De leden vormen de ruggengraat van de vereniging. Zonder leden is er geen vereniging. In dit onderdeel worden het ontstaan en eindigen van het lidmaatschap en de rechten en verplichtingen van leden besproken.
De oprichters van de vereniging worden normaal gesproken lid bij de oprichting, ook al is dit niet strikt noodzakelijk. Na oprichting ontstaat lidmaatschap door toetreding. Dit is slechts anders bij de vereniging van appartementseigenaars en de onderlinge waarborgmaatschappij, waar het lidmaatschap van rechtswege ontstaat bij het verkrijgen van een appartementsrecht of het sluiten van een verzekeringsovereenkomst.
4.6.1 Wie kunnen lid zijn
De statuten omschrijven wie lid van de vereniging kunnen worden. In beginsel kan de groep van leden onbeperkt zijn. In dat geval zullen de statuten geen nadere eisen stellen aan het lidmaatschap. Dat betekent nog niet dat ieder die zich aanmeldt automatisch lid van de vereniging wordt. Daarvoor is toelating nodig (zie onderdeel 4.6.4).
4.6.1.1 Incident: kwalitatief lidmaatschap
In de praktijk komt vaak een kwalitatief lidmaatschap voor. De vereniging staat dan alleen open voor leden die een bepaalde kwaliteit bezitten.
Denk aan brancheverenigingen: leden moeten werkzaam zijn in een bepaalde branche. Het lidmaatschap wordt ook wel gekoppeld aan het bestaan van een bepaalde rechtsverhouding. Denk aan verenigingen van eigenaars van een recreatiewoning in een recreatiepark.
In de statuten moet de kwaliteit of de rechtsverhouding waaraan het lidmaatschap wordt gekoppeld duidelijk worden omschreven.
Er bestaat een direct verband tussen de eisen die aan een lid worden gesteld en de mogelijkheid tot beëindiging van het lidmaatschap. De vereniging kan het lidmaatschap opzeggen indien een lid heeft opgehouden aan de vereisten door de statuten voor het lidmaatschap gesteld (art. 2:35 lid 2).
De vereniging is geheel vrij om de kwaliteit die aan het lidmaatschap wordt gesteld te bepalen. Er geldt geen discriminatieverbod.
Zo zijn er in de praktijk veel verenigingen die alleen uit mannen of alleen uit vrouwen bestaan. Dat kan anders zijn bij een politieke groepering die een vereniging is. Zie HR 9 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4549, NJ 2010, 388. In deze zaak staat centraal de opvatting van de SGP dat de vrouw geen passief kiesrecht toekomt voor de algemeen vertegenwoordigende overheidsorganen. De Hoge Raad overweegt in 4.1.3 van dit arrest: ‘Geen rol speelt thans meer dat de SGP evenmin vrouwen als (gewoon) lid van haar partij toeliet, aangezien als gevolg van een statutenwijziging in 2006 vrouwen lid kunnen zijn van de SGP met stemrecht in de algemene ledenvergadering en het recht in de partij bestuursfuncties te vervullen.’ In de visie van de SGP kan men overigens alleen lid worden van de SGP als men haar grondslag en doelstelling, daaronder begrepen het Program van Beginselen, onderschrijft, zodat de leden, en dus ook vrouwelijke leden, juridisch gebonden zijn aan het Program van Beginselen en aan de daaruit voortvloeiende opvatting dat vrouwen het regeerambt en daarmee het passief kiesrecht in de algemeen vertegenwoordigende organen niet toekomt. De SGP overweegt nieuwe leden een schriftelijke verklaring te laten ondertekenen waarin is opgenomen dat het aspirant-lid grondslag en doelstelling van de SGP onderschrijft. De Hoge Raad heeft vervolgens onder meer beslist als volgt. De staat is gehouden maatregelen te nemen die er daadwerkelijk toe leiden dat SGP passief kiesrecht aan vrouwen toekent, waarbij de Staat een effectieve maatregel moet kiezen die zo min mogelijk inbreuk maakt op de grondrechten van de SGP. De rechter is niet bevoegd de staat te bevelen wetgeving in formele zin tot stand te brengen (vgl. HR 21 maart 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AE8462, NJ 2003, 691). Voor een rechterlijk gebod tot treffen van maatregelen ter voldoening aan art. 7 Vrouwenverdrag is in beginsel evenmin plaats. Dit geldt ook voor een bevel tot stopzetting van de subsidie voor de SGP. De staat handelt in strijd met art. 7, aanhef en onder a en c, VN-Vrouwenverdrag en daarmee onrechtmatig door ten aanzien van een politieke partij volgens welke aan vrouwen geen passief kiesrecht toekomt voor algemeen vertegenwoordigende overheidsorganen, niet de maatregelen te nemen die art. 7, aanhef en onder a en c, van het Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen van hem vergt. