4.12.1 Inleiding
In dit onderdeel wordt de basisvorm van de coöperatie besproken. De praktijk kent veel variaties op deze basisvorm. Het gaat het bestek van dit handboek te buiten alle mogelijke variaties in detail te bespreken. De behandelaar wordt verwezen naar de uitgebreide literatuur op het gebied van de coöperatie. Veel grotere coöperaties hebben een website waarop veelal ook de statuten en huishoudelijke reglementen zijn gepubliceerd. Wie zoekt naar voorbeelden van statuten kan daar zijn licht opsteken. Voor de akte van oprichting wordt hierna telkens verwezen naar het standaardmodel van de akte van oprichting van de coöperatie (MODEL 4.12.1A).
De structuurregeling voor grote coöperaties valt buiten het bestek van dit hoofdstuk. Verwezen wordt naar de behandeling van de structuurregeling voor kapitaalvennootschappen.
4.12.2 Algemeen
4.12.2.1 Keuze voor de coöperatie
De coöperatie kent anders dan de vereniging geen verbod tot uitkering van de winst onder de leden. Art. 2:53a sluit voor de coöperatie immers art. 2:26 lid 3 (het verbod tot winstuitkering) uitdrukkelijk uit. Er bestaat voor een coöperatie geen verplichting tot uitkering van winst aan de leden.
Indien er sprake is van een vereniging die een coöperatief doel heeft als bedoeld in art. 2:53 lid 1 adviseert de behandelaar de oprichting van een coöperatie. Zie vooral onderdeel 4.12.3.
4.12.2.2 Term coöperatie
De coöperatie is een afzonderlijke rechtspersoon die sinds 1 januari 1989 is geregeld in titel 3 van boek 2 BW. Vroeger werd deze rechtspersoon aangeduid als coöperatieve vereniging. De behandelaar gebruikt de term coöperatie.
4.12.2.3 Bestaan coöperatie: formeel criterium
Een coöperatie is een bij notariële akte als coöperatie opgerichte vereniging (art. 2:53 lid 1). Elke rechtspersoon die aan dit formele criterium voldoet is een coöperatie. Anders dan bij de vereniging is voor de oprichting van een coöperatie altijd een notariële akte nodig. Zonder notariële akte komt de coöperatie niet tot stand.
4.12.2.4 Materiële kenmerken
De wet stelt voorts inhoudelijke eisen aan de coöperatie die hierna nader aan de orde komen. De literatuur spreekt over materiële kenmerken.
4.12.2.4.1 Incident: coöperatie voldoet niet aan materiële kenmerken
Indien de coöperatie niet voldoet aan deze inhoudelijke eisen wordt zij door de rechtbank ontbonden (art. 2:21 lid 1 onder c). De rechtbank zal een termijn geven voor een wijziging van de statuten of voor omzetting in de rechtsvorm aan de eisen waarvan zij wel voldoet (art. 2:21 lid 2). Zie voor omzetting hoofdstuk 10.
4.12.2.4.2 Incident: opdracht oprichting coöperatie, maar er is al een vereniging
Als blijkt dat er al een vereniging is die coöperatie wil worden, moet daarvoor de weg van de omzetting worden gebruikt. Zie voor omzetting hoofdstuk 10.
Kan een informele vereniging coöperatie worden door vastlegging van haar statuten in een notariële akte op de voet van art. 2:28? Zie hiervoor ook onderdeel 4.2.4.
Op grond van art. 2:53a dat bepaalt dat de bepalingen van titel 2 ook van toepassing zijn op de coöperatie is dat naar de letter mogelijk. In de literatuur is de mogelijkheid niet onomstreden. Zie Dijk/Van der Ploeg 2013, p. 49. De behandelaar wordt aanbevolen daarom van deze mogelijkheid geen gebruik te maken en ook hier te kiezen voor omzetting.
