4.13.1 Inleiding
In dit onderdeel wordt de basisvorm van de onderlinge waarborgmaatschappij (verder telkens verkort aangeduid als: de onderlinge) besproken. Voor de onderlinge is niet alleen Boek 2 BW van belang, maar ook de Wet op het financieel toezicht. In deze wet is de regelgeving van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 die per 1 januari 2007 is vervallen geïncorporeerd.
Naast wetten.overheid.nl zijn de teksten van zowel de Wet op het financieel toezicht als de Wet toezicht verzekeringsbedrijf en van de lagere regelgeving op de site van De Nederlandsche Bank (www.dnb.nl/toezicht) te vinden. Bij de Wet toezicht levensverzekeringsbedrijf is artikelsgewijs een zeer gebruikersvriendelijke transponering naar de (nieuwe) artikelen in de Wet op het financieel toezicht opgenomen.
Veel onderlinge waarborgmaatschappijen hebben een website waarop veelal ook de statuten en huishoudelijke reglementen zijn gepubliceerd. Wie zoekt naar voorbeelden van statuten kan daar zijn licht opsteken. Voor de akte van oprichting wordt hierna telkens verwezen naar het standaardmodel van de akte van oprichting van de onderlinge (MODEL 4.13.1A).
De structuurregeling voor grote onderlingen valt buiten het bestek van dit hoofdstuk. Verwezen wordt naar de behandeling van de structuurregeling voor kapitaalvennootschappen. Dit geldt ook voor onderlingen met een waarborgkapitaal dat in aandelen is verdeeld (art. 2:62 onder c).
4.13.2 Algemeen
4.13.2.1 Keuze voor de onderlinge
Is het de bedoeling dat een rechtspersoon met leden wordt opgericht die ten behoeve van deze leden het verzekeringsbedrijf uitoefent, dan komt daarvoor uitsluitend de onderlinge in aanmerking. De gewone vereniging en de coöperatie mogen niet een verzekeringsbedrijf uitoefenen. Dit vloeit voort uit art. 3:20 Wet op het financieel toezicht en uit art. 2:53 lid 1.
De onderlinge kent anders dan de vereniging geen verbod tot uitkering van de winst onder de leden. Art. 2:53a sluit voor de onderlinge immers art. 2:26 lid 3 (het verbod tot winstuitkering) uitdrukkelijk uit. Er bestaat voor een onderlinge geen verplichting tot uitkering van winst aan de leden. Het kenmerk van een onderlinge is het gezamenlijk dragen van risico's. Een onderlinge zal veelal niet het maken van winst beogen.
4.13.2.2 Onderlinge waarborgmaatschappij
De onderlinge is een afzonderlijke rechtspersoon die sinds 1 januari 1989 is geregeld in titel 3 van Boek 2 BW.
4.13.2.3 Bestaan onderlinge: formeel criterium
Een onderlinge is een bij notariële akte als onderlinge waarborgmaatschappij opgerichte vereniging (art. 2:53 lid 2). Elke rechtspersoon die aan dit formele criterium voldoet is een onderlinge. Anders dan bij de vereniging is voor de oprichting van een onderlinge altijd een notariële akte nodig. Zonder notariële akte komt de onderlinge niet tot stand.
4.13.2.4 Materiële kenmerken
De wet stelt voorts inhoudelijke eisen aan de onderlinge die hierna nader aan de orde komen. De literatuur spreekt over materiële kenmerken.
4.13.2.4.1 Incident: onderlinge voldoet niet aan materiële kenmerken
Indien de onderlinge niet voldoet aan deze inhoudelijke eisen wordt zij door de rechtbank ontbonden (art. 2:21 lid 1 onder c). De rechtbank zal een termijn geven voor een wijziging van de statuten of voor omzetting in de rechtsvorm aan de eisen waarvan zij wel voldoet (art. 2:21 lid 2). Zie voor omzetting hoofdstuk 10.
