De akte van oprichting moet de statuten van de stichting bevatten (art. 2:286 lid 3). Vervolgens wordt in lid 4 van het voormelde artikel dwingend bepaald wat de statuten moeten inhouden.
5.5.1 Incident: statuten voldoen niet aan de inhoudelijke vereisten van de wet (art. 2:285 lid 4)
Indien de statuten niet inhouden:
– de naam van de stichting (let op: het woord stichting moet deel uitmaken van de naam);
– doel;
– wijze benoeming en ontslag bestuurders;
– plaats van vestiging stichting;
– bestemming batig saldo na ontbinding,
dan is ontbinding van de stichting mogelijk op grond van art. 2:21 lid 1 letter b.
5.5.2 Naam
De statuten moeten de naam van de stichting vermelden met het woord stichting als deel van de naam. Dit laatste vereiste wordt soms over het hoofd gezien. De statuten voldoen dan niet aan de eisen van de wet (art. 2:21 lid 1 letter b) en de stichting zou vatbaar zijn voor ontbinding door de rechter. Zo’n vaart zal het niet lopen, omdat daartoe een verzoek van het openbaar ministerie en/of een belanghebbende is vereist en de rechter naar verwachting de stichting alsdan in de gelegenheid zal stellen het gebrek te repareren. Voor de vraag wie onder belanghebbende kan worden gerekend wordt verwezen naar Dijk/Van der Ploeg (2013), nr. 3.6.4. De kosten van herstel komen voor rekening van de notaris, evenals andere schade zoals bijvoorbeeld kosten inwinnen advies door de stichting (art. 2:286 lid 5). Het hiervoor besproken vereiste van de Nederlandse of Friese taal geldt niet voor de naam van de stichting, mits het woord stichting maar deel uitmaakt van de naam. Het komt niet zelden voor dat oprichters kiezen voor een naam waarin het woord foundation of fonds voorkomt. In de statutaire naam staat dan ook het woord stichting, maar dat woord wordt dan in het dagelijks gebruik weggelaten (briefpapier etc.). Dit is in beginsel niet ongeoorloofd of onmogelijk (vgl. HR 22 mei 1981, NJ 1982, 59).
Wordt de naam tevens als handelsnaam gebruikt – hetgeen het geval zal zijn indien de stichting een onderneming in stand houdt – dan moet die naam voldoen aan de eisen van de Handelsnaamwet. Het gebruik van een misleidende naam kan onder omstandigheden onrechtmatig zijn op de voet van art. 6:162 (zie daarover Overes, Rechtspersonen, art. 27, aant. 4).
5.5.3 Doel
Het doel van de stichting mag niet inhouden het doen van uitkeringen aan oprichters of aan hen die deel uitmaken van haar organen, noch ook aan anderen, tenzij wat deze laatsten betreft de uitkeringen een ideële of sociale strekking hebben (art. 2:285 lid 3). Dit uitkeringsverbod is hiervoor reeds ter sprake gekomen (onderdeel 5.3.2.1). Daar bleek ook al dat de doelomschrijving een grote mate van vrijheid aan het bestuur kan laten. Zo mag worden bepaald dat het bestuur het stichtingsvermogen voor charitatieve doeleinden naar keuze van het bestuur mag aanwenden (Asser/Rensen, 2-III, 2017, 322 e.v.).
Het doel kan derhalve ruim en zelfs vaag worden omschreven. Niettemin verdient het nogal wijds formuleren van het doel geen aanbeveling. Andere (opvolgend) bestuurders dan de oprichter(s) ontberen dan een richtsnoer waardoor het doel dat de oprichter(s) voor ogen stond niet zou kunnen worden verwezenlijkt. Hetgeen ook weer een grond voor ontbinding oplevert (art. 2:301 lid 1 letter b), omdat wijziging door de rechter in een wel te bereiken doel niet mogelijk blijkt vanwege de volstrekte vaagheid van het omschreven statutaire doel (vgl. Overes, Rechtspersonen, art. 285, aant. 6). Bovendien is een stichting met een vaag doel weinig aantrekkelijk voor donateurs. Stichtingen die zich als algemeen nut beogende instelling (ANBI) willen kwalificeren, dienen zich te conformeren aan de wettelijke eisen voor een ANBI. Zie voor de voorwaarden voor ANBI’s: https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/zakelijk/bijzondere_regelingen/goede_doelen/algemeen_nut_beogende_instellingen/
In geval van een ANBI geldt dat het algemeen nut moet blijken uit de doelstelling in de statuten. Een ANBI moet ook een actueel beleidsplan hebben. Dit plan geeft inzicht in de manier waarop de ANBI haar doelstelling wil bereiken.
Het plan mag een meerjarig beleidsplan zijn, maar het moet in ieder geval inzicht geven in het komende jaar. De volgende gegevens moeten in het beleidsplan worden opgenomen en toegelicht:
– de doelstelling en te verrichten werkzaamheden van de instelling;
– de wijze van verwerving van inkomsten;
– het beheer en de besteding van het vermogen van de instelling.
Daarnaast kan een beleidsplan nog additionele informatie bevatten:
– de naam;
– het RSIN of fiscaal nummer;
– het post- of vestigingsadres;
– een telefoonnummer of e-mailadres;
– eventueel het nummer van de Kamer van Koophandel;
– eventueel de gegevens van de bankrekening;
– bestuurssamenstelling en de namen van de bestuurders en beleidsbepalers;
– een overzicht van inkomsten, bestedingen en vermogen (de instelling kan daar een prognose voor de komende jaren aan toevoegen);
– het beloningsbeleid voor het bestuur of de beleidsbepalers.
Voor de sociaal belang behartigende instellingen (SBBI) geldt dat het nastreven van een sociaal belang uit de statuten of reglementen moet blijken en schenkingen alsmede erfenissen ook voor het doel worden gebruikt.
Zie voor de voorwaarden voor SBBI’s:
https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/zakelijk/bijzondere_regelingen/goede_doelen/sociaal_belang_behartigende_instellingen/
5.5.3.1 Incident: doel en/of naam ontbreekt in de statuten
Asser-Van der Grinten-Maeijer, 2-II, 1997, nr. 457 verdedigt dat het niet in de statuten vermelden van de naam en het doel nietigheid van de stichting met zich brengt. Anders Dijk/Van der Ploeg, 2013, nr. 4.3, en Asser/Rensen, 2-III, 2017, 312 die bepleiten dat er sprake is van een voor reparatie vatbaar oprichtingsgebrek.