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft op 10 juli 2012 de SGP niet-ontvankelijk verklaard in een klacht tegen de Nederlandse staat in verband met deze uitspraak van de Hoge Raad. Het Hof geeft aan dat de Nederlandse Hoge Raad, op grond van art. 7 van het Vrouwenverdrag en de art. 2 en 25 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten, in samenhang bezien, heeft geconcludeerd dat het standpunt van de SGP onacceptabel is, onafhankelijk van de diep beleefde religieuze overtuiging waarop dit standpunt is gebaseerd. Het Hof oordeelt, onder verwijzing naar de Preambule van het EVRM en de vaste jurisprudentie, dat in het kader van het EVRM dezelfde conclusie voortvloeit uit art. 3 van het Eerste Protocol, bezien in samenhang met art. 14 EVRM.
4.6.1.2 Incident: rechtspersoon is lid
Niet alleen natuurlijke personen, ook rechtspersonen kunnen lid zijn van een vereniging.
De rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan het lidmaatschap worden uitgeoefend door degene die namens de rechtspersoon tot vertegenwoordiging bevoegd zijn. In de statuten kan worden bepaald dat het lidmaatschap namens de rechtspersoon wordt uitgeoefend door de persoon die de rechtspersoon daartoe heeft aangewezen. Indien het lidmaatschap van een rechtspersoon afhangt van de aanwezigheid van een bepaalde natuurlijke persoon in het bestuur of een ander orgaan van deze rechtspersoon, dan kunnen de statuten bepalen dat de vereniging het lidmaatschap kan opzeggen, zodra deze natuurlijke persoon is opgehouden tot het bestuur of een ander orgaan van de rechtspersoon te behoren (MODEL 4.6.1.2A).
4.6.1.3 Incident: personenvennootschap is lid
In de praktijk bestaat wel de behoefte om personenvennootschappen te behandelen als waren zij lid van de vereniging. Denk daarbij aan ondernemersverenigingen, maar ook aan coöperaties.
Een maatschap, vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap is onder huidig recht een overeenkomst en geen rechtspersoon en kan derhalve als zodanig geen lid zijn van een vereniging. Wel kunnen de vennoten samen lid zijn. Het lidmaatschap behoort dan tot de gemeenschap die tussen hen als vennoten bestaat. Treedt een vennoot uit, dan is hij niet langer deelgenoot in het lidmaatschap. Treedt een vennoot toe dan wordt hij deelgenoot in het lidmaatschap. Bij uittreding is er sprake van een toedeling van het lidmaatschapsrecht aan de voortzettende vennoten; bij toetreding van overdracht van een aandeel in het lidmaatschapsrecht door de bestaande vennoten aan de nieuwe vennoot. In beide gevallen moet worden voldaan aan de leveringsformaliteiten. Aanbevolen wordt daarvoor in de statuten de weg van art. 3:94 voor te schrijven: levering door een akte en mededeling daarvan aan de vereniging. Het is voor de vereniging immers van groot belang te weten aan wie het lidmaatschap toebehoort. In de statuten kunnen overigens op grond van art. 3:83 nadere eisen aan deze overdracht worden gesteld.
De lidmaatschapsrechten worden uitgeoefend door de bestuursbevoegde vennoot.
Omdat bij de constructie van het lidmaatschap van personenvennootschappen gebruik wordt gemaakt van een overdraagbaar lidmaatschap moet het lidmaatschap van personenvennootschappen in de statuten nader worden uitgewerkt (art. 2:34 lid 1). Zie MODEL 4.6.1.3A. Zie ook Asser 2-II, nr. 278.