4.13.3 Doelstelling onderlinge
Art. 2:53 lid 2 geeft de behandelaar voor de redactie van de doelstelling van de onderlinge in de statuten een goed richtsnoer. Dit artikel luidt als volgt: ‘Zij – de onderlinge – moet zich blijkens de statuten ten doel stellen met haar leden verzekeringsovereenkomsten te sluiten of leden en mogelijk anderen in het kader van een wettelijke regeling verzekerd te houden, een en ander in het verzekeringsbedrijf dat zij te dien einde ten behoeve van haar leden uitoefent.’
Het artikel over de doelstelling van de onderlinge bevat de volgende elementen:
– blijkens de statuten;
– met haar leden verzekeringsovereenkomsten te sluiten;
– of leden en mogelijk anderen in het kader van een wettelijke regeling verzekerd te houden;
– in het verzekeringsbedrijf dat zij ten behoeve van haar leden uitoefent.
Deze elementen worden hierna afzonderlijk besproken.
4.13.3.1 Verschillende verschijningsvormen van de onderlinge
Er is een grote verscheidenheid in onderlinge waarborgmaatschappijen. Recent zijn veel grote onderlingen omgezet in NV’s. Vooral in de agrarische sector wordt de rechtsvorm van de onderlinge nog veel gebruikt. Daarbij gaat het vooral om schadeverzekering.
4.13.3.2 Blijkens de statuten
De statuten moeten uitdrukkelijk alle elementen van de doelstelling benoemen (MODEL 4.13.3.2A). In onderdeel 4.13.2.4.1 is al vermeld dat de onderlinge door de rechtbank wordt ontbonden als de statuten hieraan niet voldoen (art. 2:21 lid 1 onder c), tenzij de statuten worden aangepast of er omzetting plaats vindt.
4.13.3.3 Met haar leden verzekeringsovereenkomsten te sluiten
De onderlinge moet zich ten doel stellen met haar leden verzekeringsovereenkomsten te sluiten. Wie als verzekeringnemer een verzekeringsovereenkomst sluit of opvolgt in de rechten en verplichtingen van een al lopende verzekeringsovereenkomst is op grond van art. 2:62 van rechtswege lid van de onderlinge. De statuten kunnen dit ook anders regelen. Zie onderdeel 4.13.5.
4.13.3.4 Incident: overeenkomsten met anderen
De wet maakt het mogelijk in de statuten te bepalen dat de onderlinge ook met anderen dan leden overeenkomsten kan sluiten, mits de overeenkomsten met de leden daardoor niet van ondergeschikte betekenis zijn (art. 2:53 leden 3 en 4). Dit geldt alleen voor de onderlinge waarbij iedere verplichting van leden of oud-leden om bij te dragen in een tekort bij ontbinding is uitgesloten of kort gezegd de onderlinge U.A.
Het verdient aanbeveling deze mogelijkheid, indien gewenst, met zoveel woorden in de statuten op te nemen (MODEL 4.13.3.4A). In de praktijk zal het veelal niet makkelijk zijn te bepalen wanneer de overeenkomsten met anderen niet of niet langer van ondergeschikte betekenis zijn. Het is aan de rechter om in dat geval de onderlinge te ontbinden op de voet van art. 2:21 lid 3 (criterium: in ernstige mate in strijd met zijn statuten handelen). Zie onderdeel 4.13.2.4.1.
4.13.3.5 Anderen in het kader van een wettelijke regeling verzekerd te houden
De wet voorziet ook in de mogelijkheid dat de onderlinge anderen verzekerd houdt in het kader van een wettelijke regeling. Deze mogelijkheid is destijds in de wet opgenomen voor onderlingen die ziekenfondsen zijn.
4.13.3.6 Wijziging in overeenkomsten met leden
De rechtsverhouding tussen onderlinge en lid wordt enerzijds bepaald door het lidmaatschap en anderzijds door de verzekeringsovereenkomst. Aan de verzekeringsovereenkomst is op de voet van art. 2:62 onder a in beginsel van rechtswege het lidmaatschap verbonden.
