen op te nemen) van de samenwerkingsovereenkomst.
– Inbreng en financiering. Wat, hoeveel en op welke wijze (juridisch, economisch, genot) wordt ingebracht bij het begin van de joint venture en eventueel ook later (ontwikkelfase, opstartfase, exploitatiefase e.d.).
– Welke kosten – zoals ontwikkelkosten – en baten ten laste respectievelijk ten gunste komen van de joint venture.
– Beschikbaarstelling van personeel (bijvoorbeeld via detachering) en de daaraan verbonden kosten.
– Exclusiviteit, waarbij de partners toezeggen op het terrein van de samenwerking noch zelfstandig noch in samenwerking met anderen concurrerende activiteiten te zullen ontwikkelen.
– Afbakening dan wel uitsluiting van aansprakelijkheid van de partners jegens elkaar voor schade ten gevolge van de deelname aan de joint venture. Hierbij kan worden gedacht aan een maximering tot het bedrag van de inbreng, uitsluiting van gevolgschade alsmede vrijwaring voor de aansprakelijkheid wegens schade. Partijen spreken daarbij bijvoorbeeld af dat zij niet beogen door middel van hun samenwerking een vof of andere personenvennootschapsvorm aan te gaan. Toets aan de feitelijke situatie blijft niettemin vereist. Een overeenkomst kan ook ongemerkt veranderen in een personenvennootschap. Zie voor een voorbeeld hiervan het arrest van de Hoge Raad d.d. 2 september 2011, JOR 2011/361 (m.nt. Stokkermans), NJ 2012/75 (m.nt. Van Schilfgaarde).
– Geheimhoudingsplicht van de partners ten opzichte van derden van kennis en informatie die door de andere partner ter beschikking is gesteld. Hetzelfde geldt voor rechten op intellectuele eigendom.
– Gronden voor tussentijdse ontbinding van de overeenkomst, zoals het geval dat een der partners wordt overgenomen (‘change of control’), in staat van faillissement komt te verkeren of zijn verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst niet nakomt, sancties (boetebepalingen) e.d.
– Een geschillenregeling, zoals arbitrage, bindend advies (bijv. ook bij patstelling in geval van 50/50 joint venture) of de keuze van een bevoegde rechter.
17.2.1.5 Internationale samenwerking
Joint ventures in internationaal verband betreffen dikwijls een (vanuit Nederland gezien) nationale en een buitenlandse partner, ook al is denkbaar dat twee of meer internationale partijen om fiscale redenen of om een ‘neutraal’ land te hebben voor de onderneming voor een Nederlandse joint venture kiezen (bijvoorbeeld de samenwerking in Airbus tussen Duitse, Franse en Spaanse ondernemingen/overheden die via Nederland loopt). Zie ook onderdeel 1.2.
Sommige (met name niet-westerse) overheden verlangen dat een buitenlands bedrijf dat op hun grondgebied activiteiten wil ontwikkelen dat doet middels een joint venture met een lokaal bedrijf. Het westerse bedrijf kan zijn voordeel doen met de marktkennis van de lokale partner, deze laatste met de technologische kennis van de westerse deelnemer.
Zo bestaat sinds 2005 een joint venture tussen het Luxemburgse Skype Technologies S.A. en TOM Online, een dochter van de Chinese TOM Group Limited, die opereert op de Chinese communicatiemarkt.
In internationaal (Europees) verband kan een samenwerking gestalte krijgen in daarvoor beoogde rechtsvormen als het EESV (Europees Economisch Samenwerkingsverband) en de Europese Coöperatieve Vennootschap (ECV). In de praktijk worden deze vormen zelden toegepast wegens onbekendheid met de rechtsvormen, potentiele aansprakelijkheid (EESV) of fiscale gevolgen.
Het op de joint venture overeenkomst toepasselijke recht wordt bepaald op grond van de conflictregels die gelden voor de overeenkomst in het algemeen. Binnen de Europese Unie gebeurt dat aan de hand van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO). In de verdragsstaten wordt het toepasselijke recht op basis van het EVO bepaald en toegepast ongeacht of dit het recht is van een verdragstaat of een niet-verdragsstaat. Uitgangspunt van het verdrag is dat partijen absoluut vrij zijn om te kiezen welk recht de samenwerking zal beheersen. Aanbeveling verdient uiteraard om een rechtsstelsel te kiezen waarmee enige binding bestaat, zoals het recht dat geldt voor een der betrokkenen of het recht van de plaats waar de overeenkomst zal worden uitgevoerd.
Als partijen geen rechtskeuze hebben gedaan wordt op grond van art. 4 EVO de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Lid 2 van dit artikel bevat een weerlegbaar vermoeden dat de overeenkomst wordt vermoed het nauwst te zijn verbonden met het land waar één van de partners bij de joint bestuursovereenkomst als partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar hoofdbestuur heeft.
Art. 10:154 BW verklaart het EVO van overeenkomstige toepassing op verbintenissen die buiten de werkingssfeer van het verdrag vallen, en die als verbintenissen uit overeenkomst kunnen worden aangemerkt.