In de statuten worden doorgaans ook opgenomen de middelen waarmee de stichting haar doel tracht te bereiken (zie hiervoor 5.3.1.3 en 5.5.8 hierna).
5.5.4 Benoeming bestuurders/Kwaliteitseisen
De wet geeft geen regels over het aantal bestuursleden. Een rechtspersoon kan ook bestuurder zijn. Het bestuur kan derhalve uit één persoon bestaan. Bij de oprichting van een stichting Administratiekantoor door de enig aandeelhouder, wiens aandelen worden gecertificeerd, is één bestuurder – de aandeelhouder die zijn aandelen ter certificering overdraagt aan de stichting – niet ongebruikelijk. In andere gevallen zal veelal sprake zijn van een meerhoofdig bestuur (voorzitter, secretaris en penningmeester). Doorgaans wordt het eerste bestuur eenhoofdig of meerhoofdig door de oprichter(s) bij de akte van oprichting benoemd. De statuten bevatten dan een regeling op welke wijze en door wie de opvolgende bestuurders worden benoemd. Een gebruikelijke regeling is dat het bestuur zelf in vacatures voorziet (coöptatie). De statuten kunnen de benoeming beperken door kwaliteitseisen te stellen aan de persoon van een bestuurder, bijvoorbeeld het hebben van de hoedanigheid van accountant, belastingadviseur, bankier etc. Het scala van mogelijkheden is wat dat betreft onbeperkt. Het hangt mede van het doel van de betrokken stichting af welke kwaliteiten worden gesteld aan (één of meer) bestuurders. Een stichting die zich bijvoorbeeld ten doel stelt het onderzoek naar asbestkanker, kan als kwaliteitseis voor één of meer bestuurders voorschrijven dat die bestuurder longarts is.
De benoeming van een bestuurder kan ook zijn opgedragen aan andere hierna te bespreken organen van de stichting, zoals een raad van toezicht of van aangeslotenen of bij een stichting administratiekantoor de vergadering van certificaathouders. Omdat de wet geen eisen stelt aan de benoemende instantie kan benoeming ook worden opgedragen aan derden, bijvoorbeeld een subsidieverstrekker, een wetenschappelijk instituut, een moeder- of zusterstichting. Hierbij heeft men dan weer de keuze uit rechtstreekse benoeming door dat orgaan of derden, maar er kan ook worden gekozen voor een voordrachtbevoegdheid van dat orgaan of die derden, al of niet (beperkt) bindend.
De variant die de deelnemers aan de stichting kunnen kiezen, wordt bepaald door de mate van zeggenschap en vooral invloed die moet worden toegekend aan de benoemende of voordragende instantie enerzijds en het zittende bestuur anderzijds.
Sinds 1 juli 2021 is het ook mogelijk gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheid om een one-tier board te hebben: een bestuur bestaande uit zowel uitvoerende als niet uitvoerende, toezichthoudende bestuursleden. Deze mogelijkheid is ook in het model verwerkt. De niet uitvoerende bestuurders zijn belast met het toezicht op de uitvoerende bestuurders. Het bestuur bepaalt of een bestuurder wordt benoemd tot uitvoerende bestuurder onderscheidenlijk niet uitvoerende bestuurder. Het voorzitterschap van het bestuur, het doen van voordrachten voor benoeming van een bestuurder en het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders kan niet aan een uitvoerende bestuurder worden toebedeeld. Niet uitvoerende bestuurders zijn natuurlijke personen. Vgl. art. 2:291a.
Voor ANBI’s geldt dat de beleidsbepalers van een ANBI (bestuur en raad van toezicht) alleen een vergoeding mogen ontvangen voor gemaakte onkosten. Ook mogen de beleidsbepalers vacatiegeld ontvangen dat niet bovenmatig is. Een voorbeeld van vacatiegeld is een vergoeding voor het voorbereiden en bijwonen van vergaderingen.
Zie voor de voorwaarden voor ANBI's: https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/zakelijk/bijzondere_regelingen/goede_doelen/algemeen_nut_beogende_instellingen/
5.5.4.1 Personele unie
Het komt voor dat stichtingen als het ware onderling worden verbonden doordat in de statuten van die stichtingen wordt bepaald, dat tot bestuurders van stichting A alleen kunnen worden benoemd bestuurders van stichting B en omgekeerd. Zo wordt een personele unie bereikt en wordt het beleid van die stichtingen op elkaar afgestemd. Stichtingen die werkzaam zijn op hetzelfde gebied van de regionale gezondheidszorg wensen vaak een personele unie. Het aantal stichtingen dat op deze wijze met elkaar kan worden verbonden, is in beginsel onbeperkt (MODEL 5.5.4.1A).
In dit verband verdient opmerking, dat wanneer het bestuur geheel of gedeeltelijk ontbreekt, en daarin niet wordt voorzien overeenkomstig de statuten de rechtbank in de vacature(s) kan voorzien op verzoek van het openbaar ministerie of iedere belanghebbende (art. 2:299).
5.5.5 Ontslag bestuurders
Ook hier geldt dat diverse variaties mogelijk zijn. De statuten kunnen bepalen dat de benoemende instantie (te allen tijde) de door hem benoemde bestuurder kan ontslaan (of schorsen). Zijn er kwaliteitseisen gesteld, dan bepalen de statuten veelal dat verlies van de kwaliteit waarin men is benoemd, automatisch defungeren betekent.
Indien de statuten dat uitdrukkelijk bepalen, defungeert de bestuurder bij verlies van zijn kwaliteit waarin hij is benoemd (vgl. Rb. ’s-Gravenhage 14 juli 2010, JOR 2010, 263). Zonder een uitdrukkelijke statutaire bepaling defungeert een bestuurder niet bij verlies van zijn kwaliteit.