De onderlinge kan een overeenkomst met een lid niet zonder meer eenzijdig wijzigen. In de praktijk zal daaraan vaak wel behoefte bestaan. Met de leden wordt vaak een standaardovereenkomst gesloten die voor alle leden dezelfde bepalingen bevat. De onderlinge moet deze standaardovereenkomst op een eenvoudige manier kunnen wijzigen. Dat is mogelijk als de onderlinge zich deze bevoegdheid in de overeenkomst op duidelijke wijze heeft voorbehouden. Een verwijzing naar statuten, reglementen of algemene voorwaarden is daarvoor niet voldoende. De wijziging moet bovendien schriftelijk aan het lid worden meegedeeld. Zolang dat niet is gebeurd kan de onderlinge zich tegenover dat lid niet op de wijziging beroepen. Zie art. 2:59.
De behandelaar houdt bij de redactie van de statuten van de onderlinge rekening met het bestaan van deze mogelijkheid voor wijziging van de rechtsverhouding tussen lid en onderlinge.
4.13.3.7 In het verzekeringsbedrijf dat zij uitoefent ten behoeve van haar leden
De onderlinge oefent het verzekeringsbedrijf uit. Omdat als regel aan de verzekeringsovereenkomst van rechtswege het lidmaatschap is verbonden en overeenkomsten met anderen slechts van ondergeschikte betekenis mogen zijn, wordt vanzelf voldaan aan de eis dat zij dit bedrijf ten behoeve van haar leden uitoefent.
Anders dan bij de coöperatie moet de onderlinge het bedrijf zelf uitoefenen.
4.13.3.8 Wet op het financieel toezicht
De onderlinge valt onder de Wet op het financieel toezicht. Op grond van art. 2:28 van deze wet moet zij hetzij het schadeverzekeringsbedrijf hetzij het levensverzekeringsbedrijf uitoefenen.
Voor de bedrijfsuitoefening is op grond van art. 2:27 Wet op het financieel toezicht een vergunning van De Nederlandsche Bank nodig.
Art. 2:27 Wet op het financieel toezicht luidt:
1. Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van levensverzekeraar of schadeverzekeraar.
2. Het bedrijf van levensverzekeraar en het bedrijf van schadeverzekeraar worden onderscheiden in de branches die zijn genoemd in de bij deze wet behorende Bijlage branches.
3. Lid 1 is wat betreft het verbod op uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar niet van toepassing op financiële ondernemingen die uitsluitend het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uitoefenen met een vergunning als bedoeld in art. 2:48, eerste lid.
4. Een verleende vergunning als bedoeld in het eerste lid kan op aanvraag van de betreffende levensverzekeraar of schadeverzekeraar, indien hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, vierde lid, van de richtlijn solvabiliteit II, door de Nederlandsche Bank worden omgezet in een vergunning als bedoeld in art. 2:48, eerste lid.
5. Op aanvraag kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden verleend, ondanks dat artikel 4, eerste lid, van de richtlijn solvabiliteit II op de aanvrager van toepassing is.
Art. 2:28 luidt als volgt:
1. Aan degene die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar heeft, wordt geen vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar verleend.
2. Aan degene die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar heeft, wordt geen vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar verleend.
3. Aan degene die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar in de activiteit levensherverzekering of natura-uitvaartherverzekering heeft, wordt geen vergunning verleend voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar.
4. Aan degene die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar in de activiteit schadeherverzekering heeft, wordt geen vergunning verleend voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar.
De behandelaar die de oprichting van een onderlinge verzorgt, wijst op de toepasselijkheid van de Wet op het financieel toezicht en bespreekt met zijn opdrachtgevers op welke wijze aan de eisen die deze wet stelt zal worden voldaan.
4.13.3.9 Incident: Wet op het financieel toezicht is niet van toepassing
Op een onderlinge die het schadeverzekeringsbedrijf uitoefent en die een beperkte omvang heeft is deze wet niet of beperkt van toepassing. Zie art. 1:10 Wet op het financieel toezicht en het daarop gebaseerde Besluit Reikwijdtebepalingen Wft. De behandelaar controleert of deze bepalingen toepassing vinden.
