De hierna volgende uitspraken zijn in chronologische volgorde opgenomen. Een uitspraak bestaat steeds uit: trefwoorden, de instantie en de vindplaats, een korte aanduiding van de inhoud, de feiten en de uitspraak. Veel is geparafraseerd aangehaald.
Opgemerkt zij dat de uitspraken moeten worden gezien in de tijd waarin ze zijn gedaan. Het tuchtrecht heeft een omvangrijke ontwikkeling doorgemaakt, niet in de laatste plaats na 1 oktober 1999.
De uittreksels zijn voor het grootste deel afkomstig uit de vakbladen en van de site www.rechtspraak.nl. De vindplaats is steeds vermeld. In het WPNR zijn de uitspraken gepubliceerd door achtereenvolgens: J. van Slooten mevr. A.J. van Erk en H.M. Sasse en W.A.M. Jacobse, alsmede B.C.M. Waaijer.
De uittreksels zijn noodzakelijkerwijs selecties van belangrijke passages uit de betreffende uitspraken, veelal in hoogste instantie. Dat betekent bijvoorbeeld dat de uitspraak van de Kamer in betreffende zaken niet of nauwelijks is vermeld als het een zaak betreft die in hoogste instantie door het Hof te Amsterdam is beslecht. Niet alle gegevens konden worden achterhaald; vaak was de betreffende uitspraak slechts marginaal in het WPNR weergegeven, zodat niet alle gegevens in het gebruikte format konden worden verwerkt. Wie geïnteresseerd is in meer informatie over de betreffende zaak, wordt verwezen naar de vindplaats of naar het origineel van de betreffende uitspraak.
Opmerking verdient in dit verband nog dat de auteurs niet altijd de beschikking konden krijgen over de onderliggende uitspraken. Het is dan ook mede daarom dat het de auteurs onmogelijk was meer relevante informatie over de betreffende zaak in het uittreksel te verwerken. De hierna volgende uittreksels zijn vrijwel allemaal uit de tweede hand, in wezen uittreksels van uittreksels. Pas recentelijk worden notariële tuchtrechtuitspraken systematisch via www.rechtspraak.nl gepubliceerd.
Jaar 1982
13.2.1 Boedelnotaris, betaling schulden, voorschot
Instantie en vindplaats
Onbekend is van welke KvT de uitspraak is, vermoedelijk 1982, WPNR 5621 (1982)
Inhoud
Mag de boedelnotaris uitgaven doen (betaling successierechten en voorschotten) zonder de toestemming van de erfgenamen/deelgenoot in de huwelijksgemeenschap?
Feiten
Erflater was in gemeenschap van goederen gehuwd met klaagster. Zij hadden geen kinderen. Erflater’s zus is benoemd tot enige erfgename. Tussen erfgename en klaagster ontstaat onenigheid. De boedelnotaris doet uitgaven uit de onverdeelde nalatenschap (ƒ 75.000 successierecht, ƒ 1.100 kosten grafsteen en ƒ 3.500 voorschot kosten boedelafwikkeling), zonder toestemming van klaagster.
Uitspraak
De kamer is van oordeel dat het onder de omstandigheden van het geval de notaris niet vrijstond de uitgaven zonder toestemming van klaagster te doen. Weliswaar is het niet ongebruikelijk dat een notaris een aanslag die niet afwijkt van de successieaangifte, ook zonder overleg met de erfgenamen tijdig uit de boedelgelden betaalt, maar in het onderhavige geval was klaagster geen erfgename. Zij was niet op de hoogte van de inhoud van de successieaangifte, noch van de aanslag. Als echtgenote was zij in de door overlijden ontbonden huwelijksgemeenschap gerechtigd. Een en ander geldt zeker voor wat betreft het voorschot. Niettemin blijkt dat er voor klaagster geen grond bestaat om de toestemming aan betaling van de successierechten te onthouden en was het voorschot alleszins gerechtvaardigd. Hoewel de handelwijze notaris onjuist werd bevonden, de klacht is toch ongegrond verklaard.
Opmerking
Zie over de boedelnotaris ook art. 9 en 18 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels, alsmede art. 4:146 lid 1, 197, 211 lid 5 BW en art. 677 Rv.
13.2.2 Openbare verkoop, kosten rechtshulp
Instantie en vindplaats
Onbekend is van welke KvT de uitspraak is en op welke datum de uitspraak is gedaan, WPNR 5711 (1984)
Inhoud
De notaris heeft verwijtbaar gehandeld door anders openbaar te willen verkopen dan door de rechtbank bevolen, door pas laat – nadat rechtshulpkosten zijn gemaakt, op de dag van de inzet – tot een beter inzicht te komen en door na te laten de gemaakte kosten te vergoeden.
Feiten
De rechtbank beval bij beschikking van 4 mei 1984 de openbare verkoop van een aantal onroerende goederen, waaronder een woonhuis belast met vruchtgebruik ten behoeve van één van de negen erfgenamen. Zeven van de negen erven hadden na de beschikking doch voor de openbare verkoop hun aandeel aan de erfgenaam die het vruchtgebruik had, verkocht. De openbare verkoop werd door de notaris aangekondigd, maar in plaats van de gehele blote eigendom had de verkoop slechts betrekking op het 1/9e aandeel van één van de negen erfgenamen, die haar aandeel niet aan de vruchtgebruikster had verkocht. Deze erfgename nam een advocaat in arm om de notaris ervan te overtuigen dat een dergelijke verkoop niet overeenkwam met het rechterlijk bevel.
Uitspraak
Zowel de aankondiging van de openbare verkoop van 1/9e aandeel in de blote eigendom als het niet aan klaagster vergoeden van de kosten van deskundige bijstand zijn strijdig met de eer en waardigheid van het ambt. De notaris had de gemaakte fout gemakkelijk kunnen voorkomen door het bevel van de rechtbank goed te lezen. De ernst van dit feit had de notaris er spontaan toe moeten brengen de daardoor gemaakte kosten van rechtskundige hulp te vergoeden. De notaris wordt berispt.
Jaar 1986
13.2.3 Onbevoegde vertegenwoordiger, opdracht
Instantie en vindplaats
Onbekend is van welke KvT de uitspraak is en op welke datum de uitspraak is gedaan, WPNR 5778 (1986)
Inhoud
Notaris behoort niet af te gaan op het aanbod dat door één erfgenaam namens alle erfgenamen is gedaan.
Feiten
In opdracht van één erfgenaam biedt de notaris een perceel de pachter (tevens klager) te koop aan voor een bedrag van ƒ 6.400. Deze erfgenaam handelde ten onrechte namens alle erfgenamen. De pachter accepteerde. Het probleem was dat niet alle erfgenamen bereid waren voor die prijs te verkopen. Na een bespreking met alle erfgenamen (die plaatsvond negen maanden nadat de klager het aanbod had aanvaard), wordt een tweede aanbod gedaan door alle erfgenamen voor een prijs van ƒ 30.000. De pachter procedeert bij de rechtbank en het hof, maar verliest. Daarna klaagt hij de notaris aan.
Uitspraak
Het uitbrengen van een aanbod namens alle erfgenamen op basis van uitlatingen van slechts één erfgenaam is riskant en had moeten worden vermeden. Het risico zou overigens onder bijzondere omstandigheden wel te rechtvaardigen zijn, bijvoorbeeld wanneer een cliënt reeds eerder als vertegenwoordiger is opgetreden. Hoewel de notaris onjuist heeft gehandeld, wordt geen maatregel opgelegd.
13.2.3 Benoeming boedelnotaris
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 27 februari 1986, nr. 3/85, WPNR 5928 (1989), WPNR 6222 (1996)
Inhoud
Op wiens weg ligt het de benoeming van een boedelnotaris bij de rechtbank te verzoeken?
Feiten
Vijf van de zes erfgenamen wijzen de notaris als boedelnotaris aan. Moet de notaris adviseren aan de rechtbank de aanwijzing van een boedelnotaris te verzoeken?
Uitspraak
Als vijf van de zes erven de notaris als boedelnotaris aanwijzen, ligt het op zijn weg om hen te adviseren door de rechtbank een boedelnotaris aan te laten wijzen. Maar indien hij dit niet doet is dat geen verwaarlozen van ambtsplicht of een schuldig nalaten van de notaris. Dit is anders indien de afwikkeling reeds in een vergevorderd stadium is en slechts één van de zes erfgenamen het vertrouwen in de notaris opzegt. Dan ligt het op de weg van de ontevreden erfgenaam om het verzoek bij de rechtbank in te dienen.
Opmerking
Zie over de boedelnotaris ook art. 9 en 18 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels, alsmede art. 4:146 lid 1, 197, 211 lid 5 BW en art. 677 Rv.
13.2.4 Ruzieboedel, houding boedelnotaris
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 10 april 1986, R 4/85, WPNR 5928 (1989)
Inhoud
De boedelnotaris behartigt de belangen van alle deelgenoten, ook querulanten.
Feiten
Niet bekend
Uitspraak
De notaris heeft de belangen van alle deelgenoten te behartigen, ook indien zich daaronder een kennelijke querulant bevindt. Tot zijn taak valt ook te rekenen het waar mogelijk uit de weg helpen ruimen van geschillen tussen de bij de te verdelen nalatenschap betrokkenen, de executeur daaronder begrepen.
Opmerking
Zie ook art. 18 lid 1 Verordening Beroeps- en gedragsregels.
13.2.5 Boedelnotaris, ruzieboedel, inzagerecht, afgifte boedeldossier
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 16 juni 1986, R 4/85, WPNR 5928 (1989) en WPNR 6222 (1996)
Inhoud
In hoeverre hebben erfgenamen recht op inzage in het boedeldossier? Geen inzage in correspondentie, wel in niet-vertrouwelijke stukken zoals volmachten en aangiften.
Feiten
Niet bekend
Uitspraak
In een boedeldossier pleegt zich ook vertrouwelijke correspondentie e.d. met mede-erfgenamen te bevinden. Het zou in strijd met zijn geheimhoudingsplicht zijn indien de notaris daarvan aan een medegerechtigde tot de boedel inzage zou geven. Ten aanzien van niet vertrouwelijke stukken zoals boedelvolmachten, successiememories e.d. heeft een medegerechtigde echter wel recht op inzage c.q. kopie.
Voorts brengen de collegiale verhoudingen tussen notarissen en de op notarissen rustende geheimhoudingsplicht met zich, dat indien alle rechthebbenden de afwikkeling aan een andere notaris opdragen, aan deze als nieuwe boedelnotaris het volledige dossier behoort te worden overgedragen. De uitsluitend door klager aangewezen notaris is niet de boedelnotaris.
Opmerking
Zie over de boedelnotaris ook art. 9 en 18 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels, alsmede art. 4:146 lid 1, 197, 211 lid 5 BW en art. 677 Rv.
Jaar 1987
13.2.6 Trage boedelafwikkeling, boedelnotaris tevens executeur, beheer
Instantie en vindplaats
Onbekend is van welke KvT de uitspraak is en op welke datum de uitspraak is gedaan, WPNR 5816 (1987)
Inhoud
Trage boedelafwikkeling, boedelnotaris tevens executeur. Onvoldoende beheer.
Feiten
In een nalatenschap zijn twee personen erfgenaam en er zijn 20 legatarissen. De taxatie van de gelegateerde goederen vindt in de maand van overlijden plaats. De boedelnotaris tevens executeur stelt de goederenlegaten pas acht maanden na overlijden ter beschikking terwijl de geldlegaten na drie jaar na overlijden nog niet allemaal zijn uitgekeerd. Bovendien heeft hij onnodig hoge kosten gemaakt door het aanhouden van de woning van de erflaatster, inclusief telefoon, verlichting en verwarming. Voorts heeft hij onvoldoende toezicht gehouden op de veiling waardoor enige goederen niet danwel tegen te lage waarde op de opbrengstlijst zijn verantwoord en heeft hij onvoldoende zorg besteed aan de aanwezigheid van tot de nalatenschap behorende gouden sieraden die niet meer aanwezig zijn.
Uitspraak
De kamer acht de klacht in al zijn onderdelen gegrond. De notaris had deze eenvoudige nalatenschap eerder moeten en kunnen afwikkelen door de niet gelegateerde goederen aan de venduhouder in opslag te geven en de gelegateerde goederen eerder af te geven zodat de huurovereenkomst met betrekking tot de flat in een eerder stadium had kunnen worden opgezegd en de daarbij behorende kosten vermeden hadden kunnen worden. Met name ook de geldlegaten zijn (veel) te laat uitgekeerd, zij het dat de notaris daarvoor rentevergoeding heeft gegeven. De notaris beroept zich hierbij op problemen op zijn kantoor, te weten langdurige ziekte of absentie van zijn kandidaat in het jaar waarin X overleed, doch deze omstandigheid komt voor zijn rekening en risico en verklaart ook niet waarom de geldlegaten 3 jaar na de sterfdatum nog niet alle waren uitgekeerd.
De Kamer is van oordeel dat de notaris als boedelnotaris tevens executeur met de macht van inbezitneming had moeten zorgen voor een inventarisatie en taxatie van de te veilen goederen en de geveilde opbrengst daarmee had dienen te verifieren, terwijl hij tevens voor een veilige opslagplaats van de gouden voorwerpen had dienen zorg te dragen en het zoekraken daarvan had behoren te voorkomen. De notaris wordt door de kamer berispt.
Opmerking
Zie over de boedelnotaris ook art. 9 en 18 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels, alsmede art. 4:146 lid 1, 197, 211 lid 5 BW en art. 677 Rv.
13.2.7 Boedelnotaris, opgezegd vertrouwen
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 5 februari 1987, nr. 3/86, WPNR 5928 (1989)
Inhoud
Teruggeven opdracht door boedelnotaris.
Feiten
Één van de zes erfgenamen zegt het vertrouwen in de notaris op. Moet de notaris de opdracht tot afwikkeling teruggeven?
Uitspraak
De enkele omstandigheid dat één van de zes erfgenamen het vertrouwen in de notaris had opgezegd behoefde hem geen aanleiding te geven de van de overige erfgenamen ontvangen opdracht tot afwikkeling van de nalatenschap terug te geven. Gelet op de inmiddels bereikte fase in de afwikkeling kon de notaris menen dat het belang van zijn andere opdrachtgevers meebracht dat hij de afwikkeling zou voortzetten. Als de klager een andere boedelnotaris had willen hebben had hem de weg opengestaan een vordering tot boedelscheiding in te stellen met aanwijzing door de rechtbank van een boedelnotaris.
Opmerking
Zie over de boedelnotaris ook art. 9 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels, alsmede art. 4:146 lid 1, 197, 211 lid 5 BW en art. 677 Rv.
13.2.8 Geheimhoudingsplicht, inzage testament, declaratie
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 4 juni 1987, nr. 5/86, WPNR 5928 en 5929 (1989)
Inhoud
Erfgenamen bij versterf niet zijnde legitimarissen hebben recht op inzage in en afschrift van het testament waarin ze zijn onterfd als men stelt dat het testament nietig is omdat de erflater niet composmentis zou zijn. Mag een declaratie voor de beantwoording van vragen worden gestuurd?
Feiten
Erfgenamen bij versterf niet zijnde legitimarissen willen een afschrift van dan wel inzage in het testament waarin ze zijn onterfd en de eerder opgemaakte testamenten van erflater. De notaris had voor de beantwoording van vragen een declaratie gestuurd.
Uitspraak
Indien de wettige erfgenaam stelt dat het laatste testament van de erflater nietig is – in casu zou erflater niet compos mentis zijn geweest – dan heeft hij recht op afgifte van een afschrift van dit laatste testament en dus ook op inzage daarvan. Gaat het om eerdere testamenten dan dient de geheimhoudingsplicht van de notaris afgewogen te worden tegen het belang dat de wettige erfgenaam daarbij kan hebben. Nu er in casu geen aanwijzingen waren dat ook tijdens het passeren van eerdere testamenten de erflater niet compos mentis zou zijn geweest, zijn deze eerdere testamenten terecht niet gegeven.
Het is in beginsel niet onjuist te achten dat voor het beantwoorden van vragen in verband met de afwikkeling van een opengevallen nalatenschap in eerste instantie naar de boedelnotaris wordt verwezen. Vereist is dan wel dat de notaris voor vragen die hij alleen zelf kan beantwoorden aan die boedelnotaris de juiste inlichtingen verschaft. In casu was de notaris daarin tekortgeschoten. Hij had daarin klagers vragen duidelijker dienen te beantwoorden. Die duidelijkheid had ook kunnen inhouden een met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht weigeren op de vragen te antwoorden.
In het notariaat is het gebruikelijk dat voor het beantwoorden van bepaalde vragen geen declaratie wordt gezonden en dat de notaris deze diensten dus gratis verleent. Dit wordt anders indien de tijd gemoeid met het beantwoorden van vragen overschrijdt hetgeen als gebruikelijke gratis te verlenen dienst moet worden beschouwd. In dat geval behoort de notaris met redengeving mede te delen dat hij voortaan bemoeiingen wel zal declareren.
Deze mededeling had de notaris in het onderhavige geval ten onrechte nagelaten.
13.2.9 Boedelnotaris, volmacht, intrekken opdracht, informatieplicht, boedelbeschrijving, afgifte legaat, vruchtgebruik
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 27 augustus 1987, nr. 1/87, WPNR 5929 (1989)
Inhoud
Moeten de volmachtgevers in geval de gevolmachtigde erfgenaam namens hen de notaris heeft verzocht om beëindiging van zijn werkzaamheden als boedelnotaris, daarvan in kennis worden gesteld? Volledigheid van zijn werkzaamheden.
Feiten
Gevolmachtigde verzoekt mede namens de overige erfgenamen de notaris om beëindiging van zijn werkzaamheden.
Uitspraak
Als een boedelnotaris van een gevolmachtigde erfgenaam het verzoek krijgt zijn werkzaamheden te beëindigen, brengt een behoorlijke zorgvuldigheid mee dat de notaris op enigerlei wijze nagaat of de andere lastgevers met de beëindiging instemmen, zeker nu de volmacht niet ook omvat de bevoegdheid om de boedelbehandeling stop te zetten. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door toezending aan hen van een kopie van de successiememorie, met de mededeling dat zijn bemoeienissen op verzoek van de lasthebber beëindigd zijn.
Dat geen notariële boedelbeschrijving is opgemaakt was destijds onder de gegeven omstandigheden als normaal te beschouwen. Voorts is als vaste notariële praktijk te beschouwen om een met vruchtgebruik bezwaarde gemeenschap pas tussen de deelgenoten te verdelen als het vruchtgebruik ten einde is. Overigens acht het hof de afwikkeling in ieder geval in zoverre onvolledig dat geen akte van afgifte vruchtgebruiklegaat is opgemaakt. De notaris heeft in zoverre onzorgvuldig gehandeld
Opmerking
Zie over de boedelnotaris ook art. 9 en 18 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels, alsmede art. 4:146 lid 1, 197, 211 lid 5 BW en art. 677 Rv.