In geval van coöptatie kan in de statuten worden bepaald, dat een bestuurder kan worden ontslagen door een besluit van alle andere bestuursleden gezamenlijk. Ontbreekt in de statuten een voorziening omtrent de wijze van ontslag, dan kan een bestuurder slechts door de rechter worden ontslagen. Een dergelijk gebrek in de statuten levert echter een oprichtingsgebrek op met de mogelijkheid van reparatie en aansprakelijkheid van de notaris voor de daardoor geleden schade, bijvoorbeeld de kosten van de ontslagprocedure voor de rechter. Het openbaar ministerie en iedere belanghebbende kan de rechtbank verzoeken een bestuurder te ontslaan of te schorsen op grond van wanbeheer of de andere gronden genoemd in art. 2:298.
5.5.6 Woonplaats
De statutaire woonplaats van de stichting moet zijn gevestigd in een Nederlandse gemeente. Wijzen de statuten geen statutaire vestigingsplaats aan, dan heeft de stichting zetel in de gemeente waar de instrumenterende notaris is gevestigd (art. 2:287).
Overigens is het ontbreken van een statutaire zetel in de statuten een oprichtingsgebrek voor welk verzuim de notaris aansprakelijk is.
De feitelijke plaats van vestiging van de stichting kan een andere zijn dan de statutaire plaats van vestiging.
Een Nederlandse rechtspersoon kan zijn feitelijke zetel ook in het buitenland hebben. Naar Nederlands internationaal privaatrecht geldt het incorporatiestelsel. De rechtspersoon wordt beheerst door het recht van de staat naar welk recht de rechtspersoon is opgericht en heeft zijn statutaire zetel overeenkomstig dat recht op het grondgebied van die staat. De geldig opgerichte Nederlandse stichting hoeft zijn feitelijke zetel echter niet in Nederland te hebben. In het bijzonder door buitenlandse oprichters opgerichte stichtingen hebben niet zelden hun werkelijke zetel buiten Nederland (vgl. Asser-Van der Grinten-Maeijer, 2-II, nr. 58). De Nederlandse stichting ( The Dutch foundation ) is populair in internationale ‘private structures’ en de werkelijke zetel bevindt zich dan niet in Nederland.
5.5.7 Bestemming overschot na vereffening
De statuten kunnen inhouden wie de gerechtigde(n) is (zijn) tot het overschot na vereffening. Mogelijk is ook dat de statuten bepalen wie de bestemming van het batig saldo vaststelt. Kan op grond van de statuten geen gerechtigde(n) worden bepaald, dan keert de vereffenaar het overschot uit aan de Staat, die het zoveel mogelijk besteedt overeenkomstig het doel van de stichting (art. 2:23 b lid 1). Let erop dat voor de ANBI-status in de statuten bepaald moet worden dat een eventueel batig saldo van de ontbonden stichting na vereffening wordt besteed overeenkomstig het doel van de stichting, te bepalen door het bestuur en dient te worden besteed ten behoeve van een algemeen nut beogende instelling of van een buitenlandse instelling die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt.
5.5.8 Vermogen
Bij de oprichting hoeft de stichting anders dan de NV of BV geen beginvermogen te hebben. Voor de verwezenlijking van het doel zal de stichting doorgaans wel over (werk)kapitaal moeten kunnen beschikken. Bovendien is het ontbreken van (voldoende) vermogen voor de verwezenlijking van het doel van de stichting een grond voor ontbinding door de rechtbank, tenzij dat vermogen binnen afzienbare tijd zal worden verkregen (art. 2:301 lid 1 letter a). De statuten bevatten dan ook doorgaans bepalingen omtrent de wijze waarop het vermogen van de stichting (geldmiddelen) kan worden verkregen, zoals subsidies, andere bijdragen enz. Ook hier geldt dat maatwerk overeenkomstig de wensen van de oprichter(s) mogelijk is, nu de wet geen vereisten stelt.
Vanzelfsprekend mag de statutaire (en feitelijke) wijze van verkrijging van geldmiddelen niet in strijd zijn met de wet en de openbare orde. De stichting zou zich daarmee kunnen kwalificeren als een criminele organisatie en bestuurders en oprichters zijn dan strafbaar op grond van art. 40 Wetboek van Strafrecht. Het openbaar ministerie heeft bijvoorbeeld tevergeefs getracht de stichting Hells Angels Amsterdam als een criminele organisatie te doen aanmerken en op grond daarvan deze stichting te doen ontbinden door de rechter. Meer succes had het openbaar ministerie in de zaak motorclub Satudarah die op 18 juni 2018 door de rechtbank is verboden.
5.5.9 Bevoegdheden bestuur/Besluitvorming
Het bestuur is belast met het besturen van de stichting. Sinds 1 juli 2021 geldt een wettelijke norm voor de taakuitoefening: bij de vervulling van hun taak richten de bestuurders zich naar het belang van de stichting en de met haar verbonden onderneming of organisatie (zie art. 2:291 leden 1 en 3). Besturen is leiding geven, verwezenlijken van het statutaire doel, het bepalen van het beleid, beheer van het vermogen en het aantrekken van vermogen. Deze opsomming is niet uitputtend.
De autonomie van het bestuur kan door de statuten worden beperkt door bijvoorbeeld in de statuten omschreven bestuursbesluiten afhankelijk te maken van de voorafgaande goedkeuring van een ander orgaan, zoals de raad van toezicht of van derden zoals het bestuur van een benoemende instantie. Dit soort beperkingen zijn intern werkende beperkingen. Zij werken in beginsel niet door in de hierna te bespreken (externe) vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur, tenzij de wederpartij niet te goeder trouw was.
Een beperking die wel doorwerkt in de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur is die van art. 2:291 lid 2. Slechts indien dit uit de statuten voortvloeit is het bestuur bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een ander verbindt. Uit de statuten moet blijken tot welke van deze besluiten het bestuur bevoegd is. Bij voorkeur geschiedt dat door een uitdrukkelijke bepaling, maar vereist is dat niet. De wet stelt enkel dat het uit de statuten moet voortvloeien. Dit neemt niet weg dat een statutaire bepaling als ‘het bestuur is bevoegd tot alle handelingen’ daartoe ontoereikend is (Asser-Van der Grinten-Maeijer, 2-II, 1997, nr. 485).