Nu wetsvoorstel 28 746 inzake titel 7.13 van het Burgerlijk Wetboek (wet op de personenvennootschappen; wetsvoorstel 28 746) is ingetrokken bestaat vooralsnog voor openbare vennootschappen en commanditaire vennootschappen niet de mogelijkheid rechtspersoonlijkheid te krijgen of deze op te geven of over te gaan tot omzetting in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en vice versa (zie art. 7:802, 832-835 van het ingetrokken wetsvoorstel). In de statuten kan uiteraard wel alvast met deze mogelijkheden rekening worden gehouden voor het geval alsnog een regeling tot stand komt in de zin van het ingetrokken wetsvoorstel. Aanbevolen wordt opneming in de statuten van een combinatie van de hiervoor geschetste regeling in onderdeel 4.6.1.2, in het geval de personenvennootschap rechtspersoonlijkheid heeft, en de in dit onderdeel 4.6.1.3 beschreven regeling, zo er geen rechtspersoonlijkheid is.
4.6.1.4 Lidmaatschap is persoonlijk
Hoofdregel is dat het lidmaatschap persoonlijk is en niet kan worden overgedragen aan of overgaan op anderen (art. 2:34 en 35 lid 1 onder a). Dit betekent praktisch dat het lidmaatschap eindigt bij overlijden van een natuurlijk persoon of bij een rechtspersoon, indien deze ophoudt te bestaan. Het lidmaatschap valt ook niet in enigerlei huwelijksgemeenschap.
De statuten kunnen afwijken van de hoofdregel dat het lidmaatschap persoonlijk is en anders bepalen (art. 2:34). Het lidmaatschap kan zelfs verhandelbaar worden gemaakt, hetgeen bijvoorbeeld gebeurt bij woonverenigingen, waarbij de leden hun woonrecht ontlenen aan hun lidmaatschap. Zie ook hierna.
4.6.1.5 Incident: lidmaatschap is overdraagbaar
De statuten kunnen bepalen dat het lidmaatschap overdraagbaar is.
Het verdient aanbeveling in de statuten te bepalen welke eisen aan de overdracht worden gesteld. Aanbevolen wordt daarvoor de weg van art. 3:94 voor te schrijven: de overdracht geschiedt door levering door een akte en mededeling daarvan aan de vereniging. In de statuten kunnen overigens op grond van art. 3:83 ook nog andere eisen aan deze overdracht worden gesteld, zoals bijvoorbeeld goedkeuring door het bestuur van de vereniging. Bij overdracht van een lidmaatschap is toelating van het nieuwe lid (art. 2:33) niet aan de orde. Indien de vereniging ook bij een overdraagbaar lidmaatschap wil kunnen bepalen wie lid kan worden kan goedkeuring van de overdracht van het lidmaatschap door het bestuur een goed alternatief voor toelating zijn.
Is het lidmaatschap overdraagbaar dan mag worden aangenomen dat het ook in een huwelijksgemeenschap valt. Is dat niet de bedoeling dan dienen de statuten deze mogelijkheid (op grond van art. 3:83) uit te sluiten.
Een overdraagbaar lidmaatschap wordt in de praktijk vaak aangetroffen bij coöperaties waar het lidmaatschap verbonden is aan een onderneming, bij woonverenigingen of flatverenigingen waar het lidmaatschap verbonden is aan het gebruik van een (flat)woning en bij een vereniging van eigenaars van recreatiewoningen waar het lidmaatschap is verbonden aan de eigendom van een recreatiewoning.
4.6.1.6 Incident: lidmaatschap vererft
De statuten kunnen ook overgang van het lidmaatschap krachtens erfrecht toelaten. Deze mogelijkheid bestaat naast de mogelijkheid het lidmaatschap overdraagbaar te maken. In de statuten kunnen aan deze overgang voorwaarden worden gesteld.