Jaar 1988
13.2.10 Ruzieboedel, opvolgende boedelnotaris, houding boedelnotaris
Instantie en vindplaats
Onbekend is van welke KvT de uitspraak is en op welke datum de uitspraak is gedaan, WPNR 5866 (1988)
Inhoud
Houding notaris inzake overgenomen ruzieboedel.
Feiten
Een ruzieboedel die de notaris van zijn voorganger heeft overgenomen. Geklaagd wordt ter zake van een geschil over een pachtcontract. De notaris zou te weinig hebben bemiddeld tussen de betrokkenen met betrekking tot hun geschil over het pachtcontract.
Uitspraak
De Kamer meent dat van de notaris gevergd mocht worden, dat hij als opvolgend notaris een poging zou ondernemen om partijen bijeen te brengen, ook al had hij voor zichzelf de zekerheid, dat een dergelijke poging op niets zou uitlopen. Door zulks achterwege te laten heeft de notaris het vertrouwen in het notariaat beschadigd. Dit klemt temeer, nu de Kamer aan de toenmalige werkgever van de notaris middels de bij de notaris als bekend te veronderstellen beslissing van vijf jaar geleden als haar oordeel had kenbaar gemaakt, dat door klager terecht bezwaar was opgeworpen tegen de als bevoordeling van een andere deelgenoot aan te merken verpachting voor een lange termijn van de boerderij, die deel uitmaakt van de te verdelen goederen. De notaris heeft ten onrechte de eis van klager een non-speculatiebeding met betrekking tot het pachtcontract niet aan de andere deelgenoten voorgelegd. De uitoefening van de notariële taak bij boedelafwikkeling dient in te houden dat de notaris zich als notaris verheft boven de bestaande meningsverschillen en ruzies tussen de deelgerechtigden om als onzijdig openbaar ambtenaar te trachten zijn invloed op partijen ten goede aan te wenden. De notaris is gezwicht voor zijn, kennelijk reeds ten tijde van zijn dienstbetrekking bij zijn voorganger ontwikkelde, standpunt, dat partijen niet meer tot elkaar te brengen waren, maar heeft daarmee als nieuw optredende notaris de kans gemist om bij alle deelgerechtigden het geschonden vertrouwen te herstellen. De Kamer vindt dat de in Nederland geldende opvattingen omtrent de eisen die gesteld moeten worden aan de zorgvuldigheid, waarmee openbare ambten vervuld dienen te worden, niet verdragen dat een notaris die zich naar eigen oordeel wellicht terecht emotioneel afwijzend is gaan opstellen jegens een cliënt, van zijn afwijzende opstelling blijk geeft door op zakelijke, wellicht juiste voorstellen niet in te gaan en redelijkerwijze van hem als notaris te verwachten initiatieven niet neemt. Volgt, mede gelet op de overige klachten, berisping.
13.2.11 Belangenverstrengeling lasthebber, taxatierapporten
Instantie en vindplaats
Onbekend is van welke KvT de uitspraak is en op welke datum de uitspraak is gedaan, WPNR 5888 (1988).
Inhoud
Zorgplicht notaris in geval van tegenstrijdige belangen.
Feiten
Notaris passeerde akte van verdeling tussen moeder en dochter, waarbij dochter als lasthebster van moeder optrad krachtens een vier jaar eerder verleende algemene volmacht. De dochter kreeg een woning toegedeeld en de moeder de economische eigendom van een flat. Verdeling op basis van prijzen, die niet gebaseerd waren op recente taxatierapporten. Verzoek tot onder curatele stelling van moeder was op dat moment al ingediend. Dit wist de notaris. Tegengestelde belangen moeder-dochter.
Uitspraak
De haast van de dochter had de notaris te denken moeten hebben gegeven. Het risico van meer of minder opbrengst van de flat behoort niet voor rekening van moeder te komen. De notaris had onvoldoende zorg voor de belangen van moeder. Volgt berisping.
13.2.12 Boedelnotaris, intrekken opdracht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 19 mei 1988, nr. 1/88, WPNR 5928 (1989)
Inhoud
Opgezegd vertrouwen in boedelnotaris. Hoe hoort de notaris in dat geval te handelen?
Feiten
De notaris wil als boedelnotaris blijven optreden terwijl twee van de vier erfgenamen dat niet langer wensen.
Uitspraak
De notaris die als boedelnotaris blijft optreden, terwijl vaststaat dat twee van de vier erven dat niet langer wensen, stelt zich onzorgvuldig op. Indien verdere notariële werkzaamheden vereist zijn, ligt het meer op de weg van een notaris, wanneer één van de erfgenamen hem niet langer als boedelnotaris wenst, er bij alle erfgenamen op aan te sturen dat zij zich tot een andere notaris wenden, over wie tussen hen eensgezindheid bestaat en dient hij nog slechts die werkzaamheden te verrichten die geen uitstel gedogen.
Opmerking
Zie over de boedelnotaris ook art. 9 en 18 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels, alsmede art. 4:146 lid 1, 197, 211 lid 5 BW en art. 677 Rv.
13.2.13 Boedelnotaris tevens executeur
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 27 oktober 1988, nr. 6/88, WPNR 5928 (1989)
Inhoud
Boedelnotaris die tevens executeur is; in beginsel ongewenst.
Feiten
Notaris is boedelnotaris en executeur.
Uitspraak
Het hof vraagt zich af of het aanbeveling verdient dat een notaris een aanwijzing tot executeur aanvaardt indien hij tevens boedelnotaris is. Het optreden van een notaris in de hoedanigheid van zowel boedelnotaris als executeur kan onduidelijkheid scheppen over het antwoord op de vraag in welke hoedanigheid de notaris bij de afwikkeling van de boedel optreedt. Niet uitgesloten moet worden geacht dat de belangen die een notaris als boedelnotaris en die hij als executeur heeft te behartigen niet, althans niet geheel, samenvallen.
Opmerking
Zie over de boedelnotaris ook art. 9 en 18 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels, alsmede art. 4:146 lid 1, 197, 211 lid 5 BW en art. 677 Rv.
13.2.14 Boedelnotaris tevens executeur, ondertekening successieaangifte, declaratie
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 15 december 1988, nr. 12/88, WPNR 5928 (1989)
Inhoud
Boedelnotaris tevens executeur.
Feiten
Notaris is boedelnotaris en executeur. Er bestaat verschil van mening tussen de enige erfgenaam en de legatarissen.
Uitspraak
Het wekt verwondering dat de notaris, die als executeur bevoegd was de successiememorie te ondertekenen, deze niet heeft laten medeondertekenen door de enige erfgenaam. Betwijfeld moet worden of de notaris voldoende onderscheid heeft gemaakt tussen zijn ambtsplicht als notaris en zijn taak als executeur.
Toezending van een declaratie voordat de afwikkeling van de nalatenschap haar beslag heeft gekregen in het onderhavige geval, waarin uit niets blijkt dat deze declaratie een voorlopig karakter had, is niet juist.
Opmerking
Zie over de boedelnotaris ook art. 9 en 18 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels, alsmede art. 4:146 lid 1, 197, 211 lid 5 BW en art. 677 Rv.
Jaar 1989
13.2.15 Beëindigen opdracht boedelnotaris
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 16 maart 1989, nr. 18/88, WPNR 5978 (1990)
Inhoud
Wanneer moet men zich terugtrekken als boedelnotaris?
Feiten
Niet bekend.
Uitspraak
Het hof onderschrijft het oordeel van de kamer dat in de onderhavige situatie het beleid van de notaris sterker zou zijn geweest, indien hij zich als boedelnotaris zou hebben teruggetrokken. Een dusdanig geblokkeerde communicatie tussen de boedelnotaris en een deelgerechtigde zoals zich hier heeft voorgedaan, dient immers ook in het belang van de overige deelgerechtigden zo spoedig mogelijk te worden opgeheven.
Opmerking
Zie over de boedelnotaris ook art. 9 en 18 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels, alsmede art. 4:146 lid 1, 197, 211 lid 5 BW en art. 677 Rv.
13.2.16 Boedelnotaris, informatieplicht, declaratie
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 5 oktober 1989, nr. 8/89, WPNR 5949 en 5978 (1990)
Inhoud
De positie van de boedelnotaris en diens informatieplicht. Hoogte van de declaratie.
Feiten
Twee zussen en een broer zijn de erfgenamen van hun kort na elkaar overleden ouders. De notaris is executeur, maar ziet daarvan af om als boedelnotaris te kunnen optreden. Klaagsters kunnen zich niet vinden in de waardering van tot de nalatenschap behorende incourante aandelen. Zij nemen een accountant in de arm om hun te vertegenwoordigen. Twee zussen dienen een klacht in tegen de notaris wegens zijn optreden als boedelnotaris. Geklaagd wordt ook over de omvang van de declaratie.
Uitspraak
De notaris moet in de eerste maanden na het overlijden van moeder duidelijk zijn geweest dat de twee dochters tegen zijn optreden als boedelnotaris bezwaren hadden. Omdat de dochters geen andere notaris aanwezen om hun belangen te behartigen als boedelnotaris en zij instemden dat de notaris de voor een boedelnotaris gebruikelijke werkzaamheden verrichtte, kon de notaris er geen verwijt van worden gemaakt dat hij zijn werkzaamheden als boedelnotaris voortzette. Dat neemt niet weg dat bij klaagster twijfel heeft kunnen bestaan over de positie van de notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap. De notaris kan worden verweten dat hij zijn positie onvoldoende duidelijk heeft gemaakt. Aan de notaris kan ook worden verweten dat hij de in verband met het overlijden van de vader ingediende successieaangifte en de daarop gevolgde, door de moeder betaalde, aanslag, niet aan de dochters heeft toegezonden. Hiervoor geen maatregel, gelet ook op het overige, correcte optreden van de notaris.
De hoogte van de declaraties kon door het Hof slechts marginaal worden getoetst. Gelet op de door de notaris verrichte werkzaamheden en gezien enerzijds de herhaaldelijk optredende verschillen van mening tussen de dochters en de overige erfgenamen, alsmede die tussen hun raadslieden, tengevolge van welke verschillen van mening een meer dan normale beslag op de tijd van de notaris moet zijn gelegd en gezien anderzijds het feit, dat de notaris zich voor sommige extra werkzaamheden niet heeft laten honoreren, acht het hof de declaraties niet onredelijk.
Opmerking
Zie over de boedelnotaris ook art. 9 en 18 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels, alsmede art. 4:146 lid 1, 197, 211 lid 5 BW en art. 677 Rv.
13.2.17 Boedelnotaris, verdeling
Instantie en vindplaats
KvT Breda 29 november 1989
Inhoud
Taak boedelnotaris bij geschillen over de verdeling.
Feiten
Niet bekend.
Uitspraak
Het behoort tot de taak van de notaris om te trachten de partijen bij een boedelscheiding te brengen tot een minnelijke afhandeling waarin beiden zich kunnen vinden. Wanneer het echter duidelijk is dat de standpunten zover uiteen liggen dat een minnelijke regeling niet mogelijk is, is het de taak van de notaris om voor partijen de mogelijkheid te scheppen over hun geschillen een rechterlijke uitspraak te krijgen door een proces-verbaal van zwarigheden op te maken.
13.2.18 Boedelnotaris tevens bewindvoerder, declaratie
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 21 december 1989, nr. 10/87, WPNR 5978 (1990)
Inhoud
Dubbelfunctie boedelnotaris tevens bewindvoerder. Onnodige en ongewenste werkzaamheden notaris mogen niet gedeclareerd worden.
Feiten
Notaris (boedelnotaris en bewindvoerder) schreef erfgenamen vele malen lange en onzakelijke brieven.
Uitspraak
Het optreden van een notaris in meerdere functies (bijvoorbeeld zowel boedelnotaris als bewindvoerder) verdient in het algemeen geen aanbeveling, aangezien daardoor licht verwarring kan ontstaan in welke functie de notaris optreedt. Bovendien zijn de belangen die met het uitoefenen van meerdere functies moeten worden gediend verschillend en veelal niet met elkaar te verenigen.
Toegegeven kan worden dat aan een notaris een zekere vrijheid toekomt met betrekking tot de wijze waarop en de mate waarin hij contact heeft met degenen die bij de afwikkeling van een nalatenschap zijn betrokken en dat het afwikkelen van de onderhavige ruzieboedel van de notaris meer tijd en aandacht vergde dan normaal. De Kamer heeft de notaris echter terecht verweten dat het vele malen is voorgekomen dat hij de ene erfgename om de paar dagen lange brieven schreef, dat de inhoud van deze brieven onzakelijk was en dat hij, hoewel het hem bekend was dat de andere erfgename geen brieven meer van hem wilde ontvangen, is doorgegaan met haar te schrijven. Daarmee heeft hij de grenzen overschreden.
De door de notaris gevoerde onnodige en ongewenste correspondentie moet bij de vaststelling van de declaratie buiten beschouwing blijven. Het hof legt berisping met waarschuwing op.
Opmerking
Zie over de boedelnotaris ook art. 9 en 18 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels, alsmede art. 4:146 lid 1, 197, 211 lid 5 BW en art. 677 Rv.
13.2.19 Testeervaardigheid, dienstweigering, aanwezigheid derden bij passeren testament
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 21 december 1989, nr. 12/89, WPNR 5950 (1990) en WPNR 6222 (1996)
Inhoud
Dienstweigering omdat de testateur zijn wil niet zou kunnen bepalen? Het passeren van een testament in aanwezigheid van anderen dan getuigen is niet geoorloofd.
Feiten
De notaris passeert een testament voor een hoogbejaarde vader bij hem thuis. Naast de notaris en de kandidaat-notaris waren aanwezig: de inwonende zoon en mogelijk ook diens vrouw. Bij de voorbespreking was ook nog de administrateur aanwezig. De vader legateerde de boerderij aan zijn inwonende zoon tegen de taxatieprijs; de andere kinderen zouden hun erfdeel in geld krijgen. De zoon zou het bedrijf voortzetten. In het testament was een meerwaardebeding opgenomen voor het geval de zoon het boerenbedrijf binnen tien jaar zou staken en tot verkoop zou overgaan. De notaris wordt onder meer verweten dat vader ten tijde van het passeren van het testament niet in staat was zijn wil te bepalen en dat de voorbespreking en het passeren niet buiten aanwezigheid van derden is gebeurd.
Uitspraak
De hoge leeftijd van de cliënt is op zich geen gegronde reden te weigeren om het testament te passeren. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan de notaris moest aannemen dat de testateur ten tijde van het passeren van het testament niet compos mentis was of anderszins niet in staat was om zijn wil te bepalen.
De notaris dient een testament te passeren zonder aanwezigheid van anderen dan de getuigen. De formaliteit van art. 4:986 oud BW krijgt aldus zijn volle betekenis en wel in die zin, dat na alle besprekingen welke vooraf in tegenwoordigheid van derden kunnen zijn gevoerd, alsdan, op het beslissende moment, uitsluitend de erflater tegenover de notaris en de getuigen zit en alsdan zonder enige mogelijke beïnvloeding van buitenaf zijn uiterste wil kenbaar kan maken. Dat geldt zeker in het onderhavige geval, waarin de zoon onder meer al het onroerend goed van vader gelegateerd krijgt. De notaris handelde verwijtbaar onjuist. Vanwege de goede trouw van de notaris wordt geen maatregel opgelegd.
Jaar 1990
13.2.20 Boedelnotaris, rechtspersoon erfgenaam
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 8 februari 1990, nr. 14/89, WPNR 6003 (1991)
Inhoud
Rechtspersoon erfgenaam dus andere informatieplicht ten aanzien van de notariële afwikkeling?
Feiten
De notaris heeft als zijn opvatting kenbaar gemaakt dat als een rechtspersoon erfgenaam is, dit meebrengt dat de afwikkeling van de nalatenschap geheel aan de notaris wordt overgelaten en dat die opdracht in de ruimste zin moet worden verstaan, terwijl de rechtspersoon-erfgenaam niet bij voortduring hoeft te worden geïnformeerd over de gang van zaken.
Uitspraak
De notaris is nimmer ontslagen van de verplichting om zich ervan te vergewissen dat het bestuur van die rechtspersoon die opvatting onderschrijft. Klaagster verwachte en hoefde het optreden van de notaris ook niet te verwachten.
13.2.21 Onttrekking boedelgoederen
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 22 februari 1990, nr. 15/89, WPNR 6003 (1991)
Inhoud
Wat dient de houding van de behandelaar te zijn in geval van mogelijke onttrekking van goederen aan een nalatenschap door erfgenamen?
Feiten
De kandidaat-notaris stelde zich passief op ten aanzien van de mededeling van een erfgenaam dat sieraden aan de boedel waren onttrokken.
Uitspraak
Het behoort niet tot de taak van de boedelnotaris om zelf de informatie over de samenstelling van de nalatenschap aan te dragen en te waken over de bestanddelen van de boedel. Dat is in eerste instantie een taak voor de erven zelf. Zijn er geschillen tussen de erven dan dient de boedelnotaris daarin te bemiddelen en te adviseren hoe deze geschillen met inachtneming van ieders gerechtvaardigde belangen kunnen worden opgelost.
Of de sieraden zijn onttrokken kan in de procedure niet worden vastgesteld, maar is op zich ook niet van beslissende betekenis voor de beoordeling van de klacht. Het vermoeden van onrechtmatige onttrekkingen aan een nalatenschap is een ernstige aangelegenheid die door de boedelnotaris, zodra hij daarvan kennis draagt, serieus moet worden genomen. Hij dient a. bij twijfel te onderzoeken of het vermoeden juist is; b. desnoods maatregelen te treffen gericht op het voorkomen van mogelijke (verdere) onttrekkingen aan de boedel (verzegelen danwel het terugbezorgen).
13.2.22 Declaratie
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 22 maart 1990, nr. 18/89, WPNR 5970 (1990), WPNR 6003 (1991)
Inhoud
Omvang van de declaratie. De tuchtrechter toetst slechts marginaal.
Feiten
De notaris behandelt een nalatenschap met 36 erfgenamen. De nalatenschap bestaat uit spaargelden ad ƒ 170.000. De notaris stelt een verklaring van erfrecht op, int spaartegoeden, keert legaten en voorschotten uit, doet aangifte inkomstenbelasting en successierecht en stelt de akte van verdeling op. Totaal honorarium ƒ 11.560. Een erfgenaam maakt bezwaar tegen de declaratie en dient een klacht in.
Uitspraak
Het minimumtarief volgens de destijds geldende tariefregels zou zijn ƒ 3.835. Een declaratie die inclusief BTW circa 3x het minimumtarief bedraagt is ook bij marginale toetsing veel te hoog. Het is echter in strijd met de marginale toetsing indien de tuchtrechter exact zou aangeven in hoeverre een declaratie te hoog is. De nalatenschap bestond uit een paar spaarrekeningen en de erfgenamen waren betrekkelijk eenvoudig te achterhalen.
Over een geschil hoe hoog de declaratie exact mag zijn dient in een civiele procedure te worden beslist dan wel door het bestuur van een ring van de KNB op grond van een akte van compromis. Omdat de tuchtrechter declaraties slechts marginaal toetst, dient het bestuur van een ring en in hoger beroep het College van Beroep van de KNB de declaraties in volle omvang op haar juistheid te onderzoeken.
