Naast statuten en reglementen die respectievelijk de organisatie van een rechtspersoon bevatten en regels geven voor een onbepaald aantal gevallen, komen we bij de rechtspersoon ook besluiten tegen.
Waar statuten en reglementen een meer abstract karakter dragen, zien besluiten op een specifiek geval of hebben zij betrekking op een bepaald aantal gelijksoortige gevallen.
Dit onderdeel behandelt de wijze waarop besluiten tot stand komen, de geldigheid ervan en hoe ze kunnen worden aangetast.
Deze voor de praktijk niet onbelangrijke materie wordt voor álle (privaatrechtelijke) rechtspersonen geregeld in titel 1 van boek 2. Deze titel behandelt de algemene bepalingen, om precies te zijn in de art. 2:12 tot en met art. 2:16. Meer gedetailleerd wordt het onderwerp besluitvorming behandeld in hoofdstuk 7 van dit boek.
Voor een uitvoerige beschouwing van het besluit als rechtshandeling van de vennootschap (rechtspersoon) zie: Van Schilfgaarde, Van de BV en de NV, 2009, p. 298 e.v.
1.7.1 Totstandkoming van besluiten
Besluiten komen tot stand door het uitbrengen van een stem binnen een orgaan van een rechtspersoon. Art. 2:12 en art. 2:13 regelen het stemrecht bij rechtspersonen.
In art. 2:12 begint de wetgever met een regeling voor het bijzondere geval waarbij aan een lid of een aandeelhouder het stemrecht door de statuten kan worden ontnomen. De statuten kunnen bepalen dat het stemrecht over besluiten waarbij de rechtspersoon aan bepaalde personen rechten toekent of verplichtingen kwijtscheldt, aan die personen kan worden ontzegd. De strekking van deze bepaling is duidelijk. Een lid of aandeelhouder kan te nauw betrokken zijn bij een bepaald onderwerp en daarbij een persoonlijk belang hebben. Wel noemt de wet één uitzondering op deze regel. Het belang dat iemand in zijn hoedanigheid van lid (van een orgaan) of aandeelhouder heeft, wordt niet gezien als een persoonlijk belang waarvoor de betrokkene niet zou mogen meestemmen.
Men dient hier te bedenken dat art. 2:12 de mogelijkheid biedt om in de statuten van de rechtspersoon op te nemen dat het stemrecht wordt ontzegd aan diegenen die persoonlijk te zeer betrokken zijn bij het te nemen besluit.
Hetzelfde kan gelden voor de echtgenote, geregistreerd partner of bloedverwanten in de rechte lijn van deze persoon.
Een meer algemene regeling van het stemrecht behandelt de wetgever in art. 2:134. Deze regeling is voor de praktijk meer van belang en wordt hierna uitvoeriger besproken.
1.7.2 Geldigheid van stemmen
Art. 2:13 lid 1 geeft een duidelijk antwoord op de vraag of een stem kan worden vernietigd los van het besluit dat op basis van deze stem is genomen: ‘Een stem is nietig in de gevallen waarin een eenzijdige rechtshandeling nietig is; een stem kan niet worden vernietigd.’
Voorbeelden van nietige stemmen:
– een stem uitgebracht door iemand die geen stemrecht heeft, bijvoorbeeld vanwege een schorsing;
– een stem is niet uitgebracht op de wijze zoals in de statuten is voorgeschreven;
– een stem uitgebracht door een gevolmachtigde, terwijl een schriftelijke volmacht ontbreekt;
– een stem die niet schriftelijk is uitgebracht in het geval de wet dit vereist, bijvoorbeeld bij aandeelhoudersbesluiten buiten vergadering (art. 2:238 en art. 2:128).
De bepaling dat stemmen niet kunnen worden vernietigd, heeft ook gevolgen voor een stem uitgebracht door een handelingsonbekwame. Hierin voorziet lid 2 van art. 2:13, waarin wordt bepaald dat een stem die toekomt aan een onbekwame, moet worden uitgebracht door zijn wettelijke vertegenwoordiger. Een onbekwame die lid is van een vereniging wordt hiervan uitgezonderd. Voor zover de statuten van de vereniging zich daartegen niet verzetten, kan het stemrecht in alle organen van de vereniging (want er staat: ‘binnen de vereniging’) door de onbekwame zelf worden uitgeoefend.