4.6.1.7 Incident: lidmaatschap bij fusie of splitsing
Houdt een rechtspersoon door fusie of splitsing op te bestaan, dan gaat het lidmaatschap over op de verkrijgende rechtspersoon of een van de verkrijgende rechtspersonen.
Dit is een wettelijk geregelde uitzondering op de hoofdregel van het persoonlijk karakter van het lidmaatschap (art. 2:34 lid 2). Is deze overgang niet gewenst of wil de vereniging voorwaarden verbinden aan deze overgang, dan kunnen de statuten anders bepalen.
4.6.1.8 Incident: lidmaatschap in gemeenschap
Een lidmaatschap kan tot een gemeenschap behoren. Dat kan zich voordoen bij vererving van het lidmaatschap. Ook kan een lidmaatschap behoren tot een ontbonden huwelijksgemeenschap of de gemeenschap van een personenvennootschap (zie onderdeel 4.6.1.4).
De statuten kunnen voorwaarden stellen aan de overdracht of overgang van het lidmaatschap. Aangenomen moet worden dat de statuten daarom ook kunnen bepalen dat de uitoefening van de rechten die aan het lidmaatschap zijn verbonden slechts kan geschieden door een persoon die door de deelgenoten wordt aangewezen (MODEL 4.6.1.8A).
Het uitoefenen van de rechten die zijn verbonden aan het lidmaatschap is beheer. Zonder nadere statutaire regeling kunnen de deelgenoten dit beheer bij overeenkomst regelen (art. 3:168). Ontbreekt een overeenkomst dan geschiedt het beheer door hen samen (art. 3:170). Is er geen overeenstemming dan kunnen zij hun rechten niet uitoefenen.
4.6.1.9 Incident: gedwongen lidmaatschap
Vanwege de vrijheid van vereniging die in de Grondwet (art. 8 Grondwet) en in internationale verdragen (art. 11 EVRM) is gewaarborgd, is een gedwongen lidmaatschap niet mogelijk.
In de praktijk komt het voor dat de verplichting om lid te worden en te blijven van een bepaalde vereniging contractueel wordt bedongen. Denk aan de koper van een recreatiewoning die wordt verplicht lid te worden van een vereniging van eigenaars van de recreatiewoningen. De mogelijkheid het lidmaatschap op te zeggen kan in dat geval niet worden uitgesloten. Wel kunnen er contractueel sancties worden opgelegd voor het geval het lidmaatschap wordt beëindigd of geen gevolg wordt gegeven aan de verplichting om lid te worden.
Ook is het niet mogelijk een persoon lid te maken op basis van een enkele bepaling van die strekking in de statuten. Het lidmaatschap ontstaat pas bij de aanvaarding daarvan door het lid. Bij bepaalde verenigingen, zoals bijvoorbeeld buurtverenigingen, leeft wel de wens dat een bepaalde groep personen automatisch lid is van de vereniging. Een statutaire bepaling als: Alle bewoners van de Dorpsstraat Ons Dorp zijn lid van de vereniging, moet worden ontraden. Deze bepaling leidt zonder meer niet tot het (gedwongen) lidmaatschap van al die inwoners. Zij worden pas lid door toetreding. Een geschiktere redactie is: Leden van de vereniging kunnen zijn bewoners van Dorpsstraat Ons Dorp.
Vgl. ook het initiatief wetsvoorstel inzake grondgebonden lidmaatschap van een beheersvereniging, door A.A. van Velten, opgenomen in ‘Boek 5 BW van de toekomst’, preadvies KNB 2016, waarin een duidelijke inbreuk wordt gemaakt op het verbod van gedwongen lidmaatschap wanneer het gaat om terreinbeheer.
4.6.2 Categorieën van leden
In de praktijk komen veel verschillende soorten leden voor. Denk aan: gewone leden, buitengewone leden, bijzondere leden, ereleden, jeugdleden, donateurs en begunstigers.
4.6.2.1 Echte leden
Ondanks het gebruik van het woord leden, bestaat lang niet elke categorie uit echte leden, dat wil zeggen leden met alle rechten en plichten die de wet aan het lidmaatschap verbindt.
