10.3.1 Algemeen
Een erfstelling is een uiterste wilsbeschikking waarin een erflater een of meer personen aanwijst aan wie hij zijn gehele nalatenschap of een aandeel daarin nalaat. Vergelijk art. 4:115. De aangewezen personen zijn erfgenamen. Let er op dat slechts degene die de gehele nalatenschap of een aandeel daarin erft erfgenaam is. Verkrijgt iemand bijvoorbeeld op grond van een uiterste wilsbeschikking alle onroerende goederen die tot de nalatenschap behoren, dan is hij daarmee geen erfgenaam. Die beschikking leidt immers niet tot de gerechtigdheid tot de gehele nalatenschap of een aandeel daarin. Een dergelijke beschikking vormt een legaat, de betrokkene is legataris.
Indien de erflater in zijn testament een erfgenaam benoemt, wijkt hij daarmee af van het erfrecht bij versterf. De erfgenaam is erfgenaam krachtens uiterste wilsbeschikking en niet krachtens het erfrecht bij versterf. Indien hij erfgenamen heeft benoemd die tezamen minder dan 100% van de nalatenschap erven, vererft het resterende aandeel van de nalatenschap bij versterf.
Bij uiterste wilsbeschikking benoemde erfgenamen hebben dezelfde rechten en verplichtingen als erfgenamen bij versterf. Vergelijk art. 4:116. Zo zal bijvoorbeeld, indien de erflater ten tijde van zijn overlijden een (niet van tafel en bed gescheiden) echtgenoot en kinderen had, de wettelijke verdeling in beginsel ook van toepassing zijn indien hij krachtens uiterste wilsbeschikking die echtgenoot en een of meer kinderen als erfgenamen nalaat. Art. 4:13 lid 1 spreekt van ‘erfgenamen’, niet van ‘erfgenamen bij versterf’.
10.3.2 Plaatsvervulling en aanwas
Houdt bij het formuleren van een erfstelling rekening met de mogelijkheid dat die erfstelling geen gevolg heeft. Overlijdt de tot erfgenaam benoemde persoon vóór de erflater of verwerpt hij (en vindt geen aanwas plaats), dan heeft de erfstelling geen gevolg. Zonder nadere beschikking zou de nalatenschap of het aandeel daarin waarover is beschikt in dat geval krachtens erfrecht bij versterf vererven. Ga na of dat wel de bedoeling van de erflater is. Zo niet, neem dan een subsidiaire making in de uiterste wil op. Dikwijls wil de erflater indien de door hem benoemde persoon als erfgenaam ontbreekt, de afstammelingen van die persoon tot erfgenaam benoemen. Het meest eenvoudig is het dan, aan te knopen bij de regels die de wet geeft voor de plaatsvervulling van erfgenamen bij versterf.
Bij de erfopvolging bij versterf geschiedt plaatsvervulling met betrekking tot personen die op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap niet meer bestaan, die onwaardig zijn, onterfd zijn, of verwerpen of van wie het erfrecht is vervallen. Vergelijk art. 4:12. Vraag de erflater indien hij verwijst naar de regels van plaatsvervulling die krachtens de wet (Boek 4 titel 2) voor erfgenamen bij versterf gelden, of hij in al die gevallen de afstammelingen van de betrokkene tot erfgenaam wil benoemen.
Uit art. 4:48 volgt dat indien een erflater meer personen tot erfgenaam heeft benoemd en een benoeming geen gevolg heeft, aanwas plaatsvindt ten behoeve van de overige benoemde erfgenamen naar evenredigheid van de hun toekomende erfdelen. Die regel geldt niet indien uit het testament zelf het tegendeel is af te leiden. Vergelijk het slot van art. 4:48. Dat tegendeel kan bijvoorbeeld blijken uit een subsidiaire erfstelling.
Alhoewel art. 4:48 strikt genomen een aanwasregeling in een uiterste wil overbodig lijkt te maken, is het uit het oogpunt van duidelijkheid en overzichtelijkheid van de uiterste wilsbeschikking niettemin aan te bevelen de gewenste aanwas daarin te regelen.
Zie hierover R.E. Brinkman, ‘Erfrechtelijke plaatsvervulling en aanwas in het versterferfrecht? Verticale en horizontale doorschuiving!’, Tijdschrift Erfrecht 2019/1, pp. 7-13.
10.3.3 Modellen
Hieronder enkele korte voorbeeldteksten. Zie verderop in dit hoofdstuk en in hoofdstuk 4 voor complete testamenten.
Benoeming van één erfgenaam: zie MODEL 10.3.3A.
Benoeming van echtgenoot en kinderen tot erfgenamen: zie MODEL 10.3.3B.
Benoeming van de erfgenamen bij versterf: zie MODEL 10.3.3C.
Benoeming van meer erfgenamen, ieder voor een gelijk deel: zie MODEL 10.3.3D.
Benoeming van de langstlevende echtgenoot tot erfgenaam voor een bepaald erfdeel en de kinderen tot erfgenaam voor de rest, ieder voor een gelijk deel: zie MODEL 10.3.3E.
Benoeming van meer erfgenamen voor verschillende erfdelen: zie MODEL 10.3.3F.
Regeling plaatsvervulling en aanwas overeenkomstig de wettelijke regeling: zie MODEL 10.3.3G.
Regeling plaatsvervulling en aanwas overeenkomstig de wettelijke regeling met uitzonderingen: zie MODEL 10.3.3H.
Andere subsidiaire erfstelling: zie MODEL 10.3.3I.
Benoeming eigen bloedverwanten tot erfgenamen voor een bepaald deel en de bloedverwanten van de partner voor het andere deel: zie MODEL 10.3.3J.
Dertigdagenclausule: zie MODEL 10.3.3K.