Op 29 januari 2019 is de Verordening huwelijksvermogensstelsels (Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, PbEU 2016, L 183/1) van toepassing geworden. De Nederlandse wetgever heeft de verordening vergezeld doen gaan van een uitvoeringswet (Stb. 2018, 332).
De Verordening Huwelijksvermogensstelsels heeft een lange voorgeschiedenis. Na een jarenlange voorbereiding nam de Europese Commissie op 6 maart 2011 een voorstel aan voor een Verordening Huwelijksvermogensstelsels (COM (2011) 126). Na wederom jaren delibereren concludeerde de Raad op 3 december 2015 dat onder de lidstaten geen unanimiteit kon worden bereikt voor de vaststelling van dit voorstel. Hierop besloten achttien lidstaten om een verzoek tot nauwere samenwerking te doen, hetgeen in korte tijd geresulteerd heeft in de hierna te bespreken verordening. De verordening bevat regels inzake de bevoegdheid van de rechter (hoofdstuk II), het toepasselijke recht (hoofdstuk III), de erkenning, de uitvoerbaarheid en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen (hoofdstuk IV), de aanvaarding van authentieke akten, alsmede de uitvoerbaarheid van authentieke akten en rechterlijke schikkingen (hoofdstuk V). Alleen de regels inzake het toepasselijk recht vinden bespreking in deze paragraaf.
De verordening is uitsluitend van kracht in de navolgende achttien lidstaten: België, Bulgarije, Cyprus, Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Finland en Zweden.
12.5.1 Materieel toepassingsgebied
Blijkens art.