8.5.1 Algemeen
Bij inwerkingtreding van de Wet Vps op 1 mei 1995 bepaalde art. 1 lid 7 van de Wet Vps:
‘De wet is voorts van toepassing op pensioenen ingevolge een buitenlandse pensioenregeling die niet is een pensioenregeling als bedoeld in de leden 4 tot en met 6 met dien verstande dat een recht op uitbetaling als bedoeld in art. 2 slechts bestaat jegens de andere echtgenoot.’
Met andere bewoordingen is deze bepaling terug te vinden in het huidige lid 8, waarover hierna (zie over de toepasselijkheid van de Wet Vps op een Belgisch pensioen: Hof Amsterdam 14 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV6095).
Op 1 maart 2001 trad in werking: de Wet van 13 december 2000 tot regeling van het conflictenrecht met betrekking tot verevening van pensioenrechten bij scheiding (kortweg: Wet conflictenrecht pensioenverevening, Stb. 2001, 12). Deze wet voegt aan de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime (Wet van 20 november 1991, Stb. 1991, 628) art. 10a toe, inhoudende: Of een echtgenoot bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed recht heeft op een gedeelte van de door de andere echtgenoot opgebouwde pensioenrechten, wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten, behoudens art. 1 lid 7 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
Per 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime ingetrokken in het kader van het per dezelfde datum ingevoerde Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek. Art. 10:51 BW vervangt art. 10a van genoemde wet en kent woordelijk dezelfde inhoud. Art. 10:52 lid 2 BW is een bepaling van overgangsrecht voor art. 10:51 BW. Deze conflictregel geldt voor echtgenoten die na de invoering op 1 maart 2001 van de eerder genoemde Wet conflictenrecht met betrekking tot pensioenverevening zijn gescheiden of wier huwelijk na genoemde datum is ontbonden. Niet geregeld wordt welk conflictenrecht geldt inzake de pensioenverevening bij scheidingen voor 1 maart 2001.
Door de invoering van de Wet conflictenrecht pensioenverevening wijzigt ook het bepaalde in art. 1 lid 7 Wet Vps. In art. 1 lid 7 Wet Vps, formuleert de wetgever deze uitzondering in de vorm van een zogenaamde scope-rule, of reikwijdte-regel, inhoudende: het vierde, vijfde en zesde lid gelden ongeacht het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten. Het oude lid 7 wordt gewijzigd en vernummerd tot achtste lid, inhoudende:
‘Indien op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten Nederlands recht van toepassing is, is de wet voorts van toepassing op pensioenen ingevolge een buitenlandse pensioenregeling die niet is een pensioenregeling als bedoeld in het vierde, vijfde of zesde lid met dien verstande dat een recht op uitbetaling als bedoeld in art. 2 slechts bestaat jegens de andere echtgenoot.’
De Wet Vps is door de invoering van Boek 10 BW niet gewijzigd.
De Wet conflictenrecht pensioenverevening plaatst pensioenverevening onder de verwijzingscategorie huwelijksvermogensrecht. Dat betekent dat de Wet Vps alleen dan van toepassing is, als het Nederlands recht van toepassing is op de huwelijksgoederenrechtelijke betrekking tussen partijen. Of het Nederlands recht van toepassing is, wordt bepaald door de verwijzingsregels van het Nederlands IPR (zie onderdeel 8.5.4). De scope-rule vormt de uitzondering op deze algemene regel. (Zie voor een illustratie van deze regel: Hof Arnhem-Leeuwarden 19 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5638: Jordaans soennitisch recht van toepassing, wat met zich brengt dat het door de man opgebouwde pensioen niet verevend behoeft te worden, behoudens in het geval sprake is van pensioenrechten die opgebouwd zijn ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in art. 1 lid 4 tot en met 6 Wvps, wat i.c. niet het geval was.)
De Wet conflictenrecht pensioenverevening is uitsluitend van toepassing op scheidingen die op of na 1 maart 2001 worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Zie Hof ‘s-Hertogenbosch 5 september 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:BA4424: waarin het Hof art. 1 lid 7 Wet Vps zoals dit luidde voor de inwerkingtreding van de genoemde wet, zonder nadere motivering, van toepassing verklaarde op een scheiding die in 2004 werd uitgesproken.
Zie ook: Hof ‘s-Gravenhage 12 september 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BB5049. De annotator van dit arrest in JPF, 2008, 47, betoogt, dat het Hof aandacht aan het IPR had moeten besteden, nu beide partijen niet in Nederland woonden.