Art. 1:10 Wet op het financieel toezicht luidt als volgt:
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke van de ingevolge deze wet gestelde regels met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar en het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar, onder daarbij te stellen voorwaarden, niet van toepassing zijn op verzekeraars die behoren tot een van de volgende categorieën:
a. onderlinge waarborgmaatschappijen van beperkte omvang met zetel in Nederland die het bedrijf van schadeverzekeraar uitoefenen en ondernemingen op onderlinge grondslag van beperkte omvang met zetel buiten Nederland die het bedrijf van schadeverzekeraar uitoefenen;
b. schadeverzekeraars met zetel in Nederland die zich beperken tot het sluiten en afwikkelen van exportkredietverzekeringen voor rekening of met garantie van de Staat der Nederlanden;
c. verenigingen en onderlinge waarborgmaatschappijen van beperkte omvang met zetel in Nederland die het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uitoefenen.
4.13.4 Naam
Art. 2:54 geeft een tweetal voorschriften waaraan de naam van een onderlinge moet voldoen.
De naam van de onderlinge moet het woord ‘onderlinge’ of ‘wederkerig’ bevatten. Alle andere personen is het verboden zaken te doen met gebruik van de aanduiding ‘onderling’ of ‘wederkerig’ (art. 2:63).
De naam moet bovendien aan het slot de letters W.A., B.A. of U.A. dragen overeenkomstig art. 2:56.
4.13.4.1 W.A., B.A. of U.A.
Anders dan bij de vereniging zijn de leden van een onderlinge en bepaalde oud-leden bij de ontbinding tegenover de onderlinge aansprakelijk voor een tekort. Deze aansprakelijkheid wordt uitgewerkt in art. 2:55. De regeling is van regelend recht. Afwijking is op verschillende onderdelen mogelijk.
Het gaat hier om een tekort bij ontbinding en niet om andere bijdragen die van leden gevorderd kunnen worden of vorderingen op grond van overeenkomsten met leden.
Bij de redactie van de statuten is het volgende van belang.
4.13.4.2 W.A.
Is afwijking van de wettelijke regeling niet nodig, dan kan de bepaling van art. 2:55 in de statuten worden opgenomen (MODEL 4.13.4.2A). Aan de naam van de onderlinge wordt W.A. toegevoegd.
Bij deze W.A.-regeling kunnen de statuten op twee punten afwijken:
– ook wie een jaar voor ontbinding of faillissement heeft opgehouden lid te zijn is voor een tekort aansprakelijk. De statuten kunnen een langere termijn dan een jaar vaststellen (art. 2:55 lid 1 slotzin);
– allen zijn voor een gelijk deel aansprakelijk, tenzij de statuten een andere maatstaf bevatten (art. 2:55 lid 2). Daaraan kan behoefte bestaan als leden verschillende belangen hebben verzekerd bij de onderlinge. De maatstaf kan dan worden gerelateerd aan de omvang van het verzekerd belang.
4.13.4.3 U.A.
De onderlinge kan de aansprakelijkheid van (oud-)leden voor een tekort geheel uitsluiten. Zie art. 2:56. Aan de naam van de onderlinge wordt dan U.A. toegevoegd.
Uitsluiting van aansprakelijkheid uitsluitend voor oud-leden is in de literatuur omstreden, maar lijkt op grond van de parlementaire geschiedenis wel mogelijk. Zie Asser/Rensen 2-III* 2017/236. Vanwege deze onzekerheid moet een regeling van deze aard worden ontraden.
4.13.4.4 B.A.
De onderlinge kan de aansprakelijkheid van (oud-)leden ook beperken. Het moet dan gaan om een beperking van de wettelijke aansprakelijkheid tot een bepaald maximum. Zie art. 2:56.
Dat kan op grond van de parlementaire geschiedenis zijn:
– een maximum van het tekort dat kan worden verhaald op de (oud-)leden;
– een maximumbedrag waarvoor een bepaald lid aansprakelijk is al dan niet met een koppeling aan de periode van het lidmaatschap of aan de omvang van het belang dat is verzekerd;
– een maximum dat afhankelijk is van andere in de statuten nader bepaalde factoren.