Opmerking
De nieuwe Wet op het notarisambt kent thans een andere regeling voor geschillen inzake declaraties. Zie art. 54 t/m 56 van de Wet op het notarisambt.
13.2.23 Boedelgelden, uitkering voorschot
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 5 april 1990, nr. 24/89, WPNR 6003 (1991), zie ook de nrs. 22 en 23/89
Inhoud
Uitkering aan één erfgenaam als voorschot.
Feiten
Vader van klager overlijdt en laat weduwe, tweede echtgenote, en drie kinderen uit zijn eerder huwelijk na. Weduwe is benoemd tot executeur. De notaris doet aan één kind een uitkering uit de nalatenschap, de andere twee krijgen geen uitkering.
Uitspraak
Een notaris kan uit een boedel geen geld uitkeren aan de gerechtigden; hij heeft geen eigen bevoegdheid daartoe. Het maakt daarbij geen verschil dat een van de erven buiten een geschil tussen de andere erven staat. Ten overvloede: het is ook niet verstandig om slechts aan één van de erven een uitkering te doen. Beklaagde heeft ook nagelaten om aan alle erfgenamen toestemming te vragen om aan één erfgenaam een uitkering te doen. Daaraan doet niet af dat over het bedrag geen verschil van mening bestaat. Volgt berisping.
13.2.24 Bekrachtiging, berusting, legitieme, executele
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 31 mei 1990, nr. 22/89, WPNR 6003 (1991), zie ook de nrs. 23 en 24/89
Inhoud
Informatieplicht notaris inzake bekrachtiging executeursbenoeming.
Feiten
De vader van klager overlijdt en laat weduwe, tweede echtgenote, en drie kinderen uit zijn eerder huwelijk na. De weduwe is benoemd tot executeur. De notaris schrijft de kinderen aan en deelt hen de benoeming van de weduwe als executeur mede en schrijft dat deze benoeming ‘dient’ te worden bekrachtigd. In de bijgesloten boedelvolmacht is ook de zogenaamde verklaring van berusting opgenomen, inhoudende dat de kinderen berusten in de benoeming van de weduwe tot executeur.
Uitspraak
Door de klager, een juridische leek, niet uitdrukkelijk erop te wijzen dat hij door te berusten in de executele van de weduwe in zoverre afstand deed van zijn rechten als legitimaris, is de notaris te kort geschoten in de zorg die hij jegens de klager behoorde te betrachten. Datzelfde geldt voor het gebruik van het woord ‘dient’ in de brief van de notaris. Dat klemt temeer nu de notaris ervan op de hoogte was dat de erfgenamen de tweede echtgenote en de drie kinderen uit het eerste huwelijk waren. In dergelijke gevallen is het zeker geen uitzondering dat tussen de erfgenamen verschil van mening over de afwikkeling bestaat. De notaris had zich ervan dienen te vergewissen hoe de situatie in het onderhavige geval was. Door dit na te laten heeft de notaris bij de klager de indruk gewekt de belangen van de weduwe voorop te stellen. Volgt berisping.
13.2.25 Legitieme portie, waardering
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 31 mei 1990, nr. 23/89, WPNR 6003 (1991), zie ook de nrs. 22 en 24/89
Inhoud
Berekening legitieme portie.
Feiten
Vader van klager overlijdt en laat weduwe, tweede echtgenote, en drie kinderen uit zijn eerder huwelijk na. De weduwe is benoemd tot executeur. Aan de weduwe is de woning gelegateerd voor de waarde waarop deze woning door deskundigen bij verdeling wordt gewaardeerd. De notaris is bij de berekening van de waarde van de woning uitgegaan van de waarde bewoond.
Uitspraak
De notaris had niet mogen uitgaan van de waarde bewoond, nu de waardering voor de successie niet (altijd) gelijk is aan de civielrechtelijke waardering. De notaris had niet met een summiere brief kunnen volstaan. Hij had klager behoorlijk moeten voorlichten over het verschil in waardering. De wil van erflater is in dit geval niet relevant omdat het gaat om de waarde met het oog op de berekening van de legitieme portie.
13.2.26 Boedelnotaris tevens executeur
Instantie en vindplaats
KvT Zutphen 8 oktober 1990, zonder nummer, PW 1990, nr. 19880
Inhoud
Testamentair ‘verplichte’ boedelnotaris en executeur.
Feiten
Boedelnotaris was tevens executeur.
Uitspraak
De richtlijnen van de KNB houden in dat de combinatie van boedelnotaris en executeur in dezelfde boedel zoveel mogelijk moet worden vermeden, teneinde het ontstaan van tegenstrijdige belangen tegen te gaan. Indien genoemde combinatie op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt onvermijdelijk is, pleegt men in de praktijk bij uitzondering te adviseren hetzij de notaris dan wel een kandidaat op zijn kantoor bij afzonderlijk codicil aan te wijzen. Een testamentaire bepaling, waarbij aan de erven de verplichting wordt opgelegd de boedel door (het kantoor van) de notaris te laten behandelen, is echter in strijd met art. 22 Wna 1842 en art. 4:954 BW (oud).
Opmerking
Zie thans art. 18 Verordening Beroeps- en gedragsregels.
13.2.27 Bevoegdheid executeur, verkoop
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 1 november 1990, nr. 1/90, WPNR 6003 (1991) en WPNR 6222 (1996)
Inhoud
Hoe ver reikt de bevoegdheid van een executeur om zelfstandig rechtshandelingen te verrichten?
Feiten
Een executeur heeft in het testament de bevoegdheid toegekend gekregen roerende en onroerende zaken te verkopen. De notaris liet een executeur uitsluitend in zijn hoedanigheid compareren bij een verkoop van onroerend goed. Onder de erfgenamen bevonden zich geen legitimarissen.
Uitspraak
De notaris had zich in een boedel als de onderhavige niet ontslagen mogen achten van de, alleen al uit zorgvuldigheidsoogpunt aangewezen werkwijze van de mede-erfgenamen volmacht te vragen voor het transport van het onroerend goed. Hij zou daarmee iedere discussie over de grenzen van de bevoegdheid der executeurs hebben vermeden, hoezeer ook voor de gevolgde werkwijze in de literatuur wellicht steun te vinden is.
Opmerking
In de huidige regeling van de executele is de executeur slechts beperkt bevoegd te beschikken over de goederen der nalatenschap. Vergelijk ook art. 4:142 e.v. BW.
13.2.28 Informatieplicht behandelaar
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 31 december 1990, nr. 9/90, PW 1991, nr. 19910
Inhoud
Vertraging bij de inning van een vordering dient tijdig gemeld te worden.
Feiten
De kandidaat-notaris had opdracht een nalatenschap af te wikkelen. Er trad vertraging bij de inning van de vordering van een debiteur op.
Uitspraak
Het niet op korte termijn kunnen innen van de vordering heeft een vertragende werking op de afwikkeling van de nalatenschap gehad. Het had dan ook op de weg van de kandidaat-notaris gelegen ook de klager daarvan tijdig op de hoogte te stellen. Door dit niet te doen heeft de klager gedurende nagenoeg drie maanden in de onjuiste veronderstelling verkeerd dat de vordering op korte termijn kon worden c.q. reeds was geïnd. De kandidaat werd de maatregel van aantekening in register ex art. 21 Besluit 16-9-1905, Stb. 270 opgelegd.
Opmerking
Inmiddels is het tuchtrecht in volle omvang ook op kandidaat-notarissen van toepassing.
Jaar 1991
13.2.29 Voorschot, verkeerde overboeking, boedelvolmacht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 25 april 1991, nr. 12/90 en nr. 13/90, WPNR 6052 (1992), PW 1991, nr. 19946
Inhoud
Uitkering aan een der erfgenamen van een door een andere erfgenaam abusievelijk op de rekening van de notaris gestort bedrag is niet mogelijk zonder toestemming van de andere erfgenaam. Belegging van bij een notaris gestorte gelden behoeft overleg met erfgenamen. Er waren ruime volmachten afgegeven aan het personeel van het notariskantoor.
Feiten
Tussen de drie erfgenamen was afgesproken dat de broer als voorschot op hun erfdeel aan zijn beide zusters een bedrag zou overmaken op ieders bankrekening. In plaats daarvan werden de beide bedragen door de broer naar de notaris overgemaakt. De notaris werd door één van de zusters gesommeerd het haar toekomende bedrag aan haar uit te betalen.
Uitspraak
Aangezien de broer daartoe geen toestemming gaf, was de notaris niet bevoegd aan de sommatie te voldoen en heeft hij terecht geweigerd aan haar enige uitkering te doen, ook al waren de aan de notaris overgemaakte gelden en de daarover te ontvangen rente bestemd voor de beide zusters. Het had daarom op de weg van de notaris gelegen over de belegging van die gelden met de erfgenamen overleg te plegen. Hoewel duidelijk is dat de notaris slechts wilde bereiken dat hij het nodige kon doen om de boedel af te wikkelen, had de notaris, gezien het wantrouwen van de beide zusters tegen hem, er beter aan gedaan de door hen af te geven volmachten daartoe dan ook te beperken.
13.2.30 Boedelnotaris, verdeling
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 25 april 1991, nr. 15/90, WPNR 6016 (1991) en 6052 (1992)
Inhoud
Taak boedelnotaris bij onevenwichtige verdeling nalatenschap.
Feiten
Een deelgenoot is onvoldoende in staat voor zichzelf op te komen. Hoe moet de boedelnotaris optreden? Toen de andere erfgenamen een kort geding tegen haar aanspanden heeft de kandidaat-notaris met instemming van de notarissen op verzoek van haar advocaat een uittreksel samengesteld uit de aantekeningen die hij had gemaakt betreffende de door hem correspondentie en (telefoon)gesprekken. Dit 10 pagina’s tellende uittreksel werd toegezonden aan de advocaat die het in de procedure kon gebruiken.
Uitspraak
Wanneer een notaris die belast is met de verdeling van een boedel tot de conclusie komt dat de belangen van een der deelgenoten achtergesteld dreigen te raken bij die van anderen doordat die deelgenoot onvoldoende in staat is om voor zichzelf op te komen, ligt het op zijn weg om (voorzichtig) in te grijpen om tot een rechtvaardiger verdeling te geraken dan de aan hem voorgelegde. Dat mag echter niet zover gaan dat de notaris zich opwerpt als behartiger van de belangen van die deelgenoot, zonder dat de andere deelgenoten dat konden bevroeden. De notaris moet de verlangde onpartijdigheid niet uit het oog verliezen.
Het is evident dat de kandidaat-notaris met welke goede bedoelingen dan ook, de schijn van partijdigheid bepaald niet vermeden heeft en dat de notaris heeft nagelaten daar in te grijpen waar dat van hem verwacht mag worden. Het hof beschouwt de afgifte van het uittreksel uit het boedeldossier als een ernstige misstap. Ten onrechte zijn aldus feiten en omstandigheden naar buiten gekomen die binnen de beslotenheid van het kantoor hadden dienen te blijven. Als verzwarende omstandigheid geldt dat het uittreksel aan één van de erven is afgegeven om te gebruiken in een procedure tegen andere erfgenamen, zonder dat terzelfder tijd eenzelfde uittreksel aan die anderen is gegeven.
Opmerking
De boedelnotaris behartigt de belangen van alle deelgenoten. Zie art. 18 lid 1 Verordening Beroeps- en gedragsregels.
13.2.31 Declaratie, reclame, tarieven
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 30 mei 1991, 2/91, NJ 1992, 51, WPNR 6025 (1991)
Inhoud
In hoeverre mag een notaris spontaan zijn diensten aanbevelen?
Feiten
Bij de enige notaris in een standplaats met ongeveer 20000 inwoners was het vaste praktijk dat hij een brief zond aan de erfgenamen van binnen zijn standplaats overleden erflaters, gericht aan het sterfhuis. Naast oprechte deelneming bood de notaris ook zijn diensten aan bij de afwikkeling van de nalatenschap. Hij reserveerde zelfs reeds een afspraak in de agenda. ‘Zonder tegenbericht reken ik op uw komst’. De betreffende notaris bedankte als lid van de KNB nadat er een klacht tegen hem was ingediend bij de KvT.
Uitspraak
Regel 15 van de beroeps- en gedragsregels van de Broederschap, die voor die datum aan een notaris het maken van een reclame verbood, is ingaande 1 oktober 1989 aldus gewijzigd, dat publiciteit in beginsel is toegestaan zij het onder voorwaarden. Daarvan vallen blijkens tekst en toelichting te noemen:
– de publiciteitsaktiviteiten van een notaris mogen niet op kennelijk onzorgvuldige wijze de goede collegiale verhoudingen verstoren;
– reclame en voorlichting mag – voor zover in deze van belang – niet anders wervend zijn dan door louter naamsvermelding;
– directmail, inhoudende algemene informatie, mag alleen aan vaste cliënten worden toegezonden; vaste cliënt is hij die cliënt van de notaris geweest is en zich naar verwachting bij een volgende gelegenheid weer tot dezelfde notaris zal wenden.
De notaris heeft in strijd met regel 15, zowel in de oude als nieuwe tekst, gehandeld door zich onder het aanbieden van zijn diensten voor het afwikkelen van een nalatenschap schriftelijk te wenden tot de erfgenamen van een overleden inwoner van zijn standplaats, waarmee hij als notaris geen relatie had dan wel heeft gehad, onder mededeling dat hij voor een bespreking over die afwikkeling een bepaald tijdstip op zijn kantoor heeft gereserveerd. Uit deze parlementaire geschiedenis leidt het hof af dat een notaris, die handelt in strijd met de regelgeving van de Broederschap, slechts dan tevens handelt ‘in afwijking van hetgeen in zijn ambt betaamt’, indien deze regelgeving het openbaar belang bij een goede beroepsuitoefening raakt. In het onderhavige geval – waarin het hof heeft overwogen dat de notaris door te handelen als daar vermeld heeft gehandeld in strijd met regel 15 van de beroeps- en gedragsregels van de Broederschap – raakt deze regel in zoverre het openbaar belang bij een goede beroepsuitoefening. Immers op erfgenamen, die een soortgelijke brief als die van de notaris van 29 september 1989 ontvangen, veelal leken op juridisch gebied, zal doorgaans het door een notaris reserveren van een bepaald tijdstip voor een bespreking op zijn kantoor over de afwikkeling van de nalatenschap overkomen als een uitnodiging waaraan zij gevolg dienen te geven. Door te handelen zoals hij deed heeft de notaris het openbaar belang bij een goede beroepsuitoefening geschaad.
Ten aanzien van de declaratie is het hof van oordeel dat deze, ook bij marginale toetsing, buitensporig hoog is. Gezien de omvang en samenstelling van de boedel en de grootte van de nalatenschap na aftrek van de begrafeniskosten en gelet op de door de notaris verrichte – door hem min of meer aan de erven opgedrongen – werkzaamheden had deze een aanzienlijk lagere declaratie behoren in te dienen.
De door het bestuur van de Broederschap ingevolge art. 43 van haar statuten vastgestelde tarieven hanteren voor een volledige boedelbehandeling van een gemeenschap met een saldo van ƒ 10.000 een minimum tarief van ƒ 402. In het onderhavige geval bedroeg dit saldo minder dan ƒ 10.000 en was slechts van een gedeeltelijke boedelbehandeling sprake. Daarvoor is geen bepaald tarief vastgesteld doch het is duidelijk dat gezien de wel bepaalde tarieven de declaratie van de notaris ad ƒ 850 aanzienlijk te hoog is. Anders dan door de notaris is aangevoerd is iedere notaris en zijn dus ook de enkele notarissen die geen lid van de Broederschap zijn, gebonden aan de door het bestuur van de Broederschap vastgestelde tarieven, in die zin dat de notaris die daarvan afwijkt, handelt ‘in afwijking van hetgeen in zijn ambt betaamt’
Wat betreft een aan de notaris op te leggen tuchtrechtelijke maatregel is het hof van oordeel dat deze achterwege kan blijven. Weliswaar is de klacht in beide onderdelen gegrond en heeft de notaris gehandeld ‘in afwijking van hetgeen in zijn ambt betaamt’, daar staat tegenover dat de notaris na de beslissing van de kamer van toezicht het verzenden van soortgelijke brieven als die van 29 september 1989 heeft gestaakt, hetgeen met zich brengt dat te verwachten is dat ook het declareren van te hoge bedragen in gevallen als de onderhavige achterwege zal blijven. Bovendien is de laatste jaren de vraag of en zo ja in hoeverre de notaris individuele publiciteit mag bedrijven sterk in discussie geweest en heeft deze discussie geleid tot een herziening van voormeld art. 15, waarbij de mogelijkheden tot individuele publiciteit zijn vergroot. Dat de notaris bij deze in ontwikkeling zijnde materie te ver is gegaan, valt hem te verwijten, doch niet in die mate dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden is.
Opmerking
Door de nieuwe Wet op het notarisambt zij alle notarissen en kandidaat-notarissen verplicht lid van de KNB en derhalve onderworpen aan de beroeps- en gedragsregels. De vraag is of vanwege de invoering van meer marktwerking in het notariaat de uitspraak onder de nieuwe wet niet anders zou hebben geluid.
13.2.32 Trage afwikkeling, ruzieboedel
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 30 mei 1991, nr. 14/90, WPNR 6052 (1992)
Inhoud
Trage afwikkeling van een ruzieboedel. De notaris behoort actief te boedelen.
Feiten
Niet bekend.
Uitspraak
Wat de notaris zeker niet moet doen is de afwikkeling op zijn beloop laten. Bij de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap was al een klacht ingediend en gegrond bevonden zonder maatregel. Toen een tweede klacht werd ingediend in dezelfde zaak en de notaris na negen maanden niets essentieels aan de afwikkeling van de nalatenschap had gedaan, legde het hof hem een berisping op. De kamer wilde aanvaarden dat de ex-echtgenoot tegenover de notaris bedreigende uitlatingen had gedaan, doch dat had voor de notaris geen aanleiding mogen zijn eenzijdig de afhandeling niet door te zetten. Hij had in ieder geval de vrouw en/of haar gemachtigde, alsmede eventueel de onzijdig persoon dienen in te lichten en instructies te vragen.
13.2.33 Rechercheplicht, legitieme portie, berusting
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 18 juli 1991, nr. 6/91, WPNR 6052 (1992), PW 1991, nr. 19986
Inhoud
De notaris is gehouden te onderzoeken of de verkoper beschikkingsbevoegd is, met name of de legitimarissen in het testament hebben berust.
Feiten
Erflaatster benoemt bij testament haar echtgenoot, met wie zij in algehele gemeenschap van goederen gehuwd was, tot haar enige erfgenaam. Na haar overlijden verkoopt haar echtgenoot een tot de boedel behorend onroerend goed aan één van zijn kinderen. In de transportakte vermeldt de notaris dat het testament van erflaatster door haar legitimarissen werd geëerbiedigd. Dat bleek niet het geval te zijn.