4.12.3 Doelstelling coöperatie
Art. 2:53 lid 1 geeft de behandelaar voor de redactie van de doelstelling van de coöperatie in de statuten een goed richtsnoer. Dit artikel luidt als volgt:
‘Zij – de coöperatie – moet zich blijkens de statuten ten doel stellen in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien krachtens overeenkomsten, anders dan van verzekering, met hen gesloten in het bedrijf dat zij te dien einde te hunnen behoeve uitoefent of doet uitoefenen.’
Het artikel over de doelstelling van de coöperatie bevat de volgende elementen:
– blijkens de statuten;
– voorzien in bepaalde stoffelijke behoeften van de leden;
– krachtens overeenkomsten met de leden;
– in het bedrijf dat zij uitoefent of doet uitoefenen.
Deze elementen worden hierna afzonderlijk besproken.
4.12.3.1 Verschillende verschijningsvormen van de coöperatie
De omschrijving van deze doelstelling in de wet is zeer algemeen en abstract. De variatie in de verschijningsvormen in de praktijk is zeer groot. Vooral in de agrarische sector wordt de rechtsvorm van de coöperatie veel gebruikt. Denk aan coöperaties die bepaalde bedrijfsmiddelen leveren (veevoer), bepaalde producten (melk, fruit, bloemen) verwerken en verkopen (coöperatie drijft veiling), krediet verlenen (Rabobanken) of administratieve diensten verlenen. De praktijk kent ook zogeheten productiecoöperaties die met hun leden arbeidsovereenkomsten of overeenkomsten van opdracht sluiten. In de agrarische wereld is nog steeds een sterke bundeling van coöperaties gaande die leidt tot coöperaties van een zeer grote omvang (Campina en Frisia). De afgelopen jaren is de coöperatie op een groeiend aantal gebieden ingezet, in het bijzonder voor de vormgeving van maatschappelijke initiatieven, zoals bijvoorbeeld energiecoöperaties, waarin bewoners van een gebouw of een buurt samenwerken bij de opwekking en het gebruik van groene energie (zonnepanelen).
4.12.3.2 Blijkens de statuten
De statuten moeten uitdrukkelijk alle elementen van de doelstelling benoemen (MODEL 4.12.3.2A). In onderdeel 4.12.2.4 is al vermeld dat de coöperatie door de rechtbank wordt ontbonden als de statuten hieraan niet voldoen (art. 2:21 lid 1 onder c), tenzij de statuten worden aangepast of er omzetting plaatsvindt.
4.12.3.3 Bepaalde stoffelijke behoeften
De coöperatie moet zich ten doel stellen in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien.
Het begrip stoffelijke behoeften is zeer ruim. Daaronder vallen alle behoeften op het economische vlak. In de statuten moet zo duidelijk mogelijk worden omschreven om welke stoffelijke behoeften het gaat. Dat vloeit voort uit het woord ‘bepaalde’ in art. 2:53 lid 1. De coöperatie mag daarnaast ook andere belangen van haar leden behartigen. Zo kan een coöperatie die een veiling heeft waarop zij producten van haar leden verhandelt ter ontspanning van die leden een jaarlijkse bonte avond organiseren. De coöperatie kan ook voorzien in bepaalde stoffelijke behoeften van anderen dan haar leden. Denk daarbij aan de Rabobank die ook aan anderen dan leden krediet verschaft.
4.12.3.4 Incident: voorzien in andere dan stoffelijke behoeften van de leden
Pas als de coöperatie in overwegende mate voorziet in andere dan stoffelijke behoeften dreigt ontbinding door de rechtbank op de voet van art. 2:21 lid 1 onder c of lid 3 (in ernstige mate in strijd met zijn statuten handelen). Zie onderdeel 4.12.2.4.1.
4.12.3.5 Krachtens overeenkomsten met de leden
De coöperatie moet zich ten doel stellen overeenkomsten met haar leden te sluiten of te doen sluiten. De aard van het bedrijf van de coöperatie bepaalt welke overeenkomsten dat zijn.
