23.3.50 Rb. Den Haag 7 februari en 4 april 2001, JOR 2001/111
Instantie en vindplaats
Rb. Den Haag 7 februari en 4 april 2001, JOR 2001/111
Trefwoord
Splitsing, hoofdelijke aansprakelijkheid, wanprestatie, onrechtmatige daad
Inhoud
Tussenbeschikking 7 februari 2001:
Voor de rechtbank te Amsterdam is tussen verzoekers als aandeelhouders c.q. certificaathouders van Forward en Forward een procedure aanhangig op grond van wanprestatie en onrechtmatige daad. De – betwiste – schadevergoedingsvordering van verzoekers wordt blijkens het splitsingsvoorstel toegescheiden aan de verkrijgende vennootschappen, conform de verhouding van het aandelenbezit in het kapitaal van Forward. De rechtbank is van oordeel dat art. 2:334j lid 1 BW op deze vordering van verzoekers van toepassing is en er geen sprake is van een rechtsverhouding als bedoeld in art. 2:334j lid 2 BW.
De rechtbank bepaalt dat door Forward een waarborg wordt gegeven, inhoudende dat de twee verkrijgende rechtspersonen hoofdelijk zullen zijn verbonden tot nakoming van de vordering van verzoekers.
Eindvonnis 4 april 2001:
In de overgelegde notariële akte wordt door Forward ten behoeve van verzoekers een waarborg afgegeven. Verzoekers maken o.a. bezwaar tegen deze waarborg. Het feit dat verzoekers eerst rechten kunnen ontlenen aan de in akte neergelegde (rechts)handelingen, nadat zij hunnerzijds zijn overgegaan tot aanvaarding, acht de rechtbank ten aanzien van verzoekers niet bezwaarlijk. Het enkele aanvaarden van de gestelde zekerheid wil immers niet zeggen dat verzoekers ook akkoord gaan met de voorgenomen splitsing.