Voor andere rechtspersonen geldt dat de wettelijke vertegenwoordiger het stemrecht van een onbekwame moet uitoefenen. Dit is dwingend recht. Een stem uitgebracht door een onbekwame is dus nietig.
De regel dat een stem alleen nietig kan zijn en niet vernietigbaar, brengt met zich mee dat vernietiging van de stem als rechtshandeling op grond van dwaling, misbruik van omstandigheden of bedrog niet mogelijk is. Uiteraard is wel het besluit vernietigbaar dat op grond van zo‘n stem is genomen. Hoe besluiten worden vernietigd zien we hierna.
Nietige stemmen kunnen vergaande gevolgen hebben voor een besluit. Gevolg kan zijn dat het besluit nietig is of helemaal niet is genomen, omdat de meerderheid van stemmen niet is bereikt of omdat een quorum niet is gehaald. Het omgekeerde kan echter ook het geval zijn; er kan juist wel een meerderheid zijn bereikt waardoor het besluit toch geacht moet worden te zijn genomen.
1.7.3 Het oordeel van de voorzitter
Er kan discussie ontstaan over de uitslag van de stemming of over de inhoud van een besluit ingeval zo‘n besluit is genomen op basis van een voorstel dat niet schriftelijk werd vastgelegd.
Voor deze situatie biedt art. 2:13 lid 3 uitkomst. Indien de statuten niet anders bepalen, is namelijk het oordeel van de voorzitter bij deze kwesties beslissend.
Om te zien wie als voorzitter van een orgaan van een rechtspersoon optreedt, moeten we kijken naar de statuten of de reglementen. Voor de vereniging regelt de wet dit, en wel in art. 2:38 lid 2.
Het oordeel van de voorzitter geeft slechts de doorslag in dezelfde vergadering als waarin de stemming of het genomen besluit aan de orde kwamen. Een en ander heeft te maken met de inhoud van lid 4 van art. 2:13. Daarin wordt namelijk bepaald dat indien de juistheid van het oordeel van de voorzitter wordt betwist, onmiddellijk een herstemming kan worden verlangd.
Als de stemming hoofdelijk of schriftelijk heeft plaatsgevonden, kan de meerderheid van de vergadering een herstemming verlangen. Onduidelijk is daarbij of het moet gaan om stemgerechtigde aanwezigen. De wet spreekt van ‘de meerderheid der vergadering’. Wanneer een stemming niet hoofdelijk of schriftelijk plaatsvond, kan één stemgerechtigde aanwezige al herstemming verlangen. Hier spreekt de wetgever wel expliciet over een stemgerechtigde.
Door de nieuwe stemming vervallen alle gevolgen van de oude.
Tot slot moet nog worden vermeld dat de voorzitter alleen mag oordelen over de uitslag van de stemming, in die zin dat hij niet mag oordelen over de vraag of de stemmen terecht al dan niet tot de stemming zijn toegelaten.
Verder is het oordeel van de voorzitter slechts beslissend voor de vaststelling van de inhoud van een besluit dat genomen werd in geval van een niet schriftelijk vastgelegd voorstel. Is het voorstel wel schriftelijk vastgelegd dan heeft het geschreven woord voorrang boven het oordeel van de voorzitter.
1.7.4 Nietige besluiten en bekrachtiging
Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon dat in strijd is met de wet of de statuten is nietig, tenzij uit de wet zelf wat anders voortvloeit (art. 2:14 lid 1).
Van Schilfgaarde (Van de BV en de NV, 2009, p. 297 e.v.) noemt de volgende voorbeelden van nietige besluiten:
– besluiten tot ontheffing van aandeelhouders van hun stortingsplicht, tot oplegging van extra verplichtingen aan een aandeelhouder boven de storting op zijn aandelen, tot uitgifte van aandelen boven het bedrag van het maatschappelijk kapitaal, tot benoeming van een rechtspersoon tot commissaris en tot fusie van een vennootschap met een stichting waarbij deze in de vennootschap verdwijnt;
– besluiten in strijd met het doel van de rechtspersoon. Van Schilfgaarde memoreert daarbij art. 2:7 dat spreekt over vernietigbaarheid, maar is van mening dat deze bepaling is geschreven voor externe tot een wederpartij gerichte rechtshandelingen.