Veelal bestaat de behoefte dat het bestuur registergoederen kan verkrijgen, vervreemden en bezwaren. Deze rechtshandelingen kunnen aan beperkingen en voorwaarden worden verbonden, bijvoorbeeld goedkeuring van een ander orgaan (art. 2:291 lid 2 slot).
De wet geeft enkele regels voor de besluitvorming binnen het bestuur. Deze zijn meestal verwerkt in de statuten. Nadere uitwerking kan in reglementen plaatsvinden (zie onderdeel 5.5.19 hierna). Voor het overige wordt voor de besluitvorming van een bestuur verwezen naar onderdeel 1.7 en hoofdstuk 7.
5.5.10 Taakverdeling/Vertegenwoordiging
Het bestuur vertegenwoordigt de stichting voor zover uit de wet en/of de statuten niet anders voortvloeit (art. 2:252). Het begrip bestuur betekent de bestuurders gezamenlijk. Bij een meerhoofdig bestuur kan dat op praktische bezwaren stuiten. De statuten kunnen bepalen dat naast het bestuur een of meer bestuurders afzonderlijk of gezamenlijk bevoegd zijn de stichting te vertegenwoordigen. (art. 2:252 lid 2), bijvoorbeeld twee gezamenlijk handelende bestuurders of voorzitter en secretaris tezamen.
De statuten kunnen een taakverdeling tussen de bestuurders inhouden. Bij een one-tier board is dit zelfs verplicht. Niet ongebruikelijk is een dagelijks bestuur. Uit het midden van het bestuur worden leden aangewezen, die het dagelijks bestuur vormen en statutair met een in de statuten omschreven deel van de bestuurstaak worden belast.
Het is overigens mogelijk dat de leden van het dagelijks bestuur uit andere gelederen dan die van het algemeen bestuur worden gekozen. Grotere stichtingen hebben niet zelden een bestuursstructuur die bestaat uit een dagelijks bestuur van professionele krachten en een algemeen bestuur; welke leden van het dagelijks bestuur niet voortkomen uit het algemeen bestuur.
Is er sprake van een dagelijks en een algemeen bestuur, dan oefent het algemeen bestuur de bestuurstaak uit voor zover die (statutair) niet aan het dagelijks bestuur is voorbehouden. Er zijn dan derhalve twee bestuursorganen. Bepaalde in de statuten omschreven besluiten van het dagelijks bestuur kunnen statutair worden onderworpen aan de voorafgaande schriftelijke toestemming van het algemeen bestuur. Het omgekeerde is ook mogelijk, zodat een bestuursmodel kan worden ontworpen die overeenstemt met de wensen van de cliënt, veelal de oprichters.
Niet ongebruikelijk is bij grotere stichtingen dat het dagelijks bestuur de titel directie heeft en de dagelijkse leiding heeft, maar die bestuursbevoegdheden uitoefent namens en onder verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur is dan geen bestuursorgaan, maar wordt gemandateerd door het bestuur tot het uitoefenen van bepaalde bestuursbevoegdheden. De mandatering geschiedt dan bij in de statuten voorzien bestuursreglement of directiestatuut of directie-instructie. Een zodanige regeling is gebaseerd op art. 2:292 lid 4, dat bepaalt dat statuten ook aan andere personen dan bestuurders bevoegdheid tot vertegenwoordiging kunnen toekennen (statutaire volmacht). De directie is doorgaans ook in dienst bij de stichting en is een orgaan van de stichting in die zin dat het functies vervult in de stichting (zie over het begrip orgaan Asser-Van der Grinten-Maeijer, 2-II, 1997, nr. 37 en Dijk/Van der Ploeg, 2013, nr. 5.2). De leden van de directie zijn geen bestuursleden. Een directie die geen statutaire basis heeft, is geen orgaan (Asser/Rensen, 2-III, 2017, 333).
Bij dit alles moet vanaf 1 juli 2021 in het achterhoofd worden gehouden dat of sprake is van een one-tier board bij een dergelijke verdeling van taken, afhangt van het antwoord op de vraag of aan de wettelijke criteria van art. 2:291a is voldaan.
Volgens deze bepaling kan bij de statuten worden bepaald dat de bestuurstaken worden verdeeld over één of meer niet uitvoerende bestuurders en één of meer uitvoerende bestuurders. De taak om toezicht te houden op de taakuitoefening door bestuurders kan niet door een taakverdeling worden ontnomen aan niet uitvoerende bestuurders. Het voorzitterschap van het bestuur, het doen van voordrachten voor benoeming van een bestuurder en het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders kan niet aan een uitvoerende bestuurder worden toebedeeld. Niet uitvoerende bestuurders zijn natuurlijke personen (lid 1). Bij of krachtens de statuten kan worden bepaald dat een of meer bestuurders rechtsgeldig kunnen besluiten omtrent zaken die tot zijn respectievelijk hun taak behoren (lid 2). Bepaling krachtens de statuten geschiedt schriftelijk. Bij de benoeming wordt vermeld of een bestuurder wordt benoemd tot uitvoerende bestuurder of tot niet uitvoerende bestuurder (lid 3). Het bestuur is te allen tijde bevoegd tot schorsing van een uitvoerende bestuurder (lid 4). De uitvoerende bestuurders nemen niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming over het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders (lid 5).
De wet biedt ook de ruimte om in de statuten te bepalen dat de directie bepaalde bestuursbevoegdheden slechts mag uitoefenen met bijvoorbeeld één bestuurder. Zoals uit vorenstaande blijkt, kunnen de statuten de autonomie van het bestuur beperken. De wet doet dat al in art. 2:291 lid 2 (zie hiervoor), maar een statutaire regeling kan niet tot gevolg hebben dat het (algemeen) bestuur niet bevoegd is de stichting te vertegenwoordigen.
De wettelijke bepaling dat het bestuur de stichting vertegenwoordigt (art. 2:292 lid 1) is van dwingend recht en kan door de wet worden beperkt. De enige wettelijke beperking treft men dus aan in art. 2:291 lid 2. Andere maar statutaire (en dus geen wettelijke) beperkingen zijn mogelijk, maar die hebben slechts interne werking. Overschrijding van die (intern werkende) statutaire beperkingen heeft in beginsel niet tot gevolg dat de stichting dan niet is gebonden. Indien de stichting echter de schijn van bevoegde vertegenwoordiging heeft opgeroepen, dan zal de stichting geen beroep kunnen doen op het gebrek in de vertegenwoordigingsbevoegdheid (Asser-Van der Grinten-Maeijer, 2-II,1997, nrs. 320 en 485 en Handboek Stichting en Vereniging (2015), nr. 11.1.10).