In de praktijk komen vooral voor overeenkomsten van verkoop en koop, van opdracht, van geldlening en arbeidsovereenkomsten. In de statuten moeten deze overeenkomsten zo duidelijk mogelijk worden benoemd of omschreven. Is het de bedoeling dat de overeenkomsten worden gesloten door een dochtermaatschappij van de coöperatie, dan wordt ook dat uitdrukkelijk bepaald. Gaat het om benoemde overeenkomsten dan wordt de terminologie van boek 7 BW gebruikt.
Het is niet noodzakelijk dat de coöperatie zelf partij is bij deze overeenkomsten. Ook een dochtermaatschappij van de coöperatie kan deze overeenkomsten aangaan. Men leze art. 2:53 lid 3 zo dat onder sluiten van overeenkomsten ook het doen sluiten daarvan door een dochtermaatschappij is begrepen.
De wet sluit voor de coöperatie uitdrukkelijk overeenkomsten van verzekering uit. Dat is het werkterrein van de onderlinge waarborgmaatschappij. Zie onderdeel 4.13.
4.12.3.5.1 Incident: er is geen overeenkomst met de leden
Voorziening in de stoffelijke behoeften van leden kan ook plaatsvinden op basis van het lidmaatschap. Niet altijd is er daarnaast nog behoefte aan een nadere overeenkomst tussen de coöperatie en haar leden.
Zo komen in de praktijk coöperaties voor die eigenaar zijn van een flatgebouw. Het lidmaatschap van deze coöperatie houdt een exclusief gebruiksrecht van een bepaalde flatwoning in. Indien er geen sprake is van overeenkomsten met de leden voldoet de coöperatie niet aan de inhoudelijke eisen die de wet stelt en dreigt ontbinding. Zie onderdeel 4.12.2.4.1. Voor de flatcoöperatie lijkt omzetting in een vereniging de aangewezen weg.
4.12.3.5.2 Incident: overeenkomsten met anderen
De wet maakt het mogelijk in de statuten te bepalen dat de coöperatie ook met anderen dan leden overeenkomsten kan (doen) sluiten, mits de overeenkomsten met de leden daardoor niet van ondergeschikte betekenis zijn (art. 2:53 leden 3 en 4). Het verdient aanbeveling deze mogelijkheid, indien gewenst, met zoveel woorden in de statuten op te nemen (MODEL 4.12.3.5.2A).
In de praktijk zal het veelal niet makkelijk zijn te bepalen wanneer de overeenkomsten met anderen niet of niet langer van ondergeschikte betekenis zijn. Het is aan de rechter om in dat geval de coöperatie te ontbinden op de voet van art. 2:21 lid 3 (criterium: in ernstige mate in strijd met zijn statuten handelen). Zie onderdeel 4.12.2.4.1.
4.12.3.5.3 Wijziging in overeenkomsten met leden
De rechtsverhouding tussen coöperatie en lid wordt enerzijds bepaald door het lidmaatschap en anderzijds door de overeenkomst. De rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan het lidmaatschap kunnen door de coöperatie zonder instemming van het lid eenzijdig worden gewijzigd. Het lid heeft dan de mogelijkheid tot opzegging op grond van art. 2:36 lid 3. Opzegging kan overigens worden uitgesloten voor het geval van wijziging van in de statuten nauwkeurig omschreven rechten en plichten en geldelijke rechten en verplichtingen. Zie onderdeel 4.6.7.3.