Strijdigheid met de statuten valt wat moeilijker te beoordelen dan strijd met de wet. Subjectieve bedoelingen van de makers van de statuten blijven bij de beoordeling buiten beschouwing.
Van Schilfgaarde hierover: ‘Feitelijke omstandigheden, zoals de aard van het door de vennootschap uitgeoefende bedrijf en de gerechtvaardige verwachtingen van de bij de vennootschap betrokkenen, spelen hierbij een rol.’
Nietige besluiten kunnen net als alle andere nietige rechtshandelingen worden bekrachtigd (art. 3:58). Door de bekrachtiging wordt het besluit dat door de nietigheid wordt getroffen als het ware geheeld.
Wederom Van Schilfgaarde, die de volgende voorbeelden van bekrachtiging van nietige besluiten noemt:
– een besluit dat genomen is door een bestuur waarvan de leden nog niet rechtsgeldig waren benoemd, kan worden bekrachtigd door hun benoeming;
– een besluit genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders waarbij de betrokkenen nog geen aandeelhouder waren, kan worden bekrachtigd doordat zij alsnog de aandelen verwerven;
– een besluit tot uitgifte van aandelen waarbij het aantal geplaatste aandelen boven het maatschappelijke kapitaal uitkomt. Zo‘n besluit kan worden bekrachtigd door een statutenwijziging waarbij het maatschappelijke kapitaal wordt verhoogd.
Overigens zijn niet alle nietige besluiten te bekrachtigen. Het spreekt voor zich dat een besluit genomen in strijd met de goede zeden of de openbare orde niet snel kan worden bekrachtigd.
Voor een aantal specifieke gevallen van nietigheid geeft de wet in art. 2:14 lid 2 een bijzondere regeling. Hier gaat het om besluiten die zijn genomen ondanks het ontbreken van een door de wet of de statuten voorgeschreven voorafgaande handeling van of mededeling aan een ander dan het orgaan dat het besluit heeft genomen. Zo‘n besluit kan door die ander worden bekrachtigd door een daarop gerichte rechtshandeling. Deze handeling zal daarbij aan dezelfde eisen moeten voldoen als waaraan de ontbrekende handeling had moeten voldoen.
Lid 3 van art. 2:14 beperkt de mogelijkheid van bekrachtiging, wanneer aan ‘de ander’ als bedoeld in lid 2 een redelijke termijn is gesteld om te bekrachtigen, terwijl deze die termijn heeft laten verlopen. Zie MODEL 1.7.4A voor een voorbeeld van bekrachtiging in de zin van art. 2:14.
1.7.5 Vernietigbare besluiten en bevestiging
Een opsomming van vernietigbare besluiten treffen we aan in art. 2:15.
Het artikel vermeldt de hierna te noemen gronden.
– Wegens strijd met de wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen (sub a).
Te denken valt hierbij aan regels die gesteld worden voor besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders. Zoals de voorschriften voor de oproeping van de vergadering of het recht van bestuurders of commissarissen om de vergadering bij te wonen en een raadgevende stem uit te brengen.
Tevergeefs zoeken we in de wet naar procedureregels voor besluiten van het bestuur of de raad van commissarissen. Wel kunnen we deze tegenkomen in de statuten of reglementen.
Lid 2 van het art. 2:15 bepaalt overigens nog uitdrukkelijk dat de voorschriften als bedoeld in art. 2:14 lid 2 niet vallen onder de bepalingen als bedoeld in sub a. Strijd met deze voorschriften brengt dus altijd nietigheid met zich mee.
– Wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door art. 2:8 worden geëist (sub b).
De verwijzing naar art. 2:8 geeft aan dat het hier moet gaan om strijd met de redelijkheid en billijkheid in de interne verhoudingen binnen de rechtspersoon. Uiteindelijk zal de rechter altijd moeten oordelen aan de hand van de omstandigheden van het geval.