Uitspraak
De stelling van de notaris dat hij aan zijn rechercheplicht had voldaan omdat in de successiememorie, die zich bevond in het door zijn voorganger aangelegde dossier van de afwikkeling van de nalatenschap, stond vermeld dat de legitimarissen het testament eerbiedigden en ook de verkoper en de koper van het onroerend goed hem dit hadden bevestigd, werd verworpen. De successiememorie was ingediend door de echtgenoot, als enig testamentair erfgenaam en als zodanig, evenals in zijn hoedanigheid van verkoper van het onroerend goed, belanghebbende bij de eerbiediging van het testament. Datzelfde gold voor het kind dat het onroerend goed kocht. De notaris had bij de legitimarissen zelf moeten onderzoeken of zij het testament hadden geëerbiedigd. Van de transporterende notaris mag daarbij een hoge mate van zorgvuldigheid worden verwacht. Door eigen onderzoek na te laten heeft de notaris de zorgvuldigheidsnorm van art. 50c WNA 1842 geschonden en (ambtshalve overweging) heeft hij jegens klagers niet de zorgvuldigheid betracht die hem als notaris betaamde.
Opmerking
In het nieuwe erfrecht heeft de legitimaris geen aanspraak op goederen der nalatenschap en hoeft de notaris voor de verkoop van goederen uit de nalatenschap de legitimarissen niet meer te vragen of zij berusten.
13.2.34 Vruchtgebruiklegaat, afgifte vruchtgebruik
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 25 juli 1991, nr. 15/88
Inhoud
Afgifte vruchtgebruiklegaat.
Feiten
De notaris heeft het gelegateerde vruchtgebruik niet gevestigd.
Uitspraak
Weliswaar had bij een afwikkeling van de nalatenschap een akte afgifte vruchtgebruik moeten zijn verleden. Door de inschrijving daarvan in de openbare registers zou de rechtstoestand van de in vruchtgebruik gelegateerde onroerende zaak behoorlijk zijn gepubliceerd. Maar het was toentertijd niet ongebruikelijk om zo’n akte achterwege te laten, waaraan het hof toevoegt: zeker in de constellatie als de onderhavige waarin (nagenoeg) de gehele nalatenschap in vruchtgebruik aan de weduwe is gelegateerd, waarin de kinderen hebben berust.
13.2.35 Passeren testament zonder getuigen, afzetting
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 29 augustus 1991, nr. 11/91, WPNR 6019 (1991) en 6052 (1992)
Inhoud
Passeren testamenten zonder getuigen leidt tot afzetting van een notaris.
Feiten
De notaris verleed meer dan 2000 testamenten zonder dat daarbij getuigen aanwezig waren. Zij tekenden na het passeren de akten alsof zij wel aanwezig geweest waren.
Uitspraak
Een notaris die dwingend voorgeschreven wettelijke voorschriften voor het passeren van testamenten opzettelijk en stelselmatig niet in acht neemt, omdat het slechts om loze formaliteiten zou gaan, is volstrekt ongeschikt om het ambt van notaris uit te oefenen. Het gevolg van de nietigheid van de testamenten is immers, dat daardoor testateurs en derden ernstig in hun belangen kunnen worden geschaad doordat de uiterste wil van de testateurs, zeker wanneer herstel niet meer mogelijk is, niet kan worden uitgevoerd. Bovendien heeft de notaris op zeer laakbare wijze gehandeld in strijd met het algemeen belang dat het notariaat functioneert met in achtneming van de daaraan te stellen normen. Ondanks de zeer ernstige gevolgen van de afzetting en het ontbreken van vrees voor herhaling, wordt de notaris afgezet.
Opmerking
Het nieuwe erfrecht kent niet meer de verplichting om getuigen bij het passeren van testamenten te laten compareren.
13.2.36 Boedelnotaris, informatieplicht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 28 november 1991, nr. 17/90, WPNR 6052 (1992), PW 1991, nr. 20019
Inhoud
Taak en wijze van optreden boedelnotaris.
Feiten
Bij de afwikkeling van een nalatenschap waarbij ook minderjarigen betrokken waren, voor wier belangen notaris X optrad, was de communicatie met de boedelnotaris volledig vastgelopen.
Uitspraak
Het hof was van oordeel dat uit de correspondentie – de notaris schreef aan notaris X onder meer dat hij een bepaalde handeling van diens cliënt ‘infra dig’ vond – van een onjuiste taakopvatting van de boedelnotaris blijkt. Als boedelnotaris had de notaris rekening dienen te houden met de belangen van de minderjarige kinderen. Het verweer van de notaris dat de kinderen een eigen notaris hadden, houdt geen steek. Die omstandigheid had voor de notaris reden moeten zijn met genoemde notaris in overleg te treden. Ook het verweer van de notaris dat hij zelf niet verder kon door de houding van zijn cliënte treft geen doel. Die houding had de notaris moeten bewegen notaris X in antwoord op diens talrijke verzoeken om inlichtingen over de afhandeling van de boedel mede te delen dat hij van zijn cliënte geen medewerking kreeg en om met notaris X te bespreken hoe de zaak zou kunnen worden opgelost. De aangehaalde passage uit de brief acht het hof beneden de waardigheid van een notaris. De brief geeft blijk van partijdigheid en vooringenomenheid. Bovendien moest de notaris begrijpen dat een dergelijke brief de vastgelopen verhoudingen geheel zou blokkeren. Klacht gegrond, doch onvoldoende voor het opleggen van een maatregel.
Jaar 1992
13.2.37 Boedelnotaris tevens adviseur, onpartijdigheid
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 30 januari 1992, nr. 18/91, WPNR 6222 (1996), PW 1992, nr. 20055
Inhoud
In hoeverre is verenigbaar dat een adviseur tevens als boedelnotaris optreedt?
Feiten
Een notaris die optreedt als boedelnotaris in de nalatenschap van de moeder, terwijl hij reeds jarenlang adviseur was van de vader en bovendien gedurende een aantal jaren bestuurder van een stichting AK was geweest. De stichting AK beheerde een deel van het vermogen van de vader. In de periode dat de notaris stichtingbestuurder was werd door hem een akte verleden waarbij vader nog enkele aandelen overdroeg.
Uitspraak
Door de handelwijze heeft de notaris de schijn gewekt dat aan de onpartijdigheid, die van een notaris wordt vereist, getwijfeld kan worden. De notaris heeft zich aldus in een positie gebracht dat hem verweten zou kunnen worden dat hij de belangen van de overige erfgenamen achterstelt bij die van de vader. Dat de notaris naar beste weten gehandeld heeft doet daaraan niet af. De notaris wordt geen maatregel opgelegd nu hij is gedefungeerd.
13.2.38 Uitleg, verklaring van erfrecht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 6 februari 1992, nr. 15/91, PW 1992, nr. 20056
Inhoud
Uitleg testament in verklaring van erfrecht.
Feiten
Niet bekend.
Uitspraak
Uitleg testament in verklaring van erfrecht. Ter zake kan slechts met recht geklaagd worden indien de uitleg een verwaarlozing van de ambtsplichten van de notaris inhoudt en/of een zich schuldig maken aan een handelen in strijd met de te betrachten zorg, dan wel anderszins in afwijking van hetgeen in zijn ambt betaamt
Toepassing van dit criterium leidt tot de slotsom dat er aan de kant van de notaris daarvan geen sprak is geweest. De notaris heeft in de verklaring van erfrecht – naar de kamer aanneemt volstrekt te goeder trouw – een uitleg aan het testament gegeven, die ook volgens de rechtbank verdedigbaar is en die door de rechtbank zelfs als enig juiste is aangemerkt. Zelfs als die uitleg achteraf nog onjuist zou blijken te zijn – hetgeen thans door het gerechtshof beoordeeld moet worden – dan nog treft de notaris geen verwijt dat hij die uitleg heeft gegeven.
13.2.39 Passeren testamenten zonder getuigen
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 27 februari 1992, NJ 1993, 788
Inhoud
Het passeren van testamenten zonder getuigen leidt niet altijd tot afzetting.
Feiten
Het passeren van testamenten zonder getuigen.
Uitspraak
Het hof stelt – met de kamer – vast dat de notaris veelvuldig testamenten heeft gepasseerd zonder aanwezigheid van getuigen. Dit is in strijd met dwingendrechtelijke voorschriften als vervat in art. 23 Wet op het Notarisambt en art. 4:985 BW en levert op het door de notaris verwaarlozen van zijn ambtsplichten. Schending van de genoemde voorschriften leidt ingevolge art. 4:1000 BW tot nietigheid van de desbetreffende testamenten. De frequentie van het niet in acht nemen van de betrokken wettelijke voorschriften vormt een aanwijzing in de richting van een niet ongebruikelijk geworden gang van zaken, zij het binnen de betrokken categorie van notariële akten. Deze ontoelaatbare handelwijze van de notaris kan niet alleen ernstige schadelijke gevolgen hebben voor belanghebbenden in concreto maar tast ook het vertrouwen aan dat het publiek moet kunnen stellen in het notariaat dat immers de wettelijke taak heeft zekerheid in het rechtsverkeer te bieden en te waarborgen, met name als het gaat om het maken van uiterste willen. Aan de aldus aangeduide ernst van de vastgestelde feiten als zodanig doet niet af dat, zoals uit aan het hof overgelegde schriftelijke verklaringen volgt, soortgelijke feiten zich ook elders in het notariaat wel zouden voordoen, al dan niet met toepassing van de – naar het oordeel van het hof eveneens verwerpelijke – variant dat er bij het passeren enige verbindingsdeur wordt geopend tussen de kamer waarin de notaris en de comparent(en) zich bevinden en een aangrenzend althans nabijgelegen vertrek waarin zich notariële medewerkers ophouden, die aldus geacht worden als getuigen aanwezig te zijn bij het passeren en – later – de akte mede ondertekenen. Anderzijds verdient in het belang van een evenwichtige beoordeling van de handelwijze van de notaris en de juiste keuze van een daarop passende tuchtrechtelijke maatregel ook te worden vermeld, dat de – nog maar relatief korte tijd functionerende – notaris eerder als kandidaat-notaris zeker niet heeft gewerkt onder een regime waarin aan de hier aan de orde zijnde normen zwaar werd getild. Dit heeft bij hem gaande weg een onzuivere waardering van die normen ingang doen vinden. Ofschoon dit de notaris geenszins disculpeert, wil het hof het wel laten meewegen. Voorts heeft de notaris – die er duidelijk blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelwijze in te zien – toegezegd ook voor de periode waarin hij vóór zijn benoeming tot notaris met de waarneming van zijn huidige kantoor was belast na te gaan of de testamenten die hij toen heeft gepasseerd in aanwezigheid van getuigen zijn verleden, en bij twijfel dienaangaande te zullen overgaan tot het opnieuw passeren ervan. Gelet op het vorenoverwogene acht het hof in het onderhavige geval de sanctie van afzetting, welke met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een voor de notaris in feite blijvend karakter zal dragen, te zwaar en daarmede niet evenredig aan het hiervoor geschetste complex van feiten en de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan. Dat de notaris blijvend ongeschikt zou zijn het ambt van notaris uit te oefenen is niet aannemelijk geworden. Veeleer zou hier de sanctie van schorsing in de uitoefening van de werkzaamheden als notaris passen en wel voor de duur van één jaar. Evenwel het notarieel tuchtrecht kent deze sanctie – wèl bekend in het tuchtrecht van advocaten en register-accountants en wèl opgenomen in een actueel voorontwerp van een nieuwe Wet op het Notarisambt – vooralsnog niet. Dit betekent voor de onderhavige zaak dat het hof als tuchtrechter slechts kan kiezen tussen de maatregel van berisping met waarschuwing en de maatregel van afzetting – aldus gevolg gevend aan de voordracht. Bij de nog bestaande beperktheid van het scala van tuchtrechtelijke sancties, meer in het bijzonder bij het bestaan van de aanmerkelijke lacune tussen berisping met waarschuwing enerzijds en (voordracht tot) afzetting anderzijds acht het hof het onjuist, immers in strijd met het evenredigheidsbeginsel, ten nadele van de notaris te kiezen voor de in casu onevenredig zware maatregel van afzetting. Derhalve rest het hof geen andere toe te passen maatregel dan die van berisping met waarschuwing. Deze is weliswaar weer te licht in verhouding tot de ernst van de feiten in combinatie met de persoon van de notaris maar treft hem niet ongerechtvaardigd.
Opmerking
Het nieuwe erfrecht kent niet meer de verplichting om getuigen bij het passeren van testamenten te laten compareren. Zie ook Hoge Raad 13 januari 2006, LJN: AU3712 (‘Open deurtje’).
13.2.40 Rechtskundige bijstand, boedelkosten, voorschot
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 21 mei 1992, nr. 4/92, WPNR 6066 (1992), PW 1992, nr. 20129
Inhoud
Behoren de kosten die door een deel van de erfgenamen zijn gemaakt in verband met een geschil over de verdeling en de kosten van taxatie tot de boedelkosten? Verkoop zonder erfgenamen te verwittigen.
Feiten
De notaris behandelt de verdeling van de nalatenschap van de moeder van de klager. Erfgenamen zijn de klager, zijn zus en broer. De nalatenschap bestaat uit onder meer een boerderij met bouwland. Zus en broer lokken een bevel tot openbare verkoop van de onroerende goederen uit. Zij komen daarna met de klager overeen dat de verpachte landerijen worden toegedeeld aan de klager voor ƒ 77.500,- en dat zij de boerderij onderhands wensen te verkopen en daartoe volmacht geven aan de notaris om dit binnen drie maanden te doen, bij gebreke waarvan het openbaar zal moeten worden verkocht.
Geklaagd werd onder meer dat de notaris zonder de klager te verwittigen medewerking had verleend de boerderij aan derden te verkopen, dat bepaalde taxatiekosten en kosten van rechtsbijstand, gemaakt door zus en broer, ten laste van de boedel werden gebracht en dat zonder toestemming aan zus en broer voorschotten werden uitbetaald.
Uitspraak
Het hof stelt vast dat de nota van de juridische adviseur betrekking had op rechtskundige bijstand aan de zusters en de broer terzake van een tussen hen en klager bestaand geschil omtrent de verdeling van de nalatenschap en dat de nota van de taxateur betrekking had op in opdracht van de zuster en de broer – niet mede in opdracht van de klager noch in opdracht van de notaris – verrichtte taxatiewerkzaamheden in het kader van de verdeling. Naar het oordeel van het hof bestond er voor de notaris geen redelijke grond de betrokken kosten als boedelkosten aan te merken. Immers, wat de eerste post betreft, is aannemelijk dat deze betrof rechtsbijstand ten behoeve van beide andere erfgenamen teneinde op basis van het eigen partijbelang hun positie te bepalen ten opzichte van klager als mede erfgenaam en met betrekking tot de tweede post valt aan te nemen dat het daarbij ging om een op initiatief van beide andere erven tot stand gekomen taxatie die volgens de ten kantore van de notaris werkzame kandidaat-notaris nauwelijks terzake dienende was en in zoverre dus niet kon bijdragen tot de afwikkeling van de boedel.
Door desondanks de hier besproken posten ten laste van de boedel te brengen handelde de notaris in strijd met zijn ook tegenover klager geldende zorgplicht.
Daaraan doet op zichzelf niet af dat de notaris met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand in zijn achteraf heeft doen weten deze alsnog aan de zuster en de broer in rekening te zullen brengen. De hier aan de orde zijnde grief is dan ook terecht voorgedragen.
Het is onjuist om aan één erfgenaam bij wijze van voorschot het overgrote deel van de verkoopsom van de boerderij uit te keren, buiten medeweten van de andere erfgenamen. In casu was het bovendien onzeker of en tot welk bedrag inbreng zou moeten plaatsvinden, zodat nog onzekerheid bestond over de omvang van de voorschotten.
Ten aanzien van de verkoop oordeelt het hof dat het op de weg van de notaris lag, die wist dat het om een gevoelige kwestie ging, om de klager tijdig tevoren te verwittigen van de afspraak, althans om tijdig na te gaan of deze van die afspraak op de hoogte was. Klacht gegrond, volgt berisping.
13.2.41 Beneficiaire aanvaarding, dienstplicht, informatieplicht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 25 juni 1992, NJ 1994, 39
Inhoud
Beneficiaire aanvaarding na zuivere aanvaarding en notariële dienstplicht.
Feiten
De notaris werkt mee aan beneficiaire aanvaarding door een erfgenaam terwijl hij weet dat die erfgenaam de nalatenschap reeds zuiver heeft aanvaard. De notaris laat na de beneficiaire aanvaarding door één erfgenaam aan de andere mede te delen.
Uitspraak
Onjuist is de opvatting die de notaris schijnt te huldigen, te weten dat het een notaris niet vrij staat zijn ministerie om tot een beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap door een erfgenaam te geraken, te weigeren, ook wanneer die notaris weet dat die erfgenaam de nalatenschap daadwerkelijk reeds zuiver heeft aanvaard. De ministerieplicht gaat niet zover dat een notaris gehouden is mee te werken aan een rechtshandeling waarvan hij bij voorbaat weet dat deze niet rechtsgeldig kan worden verricht. Het ministerie van een notaris is trouwens voor een beneficiaire aanvaarding niet vereist.
Het hof acht het onzorgvuldig van de notaris en daarmee in strijd met een behoorlijke uitvoering van de door hem aanvaarde behandeling van de nalatenschap dat de notaris heeft nagelaten klager onverwijld van de beneficiaire aanvaarding door zijn zuster in kennis te stellen. Juist om elke schijn van partijdigheid te vermijden lag het op de weg van de notaris – en zeker nu de deelgenoten zo lijnrecht tegenover elkander stonden – om ook de als wederpartij te beschouwen deelgenoot op de hoogte te stellen. En zulks te meer nu de notaris, naar uit diens brief van 9 augustus 1991 aan de voorzitter van de kamer blijkt, zich terdege realiseerde dat – zo niet andere crediteuren – het toch juist de klager was die door de beneficiaire aanvaarding nadeel kon lijden. Geen maatregel opgelegd.
13.2.42 Informatieplicht, rechercheplicht, titelrecherche
Instantie en vindplaats
KvT Zwolle 6 oktober 1992, zonder nummer, WPNR 6222 (1996), PW 1992, 20174
Inhoud
Rechercheplicht boedelnotaris.
Feiten
De vader van de klager overlijdt in 1984. De klager krijgt uit de nalatenschap enkele onroerende zaken toegedeeld die hij dezelfde dag deels aan een derde doorverkoopt. Eind 1985 blijkt een proefboerderij een erfdienstbaarheid van weg te hebben op één van de niet verkochte percelen. Deze weg loop vlak langs het huis van de klager. Hij verwijt de notaris verkeerde informatie te hebben verschaft. Had hij het geweten, dan had hij getracht de erfdienstbaarheid te verleggen over de verkochte percelen.
Uitspraak
Een notaris dient ervoor te zorgen dat ook uit een akte van scheiding en deling duidelijk blijkt welke rechten en plichten aan de eigendom van een onroerende zaak verbonden zijn indien hij weet of kan vermoeden, dat kennis daaromtrent voor de rechthebbende van belang is of kan zijn. Een notaris die belast is met de behandeling van een nalatenschap of andere onverdeelde boedel, waartoe onroerende zaken behoren, heeft de plicht na te gaan of er bijzondere bepalingen bestaan met betrekking tot die onroerende zaken. Hij dient dat volgens een mededeling van de KNB van april 1970 op dezelfde manier te doen als dat gebruikelijk is bij de voorbereiding voor transport- en hypotheekakten. Klacht gegrond. Geen maatregel nu de notaris is gedefungeerd.