Zie ten slotte Hof Arnhem 18 december 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY7142, waarin het Hof oordeelt dat art. 10a van de Wet Conflictenrecht huwelijksvermogensregime niet in strijd is met het Verdrag van 14 maart 1978 inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime en art. 1 EVRM. De Wvp is van toepassing op de echtscheiding van een in Duitsland, onder Duitse huwelijkse voorwaarden gesloten huwelijk.
Op 1 januari 2005 trad in werking de Wet van 6 juli 2004, houdende regeling van het conflictenrecht met betrekking tot het geregistreerd partnerschap (kortweg: Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap, Stb. 2004, 621). Art. 21 van deze Wet bepaalt: ‘Of een partner bij beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden of door ontbinding recht heeft op een gedeelte van de door de andere partner opgebouwde pensioenrechten, wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het partnerschapsvermogensregime van de partners, behoudens het bepaalde in art. 1 lid 7 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding’. Pensioenverevening staat dus ook in die Wet in de verwijzingscategorie van het ‘partnerschapsvermogensregime’. Het recht dat van toepassing is op het partnerschapsvermogensregime, wordt voor Nederland bepaald door de verwijzingsregels van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap (zie onderdeel 8.5.8).
Per 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap ingetrokken in het kader van het per dezelfde datum ingevoerde Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek. Art. 10:85 BW vervangt art. 21 van genoemde wet en kent woordelijk dezelfde inhoud. Art. 10:91 lid 2 BW is een bepaling van overgangsrecht voor art. 10:85 BW. Deze conflictregel geldt voor partners van wie na de invoering op 1 januari 2005 van de eerder genoemde Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap het partnerschap is geëindigd. Niet geregeld wordt welk conflictenrecht geldt inzake de pensioenverevening bij de beëindiging van het geregistreerd partnerschap voor 1 januari 2005.
Voor IPR-aspecten van pensioenverevening, zie o.a. Joppe, Huwelijksvermogensrecht, Praktijkreeks IPR, deel 7.
Hierna worden de gevolgen van de wet voor de praktijk behandeld. Zie ook: W.P.M. Thijssen, ‘Pensioendeling in internationaal perspectief’, EB, 2012, 3.
Voor een geval waarbij het Hof het verzoek om pensioenverevening beoordeelt op basis van art. 1 lid 7 Wet Vps en tot het oordeel komt dat de Duitse ‘Versorgungsausgleich’ toepassing vindt, zie: Hof Arnhem-Leeuwarden 25 februari 2016, ECLI;NL:GHARL:2016:1854.
Op 29 januari 2019 trad in werking, de Verordening (EU) nummer 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (nr. 2016/1103) en de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen (nr. 2016/1104), kortweg: Verordening huwelijksvermogensstelsels en Verordening geregistreerde partnerschappen. De Verordeningen zijn van toepassing op huwelijken en geregistreerde partnerschappen, gesloten op of na 29 januari 2019. De Verordening huwelijksvermogensstelsels is niet van toepassing op pensioenverevening (art. 1, tweede lid, aanhef en onderdeel f, van de verordening). Het BW dient daarom te voorzien in eigen regeling van conflictenrecht. De bestaande regeling wordt daarom gehandhaafd. De regeling van overgangsrecht betreffende pensioenverevening van art. 10:52, tweede lid BW, wordt als tweede lid van art. 10:51 BW opgenomen. De inhoud van 10:52 BW komt voor het overige te vervallen (onderdeel I). (Kamerstukken Tweede Kamer 2017-2018, 34 795, nr. 3).
Wetsontwerp 35287 (Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021) bevat een gewijzigde tekst van art. 10:51 BW, inhoudende:
1. Of een echtgenoot bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed recht heeft op een gedeelte van de door de andere echtgenoot opgebouwde pensioenrechten, wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten, behoudens art. 1, lid 7, van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding of art. 2, lid 2, van de Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021.
2. Het voorgaande lid is van toepassing op de verevening van pensioenrechten van echtgenoten die na 1 maart 2001 van tafel en bed zijn gescheiden of wier huwelijk na 1 maart 2001 is ontbonden.