Jurisprudentie is op dat gebied talrijk. Zie bijvoorbeeld: HR 1 april 30 oktober 1964, NJ 1665, 107 (Mante), HR 26 oktober 1984, NJ 1985, 375 (Sjardin), HR 17 mei 1991, NJ 1991, 645 (Tonnema), Hof Arnhem 26 mei 1992, NJ 1993, 182 (Uniwest) en HR 10 maart 1995, NJ 1995, 595 (Janssen Pers).
– Wegens strijd met een reglement (sub c).
Reglementen komen we vooral tegen bij verenigingen en stichtingen. Verder verlangt de corporate governance code van beursvennootschappen dat zij de taakverdeling en werkwijze van de raad van commissarissen in een reglement neerlegt.
– Vanwege het elders in de wet omtrent de mogelijkheid van vernietiging bepaalde.
Hierbij denken we vooral aan de wilsgebreken van art. 3:44: bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden. Of aan art. 42 Fw: de benadeling van schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden.
Over de vraag of een besluit ook wegens dwaling kan worden vernietigd lopen de meningen uiteen. In tegenstelling tot Asser-Van der Grinten-Maeijer, nr. 134, meent Van Schilfgaarde, p. 304, dat deze mogelijkheid bestaat.
Anders dan nietige besluiten blijven vernietigbare besluiten intact totdat ze worden vernietigd. Nietige besluiten zijn vanaf het moment dat ze worden genomen als het ware ‘niet bestaand’.
De vernietiging van een besluit werkt terug. Na de vernietiging is er dus een situatie ontstaan waarin er nooit een besluit is geweest.
Vernietiging geschiedt door een uitspraak van de rechtbank van de woonplaats waar de rechtspersoon is gevestigd op vordering van iemand die een redelijk belang heeft bij de naleving van de verplichting die niet is nagekomen.
De redelijkheid van het belang hoeft niet te worden aangetoond wanneer men zich op nietigheid beroept. Een nietig besluit kan een belanghebbende gewoon negeren of hij kan in een procedure een beroep op de nietigheid doen. Daarnaast kan de rechter ook ambtshalve van de nietigheid van een besluit uitgaan.
Over de vraag wanneer sprake is van een redelijk belang, zie HR 31 mei 1996, NJ 1996, 694 (Lampe).
Vernietiging kan ook nog worden gevorderd door de rechtspersoon zelf. Het bestuur van de rechtspersoon kan hiertoe besluiten. In dat geval zal de voorzieningenrechter van de rechtbank een persoon aanwijzen tegen wie de vordering wordt ingesteld. Te denken valt aan iemand die sterk betrokken is geweest bij de totstandkoming van het besluit.
Ten slotte kan ook een bestuurder op eigen naam een vordering tot vernietiging indienen. De voorzieningenrechter zal ook in dit geval iemand aanwijzen die ter zake van het geding in plaats van het bestuur optreedt (art. 2:15 lid 4).
De bevoegdheid om vernietiging van een besluit te vorderen vervalt een jaar na het einde van de dag waarop hetzij aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven, hetzij de belanghebbende van het besluit kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd (art. 2:15 lid 5).
Zoals een nietig besluit kan worden bekrachtigd kan een vernietigbaar besluit worden bevestigd. Bevestiging wordt genoemd in lid 6 van art. 2:15 (zie voor een voorbeeld MODEL 1.7.5A). Het gaat hier om de bevestiging van besluiten die vernietigbaar zijn omdat ze in strijd zijn met de procedureregels van art. 2:15. Bevestiging geschiedt door een daartoe strekkend besluit. Zolang een tevoren ingestelde vordering tot vernietiging van het besluit nog aanhangig is, werkt de bevestiging niet. Wordt de vordering toegewezen dan geldt het vernietigde besluit als opnieuw genomen door het latere besluit (tenzij uit de strekking van het latere besluit het tegendeel voortvloeit).
Verder gelden voor vernietigbare besluiten als zijnde vernietigbare rechtshandelingen de algemene regels van bevestiging zoals opgenomen in art. 3:55. Te denken valt hierbij aan besluiten die vernietigbaar zijn wegens wilsgebreken.