De coöperatie kan een overeenkomst met een lid niet zonder meer eenzijdig wijzigen. In de praktijk zal daaraan vaak wel behoefte bestaan. Met de leden wordt vaak een standaardovereenkomst gesloten die voor alle leden dezelfde bepalingen bevat. De coöperatie moet deze standaardovereenkomst op een eenvoudige manier kunnen wijzigen. Dat is mogelijk als de coöperatie zich deze bevoegdheid in de overeenkomst op duidelijke wijze heeft voorbehouden. Een verwijzing naar statuten, reglementen of algemene voorwaarden is daarvoor niet voldoende. De wijziging moet bovendien schriftelijk aan het lid worden meegedeeld. Zolang dat niet is gebeurd kan de coöperatie zich tegenover dat lid niet op de wijziging beroepen. Zie art. 2:59. De behandelaar houdt bij de redactie van de statuten van de coöperatie rekening met het bestaan van deze twee mogelijkheden voor wijziging van de rechtsverhouding tussen lid en coöperatie.
4.12.3.6 In het bedrijf dat zij uitoefent of doet uitoefenen
De coöperatie oefent een bedrijf uit. Het begrip bedrijf mag ruim worden uitgelegd. Hiervan is bijvoorbeeld ook sprake als de coöperatie eigenaar is van een flatgebouw en dit exploiteert ten behoeve van haar leden. Van de uitoefening van een bedrijf is al sprake als het maken van winst in ruime zin wordt beoogd en daarvoor is al voldoende dat de coöperatie zich ten doel stelt in bepaalde stoffelijke belangen van haar leden te voorzien. Zie HR 13 januari 1966, NJ 1966, 189 (Mariahoeve).
De coöperatie hoeft de bedrijfsvoering niet zelf te doen. Zij kan dat ook geheel of gedeeltelijk laten doen door andere rechtspersonen. In de praktijk betreft het veelal een BV waarvan de coöperatie enig aandeelhouder is. Deze BV sluit dan de overeenkomsten met de leden. In de statuten moet duidelijk tot uitdrukking worden gebracht of de coöperatie zelf het bedrijf uitoefent of dat (mede) doet uitoefenen door anderen (MODEL 4.12.3.6A).
4.12.4 Naam
Art. 2:54 geeft een tweetal voorschriften waaraan de naam van een coöperatie moet voldoen.
De naam van de coöperatie moet het woord ‘coöperatief’ bevatten. Alle andere personen is het verboden zaken te doen met gebruik van de aanduiding ‘coöperatief’ (art. 2:63). De naam moet bovendien aan het slot de letters W.A., B.A. of U.A. dragen overeenkomstig art. 2:56.
4.12.4.1 W.A., B.A. of U.A.
Anders dan bij de vereniging zijn de leden van een coöperatie en bepaalde oud-leden bij de ontbinding tegenover de coöperatie aansprakelijk voor een tekort. Deze aansprakelijkheid wordt uitgewerkt in art. 2:55. De regeling is van regelend recht. Afwijking is op verschillende onderdelen mogelijk.
Het gaat hier om een tekort bij ontbinding en niet om andere bijdragen die van leden gevorderd kunnen worden of vorderingen op grond van overeenkomsten met leden.
Bij de redactie van de statuten is het volgende van belang.
4.12.4.2 W.A.
Is afwijking van de wettelijke regeling niet nodig, dan kan de bepaling van art. 2:55 in de statuten worden opgenomen (MODEL 4.12.4.2A). Aan de naam van de coöperatie wordt W.A. toegevoegd.
Bij deze W.A.-regeling kunnen de statuten op twee punten afwijken:
– ook wie een jaar voor ontbinding of faillissement heeft opgehouden lid te zijn is voor een tekort aansprakelijk. De statuten kunnen een langere termijn dan een jaar vaststellen (art. 2:55 lid 1 slotzin);
– allen zijn voor een gelijk deel aansprakelijk, tenzij de statuten een andere maatstaf bevatten (art. 2:55 lid 2). Daaraan kan behoefte bestaan als leden verschillende economische belangen hebben bij de coöperatie. De maatstaf kan dan worden gerelateerd aan de omvang van het zakelijk verkeer. Denk bijvoorbeeld aan het aantal liters melk dat wordt geleverd.