8.5.2 (Buitenlands) echtpaar met pensioenen in Nederland (‘scope-rule’)
Op grond van het bepaalde in art. 1 lid 7 Wet Vps is de Wet Vps altijd van toepassing als het pensioenen betreft die in art. 1 leden 4, 5 en 6 Wet Vps worden genoemd. Het toepasselijk huwelijksvermogensrecht kan de toepasselijkheid van de Wet Vps niet doorkruisen. Hebben partijen in hun huwelijkse voorwaarden gekozen voor een rechtsstelsel dat de pensioenverevening niet kent, dan betekent dit niet dat Nederlandse pensioenen vanzelf niet worden verevend. Dat laat onverlet, dat het aanvullende karakter van de wet ook voor dit (buitenlandse) echtpaar geldt: zij kunnen de toepasselijkheid van de Wet Vps uitdrukkelijk uitsluiten.
Een geval waarbij de rechter oordeelde dat Texaans recht van toepassing is op pensioen dat gebaseerd is op een regeling op Bermuda: Rechtbank Den Haag 17 april 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:14523 en in gelijke zin met betrekking tot de in Australië opgebouwde pensioenvoorziening: Rechtbank Den Haag 16 maart 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2569.
Van Mourik, Verstappen & Burgerhart, Handboek Scheiding, Deel B, 2020, Hoofdstuk 5.3.5., werpen de vraag op waarom – als op het huwelijksvermogensregime van partijen buitenlands recht van toepassing is – Nederlands Wvps-pensioen bij scheiding zou moeten worden verevend conform die wet, ongeacht of dit buitenlandse recht bij scheiding überhaupt enigerlei vorm van pensioendeling kent? Voor expats en anderen kan dit een onaangename verrassing betekenen. Het vraagstuk verdient daarom de aandacht in geval er huwelijkse voorwaarden en/of een overeenkomst met het oog op de scheiding wordt opgesteld.
Het vorenstaande geldt evenzeer voor in het buitenland geregistreerde partners (art. 10.85 BW)
8.5.3 Nederlands echtpaar met pensioenen in buitenland
Met pensioenen in het buitenland wordt bedoeld: pensioenregelingen die niet genoemd worden in art. 1 leden 4, 5 en 6 van de Wet Vps.
De eerste vraag die hier beantwoord moet worden is, of het Nederlands huwelijksvermogensrecht van toepassing is. Art. 10:37 BW wijst het Nederlandse recht aan als het toepasselijke, als het een echtpaar met de Nederlandse of een dubbele nationaliteit (waaronder de Nederlandse) betreft en er voorts geen rechtskeuze (voor een ander rechtsstelsel dan het Nederlandse) is gemaakt.
Het vorenstaande geldt ook voor de in Nederland geregistreerde partners (art. 10:65 BW).
Art. 1 lid 8 Wet Vps bepaalt dat de Wet Vps op de buitenlandse pensioenen van het Nederlands echtpaar toepassing vindt: de vereveningsgerechtigde heeft jegens de ander (de pensioengerechtigde) een recht op pensioenverevening en een recht op uitbetaling echter uitsluitend in het geval op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten Nederlands recht van toepassing is en het gaat om ‘pensioenen ingevolge een buitenlandse pensioenregeling die niet is een pensioenregeling als bedoeld in het vierde, vijfde of zesde lid’ van de Wet Vps.
Het moet bij de buitenlandse pensioenvoorzieningen gaan om voorzieningen die voldoen aan dezelfde (materiële) criteria als voor een ouderdomspensioen ingevolge een Nederlandse pensioenregeling. In de MvA bij de Wvps (Kamerstukken II, 21 893, nr. 5, p. 14 en 15) geeft de wetgever immers uiting aan de intentie om buitenlandse ouderdomspensioenen (behalve wat de directe actie tegen de uitkerende instantie betreft) ‘in dezelfde situatie te brengen als de zich geheel binnen Nederland afspelende gevallen om aldus een gelijke behandeling van gelijkwaardige gevallen’.
De Hoge Raad oordeelde op 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1219 in een casus waarbij de toepassing van art. 1 lid 8 Wet Vps centraal stond.