Indien er verschillende soorten leden zijn is het is zaak in de statuten de verschillende categorieën te benoemen en goed van elkaar te onderscheiden en expliciet te vermelden welke categorie echte leden bevat en welke categorie niet (hierna gemakshalve: pseudoleden te noemen).
Twistpunt in de literatuur is de vraag of er echte leden zonder stemrecht kunnen bestaan (Asser/Rensen 2-III* 2017/46 en 47). Gelet op de daarover bestaande onzekerheid verdient het aanbeveling geen echte leden zonder stemrecht in de statuten op te nemen.
4.6.2.2 Minderjarigen en curandi
Minderjarigen en curandi kunnen lid zijn van een vereniging.
Veel verenigingen, vooral sport- en muziekverenigingen, kennen jeugdleden. Bij de redactie van de statuten dient aan de orde te komen of deze jeugdleden als echte leden van de vereniging moeten gelden of slechts een pseudolidmaatschap verkrijgen.
Voor toetreding is de toestemming van de wettelijk vertegenwoordiger nodig. Zie art. 1:234. Het verdient aanbeveling deze toestemming in de statuten op te nemen.
Zijn zij echte leden, dan hebben zij stemrecht. Zie over de uitoefening van dit stemrecht onderdeel 4.7.6.2.
4.6.2.3 Andere categorieën: de pseudoleden
Voor de pseudoleden gelden de wettelijke en statutaire bepalingen die op leden betrekking hebben niet. De rechten en plichten van pseudoleden moeten afzonderlijk in de statuten worden beschreven.
Bepalingen die op leden betrekking hebben kunnen wel, voor zover dat mogelijk is, van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de pseudoleden. Het gaat dan vooral over bepalingen omtrent het ontstaan en het beëindigen van de rechtsbetrekking van het pseudolid met de vereniging. Benoeming van bestuursleden door pseudoleden is slechts beperkt mogelijk (zie onderdeel 4.6.2.4). Het toekennen van stemrecht in de algemene ledenvergadering aan pseudoleden is niet mogelijk. Wel kan worden bepaald dat pseudoleden toegang hebben tot de algemene vergadering, daarin het woord kunnen voeren en voorstellen kunnen doen of amendementen kunnen indienen ten aanzien van voorstellen.
4.6.2.4 Incident: benoeming bestuursleden door pseudoleden
Indien pseudoleden de bevoegdheid krijgen om bestuursleden te benoemen moet art. 2:37 lid 3 in acht worden genomen. Daarin is bepaald dat de statuten kunnen bepalen dat een of meer bestuursleden, mits minder dan de helft, door andere personen dan de leden worden benoemd.
4.6.2.5 Incident: stemrecht toekennen aan pseudoleden
Hoofdregel is dat alleen echte leden stemrecht hebben. De statuten kunnen bepalen dat ook niet leden in de algemene vergadering stemrecht kunnen uitoefenen (art. 2:38 lid 3).
Daaraan is een tweetal voorwaarden verbonden:
– het moet gaan om personen die deel uitmaken van andere organen van de vereniging, waarbij te denken valt aan bestuurders en commissarissen;
– het aantal door hen samen uitgebrachte stemmen mag niet meer zijn dan de helft van het aantal door de leden uitgebrachte stemmen.
Pseudoleden voldoen niet aan de eerste voorwaarde, omdat zij in hun hoedanigheid van pseudoleden geen deel uitmaken van organen van de vereniging. Het is daarom niet mogelijk om pseudoleden in een statutaire bepaling stemrecht te geven.
4.6.2.6 Donateurs en sponsors
Indien de vereniging een beroep wil doen op (periodieke) financiële bijdragen van anderen dan van de leden en aan deze donateurs ook rechten wil geven, verdient het aanbeveling de positie van deze donateurs in de statuten te verankeren (MODEL 4.6.2.6A).
Een bijzondere categorie van donateurs wordt gevormd door de sponsor in de sportwereld.