4.12.4.3 U.A.
De coöperatie kan de aansprakelijkheid van (oud-)leden voor een tekort geheel uitsluiten. Zie art. 2:56. Aan de naam van de coöperatie wordt dan U.A. toegevoegd.
Uitsluiting van aansprakelijkheid uitsluitend voor oud-leden is in de literatuur omstreden, maar lijkt op grond van de parlementaire geschiedenis wel mogelijk. Zie Asser/Rensen 2-III* 2012/236. Vanwege deze onzekerheid moet een regeling van deze aard worden ontraden.
4.12.4.4 B.A.
De coöperatie kan de aansprakelijkheid van (oud-)leden ook beperken. Het moet dan gaan om een beperking van de wettelijke aansprakelijkheid tot een bepaald maximum. Zie art. 2:56.
Dat kan op grond van de parlementaire geschiedenis zijn:
– een maximum van het tekort dat kan worden verhaald op de (oud-)leden;
– een maximumbedrag waarvoor een bepaald lid aansprakelijk is al dan niet met een koppeling aan de periode van het lidmaatschap of aan de omvang van het zakelijk verkeer van een lid met de coöperatie;
– een maximum dat afhankelijk is van andere in de statuten nader bepaalde factoren.
Aan de naam van de coöperatie wordt dan B.A. toegevoegd.
4.12.5 Leden
4.12.5.1 Bijzondere eisen aanvraag, toelating en opzegging lidmaatschap coöperatie
Voor de verkrijging en opzegging van het lidmaatschap gelden voor de coöperatie die niet U.A. aan haar naam heeft toegevoegd enkele aanvullende regels die in art. 2:61 nader zijn uitgewerkt. Het betreft de schriftelijke aanmelding, de schriftelijke opzegging en de ledenlijst. Het verdient aanbeveling deze regels in de statuten op te nemen (MODEL 4.12.5.1A).
4.12.5.2 Wie kunnen lid zijn?
In het algemeen zullen slechts lid van de coöperatie zijn die personen in wier stoffelijke behoeften de coöperatie kan voldoen.
4.12.5.3 Uittreding leden
Ook voor de coöperatie geldt dat ieder lid vrij is om zijn lidmaatschap te beëindigen. Zie hiervoor ook onderdeel 4.6.1.9.
4.12.5.4 Voorwaarden uittreding
Voor de coöperatie geldt, anders dan voor de vereniging, dat de statuten met behoud van de vrijheid tot uittreding, aan die uittreding voorwaarden kunnen stellen. Deze voorwaarden moeten in overeenstemming zijn met doel en strekking van de coöperatie. Een voorwaarde die verder gaat dan is geoorloofd wordt in zoverre voor niet geschreven gehouden. Zie art. 2:60. Zie ook HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1601: aan de eis van art. 2:60 dat de uittredingsvoorwaarde is opgenomen in de statuten, is voldaan als uit de statuten voor de leden deze voorwaarde kenbaar is en de aard en omvang van de daaruit voortvloeiende verplichtingen voor hen bepaalbaar zijn. Dat in het huishoudelijk reglement nog niet de uitwerking was opgenomen waarnaar de statuten verwezen, verhindert niet dat de statutaire regeling reeds aan de eisen van art. 2:60 voldeed.
Wie in de statuten voorwaarden voor uittreding wil opnemen moet deze zo redigeren dat ze de vrijheid van uittreding niet aantasten en in overeenstemming zijn met doel en strekking van de coöperatie.