Aan de naam van de onderlinge wordt dan B.A. toegevoegd.
4.13.5 Leden
4.13.5.1 Lidmaatschap van rechtswege
Hoofdregel is dat zij die als verzekeringnemer een overeenkomst van verzekering hebben lopen bij de onderlinge van rechtswege lid zijn. Art. 2:62 onder a (MODEL 4.13.5.1A).
4.13.5.2 Lidmaatschap anders dan van rechtswege
De statuten kunnen bij de onderlinge die ook verzekeringnemers heeft die geen lid zijn van deze regel afwijken en de toetreding en beëindiging van het lidmaatschap redigeren als bij de gewone vereniging. Zie art. 2:62 onder a. Zie verder onderdeel 4.6.
4.13.5.3 Einde lidmaatschap van rechtswege
Het lidmaatschap dat van rechtswege is ontstaan kan niet worden opgezegd. Het duurt voort totdat alle verzekeringsovereenkomsten die het lid met de onderlinge heeft lopen zijn geëindigd. Gaan de rechten uit een verzekeringsovereenkomst over op aan ander dan gaat het lidmaatschap dat aan deze overeenkomst is verbonden ook op die verkrijger over. Zie art. 2:62 onder b.
4.13.5.4 Einde lidmaatschap van rechtswege op andere wijze
De statuten kunnen bepalen dat het lidmaatschap anders eindigt dan in onderdeel 4.13.5.3 beschreven. Voorbeeld van een andersluidende statutaire regeling: het lidmaatschap eindigt als de geldswaarde van de verzekering beneden een bepaald bedrag komt.
4.13.6 Bestuur
Art. 3:15 Wet op het financieel toezicht schrijft voor dat het dagelijks beleid van een verzekeraar door ten minste twee personen moet worden bepaald. Het bestuur van de onderlinge zal daarom in elk geval uit twee leden moeten bestaan (MODEL 4.13.6A).
Art. 3:15 Wet op het financieel toezicht luidt als volgt:
1. Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een clearinginstelling, kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland.
2. De personen die het dagelijks beleid van een financiële onderneming als bedoeld in lid 1 bepalen, verrichten hun werkzaamheden in verband daarmee vanuit Nederland.
3. De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van lid 1 aan een clearinginstelling of verzekeraar indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die lid 1 beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
4.13.7 Financiering
De behandelaar zal zo nodig in de statuten aandacht moeten schenken aan de financiering van het verzekeringsbedrijf van de onderlinge. Hij houdt daarbij rekening met de regels die de Wet op het financieel toezicht en de daarop gebaseerde besluiten stellen. Art. 3:53 van deze wet verplicht de onderlinge een eigen vermogen te hebben dat ten minste een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen minimumbedrag beloopt. Art. 3:57 geeft regels voor de solvabiliteit.
Art. 3:53 Wet op het financieel toezicht luidt voor zover van belang als volgt:
1. Een (...) verzekeraar met zetel in Nederland beschikt over een minimumbedrag aan eigen vermogen.
2. Onverminderd lid 1 beschikt een verzekeraar als bedoeld in lid 1 over financiële middelen tot dekking van de kosten voor de inrichting van de administratie en van het productienet.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de omvang en de samenstelling van het minimumbedrag aan eigen vermogen. Bij de vaststelling van het minimumbedrag aan eigen vermogen wordt bepaald wat daarbij voor de onderscheiden rechtsvormen onder eigen vermogen wordt verstaan.
4. Het minimumbedrag aan eigen vermogen van een verzekeraar als bedoeld in lid 1 wordt uitgedrukt in het minimumbedrag van het garantiefonds.
5. (...)
6. (...)
Art. 3:57 luidt als volgt:
1. Een (...) verzekeraar met zetel in Nederland beschikt over voldoende solvabiliteit.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de berekening van de minimumomvang van de solvabiliteit, de samenstelling van de solvabiliteit en de waardering van de vermogensbestanddelen die tot de solvabiliteit kunnen worden gerekend. Tevens worden regels gesteld met betrekking tot het in lid 4 bedoelde garantiefonds.