Vanwege de betrokkenheid van donateurs bij de vereniging verdient het aanbeveling in de statuten in elk geval te bepalen dat donateurs toegang hebben tot de algemene vergadering. Donateurs zijn geen leden en kunnen geen stemrecht krijgen. Wel is het mogelijk te bepalen dat een of meer bestuursleden door de donateurs worden benoemd (art. 2:38 lid 3). Daaraan kan vooral behoefte bestaan bij een belangrijke sponsor die op deze manier invloed kan hebben op het beleid van de vereniging en op de besteding van de gelden die hij aan de vereniging ter beschikking stelt.
4.6.3 Toelating leden
Het bestuur beslist over toelating van leden. Bij niet-toelating kan de algemene vergadering alsnog tot toelating besluiten (art. 2:33). Het verdient aanbeveling deze bepaling op te nemen in de statuten.
De statuten kunnen ook anders bepalen. Toelating kan aan de algemene ledenvergadering of een ander orgaan worden overgelaten. De mogelijkheid bij niet-toelating een beroep te doen op de algemene ledenvergadering kan worden uitgesloten. Dat moet dan wel uitdrukkelijk in de statuten worden opgenomen. Ontbreekt een dergelijke uitdrukkelijke uitsluiting, dan is de algemene vergadering altijd bevoegd te besluiten tot toelating bij afwijzing door het statutair bevoegde orgaan.
4.6.3.1 Incident: weigeren toelating is ongeoorloofd
De vereniging kan de kring van haar leden allereerst beperken door kwaliteitseisen te stellen (zie onderdeel 4.6.1.1). Daarnaast kan zij de toelating weigeren. Dit staat de vereniging in beginsel vrij.
Onder omstandigheden kan een weigering tot toelating onrechtmatig zijn of in strijd komen met de Algemene Wet Gelijke Behandeling (Stb. 1994, 230). Zie verder Dijk/Van der Ploeg 2013, p. 128. In de statuten worden ten aanzien van de toelating alleen procedurele regels opgenomen. Er worden geen nadere inhoudelijke eisen aan de toelating gesteld. De techniek om de kring van de leden af te palen is het stellen van kwaliteitseisen aan leden.
4.6.4 Het ledenregister
Het verdient aanbeveling in de statuten een bepaling op te nemen die het bestuur verplicht een register met de namen en adressen van de leden aan te houden.
Voor de bijeenroeping voor de algemene ledenvergadering kan van dit register gebruik worden gemaakt. Anders dan het aandeelhoudersregister bij de BV en de NV is het bestuur niet verplicht een ledenregister te houden.
4.6.5 Rechten en verplichtingen van leden
4.6.5.1 Zeggenschapsrechten
De zeggenschapsrechten van de leden zijn in de wet en in de statuten vastgelegd. Het betreft voornamelijk het recht op toegang tot de algemene ledenvergadering en het recht om daar te stemmen. De uitoefening van deze zeggenschapsrechten vindt plaats in de algemene ledenvergadering.
Deze rechten hoeven niet in de statuten te worden opgenomen. Het verdient wel aanbeveling ze daarin uit te werken. Dat gebeurt grotendeels in de bepalingen die zijn gewijd aan de benoeming van het bestuur en aan de besluitvorming van de algemene ledenvergadering met inbegrip van de bepalingen omtrent statutenwijziging en ontbinding (MODEL 4.6.5.1A).
4.6.5.2 Vermogensrechten en andere rechten
Indien de statuten niet anders bepalen heeft elk lid recht op een deel van het vereffeningsaldo bij ontbinding van de vereniging (art. 2:23b).
De statuten moeten een bepaling bevatten over de bestemming van dit saldo of over de wijze waarop de bestemming wordt vastgesteld (art. 2:27 lid 4 onder f) (MODEL 4.6.5.2A). Overigens bestaat de vrijheid om in de statuten of in reglementen of in besluiten van organen andere rechten aan de leden toe te kennen. Het mag daarbij niet gaan om een recht op (een deel van) de winst van de vereniging (art. 2:26 lid 3).
4.6.5.3 Verplichtingen
De verplichtingen die de leden tegenover de vereniging hebben moeten in de statuten worden opgenomen. In plaats daarvan mag ook worden volstaan met een bepaling omtrent de wijze waarop zodanige verplichtingen kunnen worden opgelegd (art. 2:27 lid 4 onder c).