Om deze nogal abstracte criteria in praktische zin te concretiseren moge voor de behandelaar die de redactie van voorwaarden voor uittreding in de statuten verzorgt het volgende als uitgangspunt dienen. De coöperatie oefent een bedrijf uit ten behoeve van haar leden. Voor de continuïteit van dit bedrijf heeft zij veelal een bepaald ledenbestand en een bepaald vermogen nodig. Om te voorkomen dat deze continuïteit in gevaar komt doordat teveel leden tegelijkertijd hun lidmaatschap beëindigen worden in de praktijk wel de volgende voorwaarden gesteld:
– de leden die willen uittreden zijn daarvoor aan de coöperatie een bepaald bedrag verschuldigd of verliezen hun aanspraak op de bedragen die op hun ledenrekening zijn bijgeschreven;
– er kan slechts een beperkt aantal leden per jaar het lidmaatschap beëindigen.
In de literatuur is omstreden of op grond van art. 2:60 aan opzegging door het lid een langere termijn kan worden gesteld dan de dwingende regeling van art. 2:36 lid 1 toelaat. Vanwege deze onzekerheid moet een statutaire bepaling die zo'n langere termijn hanteert worden ontraden.
Uiteraard mogen statutaire voorwaarden ook niet in strijd zijn met regels van mededingingsrecht.
4.12.5.5 Incident: voorwaarden maken uittreding praktisch onmogelijk/in strijd met doel en strekking coöperatie
Bij de redactie van de statuten beoogt de behandelaar dergelijke voorwaarden te vermijden.
Dat is niet eenvoudig, omdat niet altijd exact kan worden voorzien onder welke omstandigheden de voorwaarden voor uittreding worden ingeroepen. Mocht blijken dat voorwaarden toch verder gaan dan geoorloofd is, dan worden zij in zoverre voor niet geschreven gehouden. Dat betekent dat de voorwaarden in beginsel geldig zijn en alleen buiten toepassing blijven voor zover zij de vrijheid van uittreding aantasten en niet in overeenstemming zijn met doel en strekking van de coöperatie. Geschillen over de toepassing van de uittredingsvoorwaarden moeten desnoods aan de rechter worden voorgelegd. Zie Asser/Rensen 2-III* 2012/241 en 242 voor rechtspraak op dit punt.
4.12.6 Financiering
De behandelaar zal in de statuten aandacht moeten schenken aan de financiering van het bedrijf van de coöperatie.
Uitgangspunt is dat de coöperatie het vermogen dat zij nodig heeft voor het uitoefenen van haar onderneming van de leden krijgt. In de statuten kan worden bepaald dat de leden een entreegeld storten dat wordt bijgeschreven op een (kapitaal)rekening die op naam van het betreffende lid in de boekhouding van de coöperatie wordt aangehouden (MODEL 4.12.6A).
Indien het vermogen van de leden aan de eigen onderneming van de leden is gebonden en het storten van een entreegeld niet mogelijk is, kan de coöperatie haar kredietwaardigheid vergroten door de ledenaansprakelijkheid van art. 2:55 en 56 in te zetten en voor W.A. of B.A. te kiezen. De gevolgen van deze ledenaansprakelijkheid openbaren zich pas bij ontbinding van de coöperatie.
Ook voor het geval er tussentijds tekorten ontstaan kan een statutaire regeling worden getroffen. Het kan daarbij gaan om balanstekorten (negatief eigen vermogen) of exploitatietekorten (verlies op de winst- en verliesrekening van een bepaald jaar). Een statutaire regeling kan de leden verplichten een bepaald bedrag te storten dat evenals het entreegeld op de kapitaalrekening van het lid wordt bijgeschreven (MODEL 4.12.6A). Zie art. 2:34a en onderdeel 4.6.5.3.
In de statuten wordt bij voorkeur ook een regeling opgenomen over de vaststelling van de jaarrekening en de uitkering of reservering van de winst. Daarbij kunnen de volgende mogelijkheden worden onderscheiden:
– de statuten bepalen dat de algemene vergadering jaarlijks besluit welk deel van de winst wordt toegevoegd aan de algemene reserves en welk deel aan de leden wordt uitgekeerd;
– de statuten bepalen dat jaarlijks een deel van de winst op een rekening van een lid wordt bijgeschreven of deze rekening wordt gedebiteerd voor een deel van het verlies. Dit bedrag kan voor elk lid even groot zijn, maar ook afhankelijk zijn van de omvang van het zakelijk verkeer van dit lid met de coöperatie of van andere factoren. De praktijk kent deze rekening als ledenrekening (MODEL 4.12.6A).