Voor de vertegenwoordiging van rechtspersonen in het algemeen wordt ook verwezen naar hoofdstuk 8: Vertegenwoordiging.
5.5.10.1 Vertegenwoordiging van de stichting in oprichting
Oprichters of anderen kunnen voor de oprichting rechtshandelingen namens de stichting in oprichting verrichten waaruit voor de stichting rechten en verplichtingen voortvloeien. Op deze rechtshandelingen zijn de art. 2:93 en art. 2:203 lid 1 van overeenkomstige toepassing (HR 24 januari 1977, NJ 1997, 399). In de voorperiode verrichtte rechtshandelingen kunnen door de stichting na oprichting worden bekrachtigd. De behandelaar draagt voor zover nodig zorg voor een akte van bekrachtiging (vgl. ook onderdeel 4.2.5.1 voor de vereniging waar ook wordt verwezen naar een model van een akte van bekrachtiging, MODEL 5.5.10.1A).
Zolang de stichting niet is ingeschreven in het handelsregister blijft iedere bestuurder aansprakelijk voor rechtshandelingen waarvoor hij de stichting verbindt. Dat geldt ook voor de rechtshandeling van bekrachtiging. Teneinde die aansprakelijkheid te voorkomen, wordt de akte van bekrachtiging voor zover nodig pas verleden na inschrijving.
5.5.11 Andere organen (dagelijks en algemeen bestuur)
Zoals hiervoor bleek, dient de stichting ten minste één orgaan te hebben, namelijk het bestuur. Het is mogelijk statutair te bepalen, dat er twee bestuursorganen zijn: het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur. Een directie is weliswaar een orgaan van de stichting, maar geen bestuursorgaan indien het uitoefenen van bestuursbevoegdheden niet is gebaseerd op de statuten, maar op een directiereglement etc. (zie onderdeel 5.5.9 en 5.5.10 hiervoor).
Sinds 1 juli 2021 is het ook mogelijk gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheid om een one-tier board te hebben: een bestuur bestaande uit zowel uitvoerende als niet uitvoerende, toezichthoudende bestuursleden. Indien de statuten een one-tier board kennen, is er maar een orgaan, het bestuur, dat zowel uitvoerende als niet uitvoerende bestuurders kent.
5.5.12 Tegenstrijdig belang
Sinds 1 juli 2021 bevat de wet ook een tegenstrijdig belang regeling voor verenigingen.
Art. 2:291 lid 6 bepaalt dat een bestuurder niet deelneemt aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang bedoeld in lid 3. Wanneer hierdoor geen bestuursbesluit kan worden genomen, wordt het besluit genomen door de raad van commissarissen. Bij ontbreken van een raad van commissarissen, wordt het besluit genomen door de algemene vergadering, tenzij de statuten anders bepalen. Zie voor een recente uitspraak met betrekking tot tegenstrijdig belang en de stichting: Rb. ’s-Gravenhage 24 april 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9375).
Er zijn verschillende statutaire regelingen mogelijk. De statuten kunnen bepalen dat het bestuur bevoegd is in geval van tegenstrijdig belang of dat de stichting dan wordt vertegenwoordigd door de bestuurders waarmee geen tegenstrijdig belang bestaat of dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid dan toekomt aan andere in de statuten genoemde personen of aan een ander orgaan van de stichting, bijvoorbeeld de raad van toezicht (vgl. over tegenstrijdig belang ook Asser/Rensen, 2-III, 2017, 336).
5.5.13 Raad van Commissarissen/Raad van Toezicht
Indien de stichting slechts één (bestuurs)orgaan kent, controleert intern niemand het bestuur omdat er geen orgaan is dat daartoe wettelijk of statutair bevoegd is. Bij de stichting is het raad van toezicht model echter populair. De raad van toezicht is dan tot toezicht verplicht op grond van de statuten en wordt doorgaans bij de oprichting van de stichting in het leven geroepen.
Sedert 1 juli 2021 kent de wet in art. 2:292a een regeling inzake de raad van commissarissen, in de praktijk vaak ook raad van toezicht genoemd.
Tenzij uitvoering is gegeven aan art. 2:291a lid 1 (one-tier board) dat bij de statuten kan worden bepaald dat er een raad van commissarissen zal zijn. Deze kan ook als raad van toezicht worden aangeduid. De raad bestaat uit een of meer natuurlijke personen (lid 1). De raad van commissarissen heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken in de stichting en de met haar verbonden onderneming of organisatie. Hij staat het bestuur met raad terzijde. Bij de vervulling van hun taak richten de commissarissen zich naar het belang van de stichting en de met haar verbonden onderneming of organisatie (lid 2). Tenzij bij de statuten anders is bepaald, is de raad van commissarissen bevoegd iedere bestuurder te allen tijde te schorsen. De schorsing kan te allen tijde worden opgeheven door het orgaan dat of de persoon die bevoegd is tot benoeming (lid 3). De statuten kunnen bepalen dat een met name of in functie aangeduide commissaris meer dan één stem wordt toegekend. Een commissaris kan niet meer stemmen uitbrengen dan de andere commissarissen tezamen (lid 4). De statuten bevatten voorschriften omtrent de wijze waarop in de uitoefening van de taken en bevoegdheden voorlopig wordt voorzien in geval van ontstentenis of belet van alle commissarissen. De statuten kunnen deze voorschriften bevatten voor het geval van ontstentenis of belet van een of meer commissarissen. In de statuten kan nader worden bepaald wanneer sprake is van belet. Degene die bij ontstentenis of belet van commissarissen ingevolge een statutaire regeling de taken van een commissaris vervult, wordt voor het vervullen van die taken met een commissaris gelijkgesteld (lid 5). De statuten kunnen aanvullende bepalingen omtrent de taak en de bevoegdheden van de raad en zijn leden bevatten (lid 6). Een commissaris neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de stichting en de daaraan verbonden onderneming of organisatie. Wanneer de raad van commissarissen hierdoor geen besluit kan nemen, wordt het besluit genomen door de raad onder schriftelijke vastlegging van de overwegingen die aan het besluit ten grondslag liggen, tenzij de statuten anders bepalen (lid 7). De statuten kunnen bepalen dat aan de commissarissen als zodanig een bezoldiging wordt toegekend (lid 8). Bij een aanbeveling of voordracht tot benoeming van een commissaris worden van de kandidaat meegedeeld zijn leeftijd, zijn beroep, de betrekkingen die hij bekleedt of heeft bekleed voor zover die van belang zijn in verband met de vervulling van de taak van een commissaris. Tevens wordt vermeld aan welke rechtspersonen hij reeds als commissaris is verbonden; indien zich daaronder rechtspersonen bevinden, die tot eenzelfde groep behoren, kan met de aanduiding van de groep worden volstaan. De aanbeveling en de voordracht tot benoeming of herbenoeming worden gemotiveerd. Bij herbenoeming wordt rekening gehouden met de wijze waarop de kandidaat zijn taak als commissaris heeft vervuld (lid 9). Het bestuur verschaft de raad van commissarissen tijdig de voor de uitoefening van diens taak noodzakelijke gegevens (lid 10). Het bestuur stelt ten minste een keer per jaar de raad van commissarissen schriftelijk op de hoogte van de hoofdlijnen van het strategisch beleid, van de algemene en financiële risico’s en van de gebruikte beheers- en controlesystemen (lid 11).