3. (...) De aan te houden solvabiliteit van een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in een solvabiliteitsmarge.
4. Een derde gedeelte van het overeenkomstig lid 2 berekende minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van een verzekeraar als bedoeld in lid 1, is het garantiefonds.
5. Indien een financiële onderneming als bedoeld in lid 1 voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat haar solvabiliteit niet voldoet of niet zal voldoen aan de regels, bedoeld in lid 2, geeft zij hiervan onverwijld kennis aan de Nederlandsche Bank.
6. (...)
7. (...)
Uitgangspunt is dat de onderlinge het vermogen dat zij nodig heeft in de vorm van verzekeringspremies van haar leden krijgt.
De onderlinge kan haar kredietwaardigheid vergroten door de ledenaansprakelijkheid van art. 2:55 en 56 in te zetten en voor W.A. of B.A. te kiezen. De gevolgen van deze ledenaansprakelijkheid openbaren zich pas bij ontbinding van de onderlinge.
Het door de leden verschafte risicodragende kapitaal wordt ook wel aangeduid als waarborgkapitaal. Dit waarborgkapitaal kan in aandelen zijn verdeeld. Voor dat geval bepaalt art. 2:62 onder c dat een aantal regels van kapitaalbescherming die voor de NV gelden van overeenkomstige toepassing zijn.
4.13.8 Fiscale aspecten
Voor de volgende fiscale aspecten van de onderlinge wordt verwezen naar de fiscale onderdelen van dit handboek:
– vennootschapsbelasting en winst onderlinge;
– inkomstenbelasting bij winstuitkering aan lid;
– kapitaalsbelasting over bijeenbrengen kapitaal.
4.13.9 Inschrijving handelsregister
De onderlinge wordt ingeschreven in het handelsregister. Zie art. 4 Handelsregisterwet.
4.13.10 Checklist oprichting onderlinge
(in aanvulling op de checklists in onderdeel 4.8.6, 4.9.10 en 4.10.8 voor de oprichting van een vereniging met of zonder raad van toezicht of afdelingen),
– keuze rechtsvorm onderlinge (zie onderdeel 4.13.2.1);
– doelstelling onderlinge (zie onderdeel 4.13.3);
– verzekeringsovereenkomsten met de leden (zie onderdeel 4.13.3.3);
– verzekeringsovereenkomsten met anderen (zie onderdeel 4.13.3.4);
– anderen verzekerd houden i.v.m. wettelijke regeling (zie onderdeel 4.13.3.5);
– wijziging in overeenkomsten met leden (zie onderdeel 4.13.3.6);
– het verzekeringsbedrijf dat de onderlinge coöperatie uitoefent (zie onderdeel 4.13.3.7);
– toepasselijkheid Wet op het financieel toezicht (zie onderdeel 4.13.3.8);
– vergunning De Nederlandsche Bank nodig;
– wanneer geen vergunning?;
– naam onderlinge;
– element ‘onderlinge’ of ‘wederkerig’ (zie onderdeel 4.13.4);
– element: W.A., B.A. of U.A. (zie onderdeel 4.13.4.1);
– W.A. (zie onderdeel 4.13.4.2);
– U.A. (zie onderdeel 4.13.4.3);
– B.A. (zie onderdeel 4.13.4.4);
– leden (zie onderdeel 4.13.5);
– lidmaatschap van rechtswege (zie onderdeel 4.13.5.1);
– lidmaatschap anders dan van rechtswege (zie onderdeel 4.13.5.2);
– einde lidmaatschap van rechtswege (zie onderdeel 4.13.5.3);
– einde lidmaatschap anders dan van rechtswege (zie onderdeel 4.13.5.4);
– financiering (zie onderdeel 4.13.7);
– verplichte eigen vermogen;
– toepasselijkheid Wet op het financieel toezicht;
– inschrijving handelsregister (zie onderdeel 4.13.9).