13.2.43 Informatieplicht, afgifte verklaring van erfrecht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 26 november 1992, nr. 15/92, JBN 1993, 4
Inhoud
Informatieplicht notaris, ouderlijke boedelverdeling en afgifte verklaring van erfrecht.
Feiten
Vader van klaagster heeft een ouderlijke boedelverdeling gemaakt ten behoeve van zijn echtgenote. Notaris zendt de langstlevende een verklaring van toedeling zonder contact op te nemen met de kinderen. Kinderen nemen contact op met notaris om zich te informeren en om bemiddeling. Moet de notaris contact zoeken met de kinderen voor het afgeven van een verklaring van erfrecht aan de langstlevende?
Uitspraak
Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de notaris zijn taak wel zeer eng heeft geïnterpreteerd. Ook al zijn sommige vragen van klager wellicht minder relevant, dat ontslaat de notaris er niet van die vragen correct te beantwoorden en eventuele inlichtingen te verstrekken. Weliswaar heeft de notaris het testament niet binnen de in art. 39 Wet op het notarisambt oud voorgeschreven termijn van 40 dagen aan klager gestuurd, noch haar ervan verwittigd dat de uiterste wilsbeschikking van erflater onder zijn minuten berustte, doch het hof acht de overschrijding van deze termijn in de omstandigheden van het geval niet zodanig ernstig, dat gesproken kan worden van onzorgvuldig handelen van de notaris als boedelnotaris. Gelet op de beperkte opdracht van de weduwe was de notaris niet gehouden nader onderzoek te verrichten naar de omvang van de nalatenschap en naar het wel of niet bestaan van een (adoptief) kind. Klaagster had de notaris gevraagd een en ander te verifiëren, de notaris had gezegd dat dit geen zin had omdat de langstlevende toch weigerde de legitieme te betalen. Toch had het op de weg van de notaris gelegen dit standpunt aan klaagster mee te delen. De notaris hoort vragen, ook minder relevante, correct te beantwoorden en eventuele inlichtingen te verstrekken.
13.2.44 Executeur tevens boedelberedderaar, decharge
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 3 december 1992, nr. 19/92, WPNR 6222 (1996), PW 1992, nr. 20173
Inhoud
Bevoegdheden van een executeur? Decharge gevoerd beheer.
Feiten
Is de executeur bevoegd beschikkingshandelingen te verrichten? De boedelnotaris, tevens executeur, werd verweten tot de nalatenschap behorende courante effecten te hebben vervreemd omdat zich scherpe koersdalingen voordeden. Hij handelde zonder de erfgenamen vooraf te hebben geconsulteerd. In de akte van verdeling werd de notaris als executeur ook nog gedechargeerd.
Uitspraak
In gezaghebbende wetenschappelijke literatuur op het terrein van het erfrecht komt tot uitdrukking dat de executeur tevens boedelberedderaar – in welke hoedanigheid de notaris was aangewezen ‘met opdracht van al zodanige macht en gezag als aan die hoedanigheid kunnen worden toegekend’ – een vrije bevoegdheid kan worden toegekend de goederen van de nalatenschap te vervreemden in het verband van de afwikkeling van de nalatenschap. Voorts zijn onder het aan de executeur opgedragen beheer begrepen alle handelingen die voor de normale exploitatie van de goederen van de nalatenschap dienstig zijn (art. 3:170 lid 2). Daaronder kunnen ook beschikkingshandelingen vallen. Als zich twijfel kan voordoen over de wijze waarop de notaris zijn werkzaamheden als executeur uitvoert, dient de notaris de erven erop te wijzen dat zij op het punt van de decharge een voorbehoud kunnen maken.
Jaar 1993
13.2.45 Boedelnotaris, verklaring van erfrecht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 21 januari 1993, nr. 24/92, PW 1993, nr. 20201
Inhoud
Wat moet een notaris doen als twee erfgenamen het niet eens zijn met de wijze van afhandeling van de nalatenschap die de notaris voorstelt, terwijl de andere erfgenamen zich daarin wel kunnen vinden?
Feiten
Een nalatenschap valt in Hawaï open. Alle broers en zussen zijn erfgenaam. Tot de nalatenschap behoren twee trustvermogens en een banktegoed in Nederland. Twee erfgenamen waren het niet eens met de wijze van afwikkeling van de nalatenschap door de notaris, de overigen wel. Geklaagd werd over de afgifte van een verklaring van erfrecht in die situatie.
Uitspraak
Als twee erfgenamen het niet eens zijn met de wijze van afhandeling van de nalatenschap die de notaris voorstelt, terwijl de overige erfgenamen zich daarin wel kunnen vinden, moet de notaris niet overgaan tot het afgeven van een verklaring van erfrecht, maar tot het opmaken van een proces-verbaal van zwarigheden. De afgifte van de verklaring van erfrecht had tot gevolg de uitbetaling van een banktegoed, een partiële verdeling van de nalatenschap.
13.2.46 Ouderlijke boedelverdeling, vervreemding, waardering
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 11 februari 1993, nr. 30/92, WPNR 6107 (1993)
Inhoud
Een notaris mag medewerking verlenen aan de verkoop en levering van een onroerende zaak door de langstlevende uit de nalatenschap die krachtens een ouderlijke boedelverdeling aan de langstlevende is toegedeeld, ook wanneer de waardering nog niet heeft plaatsgevonden.
Feiten
Erflaatster had een ouderlijke boedelverdeling gemaakt. In het testament staat bepaald dat de tot de nalatenschap behorende zaken door de erfgenamen moeten worden gewaardeerd in onderling overleg en bij gebreke aan overeenstemming op de wijze zoals is bepaald voor minderjarigen. De langstlevende echtgenoot verkoopt de economische eigendom aan een BV. De juridische eigendom en de economische eigendom worden vervolgens verkocht en geleverd aan een andere BV (koopprijs ƒ 855.000 in verhuurde staat en kosten koper). Bij dit transport krijgen de vijf kinderen gedurende twee jaar een voorkeursrecht van koop van vorenbedoelde onroerende zaken voor de koopprijs waarvoor ze aan de BV zijn overgedragen. Klager verwijt de notaris dat hij nooit is gekend in de verkoop uit de nalatenschap. Ten onrechte volgens klager, aangezien over de waardering eerst onderling overleg moet plaatsvinden.
Uitspraak
Er is sprake van een geldige ouderlijke boedelverdeling op grond waarvan de langstlevende bevoegd was om tot vervreemding over te gaan. De waardering houdt geen verband met de vervreemding. Derhalve heeft de transporterende notaris niet laakbaar gehandeld.
13.2.47 Voorschot
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 6 mei 1993, nr. 4/93
Feiten
De notaris keerde voorschotten uit zonder toestemming van de erfgenamen.
Uitspraak
Een boedelnotaris kan niet eigenmachtig overgaan tot het uitkeren van voorschotten. Hij heeft daartoe de toestemming van de erfgenamen nodig.
13.2.48 Informatieplicht, legitieme portie, berusting
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 12 augustus 1993, nr. 6/93, NJ 1994, 477
Inhoud
Tekortschieten in de informatieverschaffing over de afwikkeling van een nalatenschap, met name de betekenis van een akte van berusting.
Feiten
Bij de afwikkeling van een nalatenschap had de notaris aan één van de twaalf kinderen van een erflater zonder toelichting een zogenaamde akte van berusting in het testament gestuurd. De bedoeling was dat de akte door de broers en zusters werd getekend. Volgens de notaris was dit de ‘Achterhoekse methode’. Een en ander leidde ertoe dat er wantrouwen jegens de notaris rees, de kinderen naar een andere notaris gingen en hun moeder een advocaat nam.
Uitspraak
Duidelijk is dat in ieder geval enige ondertekenaars van de akte van berusting de strekking van die verklaring niet voldoende hebben onderkend. De notaris is tekort geschoten bij het geven van informatie over de onder andere door klager ondertekende akte van berusting in de bepalingen van het testament. De notaris heeft de akte zonder enige toelichting meegegeven aan één van de erfgenamen, opdat zij voor de ondertekening door de erfgenamen zou zorgen. Ten onrechte ging de notaris er indertijd van uit dat zijn informatieplicht niet verder strekte dan het zich beschikbaar houden voor het beantwoorden van vragen. Gelet op de vérstrekkende consequenties van de berusting had de notaris de hem geheel onbekende erfgenamen op eigen initiatief over de betekenis van de inhoud van de akte moeten informeren. Hij heeft daarmee in strijd met de zorgplicht gehandeld. Maar omdat de notaris ter zitting te kennen heeft gegeven lering daaruit getrokken te hebben en zijn dienstverlening op dit punt te hebben verbeterd, werd afgezien van het opleggen van een maatregel.
Opmerking
In het nieuwe erfrecht heeft de legitimaris geen aanspraak op goederen der nalatenschap en hoeft de notaris niet meer te vragen of zij berusten.
Jaar 1994
13.2.49 Onttrekking boedelgelden, afzetting
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 4 mei 1994, nr. 103/94
Inhoud
De notaris onttrekt boedelgelden aan de nalatenschap. Dit heeft afzetting tot gevolg.
Feiten
De notaris had bij herhaling eigenmachtig en/of via ‘leningen’ gelden onttrokken en gedurende kortere of langere perioden onttrokken gehouden aan boedels die hem als notaris door derden in beheer waren toevertrouwd. Het onttrekken geschiedde te eigen bate in de zin van: ter oplossing van financiële problemen van de notaris. Hij heeft eenmaal zijn kandidaat geadviseerd eigenmachtig te beschikken over derdengelden en deze heeft daarnaar ook gehandeld en de geadviseerde handelwijze nadien herhaald. Het ‘eenmalig’ gegeven advies is derhalve – overeenkomstig het daaraan naar zijn aard verbonden herhalingsrisico – niet ‘slechts’ ook eenmalig opgevolgd. Hoewel dit met zijn medeweten geschiedde, heeft de notaris daaraan geen eind gemaakt.
Uitspraak
Een en ander levert op het door de notaris stelselmatig en in zeer ernstige mate verwaarlozen van zijn ambtsplichten alsmede handelen in strijd met de zorg die hij diende te betrachten ten opzichte van degenen wier boedelbelangen hij op zich had genomen te behartigen. Door dergelijk handelen wordt ook het vertrouwen dat het publiek moet kunnen stellen in het notariaat aangetast. Aan de ernst van een en ander doet niet af dat de notaris bij het einde van het beheer (veelal) heeft zorg gedragen voor terugstorting van aan de desbetreffende boedel onttrokken gelden. Ook indien en voor zover de notaris krachtens overeenkomst gelegitimeerd was geld te lenen uit twee boedels dan nog heeft hij ingevolge art. 73c WNA 1842 zijn ambtsplichten verwaarloosd, aangezien hij in dat geval heeft gehandeld in strijd met art. 73b WNA 1842. Hetgeen de notaris als element van zijn bedrijfseconomische visie op zijn notariaat heeft genoemd: geldstromen vormen binnen zijn kantoor een ‘fluïdum’, is een miskenning van de notariële normatiek, waar de zienswijze in de praktijk tenslotte neerkwam op het ene gat vullen met het andere. Een en ander leidt tot de conclusie dat de notaris zo zeer zijn ambtsplichten heeft verwaarloosd en is gebleven beneden de maat van hetgeen in zijn ambt betaamt, dat hij daarmee is gebleken ongeschikt te zijn voor de uitoefening van het ambt van notaris. Het rapport van de zenuwarts omtrent de persoonlijkheid van de notaris heeft het hof, tegenover de feiten en mede gelet op de aard van de persoonlijkheid als in het rapport beschreven, niet tot een andere conclusie kunnen brengen. De mogelijkheid om tekorten, voor zover deze ten aanzien van de betrokken boedels bestaan, met behulp van reeds aanwezige of nog te verwachten eigen fondsen van de notaris aan te vullen, doet aan vorenstaande niet af. Volgt afzetting.
13.2.50 Volmacht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 14 juli 1994, nr. 26/93
Inhoud
Controle volmacht door notaris.
Feiten
De notaris stelt een volmacht slechts marginaal te mogen toetsen.
Uitspraak
De stelling van de notaris dat hij een volmacht slechts marginaal mag toetsen is onjuist. Het behoort bij uitstek tot de werkzaamheden van een notaris en maakt deel uit van de door hem ten opzichte van partijen te betrachten zorgvuldigheid dat hij de strekking van een volmacht integraal toetst.
13.2.51 Geheimhoudingsplicht, inzage testament
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 14 juli 1994, nr. 229/94, JBN 1994, 91, PW 1994, nr. 20383
Inhoud
Testamentaire voorwaarde en geheimhoudingsplicht notaris.
Feiten
De notaris heeft een voorwaarde in een testament opgenomen waarvan bij een eerder overlijden van de testateur alleen kan worden nagegaan of daaraan is voldaan door het inzien van het testament van klager. De man had zowel eigen als stiefkinderen (van zijn gescheiden vrouw) als erfgenaam benoemd onder de voorwaarde dat zijn ex niet alleen haar eigen kinderen maar ook zijn kinderen zou benoemen tot erfgenaam. Na het overlijden van de erflater en opening van diens testament heeft de notaris het CTR telefonisch geraadpleegd en, na uitleg zijnerzijds van de situatie, de informatie verkregen dat hijzelf het laatst geregistreerde testament van klager had opgemaakt. De notaris heeft het testament van klager ingezien en geconstateerd dat de door de erflater in zijn testament gestelde voorwaarde niet was vervuld. Vervolgens heeft de notaris aan de kinderen van de erflater meegedeeld dat de kinderen van klager geen erfgenamen van E zijn.
Uitspraak
In beginsel is het de testateur die bepaalt wat in een testament als zijn wil wordt vastgelegd. Van de notaris mag echter worden verwacht dat hij een testateur een passage als de onderhavige sterk afraadt. Door aldus – op indirecte wijze – mededelingen te doen uit een testament van klager heeft de notaris zijn geheimhoudingsplicht ten opzichte van klager geschonden en gehandeld in strijd met hetgeen in zijn ambt betaamt.
13.2.52 Onderzoeksplicht, boedelnotaris
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 15 december 1994, nr. 253/94
Inhoud
Taak boedelnotaris.
Feiten
De notaris krijgt niet alle relevante gegevens boven tafel.
Uitspraak
Aannemelijk is geworden dat de notaris al het mogelijke heeft geprobeerd om de door klager verlangde gegevens voor hem te verkrijgen. Dat klager thans nog steeds niet over die gegevens beschikt ligt derhalve zeker niet aan de notaris. Dat het inroepen van de hulp van de notaris niet het resultaat heeft gehad waar klager op hoopte is, alhoewel teleurstellend voor klager, op zichzelf niet iets wat de notaris tuchtrechtelijk kan worden verweten. De Kamer heeft de klacht dan ook terecht ongegrond verklaard. Met de Kamer overweegt het hof (ten overvloede) dat de notaris klager terecht heeft geadviseerd om zich tot een advocaat te wenden.
Jaar 1995
13.2.53 Bevoegdheid executeur
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 26 januari 1995, nr. 234/94, PW 1995, nr. 20525
Inhoud
Het advies van de notaris dat een executeur bevoegd is goederen uit de nalatenschap te verkopen als dat nodig is voor de vereffening, is juist en tuchtrechtelijk niet klachtwaardig.
Feiten
De notaris heeft de klager vertelt dat een executeur bevoegd is goederen uit de nalatenschap te verkopen als dat nodig is voor de vereffening.
Uitspraak
Het advies van de notaris aan de erflater houdende dat hij als executeur bevoegd was goederen uit de nalatenschap te vervreemden indien dat voor de vereffening nodig zou zijn, was juist. Het lag niet op de weg van de notaris ook nog mee te delen dat de rechtsgeleerde literatuur dienaangaande niet in alle opzichten eenduidig was, zoals door de klager aangevoerd, en evenmin om te onderzoeken of de voorgenomen verkoop wel werkelijk noodzakelijk was voor de vereffening. Ook de overweging van de kamer dat de notaris niet gehouden was de bank mee te delen dat de erflater niet over boedelvolmachten beschikte, acht het hof juist. Die volmachten had de erflater immers niet nodig om tot verkoop te kunnen overgaan.
De kamer overwoog nog dat het maatschappelijk gezien wellicht beter ware geweest als de notaris aan de erflater in overweging had gegeven de overige erven te raadplegen alvorens tot verkoop van de aandelen over te gaan. De kamer heeft het al dan niet geven van zo’n wenk, gelet op de context van de passage, in casu kennelijk beschouwd als behorend tot het vrije beleid van de notaris dat buiten het tuchtrechtelijk toetsingsbereik ligt.
13.2.54 Ruzieboedel, houding boedelnotaris, intrekken opdracht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 6 april 1995, nr. 366/94, WPNR 6222 (1996)
Inhoud
De notaris is niet gehouden tot het innemen van juridische standpunten bij de boedelafwikkeling. Hij dient aan te dringen op overleg en het nemen van beslissingen omtrent de afwikkeling. Hij dient suggesties te doen om uit de impasse te geraken.
Feiten
Er is sprake van een ruzieboedel. Eén van de beide erfgenamen trekt de opdracht aan de notaris in.
Uitspraak
Zoals voor de opdracht aan het belastingadviesbureau om de administratie van de boedel te verzorgen, is ook voor het intrekken van die opdracht de instemming van beide erfgenamen vereist. De notaris heeft daarom terecht geweigerd die opdracht in te trekken toen klagers zuster daarmee niet bleek in te stemmen. Een boedelnotaris is niet gehouden een juridisch standpunt in te nemen ter zake van hetgeen de deelgenoten verdeeld houdt. Boedelbehandeling brengt met zich dat de notaris bij de erfgenamen aandringt op het nemen van beslissingen en op overleg tussen hen; de notaris dient suggesties te doen om uit de impasse te komen.
13.2.55 Geheimhoudingsplicht, boedeldossier
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 13 april 1995, nr. 653/94, JBN 1995, 71
Inhoud
De opdrachtgeefster heeft recht op een afschrift van een brief die de notaris op verzoek van de klaagster had geschreven aan de kinderen.
Feiten
Na het overlijden van een erflater ontstonden problemen over de uitleg van diens testament tussen erflaters drie dochters (in casu legitimarissen) en zijn partner die enig erfgename was. De klachten die het advies van de notaris over de inhoud van het testament en de opgemaakte verklaring van erfrecht betroffen, werden ongegrond bevonden. Met een klacht over een op verzoek van klaagster door de notaris aan de drie kinderen van erflater geschreven brief gaat het anders. De notaris had geweigerd een afschrift daarvan aan klaagster te doen toekomen.