Doorgaans worden de leden van de raad gerekruteerd uit externe professionals en zijn de taken van de raad meer controlerend van aard. Zo kunnen benoemingen tot bestuurder, ontslag van bestuurders, belangrijke bestuursbesluiten (vervreemding/bezwaring van registergoederen, statutenwijziging, besluit tot ontbinding van de stichting etc.), het financiële beheer van de stichting aan de voorafgaande (schriftelijke) goedkeuring van de raad worden onderworpen. Let wel, ook dit zijn in beginsel slechts intern werkende beperkingen, waarop de stichting alleen een beroep op kan doen als de derde wist dan wel behoorde te weten van de beperkingen. Voor die wetenschap is onvoldoende dat de statuten zijn neergelegd bij de kamer van koophandel.
In verband met het vorenstaande wordt nog gewezen op de mogelijkheid dat de stichting met een ANBI-status een keurmerk Goede Doelen kan aanvragen bij het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF). Kleine goede doelen kunnen het CBF-certificaat aanvragen. Op deze wijze kan ook een vorm van toezicht worden gerealiseerd. Zie voor governance bij de stichting: Handboek Stichting en Vereniging (2015), nr. 14.1 e.v.
5.5.14 Raad van Aangeslotenen
Zoals hiervoor al bleek, kent de stichting geen leden (art. 2:285). Dit neemt niet weg dat er in de praktijk wel behoefte bestaat om een groep van personen die zich met het doel van de stichting verenigt en daaraan wil bijdragen, duurzaam te binden aan de stichting. De statuten kunnen dan voorzien in een raad van aangeslotenen. Deze raad kan bepaalde statutair omschreven bevoegdheden (in het bijzonder organisatorische bevoegdheden) en verplichtingen toegewezen krijgen. De raad is louter een adviescollege en mag over belangrijke zaken meepraten, maar niet beslissen. Zo kan de raad bijvoorbeeld de bevoegdheid krijgen om bestuursvergaderingen bij te wonen, tenzij het bestuur een besloten vergadering agendeert.
Een voorbeeld van een verplichting is dat de leden van de raad zich moeten conformeren aan bepaalde kledingvoorschriften. De stichting die het taxivervoer van en naar de luchthaven Rotterdam verzorgt, kent een raad van aangeslotenen waarin alle betrokken taxichauffeurs van diverse taxibedrijven zijn vertegenwoordigd. De raad ziet onder meer toe op de naleving van kledingvoorschriften (net jasje en dasje).
Ook hier geldt dat men vrij is met betrekking tot de samenstelling van de raad, wijze/benoeming (kwaliteitseisen) ontslag van de leden van de raad, alsmede welke bevoegdheden en verplichtingen de raad heeft (zie voor een voorbeeld van een stichting met raad van toezicht en van aangeslotenen, MODEL 5.5.14A).
5.5.15 Raad van Advies
Een andere vorm van inspraak is het instellen van een raad van advies die aan de stichting wordt verbonden en zijn grondslag vindt in de statuten. Belangrijke sponsoren van een stichting worden op deze wijze betrokken bij het realiseren van het stichtingsdoel en het aanwenden daarvoor van de door de sponsoren ter beschikking gestelde gelden. De statuten kunnen bepalen dat voor in de statuten aangeduide besluiten het voorafgaande advies nodig is van de raad van advies. De statuten kunnen voorts bepalen dat voor bepaalde voorgenomen rechtshandelingen van het bestuur de instemming van de raad van advies is vereist. Zodanige statutaire bepalingen doen niet af aan de externe bevoegdheid van het bestuur. Zij hebben interne werking. Overtreding van die bepalingen door het bestuur kan leiden tot ontslag.
5.5.16 Plaatsvervangend bestuur/Belet en ontstentenis
Bij een eenhoofdig bestuur komt de plaatsvervangende bestuurder regelmatig voor. Zo is de oprichter van een stichting Administratiekantoor niet zelden de enige bestuurder. De statuten dienen dan te voorzien in een plaatsvervangend bestuurder voor het geval de enig bestuurder tijdelijk om wat voor reden dan ook niet in staat is zijn bestuurstaak te vervullen. De plaatsvervangende bestuurder wordt bij tijdelijke ontstentenis of belet van de bestuurder die hij vervangt, volledig bestuurder en als zodanig bevoegd. Het is mogelijk de bevoegdheid van de plaatsvervangend bestuurder meer in te perken dan die van de bestuurder die tijdelijk wordt vervangen. Zo zou men de plaatsvervangend bestuurder aan (meer) goedkeuringen van bijvoorbeeld de vergadering van certificaathouders kunnen binden (dan de laatste) (zie over de plaatsvervangend bestuurder nader Asser-Van der Grinten-Maeijer, 2-II, 1997, nr. 313 en Dijk/Van der Ploeg, 2013, nr. 8.5.2).