Man en vrouw zijn in 2000 in de VS (Pennsylvania) met elkaar getrouwd. Beiden bezitten de Amerikaanse nationaliteit en de man ook de Oostenrijkse nationaliteit. In 2000 emigreert het echtpaar naar Nederland. De vrouw heeft in Amerika tot haar emigratie in loondienst gewerkt. Bij elk van haar werkgevers heeft zij uit hoofde van haar dienstverband deelgenomen aan door die werkgevers opgezette zogenoemde ‘401(k)-plans’. Het grootste deel van het in de 401(k)-plans opgebouwde vermogen is in 1999 door middel van een zogenoemde ‘rollover’ in het ‘Vanguard Rollover Individual Retirement Account’ (hierna: IRA) ondergebracht. Vastgesteld wordt, dat Nederlands recht het huwelijksgoederenregime van echtelieden beheerst en dat zij zijn gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. Op 30 december 2015 komt het tot een scheiding. Geldt er voor de vrouw een verplichting tot verevening van de Amerikaanse oudedagsvoorziening?
Art. 1 lid 8 Wet Vps bepaalt:
‘Indien op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten Nederlands recht van toepassing is, is de wet voorts van toepassing op pensioenen ingevolge een buitenlandse pensioenregeling die niet is een pensioenregeling als bedoeld in het vierde, vijfde of zesde lid met dien verstande dat een recht op uitbetaling als bedoeld in art. 2 slechts bestaat jegens de andere echtgenoot.’
De discussie spitst zich toe op de vraag of de Amerikaanse oudedagsvoorziening is gebaseerd op een pensioenregeling als bedoeld in art. 1 lid 4, 5 of 6 Wet Vps in het bijzonder op een pensioenregeling op grond van een pensioenovereenkomst als bedoeld in art. 1 van de Pensioenwet.
De Hoge Raad in r.o. 3.3.5:
‘De Nederlandse pensioenen die onder het toepassingsbereik van de Wvps vallen, zijn omschreven in art. 1 leden 4-6 Wvps. Daarbij gaat het (met uitzondering van de regeling genoemd in art. 1 lid 4, onder i, Wvps) om pensioenen krachtens diverse wettelijke regelingen, waaronder de Pensioenwet (art. 1 lid 1, onder a, Wvps). Gelet op het doel van de Wvps en de daarmee strokende, ruime omschrijving van het begrip ‘pensioen’ (zie hiervoor in 3.3.4), is voor de beantwoording van de vraag of een buitenlandse pensioenregeling gelijkwaardig is aan een Nederlandse pensioenregeling en daarmee onder het toepassingsbereik van (art. 1 lid 8 van) de Wvps valt, niet bepalend of de buitenlandse pensioenregeling in alle opzichten voldoet aan de eisen, voortvloeiend uit de in art. 1 leden 4-6 Wvps genoemde wettelijke regelingen. Beslissend in dit verband is of de buitenlandse pensioenregeling in de context van het maatschappelijke leven in het desbetreffende land een functie vervult die in voldoende mate overeenstemt met de functie van de Nederlandse pensioenregelingen waarop de Wvps van toepassing is, te weten: oudedagsvoorziening.
Anders dan in onderdeel 1a wordt betoogd, is in dit verband dan ook niet bepalend of de 401(k)-plans en de IRA aanspraak geven op een periodieke, levenslange uitkering, waarop een afkoopverbod van toepassing is. Deze vereisten (de bestemmingsgebondenheid) strekken in het stelsel van de Pensioenwet ertoe om in de verhouding tussen werknemers, werkgevers en pensioenuitvoerders uitkering van de aanspraken van de pensioengerechtigden te waarborgen. Pensioenverevening bij scheiding dient evenwel een ander doel: het met het oog op een redelijke oudedagsvoorziening delen van de pensioenrechten die door gezamenlijke inspanning van de huwelijkspartners zijn opgebouwd (zie hiervoor in 3.3.4). Het ontbreken van bestemmingsgebondenheid in een buitenlandse pensioenregeling staat dan ook niet in de weg aan toepasselijkheid van (art. 1 lid 8 van) de Wvps.’
De Wet Vps is mitsdien op de Amerikaanse pensioenvoorziening van toepassing. Was de man in het gelijk gesteld en was er geen sprake geweest van een oudedagsvoorziening als in art. 1 lid 8 bedoeld, dan was de oudedagsvoorziening in de verdeling van de gemeenschap van goederen betrokken, wat had betekend dat niet alleen opbouw tijdens, maar ook die van voor het huwelijk in aanmerking was genomen.
Zie over dit arrest: F.M.H. Hoens, EstateTip 2018-34.
