5.3.1 Inleiding
Evenals de andere rechtspersonen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, moet de stichting een doel hebben (art. 2:285 en 286). De wet geeft geen positieve doelomschrijving, maar bepaalt slechts wat het doel van de stichting niet mag inhouden.
De stichting is in beginsel vrij in het vaststellen van een doel, tenzij:
a. het doel in strijd is met de openbare orde (art. 2:20 lid 2);
b. het doel is het doen van uitkeringen aan oprichters of aan hen die deel uitmaken van haar organen of ook aan anderen, tenzij wat deze laatsten betreft de uitkeringen een ideële of sociale strekking hebben (art. 2:285 lid 3).
5.3.1.1 Strijd met de openbare orde
De stichting met een doel dat strijdig is met de openbare orde wordt door de rechtbank op verzoek van het openbare ministerie ontbonden (art. 2:20 lid 2). Bij een ongeoorloofd statutair doel dan wel bij ongeoorloofde statutaire middelen om dit doel te bereiken, kan de rechter de stichting in de gelegenheid stellen binnen een door hem te bepalen termijn het doel en/of de middelen zodanig te wijzigen dat die niet meer in strijd zijn met de openbare orde. De rechter is niet verplicht deze terme de grâce te verlenen. Een stichting die tot doel heeft rassendiscriminatie of het plegen van fraude heeft overduidelijk een verboden doelstelling en is ontbindbaar. Alleen het openbaar ministerie is bevoegd ontbinding te verzoeken van een stichting met een ongeoorloofd doel en/of middelen. Het toezicht op stichtingen wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie op de voet van art. 2:297. Het openbaar ministerie heeft een beperkte controlerende bevoegdheid in die zin dat zij het bestuur om inlichtingen kan verzoeken bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd dan wel het bestuur naar behoren wordt gevoerd. Het zal in de praktijk echter vooral de notaris zijn die controleert of de statuten in overeenstemming met de wet zijn. Deze zal immers zijn dienst moeten weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel hebben (art. 21 Wna). Dringt de opdrachtgever niettemin aan op statuten met het naar de mening van de notaris ongeoorloofde doel en stelt hij (tuchtrechtelijke) aansprakelijkstelling in het vooruitzicht, dan doet de notaris er verstandig aan een uitspraak in het geding door de voorzieningenrechter uit te lokken op de voet van art. 254 Rv. Niettemin is de stichting wiens doel en/of middelen in strijd zijn met de openbare orde een geldige rechtspersoon zolang zij niet is ontbonden.
5.3.1.2 Het uitkeringsverbod
Het uitkeringsverbod is, evenals het ledenverbod, karakteristiek voor de stichting. Het uitkeringsverbod grenst de stichting af van de vennootschap. Dit betekent niet dat de stichting geen commerciële activiteiten zou mogen hebben. Vele stichtingen drijven een commerciële onderneming gericht op winst zoals een ziekenhuis, een verpleeginrichting of een verzorgingshuis. Het doel mag ook het maken van winst inhouden. De winst mag echter niet uitkeerbaar zijn aan de oprichters, bestuurders of andere belanghebbenden bij de stichting, zoals leden van een raad van toezicht of van een raad van aangeslotenen. De beperking van de kring van uitkeringsgerechtigden moet overigens niet te beperkt worden uitgelegd. Bestuurders enz. die zich kwalificeren voor het doel van de stichting – het doel is bijvoorbeeld vergoeding kosten van deskundige hulp getraumatiseerde verkeerslachtoffers – moeten gelijkelijk met anderen worden behandeld als zij kunnen worden aangemerkt als getraumatiseerd verkeerslachtoffer. Men krijgt de uitkering dan als slachtoffer en niet als bestuurder enz. (vgl. Dijk/Van der Ploeg, Van vereniging en stichting, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij, 2013, p. 20 en de daar aangehaalde literatuur). Soms wordt het recht tot benoeming van bestuurders van de stichting gegeven aan buiten de organisatie van de stichting staande personen. Hoewel deze personen formeel geen deel uitmaken van de stichting, moeten deze materieel wel onder het begrip orgaan worden gerekend. Zij zijn mede machthebbers in de stichting en daar gaat het om (vgl. Asser-Van der Grinten-Maeijer 2-II, 1997, nr. 472; Asser/Rensen, 2-III, 2017, 323 neemt een vergelijkbaar standpunt in: van een orgaan is pas sprake indien het beslissende zeggenschap kan uitoefenen binnen de stichting). Onder uitkering als bedoeld in art. 2:285 lid 3 vallen ook uitkeringen in natura. Van uitkering is geen sprake wanneer de stichting (niet-bovenmatige) onkostenvergoedingen aan bestuurders betaalt, loon betaalt aan personen in dienst van de stichting enz. (zie over het uitkeringsverbod ook Handboek Stichting en Vereniging (2015), nr. 2.1.6). Een pensioenstichting moet uitkeringen kunnen doen aan de pensioengerechtigden, ook al zijn daaronder oprichters enz. begrepen. Uitkeringen aan anderen (derden) zijn slechts toegelaten indien die uitkeringen een ideële of sociale strekking hebben. De stichting mag zich dat ten doel stellen. De statutaire doelomschrijving en de statuten voor het overige van een stichting mogen derhalve niet in strijd zijn met het uitkeringsverbod, maar dat geldt evenzeer voor de feitelijke werkzaamheden of het feitelijke doel van de stichting. Uitkeringen met een ideële of sociale strekking worden van oudsher door stichtingen gedaan; het behartigen van liefdadige, wetenschappelijke of culturele belangen. Het doel van de stichting moet in de statuten worden omschreven (art. 286 lid 4 letter b). Het doel mag vaag en veelomvattend worden omschreven (HR 11 december 1914, NJ 1915, 238, HR 9 januari 1925, NJ 1925, 317 en HR 14 april 1926, NJ 1926, 521).