Sinds 1 juli 2021 kent de wet een regeling in geval van belet of ontstentenis. De statuten bevatten voorschriften omtrent de wijze waarop in de uitoefening van de taken en bevoegdheden voorlopig wordt voorzien in geval van ontstentenis of belet van alle bestuurders. De statuten kunnen deze voorschriften bevatten voor het geval van ontstentenis of belet van een of meer bestuurders. In de statuten kan nader worden bepaald wanneer sprake is van belet. Degene die bij ontstentenis of belet van bestuurders ingevolge een statutaire regeling is aangewezen tot het verrichten van bestuursdaden, wordt voor wat deze bestuursdaden betreft met een bestuurder gelijkgesteld (art. 2:291a lid 5).
5.5.17 Schorsing
De wet bepaalt dat de rechtbank een bestuurder kan schorsen in de gevallen als omschreven in art. 2:298. Sinds 1 juli 2021 geldt voor de one-tier board op grond van art. 2:291a lid 4 dat het bestuur te allen tijde bevoegd is tot schorsing van een uitvoerende bestuurder. Op grond van art. 2:292a lid 3 geldt dat als een raad van commissarissen is ingesteld, deze bevoegd is iedere bestuurder te allen tijde te schorsen, tenzij bij de statuten anders is bepaald. De schorsing kan te allen tijde worden opgeheven door het orgaan dat of de persoon die bevoegd is tot benoeming.
Het is dus beperkt mogelijk dat een ander orgaan van de stichting beslist over de schorsing dan het orgaan dat bevoegd is tot ontslag. Omdat een bestuur er ‘dichter op zit’ kan de schorsingsbevoegdheid bijvoorbeeld aan het bestuur worden verleend, terwijl de raad van toezicht of (indien de benoemende instantie een ander is) de benoemende instantie bevoegd is tot ontslag. In dat geval dient in de statuten te worden geregeld dat het besluit tot schorsing binnen redelijke tijd wordt voorgelegd aan het tot ontslag bevoegde orgaan.
Schorsing is een ordemaatregel en heeft als zodanig een tijdelijk karakter.
Het is mogelijk een regeling op te nemen op grond waarvan een geschorste of ontslagen bestuurder intern in beroep kan tegen een (voorgenomen) besluit tot schorsing of ontslag. Indien zo’n statutaire regeling van beroep ontbreekt, is een (ontslag of) schorsingsbesluit mogelijk vernietigbaar wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid (art. 2:8 lid 1 en art. 2:15 lid 1 letter b, zie ter zake nader Asser-Van der Grinten-Maeijer, 2-II, 1997, nrs. 487, 133 en 339 en Asser/Rensen, 2-III, 2012, 160 e.v.).
5.5.18 Ontslag
Op grond van art. 2:286 lid 4 letter c moeten de statuten een regeling bevatten omtrent het ontslag van bestuurders.
De wet schrijft niet voor welke wijze van ontslag de statuten moeten inhouden, zodat diverse voorzieningen mogelijk zijn. Een bestuurder kan overigens ook na een bepaalde periode defungeren, of bij het bereiken van bepaalde leeftijd of bij het verliezen van de kwaliteit waarin hij is benoemd of bij zijn faillissement enz. Het is gebruikelijk dat de statuten regelen in welke gevallen een bestuurder automatisch defungeert. (In MODEL 5.5.18A zijn voorbeelden van dit soort regelingen opgenomen.) Gebruikelijk is dat de benoemende instantie de bestuurder te allen tijde kan ontslaan.
Evenals voor het schorsingsbesluit geldt, dat de statuten een interne regeling van beroep kunnen inhouden.
Een besluit dat tot stand is gekomen in een onzorgvuldige besluitvormingsprocedure is vernietigbaar wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid. Onzorgvuldig is bijvoorbeeld dat de bestuurder niet is gehoord over zijn ontslag (zie daarover Dijk/Van der Ploeg, 2013,nr. 8.5.3. e.v.).
Is de rechtsverhouding stichting-bestuurder tevens een arbeidsrechtelijke, dan zijn de regels van titel 10 afdeling 9 van boek 7 BW (einde van de arbeidsovereenkomst) (mede) van toepassing. De bestuurder kan onder bijzondere omstandigheden door de rechter worden ontslagen (art. 2:298 BW).
5.5.19 Reglementen
In de wettelijke bepalingen omtrent stichtingen komt de term reglement of reglementen niet voor. Dat is wel het geval in de Algemene Bepalingen voor rechtspersonen in boek 2. In die artikelen wordt enige malen over reglementen gesproken. De belangrijkste bepaling is art. 2:15 lid 1 letter c, dat bepaalt dat een besluit van een orgaan van de stichting vernietigbaar is indien het in strijd is met een reglement.
Algemeen wordt onder reglement verstaan elk samenstel van regels buiten de statuten, die het functioneren van de rechtspersoon en zijn organen betreffen (Asser/Rensen, 2-III, 2012, 332; Dijk/Van der Ploeg, 2013, nr. 4.4 en Handboek Stichting en Vereniging (2015), nr. 5.2.4).
Een stichting is verplicht statuten te hebben, maar het hebben van één of meer reglementen is niet verplicht. Reglementen, zoals een huishoudelijk reglement, zijn bij verenigingen meer gebruikelijk dan bij een stichting. De wet geeft geen voorschriften omtrent de totstandkoming van reglementen. Het verdient niettemin aanbeveling in de statuten op te nemen dat het bestuur van de stichting of een ander orgaan een of meer reglementen kunnen vast stellen. Het reglement vindt dan zijn basis in de statuten (MODEL 5.5.19A).