De coöperatie kan ook aandelen uitgeven aan de leden. In deze aandelen wordt dan als het ware de rechtsverhouding tussen coöperatie en lid vormgegeven. Aan deze aandelen worden in de praktijk plichten toegekend, zoals de plicht tot volstorting, tot bijdrage in een tekort bij ontbinding en leverings- en afnameverplichtingen. Aandelen kennen ook rechten, zoals stemrecht en leverings- of afnamerechten. De mogelijkheid tot overdracht van deze aandelen is vaak zeer beperkt en moet plaatsvinden aan leden of aspirant-leden.
In de praktijk zijn vooral voor grote coöperaties constructies ontworpen om ook derden in het vermogen van de coöperatie te laten participeren. Deze derden zullen niet alleen een deel van de winst willen hebben, maar ook zeggenschap in de onderneming van de coöperatie. Het voert in het kader van dit Handboek te ver deze constructies te behandelen. Verwezen wordt naar Engelaar, Organisatie en financiering van de coöperatie, Nijmegen: Ars Aequi 2000, p. 75-82 (in het bijzonder de in noot 154 genoemde literatuur).
4.12.7 Fiscale aspecten
Voor de volgende fiscale aspecten van de coöperatie wordt verwezen naar de fiscale onderdelen van dit handboek.
– vennootschapsbelasting en winst coöperatie;
– inkomstenbelasting bij winstuitkering aan lid;
– kapitaalsbelasting over bijeenbrengen kapitaal;
– overdrachtsbelasting bij overdracht lidmaatschapsrecht indien in dat recht uitsluitend gebruik van gebouw is begrepen.
4.12.8 Inschrijving handelsregister
De coöperatie wordt ingeschreven in het handelsregister. Zie art. 4 Handelsregisterwet.
4.12.9 Checklist oprichting coöperatie
(in aanvulling op de checklists in onderdeel 4.8.6, 4.9.10 en 4.10.8 voor de oprichting van een vereniging met of zonder raad van toezicht of afdelingen)
– keuze rechtsvorm coöperatie (zie onderdeel 4.12.1.1);
– doelstelling coöperatie (zie onderdeel 4.12.3);
– voorzien in bepaalde stoffelijke behoeften (zie onderdeel 4.12.3.3);
– voorzien in andere dan stoffelijke behoeften van de leden (zie onderdeel 4.12.3.4);
– krachtens overeenkomsten met de leden (zie onderdeel 4.12.3.5);
– overeenkomsten met anderen (zie onderdeel 4.12.3.5.2);
– wijziging in overeenkomsten met leden (zie onderdeel 4.12.3.5.3);
– het bedrijf dat de coöperatie uitoefent of doet uitoefenen (zie onderdeel 4.12.3.6);
– naam coöperatie – element: coöperatief (zie onderdeel 4.12.4);
– element: W.A., B.A. of U.A. (zie onderdeel 4.12.4.1);
– W.A. (zie onderdeel 4.12.4.2);
– U.A. (zie onderdeel 4.12.4.3);
– B.A. (zie onderdeel 4.12.4.4);
– leden (zie onderdeel 4.12.5);
– aanvraag, toelating en opzegging lidmaatschap coöperatie (zie onderdeel 4.12.5.1);
– wie kunnen lid zijn? (zie onderdeel 4.12.5.2);
– uittreding leden (zie onderdeel 4.12.5.3);
– voorwaarden uittreding (zie onderdeel 4.12.5.4);
– financiering (zie onderdeel 4.12.6);
– inschrijving handelsregister (zie onderdeel 4.12.8).