Uitspraak
Niet valt in te zien waarom klaagster als opdrachtgeefster geen afschrift van die brief mocht ontvangen. De geheimhoudingsplicht waarop de notaris zich ten opzichte van de klaagster beroept, strekt zich niet uit tot zijn opdrachtgeefster. In dit opzicht wordt de beslissing van de desbetreffende Kamer van Toezicht, die de weigering een afschrift af te geven op goede gronden vond berusten, door het Hof niet gevolgd.
13.2.56 Declaratie
Instantie en vindplaats
College van Beroep juni 1995, WPNR 6222 (1996)
Inhoud
Erfgenaam legt onevenredig veel beslag op de notaris.
Feiten
Niet bekend.
Uitspraak
Indien een erfgenaam bij de boedelafwikkeling onevenredig veel beslag legt op de tijd van de boedelnotaris, mag deze een aparte nota sturen. Daarvoor moet de notaris de erfgenaam tijdig berichten.
13.2.57 Informatieplicht, geheimhoudingsplicht, koop, boedelnotaris tevens executeur
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 20 juli 1995, nr. 32/95, WPNR 6200 (1995), WPNR 6222 (1996)
Inhoud
Hoe ver strekt de informatieplicht van een boedelnotaris tevens executeur in geval een pand uit de nalatenschap door een makelaar wordt aangeboden? Mag de notaris de personalia van de erfgenamen doorgeven aan een gegadigde koper die denkt een koop te hebben gesloten met de erfgenamen?
Feiten
Een pand wordt in verhuurde staat te koop aangeboden in een folder van een Rabobank. Het pand behoorde tot een nalatenschap met de afwikkeling waarvan een notaris als executeur was belast. Een directeur van een beleggings-BV was van mening dat hij het pand had gekocht, terwijl het pand door de erfgenamen voor ƒ 270.000 aan een derde was verkocht. Toen klager bleek dat de bungalow aan een derde was verkocht heeft hij de notaris de personalia van de erfgenamen gevraagd.
Uitspraak
Het hof is van mening dat de omstandigheid dat er nog een ander aanspreekpunt was voor de verkoop (namelijk de makelaar met wie klager ook contact had opgenomen), de notaris niet ontslaat van zijn verplichting om klager juist en zo volledig mogelijk te informeren. Het is juist dat de notaris als executeur de bevoegdheid mist om inhoudelijk, zonder contact op te nemen met de erfgenamen, op het bod van klager te reageren. Een inhoudelijke reactie werd echter niet van de notaris gevraagd. Klager heeft aan de makelaar en aan de notaris laten weten dat en onder welke voorwaarden hij de bungalow wilde kopen. De notaris had op zijn minst genomen aan klager moeten laten weten na ontvangst van het bod en zeker na bevestiging van het bod in de brief van 23 maart 1994, waarom hij geen contact heeft opgenomen met de erfgenamen en kon niet volstaan met een verwijzing naar de makelaar.
Niet geheel zonder grond meende de klager een vordering te hebben op de erfgenamen. Klager heeft het recht om zijn schuldenaren te kennen en de notaris had zijn medewerking moeten verlenen aan het totstandkomen van het contact tussen klager en zijn (vermeende) schuldenaren, danwel door het verstrekken van personalia, danwel door zelf contact op te nemen met de erfgenamen. De notaris stelde zich ten onrechte op het standpunt dat het hem niet vrij staat de personalia van de erfgenamen aan klager te verstrekken. De geheimhoudingsplicht waar de notaris zich op lijkt te beroepen strekt niet tot bescherming van de erfgenamen tegen een vordering van klager. Klacht gedeeltelijk gegrond, geen maatregel.
13.2.58 Informatieplicht, boedelnotaris
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 19 augustus 1995, nr. 55/95
Inhoud
Taak boedelnotaris.
Feiten
Niet bekend.
Uitspraak
Onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds (a) problemen tussen de erven gerezen als gevolg van door klager beweerd onoirbaar, ondeugdelijk en/of onduidelijk beheer door een of meer van klagers broers over het vermogen dat door het overlijden ter beschikking van de erven kwam en anderzijds (b) de rol die de notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap speelde in de context van de reeds problematisch gebleken voorgeschiedenis ervan en de vraag of en in welk opzicht hij daarin betrokken was. Over de onder (a) vermelde problematiek als zodanig oordeelt de tuchtrechter niet. De onder (b) bedoelde rol en betrokkenheid is wel onderhevig aan tuchtrechtelijke toetsing. De notaris heeft een tekort aan professionele sturing en een tekort aan heldere informatie aan alle erven over de mogelijkheden en grenzen van de afwikkeling van de nalatenschap laten zien.
13.2.59 Bespreken testament, testeervaardigheid
Instantie en vindplaats
KvT Amsterdam 13 juli 1994, JBN 1994, 129 en Hof Amsterdam 24 augustus 1995, nr. 621/94, PW 1995, nr. 20597
Inhoud
‘Overdracht’ vermogen door middel van huwelijk door 98-jarige aan een 48-jarige in ruil voor levenslange verzorging. Testeervaardigheid.
Feiten
Een bijna 98-jarige, kinderloze weduwnaar trouwt met een 48-jarige vrouw, tevens huishoudelijke hulp, die hem levenslang zal verzorgen tegen overdracht van zijn gehele vermogen ad ongeveer ƒ 500.000. De afspraak wordt om fiscale motieven vorm gegeven door middel van een huwelijk. De notaris maakt de huwelijkse voorwaarden en testamenten (hoewel dat niet echt nodig was vanwege het versterferfrecht). Bij het passeren waren partijen, iemand die een video-camera bediende, twee getuigen en de notaris aanwezig. De man overlijdt op 100-jarige leeftijd.
Uitspraak
De vraag is of de notaris ten tijde van het tot stand komen van de akte van huwelijkse voorwaarden twijfel had moeten koesteren met betrekking tot de vraag of de testateur kon overzien of en hoe zijn in het spel zijnde belangen door de huwelijkse voorwaarden zouden worden gediend en dat de notaris zich eerst op onder de gegeven omstandigheden adequate wijze daaromtrent zou hebben moeten vergewissen voordat hij tot het passeren van de akte overging. Het hof is van oordeel dat er voor de notaris voldoende, voor hem waarneembare indicaties aanwezig waren die, in onderling verband en samenhang bezien, van zodanig gewicht waren dat hij rekening moest houden met de niet te verwaarlozen kans dat de testateur mentaal niet of slechts gebrekkig in staat was zijn belangen waar te nemen in het kader van te maken huwelijkse voorwaarden. Dit had hem ertoe moeten brengen vóór het tot stand komen van de akte van huwelijkse voorwaarden een nader onderzoek naar de geestvermogens van de testateur in te stellen.
Wat betreft het bespreken van het testament in tegenwoordigheid van genoemde derde (degene die video-opnamen maakte van de besprekingen en het passeren van de akte) en met name van V is het hof mét de Kamer van oordeel dat de notaris dit niet had mogen laten gebeuren en dat het in sterkere mate afkeuring verdient dan met de kwalificatie ‘wellicht onverstandig’ is uitgedrukt. M bevond zich ten opzichte van V evident in een verzorgingsafhankelijke positie. Dit vereiste van de notaris dat hij eens te meer waarborgen zou scheppen dat M zich in volle vrijheid – dus ook buiten tegenwoordigheid van de bij het testament alleszins belanghebbende V – zelfstandig over zijn uiterste wil jegens de notaris zou kunnen uitlaten.
Het hof ziet het huwelijk, huwelijkse voorwaarden en testament als een complex van in het leven roepen, in elkaar grijpende rechtsfeiten, waarvoor, mede gelet op de korte tijdspanne waarbinnen zich een en ander voor en door de notaris voltrok, gelijkelijk geldt dat de notaris, voordat hij tot verlijden van die akten overging, nader onderzoek naar de mentale gesteldheid had moeten doen. Klacht gegrond, volgt berisping.
13.2.60 Verrekenen declaratie met boedelgelden
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 16 februari 1995, nr. 557/94 en 19 oktober 1995, nr. 65/95, WPNR 6222 (1996)
Inhoud
Is het verrekenen van de declaratie met de boedelgelden toegestaan?
Feiten
Niet bekend. De uitspraak met nr. 65/95 is elders opgenomen.
Uitspraak
Alleen indien over de declaratie geen verschil van mening bestaat, is de notaris bevoegd de vordering met de boedelgelden te verrekenen. Dat moet expliciet de erfgenamen worden gevraagd.
13.2.61 Inschakelen deskundige, boedelkosten, accountant, declaratie
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 19 oktober 1995, nr. 65/95, WPNR 6210 (1996), WPNR 6222 (1996) en PW 1996, nr. 20630
Inhoud
Inschakelen accountant bij ingewikkelde boedel vereist.
Feiten
Erflaatster overleed in 1991 en liet 12 kinderen achter en twee kinderen van een vooroverleden zoon. Haar echtgenoot was in 1974 reeds overleden. Twee zonen behartigen de financiële belangen van moeder. Mede vanwege gebeurtenissen uit het verleden bestaat tweedracht in de familie. Alle erfgenamen hebben de notaris gemachtigd om de nalatenschap af te wikkelen. De notaris wordt verweten partijdig en onzorgvuldig te zijn opgetreden en door zijn optreden de afhandeling te hebben vertraagd. Hem wordt verweten:
– een betaling te hebben gedaan op een vordering van een erfgenaam die betwist werd;
– geen onderzoek te willen doen naar het aandelenbezit van moeder;
– aandelen in een BV tot de onverdeelde boedel te hebben gerekend;
– percelen grond ten onrechte als verpacht te hebben aangemerkt.
Discussie bestond ook over het indienen van de successieaangifte en het volledig ten laste van de boedel brengen van betalingen voor door de notaris verrichte werkzaamheden (notariskosten, taxatiekosten en een nota van een bijeenkomst van alle erfgenamen in een café).
Uitspraak
De complexiteit van de boedel in verbinding met het tussen de erfgenamen bestaand onderling wantrouwen ten aanzien van het voor de omvang van de boedel van belang zijnde vermogensbeheer sedert overlijden van klaagsters vader in 1974, had uit een oogpunt van de vereiste professionele zorgvuldigheid reden moeten zijn voor de notaris om reeds in een vroeg stadium één of meer deskundigen op het terrein van de accountancy in te schakelen om dat beheer te reconstrueren in plaats van bij brief van 3 maart 1992 – de eerste waarmee hij zich tot alle erfgenamen heeft gewend – zonder toelichting mee te delen dat hij zal uitgaan van de feiten, zoals die in het verleden hebben plaatsgevonden en dat hij geen reden heeft aan de juistheid daarvan te twijfelen. Een onderzoek door deskundigen zou ertoe hebben moeten strekken met de nodige voortvarendheid tot een voor alle erven inzichtelijke en te verantwoorden afwikkeling te komen. In het kader daarvan zouden immers eventueel voor de afwikkeling nog nodige maar niet onder de notaris berustende bescheiden geredelijk kunnen zijn opgespoord en opgevraagd bij erven die van belang zijnde administratie hadden gevoerd respectievelijk daarop controle hadden uitgeoefend. Bovendien zou de notaris aldus het nu door hem opgeroepen risico hebben vermeden gaandeweg de schijn op zicht te laden van partijdigheid, waarvan daadwerkelijk overigens niets is gebleken.
De door de notaris in deze gemaakte kanttekening dat bij gebreke van overeenstemming daarover met en tussen de erven geen accountant kon inschakelen, solveert zijn optreden in deze ongenoegzaam. In de gegeven situatie kon de impasse danwel de dreiging ervan waarin de afwikkeling was geraakt en die in 1992 voor sommige erfgenamen aanleiding vormde hun aan de notaris verschafte machtiging tot afwikkeling op te schorten, redelijkerwijze slechts worden doorbroken respectievelijk afgewend door – anders dan de notaris deed – de erven ondubbbelzinnig voor de keuze te plaatsen: er worden ofwel op korte termijn al dan niet via rechterlijke tussenkomst één of meer onafhankelijke deskundigen ingeschakeld, ofwel de notaris, daartoe bij gebreke aan voldoende medewerking van alle erven genoopt, geeft als gevolg van de door de erven geschapen en door hem niet te doorbreken impasse zijn opdracht tot afwikkeling terug.
Gelet op het beoogde doel van de familiebijeenkomst aldaar – waaraan ook klager heeft deelgenomen – te weten alle hangende kwesties met alle erfgenamen te zamen tot oplossing brengen, kon de notaris in redelijkheid van mening zijn dat de kosten van die bijeenkomst naar hun aard zonder meer geheel als boedelkosten waren te beschouwen. De omvang van het door de exploitant van het café in rekening gebracht bedrag voor de – zeer langdurige – bijeenkomst, is bovendien op zichzelf ook niet bestreden. Het voldoen daarvan ten koste van de boedel betekende geen onverantwoord vooruitlopen op de te realiseren verdeling van de nalatenschap.
Hoewel het hof vindt dat het optreden van de notaris uit een oogpunt van voortvarend en voor alle erfgenamen gelijkelijk volgbaar informeren en leiding geven is gebleven beneden het niveau van de notarieel professionele zorgvuldigheid die van hem mag worden verwacht, wordt toch geen maatregel opgelegd. Het hof laat het bij het diskwalificeren van het optreden van de notaris gelet op de binnen de betrokken familie bestaande en tot verdeling van de erven in kampen leidende conflicten, die een zeer aanzienlijk handicap hebben gevormd bij het vervullen van zijn opgave het vertrouwen van alle erfgenamen in zijn professioneel handelen te behouden (met welke situatie de notaris overigens tot op zekere hoogte welk rekening moest houden bij de door deze te volgen handelswijze).
13.2.62 Declaratie, executeur, ruzieboedel, beëindiging opdracht
Instantie en vindplaats
College van Beroep 12 december 1995, WPNR 6221 (1996)
Inhoud
De notaris moet in beginsel, indien daarom wordt verzocht, een specificatie van zijn declaratie verschaffen.
Feiten
Erflater overleed op 10 december 1990 en liet als enige erfgenamen achter zijn zeven kinderen. Erflater had bij codicil een dochter als executeur benoemd zonder haar daarbij echter het recht tot in bezitneming van de nalatenschap toe te kennen en zonder bepaling omtrent de duur van de executele. De afwikkeling van de nalatenschap geschiedde in eerste instantie door notaris N. In verband met het bestaan van allerlei geschilpunten tussen de dochter-executeur en van haar broers enerzijds en de vijf andere erfgenamen anderzijds en het ontbreken van een oplossingsgerichte communicatie tussen de erfgenamen werd in mei 1991 in onderling overleg en met algemene instemming een ‘directie’ ingesteld.
Van deze directie, welke ten doel c.q. tot taak had (het bevorderen van) de afwikkeling van de nalatenschap, maakten deel uit de dochter-executeur, een andere notaris (tegen wie voornoemde dochter later een klacht zou indienen, deze notaris hierna te noemen: de notaris) en erflaters zoon Frans.
Als onderdeel van de afwikkeling van de nalatenschap werd bij akte op 31 juli 1992 voor notaris N verleden aan voornoemde dochter een onroerend goed toegedeeld. In die akte werd een afrekeningsverplichting ten laste van voornoemde dochter opgenomen ten behoeve van de andere erfgenamen. Op 15 januari 1993 schreef de notaris op verzoek van vijf van de andere erfgenamen een brief aan de makelaar die het perceel voor voornoemde dochter in verkoop had, waarbij de notaris namens die erfgenamen de makelaar op de hoogte bracht van de hiervoor bedoelde afrekeningsplicht. Notaris N had op 12 november 1992 aan de erfgenamen meegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang zijn taak als boedelnotaris beëindigd wilde zien. Na 31 vergaderingen van de directie heeft de notaris eveneens te kennen gegeven zijn werkzaamheden als directielid als beëindigd te beschouwen c.q. niet te willen voortzetten. De nalatenschap was op dat moment (en evenmin ten tijde van de behandeling van na te melden klacht door het scheidsgerecht en het College van Beroep) niet (volledig) afgewikkeld. De dochter-executeur (hierna te noemen: klaagster) diende bij het scheidsgerecht 2) een klacht in tegen de notaris en notaris N. De klacht tegen notaris N werd afzonderlijk behandeld en wordt hier niet besproken. De klacht tegen de notaris luidde samengevat als volgt:
1. de notaris heeft, ondanks herhaald verzoek, geen specificatie gegeven van de declaraties met betrekking tot de door hem verrichte werkzaamheden;
2. de notaris heeft met het schrijven van de brief aan de makelaar duidelijk partij gekozen voor de in de brief genoemde vijf erfgenamen en daarmee gehandeld in strijd met hetgeen van hem als onafhankelijk notaris verwacht mag worden;
3. de notaris heeft zich ten onrechte voortijdig uit zijn functie als directielid teruggetrokken;
4. de notaris heeft, als lid van de directie, ten onrechte niet willen meewerken aan het oplossen van het geschil met betrekking tot de executeursbeloning. Het scheidsgerecht verklaarde de klacht op alle onderdelen gegrond en veroordeelde de notaris tot betaling van de kosten. De notaris ging in beroep tegen de uitspraak van het scheidsgerecht.
Uitspraak
Duidelijk is, aldus het College van Beroep, dat de notaris binnen het kader van zijn opdracht zijn werkzaamheden mocht declareren voor zover deze gericht waren op en rechtstreeks verband hielden met het vereffenen en verdelen van de nalatenschap en aldus ten laste van die nalatenschap konden worden gebracht. Deze werkzaamheden heeft hij – niet betwist – onderscheiden in vergaderingen, verslaglegging daarvan en overig werk, een en ander in uren berekend naar een overeengekomen tarief van ƒ 247,50 excl. BTW. Ter zitting was komen vast te staan, dat alle ingediende zeven declaraties zonder enig voorbehoud waren aanvaard en betaald. Weliswaar was door klaagster eenmaal om specificatie gevraagd, doch na het antwoord van de notaris van 4 december 1991 was zij daarop niet meer teruggekomen. Het ging dan naar het oordeel van het College van Beroep niet aan om achteraf nog specificatie te verlangen van meer in het bijzonder het gedeclareerde overige werk.
Het scheidsgerecht heeft op zich genomen terecht geoordeeld dat een notaris, indien daarom wordt verzocht, een specificatie van zijn declaratie behoort te geven. Naar het inzicht van het College van Beroep behoorden daartoe in casu mededelingen van de notaris over de vraag, waaruit het overige werk bestond, meer in het bijzonder ook met wie van de erven hij met het oog op zijn zaak als lid van de directie heeft gesproken en hoelang, doch niet – krachtens zijn vertrouwenspositie – wat met ieder van hen is behandeld.