Art. 2:34a bepaalt nog dat verbintenissen slechts bij of krachtens de statuten aan het lidmaatschap worden verbonden. Dit betekent dat de statuten zelf verbintenissen aan een lid kunnen opleggen of kunnen bepalen dat een bepaald orgaan bij een besluit bepaalde verbintenissen aan een lid kan opleggen.
4.6.5.4 Contributie
De statuten zullen normaal gesproken een bepaling omtrent de jaarlijkse contributie bevatten. Het verdient aanbeveling in de statuten niet het bedrag van de jaarlijkse contributie te vermelden, maar de wijze waarop deze wordt vastgesteld (MODEL 4.6.5.4A), zodat voor een verhoging van de contributie niet telkens een statutenwijziging nodig is.
4.6.5.5 Andere verplichtingen
Andere verplichtingen dan de contributie kunnen van zeer uiteenlopende aard zijn.
Te denken valt aan de verplichting bepaalde diensten te leveren aan de vereniging. Zo kan in de statuten van een sportvereniging de verplichting worden opgenomen als speler of als scheidsrechter deel te nemen aan wedstrijden. In plaats daarvan kan ook aan een wedstrijdcommissie de bevoegdheid worden gegeven te besluiten een lid te verplichten als speler aan een wedstrijd deel te nemen. Daarnaast kunnen de vereniging en het lid op contractuele grondslag afspraken maken en over en weer verbintenissen op zich nemen. Daarvoor is dan geen statutaire basis nodig.
4.6.6 Ledencontracten
De mogelijkheid van ledencontracten wordt geschapen in art. 2:46. Een statutaire uitwerking wordt aanbevolen.
Vooral bij de federatie wordt veel gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. De leden van de verenigingen die als lid zijn aangesloten bij de federatie krijgen op deze manier rechten en verplichtingen jegens de federatie. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de rechten en verplichtingen van een lid van een voetbalclub jegens de KNVB.
4.6.6.1 Vereniging kan rechten voor leden bedingen
De vereniging kan voor haar leden rechten bedingen. Uit de statuten kan het tegendeel voortvloeien. Dat is het geval indien in de statuten deze mogelijkheid uitdrukkelijk wordt uitgesloten of indien het doel of de aard van de vereniging zich daartegen verzet. Wie het sluiten van ledencontracten wil voorkomen, moet dat uitdrukkelijk in de statuten regelen.
4.6.6.2 Vereniging kan verplichtingen aangaan ten laste van leden
De vereniging kan alleen verplichtingen ten laste van de leden aangaan met derden voor zover dit uitdrukkelijk in de statuten is bepaald. De statuten kunnen ook nadere voorwaarden daaraan stellen. Aanbevolen wordt om de mogelijkheid dat de vereniging verplichtingen ten laste van leden kan aangaan afhankelijk te maken van een besluit van de algemene ledenvergadering. De verplichtingen moeten passen bij het doel en de aard van de vereniging.
4.6.7 Einde lidmaatschap
De wet bepaalt dwingend op welke wijze het lidmaatschap eindigt (art. 2:35 en 36). Deze regeling wordt bij voorkeur geheel in de statuten opgenomen (MODEL 4.6.7A). Op onderdelen laat de wet nadere uitwerking bij de statuten toe. Voor zover dat relevant is voor de redactie van de statuten worden die onderdelen hierna kort behandeld.
4.6.7.1 Dood van het lid
Het lidmaatschap eindigt door de dood van het lid. De statuten kunnen anders bepalen en overgang krachtens erfrecht toelaten.
4.6.7.2 Rechtspersoon houdt op te bestaan
Het lidmaatschap van een rechtspersoon eindigt niet door de ontbinding, maar wanneer de rechtspersoon ophoudt te bestaan. Eindigt het bestaan door fusie of splitsing dan gaat het lidmaatschap over op de verkrijgende rechtspersoon, maar de statuten kunnen anders bepalen (art. 2:34 lid 2).
Het is niet mogelijk in de statuten te bepalen dat het lidmaatschap van een rechtspersoon eindigt door ontbinding. Wel kan worden bepaald dat de vereniging het lidmaatschap kan opzeggen bij ontbinding van een lid-rechtspersoon.