8.5.4 Nederlander met buitenlandse echtgenoot met pensioenen in buitenland
Art. 10:44 BW verwijst naar het recht dat op het huwelijksvermogensregime toepasselijk is. Om dat recht te bepalen, moeten de Nederlandse IPR-regels worden gevolgd. Is er geen rechtskeuze gemaakt, dan bepaalt het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, het Haags Huwelijksgevolgenverdrag dan wel het arrest Chelouche/Van Leer, HR 10 december 1976, ECLI:NL:HR:1976:AE1063, NJ 1977/275 welk recht van toepassing is.
Is dat het Nederlandse recht, dan worden de buitenlandse pensioenen verevend volgens het bepaalde in art. 1 lid 8 Wet Vps.
8.5.5 Echtpaar, gehuwd onder buitenlands huwelijksvermogensrecht, met buitenlandse pensioenen
Is er gekozen voor een ander rechtsstelsel of bepaalt het Nederlands IPR dat niet het Nederlandse maar het buitenlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing is, dan worden de pensioenrechten conform het bepaalde in art. 10:21 BW alleen verevend, als het buitenlandse huwelijksvermogensrecht dit bepaalt. Zo kent het Duitse recht al sinds 1977 een stelsel van pensioenverevening onder de naam: Versorgungsausgleich (zie onderdeel 8.1.3).
8.5.6 Huwelijk onder buitenlands huwelijksgoederenrecht, pensioenen i.d.z.v. art. 1 leden 4, 5 en 6 Wet Vps, inschrijving echtscheidingsvonnis na 1 maart 2001
Art. III sub b. Wet conflictenrecht pensioenverevening bepaalt dat die wet van toepassing is op de verevening van pensioenrechten van echtgenoten wier echtscheiding of scheiding van tafel en bed op of na de datum van inwerkingtreding wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In het geval de inschrijving van het echtscheidingsvonnis plaatsvindt na de datum van inwerkingtreding van de Wet conflictenrecht pensioenverevening (1 maart 2001) vindt de scope-rule van art. 1 lid 7 Wet Vps toepassing. Partijen moeten hun in Nederland opgebouwde pensioenrechten verevenen.
8.5.7 Huwelijk onder buitenlands huwelijksgoederenrecht, pensioenen in het buitenland, rechtskeuze vóór 1 maart 2001 voor Nederlands huwelijksvermogensrecht, inschrijving echtscheidingsvonnis na 1 maart 2001
Nu het Nederlands huwelijksvermogensrecht krachtens rechtskeuze toepassing vindt en de scheiding na 1 maart 2001 in de registers van de Burgerlijke Stand wordt ingeschreven, bepaalt het overgangsrecht van art. III sub b. Wet conflictenrecht pensioenverevening, dat de buitenlandse pensioen op grond van het bepaalde in art. 1 lid 8 Wet Vps worden verevend.
8.5.8 Geregistreerde partners met pensioenen in buitenland
Of het Nederlands recht toepassing vindt, is afhankelijk van de door partijen vóór het aangaan van het partnerschap of tijdens het partnerschap (art. 10:64 BW gemaakte rechtskeuze voor Nederlands recht. Partijen kunnen bij het aangaan van het geregistreerd partnerschap alleen kiezen voor een rechtsstelsel dat het geregistreerd partnerschap kent.
Is er geen rechtskeuze gemaakt, dan zijn er twee mogelijkheden:
a. art. 10:65 eerste zin BW: het Nederlands recht is van toepassing op het partnerschapsvermogensregime tussen partners die hun geregistreerd partnerschap in Nederland zijn aangegaan.
b. art. 10:65 tweede zin BW: het recht (inclusief het IPR) van de staat (buiten Nederland) waar het geregistreerd partnerschap werd aangegaan is van toepassing op het partnerschapsvermogensregime tussen partners.
Dit recht blijft van toepassing ook al veranderen zij hun nationaliteit of gewone verblijfplaats (art. 10:73 BW), tenzij partners een rechtskeuze voor een ander rechtsstelsel uitbrengen.
Of er een recht op pensioenverevening is, wordt geïndiceerd door art. 10:85 BW.
Wetsontwerp 35287 (Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021) bevat een gewijzigde tekst van art. 10:85 BW, inhoudende:
‘Of een partner bij beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden of door ontbinding recht heeft op een gedeelte van de door de andere partner opgebouwde pensioenrechten, wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het partnerschapsvermogensregime van de partners, behoudens het bepaalde in art. 1, lid 7, van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding of art. 2, lid 2, van de Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021.’