De in klachtonderdeel 2. bedoelde brief is geschreven enkel ten behoeve van vijf van de zeven erven en ten behoeve van hun belangen bij de afwikkeling van de eventuele verkoop van het pand, dat aan klaagster was toebedeeld, waarbij werd gewezen op een bepaling te hunnen gunste en ten laste van de laatste. De notaris blijkt dit ook als afzonderlijke opdracht beschouwd te hebben, waarvoor hij de betrokken vijf erven een declaratie heeft gezonden. Dat de notaris met het schrijven van deze brief duidelijk partij heeft gekozen voor deze vijf erven volgt echter niet uit het schrijven, de inhoud van bedoelde brief en met name de wijze waarop die brief is geredigeerd, aldus het College van Beroep. Niets wijst erop dat de notaris de opdracht welke hij binnen zijn taak als directielid had, heeft veronachtzaamd door de ene partij tegenover de andere te begunstigen of op enigerlei wijze te bevoordelen. Wellicht had hij verstandiger gedaan door bedoelde vijf erven te adviseren in deze een andere weg te bewandelen, hetgeen ook mogelijk was geweest, doch deze constatering doet aan het voorgaande niets af. Dit klachtonderdeel werd dan ook ongegrond geacht en in dit opzicht kon de bestreden uitspraak niet in stand blijven, aldus het College.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting was duidelijk geworden, dat binnen het kader en de figuur van de directie en door haar optreden het merendeel van de zaken en ook de belangrijkste daarvan na veelvuldig en langdurig vergaderen en onderhandelen tot vereffening en verdeling was gebracht. Na 31 vergaderingen in deze sfeer bleek tenslotte een eindlijst van overgebleven geschilpunten door de directie te kunnen worden opgemaakt. Door de notaris was ter afwikkeling van de overgebleven geschilpunten een vervolgtraject in drie onderdelen opgesomd en voorgesteld. Tevens was duidelijk geworden dat de notaris gedurende geruime tijd heeft toegewerkt naar beëindiging van zijn functie van directielid, zij het niet zonder het totstandbrengen van een eindlijst als voormeld en het aangeven van mogelijkheden om uit de impasse te komen. Gelet op het voorgaande en vooral ook de onverzoenlijke standpunten van de beide mede-directieleden tegenover elkaar mocht naar het oordeel van het College van Beroep de notaris per saldo in alle redelijkheid naar beëindiging van zijn taak in deze toewerken. Dit klachtonderdeel werd dan ook ongegrond verklaard.
Voor wat betreft klachtonderdeel 4, de kwestie van het beweerde en gevorderde executeursloon, staat klaagster duidelijk als partij tegenover de nalatenschap, aldus het College van Beroep. Vraag is of zij nog executeur was tot na het instellen van de hier bedoelde directie, althans recht had of aanspraak kon maken op beloning terzake. Het standpunt van de notaris was duidelijk negatief: er zou daarvan geen sprake zijn. Klaagster meende van wel, het andere directielid meende van niet. Het College van Beroep achtte het alleszins aanvaardbaar, mede gelet op vorenbedoelde omstandigheden, dat hierover geen bindend besluit was tot stand gekomen, te meer omdat klaagster nooit heeft willen toezeggen, dat zij zich in zo’n besluit zou schikken. Dit punt blijft dus terecht een kwestie van een overblijvend geschilpunt als onder klachtonderdeel 3. bedoeld (de eindlijst), aldus het College. Ook klachtonderdeel 4. werd derhalve ongegrond verklaard. Het College van Beroep vernietigde de gehele uitspraak, waarvan beroep, verklaarde de klacht in al haar onderdelen ongegrond en bracht de kosten van het hoger beroep ten laste van klaagster.
13.2.63 Executeursloon, rekening en verantwoording, bevoegdheid executeur, boedelnotaris tevens executeur
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 14 december 1995, nr. 473/95
Inhoud
Houdt het afleggen van rekening en verantwoording tevens in een opdracht het executeursloon te voldoen?
Feiten
De aan de erfgenamen toegezonden rekening en verantwoording bevat een jaarsgewijs overzicht van de inkomsten en uitgaven van de boedel. Daarbij valt op dat de honoraria van de executeurs staan vermeld als uitgaven. De executeurs hebben de bedragen echter nog niet ontvangen zodat de rekening en verantwoording op dat punt een onjuiste weergave bevat. De notaris stelt dat de bedragen staan vermeld als een impliciet verzoek van de executeurs aan de erfgenamen om tot betaling van de honoraria over te gaan.
Uitspraak
In zijn positie als executeur tevens boedelberedderaar is de notaris niet lijdelijk en heeft hij een zelfstandige bevoegdheid om ter voldoening van de schulden van de boedel onroerend goed te verkopen. Dat gaat echter niet zover dat hij moet ingaan tegen de uitdrukkelijke wens van de erfgenamen. Hij treedt immers tevens op als hun belangenbehartiger en dient terdege rekening te houden met hun eisen. Van de notaris kan echter worden verwacht dat hij de juiste wegen weet te bewandelen als hij de erfgenamen een dergelijk verzoek wenst te doen. De door de notaris in deze gevolgde weg is niet de juiste.
Jaar 1996
13.2.64 Boedelnotaris tevens gevolmachtigde
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 25 januari 1996, nr. 238/95
Inhoud
Taak boedelnotaris tevens gevolmachtigde.
Feiten
Niet bekend.
Uitspraak
In het algemeen behoort het tot de taak van een boedelnotaris, die tevens gevolmachtigde van de erfgenamen is, uit de nalatenschap de boedelschulden te voldoen alvorens tot uitkering aan de erfgenamen over te gaan. Het getuigt van een goed beheer wanneer die boedelnotaris zorg draagt voor het behoud van de nalatenschapsgoederen en om die reden, zo nodig, enige betaling ten laste van de boedel doet.
13.2.65 Fiscale advisering, informatieplicht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 1 februari 1996, nr. 256/95, WPNR 6223 (1996), JBN 1996, 40
Inhoud
Achteraf verkeerd gebleken notarieel advies over de successierechtelijke behandeling van de verkrijging uit hoofde van een verrekenbeding. Notaris is niet beneden de maat gebleven.
Feiten
Erflater was op huwelijkse voorwaarden gehuwd. In de huwelijkse voorwaarden is een verplicht wederkerig verrekenbeding opgenomen. De notaris maakt de successieaangifte en voert slechts de helft van de nalatenschap op. Nadat de notaris voor klaagster de aangifte voor het recht van successie had verzorgd, heeft de Inspecteur der registratie en successie in een brief aan de notaris omstandig en gemotiveerd uiteengezet, met name met een beroep op rechtspraak, dat en waarom hij die aangifte niet wenste te volgen. Het standpunt van de inspecteur was stellig en zonder voorbehoud geformuleerd. De notaris heeft dit standpunt aan klaagster bekend gemaakt, waaraan hij heeft toegevoegd dat op dat standpunt wel wat viel af te dingen, dat bestrijding in een procedure niet bijzonder kostbaar zou zijn vanwege het niet verplicht zijn van procesvertegenwoordiging, en dat de aangelegenheid besproken zou moeten worden met de fiscaal adviseur van klaagster. Vast staat dat er in de literatuur over deze kwestie destijds verschillend werd gedacht. Voorts heeft de notaris zich gewend tot zijn collega ten overstaan van wie de huwelijkse voorwaarden van klaagster en haar overleden echtgenoot waren verleden. Die collega heeft zonder voorbehoud het standpunt van de inspecteur juist geoordeeld, daaraan toevoegend dat destijds andere dan fiscale motieven bij de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden een rol hadden gespeeld. Het belang was meer dan ƒ 500.000. Bij brief van maart 1990 schrijft de notaris aan de inspecteur het standpunt te accepteren. Dit had hij ook aan de klaagster geadviseerd. De Hoge Raad wijst op 27 juni 1990 een arrest waaruit blijkt dat bij een dergelijk verrekenbeding slechts de helft van de nalatenschap in de heffing moet worden betrokken. De fiscus is niet bereid de opgelegde aanslag te redresseren. De klaagster verwijt de notaris dat hij had behoren te weten dat het standpunt van de inspecteur omstreden was en dat hij de klaagster had moeten aanraden in hoger beroep te gaan. Klaagster verwijt de notaris hem onvoldoende te hebben ingelicht. De notaris had geadviseerd om met haar fiscaal adviseur te overleggen en uiteindelijk om zich bij het standpunt van de inspecteur neer te leggen.
Uitspraak
Het is niet onbegrijpelijk en in ieder geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de notaris uiteindelijk als zijn mening aan klaagster kenbaar heeft gemaakt dat verdere bestrijding van het standpunt van de inspecteur niet voor de hand lag en dat hij haar heeft geadviseerd zich bij dat standpunt neer te leggen, met name omdat ongeveer een jaar eerder het Gerechtshof te ’s-Gravenhage dat standpunt juist had geoordeeld. Daaraan doet niet af dat laatstgenoemd arrest niet onherroepelijk was, nu daartegen beroep in cassatie was ingesteld. De notaris heeft aangevoerd dat hem zodanig beroep niet bekend was, dat bij de publikatie van dat arrest in rechtsgeleerde periodieken niet was vermeld dat cassatieberoep was ingesteld, en dat ook eerdergenoemde inspecteur, zich op dat arrest beroepend, zonder meer uitging van onherroepelijkheid ervan. Het is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten dat, bij die stand van zaken, ook de notaris ervan uitging dat omtrent de voorliggende vraag door de belastingrechter was beslist in de zin zoals hij klaagster heeft geadviseerd. Daaraan doet evenmin af dat in de rechtsgeleerde literatuur verschil van inzicht omtrent meergenoemde vraag bestond. In de eerste plaats heeft immers te gelden dat, wat er van de kracht van de diverse argumenten, in de literatuur gebezigd, ook zij, naar de overtuiging van de notaris in ieder geval inmiddels sprake was van een rechterlijke uitspraak die in zijn oordeelsvorming – op zichzelf terecht – een belangrijke rol speelde, en in de tweede plaats dat, voor zover eerdere rechtspraak in gevallen die in meer of mindere mate gelijkenis vertoonden met de situatie die zich in het onderhavige geval voordeed, in die literatuur aan de orde werd gesteld, in overwegende zo niet uitsluitende mate ten gunste van de fiscus was beslist. Bij die stand van zaken valt er de notaris tuchtrechtelijk evenmin een verwijt van te maken dat hij niet op basis van die discussie klaagster anders heeft geadviseerd dan hij deed.
13.2.66 Verdeling, zwarigheden, taak boedelnotaris
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 1 februari 1996, nr. 305/95
Inhoud
De taak boedelnotaris bij verdelingsgeschillen.
Feiten
Bij de afwikkeling van de nalatenschap van klagers moeder was de notaris aanvankelijk niet betrokken. Bij de afwikkeling van de nalatenschap van klagers vader was de notaris van de aanvang af betrokken. Hij heeft getracht om over de verdeling van de nalatenschappen een minnelijke schikking tussen de erfgenamen tot stand te brengen. Nadat de notaris dat geruime tijd had geprobeerd en daar niet in slaagde stond hem slechts de weg open van het opmaken van een proces-verbaal van zwarigheden. Het proces-verbaal diende als uitgangspunt voor de gerechtelijke procedure waarin het geschil over de omvang en de verdeling van de nalatenschappen is beslecht. De notaris is eerst weer bij de afwikkeling van de nalatenschappen betrokken toen hij de akte van verdeling opmaakte naar aanleiding van het rechterlijk vonnis dat de zwarigheden-procedure afsloot.
Uitspraak
Het niet bereiken van overeenstemming over de verdeling van de nalatenschappen is geen omstandigheid die klager aan de notaris kan tegenwerpen. Het is niet meer dan juist dat de notaris klager voor het passeren van die verdelingsakte heeft opgeroepen te verschijnen, ondanks het feit dat de akte ook op andere wijze dan door klager in persoon rechtsgeldig kon worden ondertekend.
13.2.67 Testeervaardigheid, houding notaris, onheuse bejegening
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 7 maart 1996, nr. 301/95, WPNR 6234 (1996)
Inhoud
Voorbereiding passeren testament. Onheuse bejegening door de notaris.
Feiten
Erflater heeft twee nichten (de klagers) tot erfgenaam benoemd onder bezwaar van vruchtgebruik ten behoeve van erflaters echtgenote. Er ontstaan problemen bij de afwikkeling. Geklaagd wordt dat de notaris niet tot het passeren van het testament had mogen overgaan.
Uitspraak
Uit de stukken en het behandelde ter zitting is niet gebleken van feiten en omstandigheden die voor de notaris aanleiding hadden moeten zijn om te vermoeden en onderzoeken of tante onder de, ongeoorloofde, druk van een derde tot het besluit is gekomen om haar testament te wijzigen. Klaagsters zelf zijn goed op de hoogte van hetgeen in het huishouden van tante zoal voorviel. De notaris wist dat echter niet. Hij heeft vóór het opmaken van het testament van tante alleen slechts zeer kort contact gehad met F. Daarbij heeft F alleen doorgegeven dat tante haar testament wilde wijzigen. De inhoud van die wijziging heeft de notaris met tante zelf, onder vier ogen, tijdens drie gesprekken doorgenomen.
De emotionele uitbarstingen van de notaris ten opzichte van klaagsters en ook ten opzichte van de tante van klaagsters zijn onbetamelijk. Bovendien geeft de notaris er blijk van het onwaardige van zijn optreden niet in te zien, door her kennelijk op zijn plaats te achten dat tante na een emotionele uitbarsting van zijn kant, hem excuses aanbood. Met de kamer is het hof van oordeel dat de klacht in zoverre gegrond is. Geen maatregel.
13.2.68 Onderzoeksplicht, samenlevingsovereenkomst, verklaring van erfrecht, onheuse bejegening, schenkingen
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 7 maart 1996, nr. 719/95, WPNR 6233 (1996)
Inhoud
Het opmaken van een samenlevingsovereenkomst tussen moeder en dochter is tuchtrechtelijk niet laakbaar. Hoe te handelen als er een onjuiste verklaring van erfrecht is afgegeven. Hoe ver dient het onderzoek naar mogelijke schenkingen in verband met schending van de legitieme portie te gaan?
Feiten
Erflaatster overlijdt achterlatend twee dochters en drie kleindochters, geboren uit het huwelijk van een eerder overleden zoon. Een vierde zoon was eerder overleden zonder afstammelingen. Erflater overlijdt zonder testament. De erfgenamen (de twee dochters en drie kleindochters geven de notaris opdracht een verklaring van erfrecht te maken. Daarin komen de kleindochters niet als erfgenamen voor. Een van de dochters (58 jaar) is twee jaar voor het overlijden van erflaatster (91) met haar gaan samenwonen. De notaris heeft voor hen een samenlevingsovereenkomst gemaakt inhoudende onder meer een verblijvingsbeding. Klagers, de kleindochters van erflaatster, verwijten de notaris dat hij niet had mogen meewerken aan het opstellen van een samenlevingsovereenkomst omdat daarin een verblijvingsbeding zonder vergoeding van de waarde was opgenomen, dat de kleindochters niet in de verklaring van erfrecht vermeld waren en dat hij niet al het mogelijke heeft gedaan om wezenlijk belangrijke zaken na te trekken, met name de omvang van de nalatenschap. Eveneens wordt de notaris onwaardige bejegening verweten.
Uitspraak
De klacht inzake het opstellen van de samenlevingsovereenkomst werd ongegrond verklaard. Mede gelet op het feit dat de dochter als verpleegkundige haar moeder heeft verzorgd en op het feit dat de wederzijdse zorgverplichting mede grondslag voor het verblijvingsbeding was, beoogde het contract niet de (toekomstige) rechten van derden te bekorten. Ook als het ‘samenwonen’ in de door klager bedoelde beperkte zin moet worden opgevat en dienovereenkomstig eerst een aanvang zou hebben genomen per 1992, dan nog valt de notaris er geen tuchtrechtelijk verwijt van te maken dat hij het samenlevingscontract overeenkomstig de wens van de beide contractanten heeft opgesteld. Dit contract en met name het daarin als essentieel onderdeel voorkomend wederzijds verblijvingsbeding betreffende de roerende zaken, behelst op zichzelf geen rechtens ontoelaatbare regeling tussen de contractanten. Het beoogt evenmin op voor de notaris ten tijde van het tot stand komen ervan kenbare wijze rechten of toekomstige rechten van derden in casu klager, als erfgenamen, te verkorten.
Ten aanzien van de onjuiste verklaring van erfrecht wordt geoordeeld dat dit weliswaar een onzorgvuldig handelen van de notaris is, maar dat het niet leidt tot tuchtmaatregel: Zodra de notaris van de onjuistheid op de hoogte was, heeft hij de bank geïnformeerd, zijn verontschuldigingen aangeboden, het aanbod gedaan een nieuwe verklaring van erfrecht op te stellen en de kleindochters in verband hiermee boedelvolmachten toegezonden. Deze zijn niet ondertekend geretourneerd. Bovendien is geen nadeel opgetreden ten gevolge van de onjuistheid in de verklaring van erfrecht.
De notaris heeft met betrekking tot de vraag of er sprake is geweest van enige onregelmatigheid of zelfs fraude met betrekking tot de omvang van de boedel of het doen van betalingen, naar voren gebracht dat hij op grond van door hem ontvangen stukken en op grond van hetgeen hij van de andere erfgenamen heeft vernomen, van oordeel is geworden dat van onregelmatigheden geen sprake was. Tegenover die stelling heeft klager, op wiens weg het lag om het tegendeel aannemelijk te maken, onvoldoende feiten en omstandigheden kunnen waarmaken die voor dat tegendeel redengevend zijn.
De notaris werd verweten gebrekkig onderzoek te hebben gedaan naar gedane schenkingen; hij had slechts de bankafschriften van de laatste anderhalf jaar ingezien.
Dit beperkte inzicht in de rekeningen van erflaatster en de enkele navraag door de notaris bij de overige erfgenamen naar eventuele schenkingen was, met name nu de notaris ermee bekend was, dat erflaatster in het verleden schenkingen had gedaan, een te smalle basis om vast te stellen dat op het erfdeel van die overige erfgenamen geen korting behoefde te worden toegepast ten gunste van klaagsters. Een partijdige opstelling van de notaris valt daaruit weliswaar niet af te leiden, maar het onderzoek was onder de gegeven omstandigheden niet grondig genoeg. In zoverre heeft de notaris onzorgvuldig gehandeld.
De notaris bestrijdt dat hij klaagster op een onwaardige wijze te woord heeft gestaan. Het door klaagster gesteld tegendeel heeft zij niet aannemelijk kunnen maken. De correspondentie die van de notaris is uitgegaan bevat ook geen onheuse bewoordingen. Voorzover de notaris vanuit zijn visie heeft gepoogd aan klaagster duidelijk te maken hoe het zijns inziens met de nalatenschap was gesteld en via welke wegen de afwikkeling ervan zou moeten geschieden, kan dit zeer wel in gesprekken op niet mis te verstane wijze althans zonder omwegen gebeurd zijn. Daarbij zal de notaris blijk hebben gegeven van opvattingen tegengesteld aan hetgeen klaagster voor ogen stond. Dit betekent evenwel nog niet dat de notaris in deze contacten beneden de maat van de vereiste beheersing is gebleven. Dit geldt ook voor de bezwaren die klaagster maakt tegen de passages van het aan de Kamer toegezonden schriftelijk verweer van de notaris. Daarin vermeldt de notaris dat klaagster ‘pure leugens’ respectievelijk ‘diverse aperte onwaarheden’ verkondigt en ‘haar fantasie aardig heeft laten gaan’. Deze moreel gekleurde terminologie kan weliswaar onnodig weerstand wekken en is daarom onverstandig en onnodig maar gaat in het onderhavige geval niet zo ver dat daaraan tuchtrechtelijke gevolgen moeten worden verbonden. Daarbij tekent het hof aan dat klaagster op haar beurt in haar appèlschrift de notaris van diverse ‘leugens’ beticht.