4.6.7.3 Opzegging door het lid
Een lid kan het lidmaatschap altijd opzeggen. De wettelijke regeling is in het model opgenomen (MODEL 4.6.7.3A).
De statuten kunnen de wettelijke termijn voor opzegging tegen het eind van het boekjaar met een opzeggingstermijn van vier weken anders regelen. Deze termijn kan korter of langer zijn. Het lidmaatschap moet in ieder geval kunnen worden opgezegd tegen het eind van het volgende boekjaar (art. 2:36 lid 1). De statuten kunnen ook de mogelijkheid van opzegging bij beperking van rechten of verzwaring van verplichtingen ontzeggen. Dan moet het wel gaan om wijziging van geldelijke rechten en verplichtingen of wijziging van nauwkeurig in de statuten omschreven rechten en verplichtingen (art. 2:36 lid 3). De wet geeft geen regels over de wijze van opzegging. In de statuten kunnen daarvoor nadere regels worden gegeven. Zo kan worden bepaald dat opzegging schriftelijk moet geschieden bij brief gericht aan het bestuur.
4.6.7.4 Opzegging door de vereniging
In de statuten moet worden geregeld in welke gevallen de vereniging het lidmaatschap kan opzeggen. Indien er kwaliteitseisen aan het lidmaatschap worden gesteld kan de vereniging het lidmaatschap ook opzeggen indien het lid niet langer aan deze eisen voldoet. Dit maakt het belang duidelijk van een heldere omschrijving van mogelijke kwaliteitseisen. De statuten kunnen de bevoegdheid tot opzegging aan een ander orgaan dan het bestuur toekennen. Het is mogelijk te bepalen dat zowel het bestuur als de algemene ledenvergadering een besluit tot opzegging kan nemen of dat het bestuur voor het besluit tot opzegging de goedkeuring van de algemene ledenvergadering behoeft.
4.6.7.5 Ontzetting of royement
De statuten kunnen bepalen dat ontzetting door een ander orgaan dan het bestuur geschiedt.
Het lid heeft recht van beroep op de algemene vergadering, maar de statuten kunnen ook een ander orgaan of een derde (geschillencommissie of tuchtcollege) aanwijzen. De termijn van beroep bedraagt een maand, maar kan in de statuten worden verlengd. De statuten kunnen het beroep ook anders regelen, maar niet tornen aan de beroepstermijn van ten minste een maand.
4.6.7.6 Incident: lidmaatschap voor bepaalde duur
Een statutaire bepaling dat het lidmaatschap eindigt na een bepaalde tijd is niet mogelijk. In het dwingendrechtelijke systeem van beëindiging is altijd opzegging nodig.
In de statuten kan wel worden bepaald dat de vereniging het lidmaatschap na het verstrijken van een bepaalde tijd kan opzeggen zonder gehouden te zijn aan een opzeggingstermijn. Dit komt effectief neer op een lidmaatschap voor bepaalde tijd.
4.6.7.7 Jaarlijkse bijdrage na beëindiging
De statuten kunnen bepalen dat de jaarlijkse bijdrage verschuldigd blijft over het hele lopende boekjaar, ook als het lidmaatschap in de loop van dat jaar eindigt.
4.6.8 Schorsing
De mogelijkheid tot schorsing van een lid moet altijd in de statuten zijn opgenomen.
De statuten kunnen bepalen dat een lid kan worden geschorst. In de regeling moet worden opgenomen welk orgaan van de vereniging of welke derde bevoegd is tot schorsing. Ook de gronden voor schorsing zullen in de statuten moeten worden opgenomen. Aangesloten kan worden bij de gronden voor ontzetting: handelen in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging of onredelijke benadeling van de vereniging (art. 2:35 lid 3). De statuten kunnen ook de gevolgen van de schorsing regelen en de mogelijkheid van beroep. Een geschorst lid zal in het algemeen geen toegang hebben tot de algemene ledenvergadering, tenzij daar de schorsing wordt behandeld, en ook zijn stemrecht gedurende de schorsing niet kunnen uitoefenen (MODEL 4.6.8A).