De behoefte aan een of meer reglementen bij een stichting doet zich vooral gevoelen als er meerdere organen zijn en/of een groter aantal personen bij de stichting is betrokken, zoals een raad van aangeslotenen. De wet geeft overigens evenmin aan wat in de reglementen mag worden geregeld. Het wordt wel negatief geformuleerd: reglementen mogen niet in strijd zijn met de wet of de statuten. Doorgaans wordt dat ook in statuten, die de mogelijkheid van reglementen openen, bepaald. Reglementen die in strijd zijn met de wet en/of de statuten zijn onverbindend (Asser/Rensen, 2-III, 2012, 332;-Van der Grinten-Maeijer, 2-II, nr. 258 en Overes, Rechtspersonen, art. 25, aant. 9).
Bevoegdelijk vastgestelde reglementen binden de organen van de stichting. Reglementen dienen om min of meer ondergeschikte procedurezaken te regelen, zoals kledingvoorschriften, regels van intern beroep, de voordracht van nieuwe bestuurders, huishoudelijke regels, regels van intern tuchtrecht, onkostenvergoedingen etc.
Het delegeren van fundamentele regels, doelomschrijving en ontslag van bestuurders naar reglementen verdraagt zich niet met het wettelijk systeem. Niet voor niets bepaalt de wet dat dit soort grondregels in de statuten moeten worden geregeld. (Vgl. ook Dijk/Van der Ploeg, 2013, nr. 4.4.)
5.5.20 Besluiten/Stemrecht
De besluitvorming binnen het bestuur of andere organen van de stichting vindt plaats door stemming. Is er slechts één orgaan – het bestuur – en is dat eenhoofdig, dan vindt er vanzelfsprekend geen stemming plaats.
Sinds 1 juli 2021 kent de wet voor besluitvorming bepaalde regels. Zowel voor het bestuur als de raad van commissarissen geldt dat de statuten kunnen bepalen dat een met name of in functie aangeduide bestuurder of commissaris meer dan één stem kan worden toegekend. Een bestuurder of commissaris kan echter niet meer stemmen uitbrengen dan de andere bestuurders of commissarissen tezamen (art. 2:291 lid 4 en art. 2:292a lid 4).
In de statuten wordt doorgaans geregeld dat de besluitvorming ook buiten vergadering kan plaats vinden. Niet ongebruikelijk is te bepalen dat de leden van het bestuur ook kunnen stemmen via e-mail, fax, conference call of video conferencing. Het verdient aanbeveling voor de gevallen van elektronische communicatie in de statuten de eis te stellen, dat de stemgerechtigde genoegzaam kan worden geïdentificeerd. Bij gebreke waarvan niet op die wijze kan worden gestemd door die stemgerechtigde. Voorts wordt als statutaire eis opgenomen, dat iedere bestuurder (of andere stemgerechtigde) zich tevoren op de hoogte heeft moeten kunnen stellen van de inhoud van het voorgenomen besluit.
Wijze en termijn van oproep voor de vergadering wordt eveneens in de statuten geregeld.
Ieder lid van het bestuur (of van een ander stichtingsorgaan) heeft één stem. Art. 2:12 opent de mogelijkheid om in de statuten te bepalen, dat het stemrecht over bepaalde besluiten aan in privé daarbij (te) nauw betrokken bestuurders wordt ontzegd. De betrokken bestuurder moet dan anders dan in zijn hoedanigheid van bestuurder bij het besluit te nauw zijn betrokken, bijvoorbeeld zijn herbenoeming als bestuurder.
Het is mogelijk in de statuten te bepalen dat een bestuurslid evenveel stemmen heeft als de andere bestuurders tezamen. Ten onrechte wordt wel gedacht dat het mogelijk is de statuten te bepalen, dat de voorzitter van het bestuur een doorslaggevende stem heeft. Art. 2:13 lid 3 geeft slechts de mogelijkheid in de statuten te bepalen dat het in de vergadering uitgesproken oordeel van de voorzitter omtrent de uitslag van een stemming beslissend is. Hetzelfde geldt voor de inhoud van een niet schriftelijk vastgelegd voorstel, waarover is gestemd. Dat oordeel van de voorzitter moet zijn uitgesproken in dezelfde vergadering als waarin werd gestemd. De voorzitter kan derhalve ook niet bevoegd worden verklaard te bepalen dat een besluit is genomen of dat een uitgebrachte stem al dan niet geldig is uitgebracht (Vgl. ook Dijk/Van der Ploeg, 2013, nr. 5.4.3 en Huizink, Rechtspersonen, art. 13).
5.5.21 Jaarrekening en jaarverslag
Het bestuur van een stichting met een ‘grote onderneming’ moet jaarlijks binnen zes maanden een jaarrekening en jaarverslag opmaken (art. 2:300). Het verdient aanbeveling deze verplichting in de statuten nader uit te werken. Het begrip ‘grote onderneming’ is aangeduid in art. 2:360 lid 3 in samenhang met art. 2:396 lid 1. Een stichting die één of meer ondernemingen in stand houdt en op grond van art. 5 Hregw in het handelsregister is ingeschreven, moet bij de staat van baten en lasten de netto-omzet vermelden, zodat kan worden nagegaan of de stichting valt onder de verplichting van art. 2:300 (art. 2:299a).
Sinds 1 januari 2021 zijn grote ANBI’s verplicht om voor de publicatie van de gegevens, gebruik te maken van standaardformulieren. Grote ANBI’s zijn:
– ANBI’s die actief geld of goederen werven onder derden (fondsenwervende instellingen) en waarvan de baten in het betreffende boekjaar meer bedragen dan € 50.000,-;
– niet-fondsenwervende ANBI’s als de lasten in het betreffende boekjaar meer bedragen dan € 100.000,-.
Het formulier moet worden ingevuld op basis van de jaarcijfers, te beginnen met die van 2020.
5.5.22 Enquêterecht
Art. 6.2 van het Uitvoeringsbesluit Wet toelating zorginstellingen (WTZI) schrijft voor dat zorginstellingen die de rechtsvorm van een stichting hebben, verplicht zijn in de statuten aan een orgaan dat de cliënten van de instelling vertegenwoordigt het recht van enquête toe te kennen. De stichting die een onderneming in stand houdt en waarvoor ingevolge de wet een ondernemingsraad moet worden ingesteld, valt onder de toepassing van de regeling van het enquêterecht (art. 2:344 letter b, zie over het enquêterecht dat van toepassing is op de stichting: Dijk/Van der Ploeg, 2013, nr. 10.3.1b).