Het betalen van onkostenvergoedingen en/of salaris is overigens niet te beschouwen als een verboden uitkering. Bij certificering ontlenen de certificaathouders hun recht op uitkeringen op de certificaten aan de certificeringsvoorwaarden en niet aan een besluit van de stichting zelf, ook al is de stichting wel partij bij de certificering. Dergelijke uitkeringen vormen evenmin een overtreding van het uitkeringsverbod.
5.3.1.3 Middelen
In de statuten wordt doorgaans bepaald op welke wijze(n) getracht wordt het doel van de stichting te verwezenlijken, bijvoorbeeld door het bijeen brengen van gelden, het uitgeven van een periodiek enz. Deze middelen mogen vanzelfsprekend ook niet in strijd zijn met de openbare orde. Bij de oprichting hoeft de stichting nog geen vermogen te hebben. De oprichter die geld of goed aan de stichting toekent bij gelegenheid van de oprichting doet in beginsel een schenking (vgl. ook Asser/Rensen, 2-III, 2012, 313 en 314.)
5.3.2 Oprichting
5.3.2.1 Oprichter
Iedere natuurlijk persoon of rechtspersoon, die bevoegd is tot het verrichten van rechtshandelingen, kan een stichting oprichten. Er moet tenminste één oprichter zijn (vgl. Asser/Rensen, 2-III, 2017, 310). Indien het de bedoeling is dat de stichting uitkeringen gaat doen aan bepaalde personen of groepen van personen – bijvoorbeeld studiebeurzen aan leden van een bepaalde familie – kunnen die personen wel deel uitmaken van de organen van de stichting, maar zal de doelomschrijving daarop moeten zijn toegeschreven. Als de oprichters en zij die deel uitmaken van de andere organen van de stichting de enigen zijn die onder de doelcategorie van de stichting vallen, staat het uitkeringsverbod daaraan in de weg. Men zal dan of de doelcategorie moeten verruimen of andere personen dan de beoogde doelgroep deel moeten laten uitmaken van de organen van de stichting.
5.3.2.2 Incident: oprichting door minderjarigen
Een stichting kan worden opgericht door minderjarigen, mits die minderjarigen de stichting oprichten met toestemming van hun wettelijke vertegenwoordigers (art. 1:234 lid 1 en 2). In het maatschappelijk verkeer is het niet gebruikelijk dat minderjarigen een stichting oprichten. Er zal dan ook geen sprake van zijn dat de toestemming verondersteld wordt te zijn verleend (art. 1:234 lid 3). Ontbreekt deze toestemming, dan is de oprichtingshandeling vernietigbaar (art. 3:32 lid 2). De behandelaar die de oprichting van een stichting voor minderjarigen verzorgt, dient te voorkomen dat de oprichtingshandeling vernietigbaar is. Hij zorgt ervoor dat hij beschikt over verklaringen van de wettelijke vertegenwoordigers waaruit blijkt van hun toestemming voor de oprichting en maakt daarvan in de akte melding. Wordt toestemming geweigerd, dan kan de behandelaar niet anders dan zijn dienst weigeren. Dit neemt niet weg dat de wettelijk vertegenwoordiger van de handelingsonbekwame bij notariële akte de rechtshandeling van oprichting door de onbekwame kan bevestigen.