13.2.69 Informatieplicht, combitestament, verklaring van erfrecht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 7 maart 1996, nr. 720/95, PW 1997, nr. 20839
Inhoud
De notaris verschaft geen heldere en volledige verklaring van erfrecht in geval van een combitestament.
Feiten
De door de notaris gehanteerde verklaring van erfrecht – door klager eerst een half jaar later ontvangen – maakt geen melding van de ouderlijke boedelverdeling en houdt alleen in dat erflater het vruchtgebruik van de hele nalatenschap aan klagers moeder heeft gelegateerd. De notaris wilde zoveel mogelijk successierecht besparen door een twee sporenbeleid te voeren waarbij hij enerzijds het successierechtelijk deed voorkomen alsof voor de verdeling van de nalatenschap de keuze op het vruchtgebruiklegaat was gevallen maar anderzijds de civielrechtelijke verdeling op de voet van de ouderlijke boedelverdeling tot de mogelijkheden liet blijven behoren.
Uitspraak
Vaststaat dat de notaris klaagster heeft toegezegd haar te informeren maar dat hij deze toezegging niet is nagekomen. Dit levert op zichzelf reeds een verwijtbare nalatigheid van de notaris op, gelet op de overige belangen van alle erven bij een open en door hen te volgen afwikkeling van de nalatenschap. Deze nalatigheid wordt niet gerechtvaardigd door de enkele omstandigheid dat klagers moeder verlangde dat de notaris over de inhoud van haar gesprek met hem geen mededelingen aan de andere erfgenamen zou doen.
De notaris heeft de stelling van klager niet weersproken dat noch klagers moeder noch haar boekhouder vooraf zijn gekend in de tekst van de verklaring van erfrecht en dat de notaris ook tegenover de boekhouder heeft staande gehouden dat klagers moeder volledig eigenares was op basis van de ouderlijke boedelverdeling. De brief van de notaris aan klager valt naar inhoud en strekking in redelijkheid niet anders te verstaan dan dat als uitgangspunt voor de afwikkeling van de nalatenschap de ouderlijke boedelverdeling had te gelden. Dit is niet verenigbaar met het door de notaris in deze procedure ingenomen standpunt dat klagers moeder ‘van meet af aan’ al voor het vruchtgebruiklegaat gekozen had. Het overwogene leidt tot de conclusie dat de notaris bij meer dan een gelegenheid in zijn contact met klager, zijn moeder en de andere erven is tekort geschoten in het op naar de omstandigheden evenredig korte termijn verschaffen van heldere en volledige informatie over de lijn die, mede gelet op de aan klagers moeder staande keuze, bij de uitvoering van het testament en dus bij de afwikkeling van de nalatenschap overeenkomstig het testament moest worden gevolgd. Aldus kon bij de erven gaandeweg verwarring ontstaan en gebrek aan vertrouwen in het optreden van de notaris als boedelnotaris. Waar volgens eigen zeggen van de notaris de verhoudingen tussen de erven onderling niet ideaal waren, luisterde zijn plicht iedere erfgenaam open en ondubbelzinnig te informeren en voor te lichten des te nauwer.
13.2.70 Verrekening declaratie
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 11 juli 1996, nr. 89/96, WPNR 6279 (1997)
Inhoud
Het verrekenen van de declaratie met boedelgelden is zonder nader overleg met de erfgenamen niet geoorloofd.
Feiten
Een notaris is betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap. Erfgenamen zijn de echtgenoot en drie zoons. De notaris stelt onder meer een verklaring van erfrecht op. Bij brief van 5 januari 1994 deelt de notaris één van de zoons mee dat hij zijn werkzaamheden beëindigt onder toezending van de declaratie. De declaratie wordt verrekend met de opbrengst uit een eerder plaats gehad hebbende verkoop van een woning uit de boedel. Klager verwijt de notaris onder meer dat hij zijn declaratie heeft verrekend met boedelgelden.
Uitspraak
De notaris heeft onzorgvuldig gehandeld door zonder nader overleg met de erven het bedrag van de declaratie voor zijn boedelwerkzaamheden te verrekenen met de in de boedel gevallen opbrengst van een daaruit verkochte onroerende zaak, hoewel één van de klagers vooraf aan een medewerker van de notaris had laten weten dat hij geen verrekening wenste. De klacht is in zoverre gegrond maar niet van zodanig gewicht dat een maatregel op zijn plaats is. Klacht gegrond, geen maatregel.
13.2.71 Aanvaarding, tenaamstelling registergoed, opdracht, trage afwikkeling
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 25 juli 1996, nrs. 86/96 en 87/96, WPNR 6399 (1998), PW 1997, 20840
Inhoud
Gevolgen tenaamstelling onroerend goed voor aanvaarding. Het inschakelen van buitenlandse deskundigen is in de gegeven omstandigheden alleszins aanvaardbaar.
Feiten
In een nalatenschap is het levenslange huurrecht van een vakantiehuisje gelegateerd aan een mevrouw A. De erflater benoemt zijn versterferfgenamen tot erfgenamen. De erflater overlijdt op 22 oktober 1990. Eind december krijgt de notaris via een makelaar de opdracht het onroerend goed in Nederland op naam van de erfgenamen te zetten. Daarna belasten de klagers de notaris met de afwikkeling van de nalatenschap. De notaris laat de nalatenschap op enig moment na het op naam zetten van het Nederlandse onroerend goed door de erfgenamen beneficiair aanvaarden. De eerste boedelbespreking vindt plaats op 7 maart 1991. De erfgenamen weigeren op advies van de notaris een volmacht tot afgifte legaat te ondertekenen, omdat de omvang van de nalatenschap nog niet duidelijk is. Bij vonnis in kort-geding veroordeelt de pres. Rb. Den Haag de erven om mee te werken aan de inschrijving in de Belgische registers van het legaat van het huurrecht op straffe van een dwangsom. De medewerking wordt door de erfgenamen niet verleend en de dwangsom wordt verbeurd. In augustus 1992 stelt de notaris een voorlopige staat van baten en schulden van de nalatenschap per sterfdatum op. Op 27 februari 1992 verzoekt de advocaat van de erfgenamen aan de notaris een officiële berekening van de legitieme te maken in verband met een aanhangig te maken procedure. Op 18 januari 1993 schrijft de eerste hypotheekhouder dat het bevreemde dat de notaris als boedelnotaris geen contact met hem had opgenomen. Bij brief van 13 oktober 1993 schrift de notaris aan mevrouw A dat de klagers als rechtsopvolgers van erflater volledig eigenaar zijn van het huis en dit ook in bezit hebben genomen. Hij schrijft voorts dat het legaat aan haar niet is afgegeven omdat een dergelijk recht in België niet bestaat en omdat het in een andere vorm de legitieme porties van de erfgenamen zou doorbreken. Mevrouw A legt conservatoir beslag op het huis.
Uitspraak
Het hof is van oordeel dat de notaris zijn verantwoordelijkheid niet heeft ontlopen maar juist naar behoren heeft waargemaakt door deskundigen op het terrein van het Belgisch recht in te schakelen, te weten een Belgische notaris en een Belgische advocaat, in verband met de omstandigheid dat het omstreden, bij testament aan mevrouw A toebedeeld legaat van levenslange huur van een zomerhuis in België, uiteenlopende, naar Belgisch recht te beantwoorden vragen opriep. De oplossing daarvan was van invloed op de afwikkeling van de nalatenschap, onder meer op de berekening van de legitieme portie en derhalve op de omvang van de schending daarvan als gevolg van eventuele effectuering van het legaat.
De tussen als erven en mevrouw A gerezen problemen over de afgifte van het legaat en van een aantal andere boedelgoederen zijn voorwerp geweest van onderhandeling tussen de betrokken advocaten van partijen.
Daar deze geschilmaterie een definitieve afwikkeling van de nalatenschap in overwegende mate beheerste en in dat verband de belangen van klagers door hun advocaten werden behartigd, kan er de notaris ook geen verwijt van worden gemaakt dat hij in de genoemde periode geen of onvoldoende effectieve voortgang met de afwikkeling heeft gemaakt.
Het in rekening brengen van honorarium per werkuur komt het hof niet bovenmatig voor. Tegenover de specificatie volgens de uren- en werkstaat hebben klagers niet met feiten aannemelijk gemaakt dat de notaris terzake enige onjuiste opgave heeft gedaan. Het feit dat toezending van de uren- en werkstaat laat is geschied, moge niet opportuun zijn geweest jegens klagers, klachtwaardig is het zonder bijkomende omstandigheden, waarvan niet is gebleken, niet.
Niet is komen vast te staan dat de notaris ten tijde van de tenaamstelling wist of behoorde te weten dat er problemen waren die toen reeds reden vormden voor beneficiaire aanvaarding. Er is derhalve onvoldoende grond hem te verwijten dat hij niet reeds toen klager heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van de tenaamstelling als teken van aanvaarding van de boedel. Klagers hebben in hoger beroep benadrukt dat de notaris na het aanvaarden van de opdracht tot afwikkeling van de boedel van begin af aan traag en inactief is geweest. Daarbij speelt een rol de vraag op welke datum de notaris de opdracht aannam. Omtrent die tussen partijen omstreden datum, waarop enkele voorbehouden kennelijk betrekking hebben, is in hoger beroep onzekerheid blijven bestaan. Noch de door de notaris op verlangen van het hof ter griffie gedeponeerde agenda noch de verklaring van een getuige heeft helderheid geschapen met betrekking tot de tegenstrijdige standpunten. Daarnaast is de brief van de notaris aan klager waarin hij hem verzoekt een verklaring te willen ondertekenen ten behoeve van het doen van successie-aangifte voor tweeërlei uitleg vatbaar en op zichzelf ook onvoldoende om aan te nemen dat de notaris toen danwel voordien met meer of anders dan een deelopdracht – de tenaamstelling van de onroerende zaken in Nederland – was belast. Derhalve is niet gebleken van aan de notaris te verwijten traagheid en inactiviteit in het beginstadium van de afwikkeling.
Geen maatregel opgelegd.
13.2.72 Intrekken opdracht, houding boedelnotaris
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 26 september 1996, nr. 278/96
Inhoud
Wanneer dient de boedelnotaris zijn werkzaamheden te staken als niet alle erfgenamen zijn werkzaamheden op prijs stellen?
Feiten
De notaris staakt werkzaamheden na de mededeling van de klager en andere erfgenamen dat men geen gebruik van zijn diensten wenst te maken.
Uitspraak
De notaris heeft na de mededeling van klager in zijn brief dat hij geen gebruik van de diensten van de notaris wenste te maken en derhalve geen kosten voor zijn rekening wenste te nemen – terecht – zijn werkzaamheden betreffende de nalatenschap gestaakt. Na ontvangst van de brief van klager, waarin deze de notaris ingelicht heeft omtrent de problemen die tussen de erven waren ontstaan en klager de notaris verzocht heeft een akte van verdeling op te maken, heeft de notaris eveneens juist gehandeld door de overige erven om toestemming voor zijn bemiddeling bij de afwikkeling van de nalatenschap te verzoeken. Nu 3 van de 4 overige erven de notaris hebben laten weten geen prijs te stellen op zijn bemiddeling kon de notaris redelijkerwijs niet anders handelen dan klager mede te delen dat hij namens de erven geen werkzaamheden ten behoeve van de nalatenschap zou verrichten. Correct is ook het aanbod van de notaris om klager als zijn persoonlijk adviseur bij te staan in het geschil tussen de erven. Daaraan doet niet af dat klager dit aanbod klaarblijkelijk niet als zodanig heeft herkend en derhalve niet op het aanbod is ingegaan.
13.2.73 Boedeldossier, retentierecht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 10 oktober 1996, nr. 201/96
Inhoud
Notaris weigert afgifte boedeldossier aan de opvolgende boedelnotaris terecht.
Feiten
De notaris weigert afgifte van het boedeldossier aan de opvolgende boedelnotaris.
Uitspraak
Klager is niet ontvankelijk in zijn klachten betreffende het door de notaris weigeren van afgifte van het boedeldossier, de sieraden en de taxatierapporten. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de notaris in beginsel niet verplicht kan worden zijn originele boedeldossier af te staan. Niet is gesteld of anderszins gebleken dat notaris P als opvolgende boedelnotaris is gehinderd door het gemis van het originele boedeldossier. Klager heeft derhalve in zoverre geen belang bij zijn klacht. Verder neemt het hof nog in aanmerking dat in de onderhavige tuchtrechtelijke procedure geen plaats is voor een oordeel over het al dan niet rechtmatig weigeren van afgifte van zaken door de notaris op grond van het door hem ingeroepen recht van retentie.
13.2.74 Rol tuchtrecht bij verdeling
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 5 december 1996, nr. 227/96
Inhoud
De tuchtrechter is niet de aangewezen instantie om aan te geven hoe een nalatenschap dient te worden verdeeld.
Feiten
De tuchtrechter wordt gevraagd de verdeling van een nalatenschap aan te geven.
Uitspraak
Het verzoek van klager aan het Hof om aan te geven hoe de verdeling van de onderhavige nalatenschap dient plaats te vinden, is niet voor toewijzing vatbaar. Het Hof is in deze tuchtrechtelijke procedure niet bevoegd om daaromtrent een oordeel uit te spreken. Klager dient eventueel de daartoe openstaande civielrechtelijke procesgang te volgen.
13.2.75 Ambtsopvolger, overname boedel
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 19 december 1996, nr. 564/96
Inhoud
Opvolgende boedelnotaris; continuering opdracht.
Feiten
Notaris Q is bij vonnis van de rechtbank benoemd tot notaris ten overstaan van wie de verdeling van de nalatenschappen van klagers overleden ouders dient te geschieden. Q is gedefungeerd als notaris.
Uitspraak
Het hof is van oordeel dat notaris Q, zodra hem bekend werd dat het merendeel der erven, onder wie klager, wenste dat notaris X de afwikkeling ter hand zou nemen, in collegiaal overleg met X diende te treden en het dossier aan hem diende over te dragen. De stelling van de notaris dat hem bekend was ‘dat X niet op dit dossier zat te wachten’ doet niet af aan deze verplichting. Notaris X heeft het protocol van de gedefungeerde Q overgenomen en behoort op grond daarvan de afwikkeling van de nalatenschap voort te zetten. Slechts met instemming van de erven mag het kantoor van de notaris (tegen wie de klacht is gericht), waar oud-notaris Q als kandidaat werkzaam bleef, na het defungeren van Q nog werkzaamheden ten behoeve van de nalatenschappen ontplooien.
Jaar 1997
13.2.76 Passeren testament, dienstplicht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 9 januari 1997, nr. 378/96, WPNR 6262 (1997)
Inhoud
Hoe snel moet er een testament worden gemaakt voor iemand die in het ziekenhuis ligt?
Feiten
Klaagster heeft op woensdag 2 november 1994 contact opgenomen met mr C, advocaat te A, met de vraag op welke wijze haar tante B, (onder meer) inboedelgoederen aan haar en haar zus kon nalaten. Mr C heeft de notaris geraadpleegd waarna deze hem een model-codicil heeft gefaxt. Tussen mr C en de notaris is vervolgens op donderdag 3 november 1994 afgesproken dat de notaris zich die dag en ook op vrijdag 4 november 1994 en maandag 7 november 1994 tussen 15.00 uur en 16.00 uur beschikbaar zou houden voor een bespreking in het ziekenhuis met de aldaar opgenomen tante van klaagster. De notaris heeft mr C medegedeeld dat hij op zaterdag en zondag verhinderd zou zijn. Klaagster stelt dat zij niet op de hoogte is gebracht van deze afspraak. Op zaterdagmiddag 5 november 1994 heeft D, de echtgenoot van klaagster, de notaris thuis opgebeld met het verzoek om naar tante B in het ziekenhuis te gaan in verband met het opmaken van een testament. De notaris heeft D medegedeeld dat hij verhinderd was en heeft naar het telefoonboek verwezen voor de telefoonnummers van andere notarissen ter plaatse. Maandagochtend 7 november 1994 is klaagsters tante in coma geraakt en op dinsdag 8 november 1994 is zij overleden. Volgens klaagster is de notaris op de hoogte gesteld van de ernst van de gezondheidstoestand van haar tante, maar heeft de notaris niettemin geweigerd zijn diensten te verlenen en heeft hij slechts naar het telefoonboek verwezen. Klaagster heeft echter niet tijdig een andere notaris kunnen bereiken. Volgens klaagster had haar tante haar testament willen herroepen ten gunste van klaagster; dit heeft zij echter niet meer kunnen doen doordat de notaris niet bereid was om die zaterdag naar het ziekenhuis te gaan. De notaris heeft derhalve onzorgvuldig gehandeld, aldus klaagster.
Uitspraak
In het algemeen wordt gedurende het weekend op het privéadres van een notaris niet frequent een beroep op zijn/haar diensten gedaan door hem/haar onbekende personen. In het onderhavige geval is de notaris op zaterdagmiddag thuis gebeld door een hem onbekende Engels sprekende man. Hoewel niet onmiddellijk, heeft de notaris zich gedurende het gesprek met de man, die later klaagsters echtgenoot bleek te zijn, gerealiseerd dat het ging om de zaak waarin hij door mr C was benaderd. De notaris wist op grond van de informatie die mr C hem had verschaft, dat het in die zaak ging om een patiënte die in het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis was opgenomen en dat zij mogelijkerwijze bij laatste wil over haar vermogen wilde beschikken.
Met de Kamer is het hof van oordeel dat, naar hetgeen klaagster gesteld heeft maar door de notaris gemotiveerd weersproken is, niet aannemelijk is geworden dat de notaris hetzij door mr C, hetzij in het telefoongesprek door klaagsters echtgenoot, op de hoogte was gebracht van de ernst van de gezondheidstoestand van klaagsters tante en dat hij zich derhalve onmiddellijk naar klaagsters tante in het ziekenhuis had moeten begeven of had moeten zorgdragen voor de aanwezigheid van een andere notaris.
De notaris heeft aangevoerd dat indien hij van de spoedeisendheid had geweten hij er uiteraard alles aan zou hebben gedaan om het testament op te (laten) maken. Het had op de weg van de notaris gelegen klaagsters echtgenoot te vragen waarom hij door hem werd verzocht juist die dag naar het ziekenhuis te gaan. Op grond van de nader verkregen informatie had de notaris de dringendheid van het verzoek kunnen beoordelen. Daartoe was alle aanleiding nu de notaris wist dat het verzoek betrekking had op een patiënte in het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis die mogelijkerwijze over haar vermogen wenste te beschikken, de notaris bekend was met de aard van de in dat specifieke ziekenhuis behandelde ziekten, en gezien het feit dat de notaris, tamelijk ongebruikelijk, op zaterdagmiddag thuis werd benaderd. De notaris had derhalve niet mogen volstaan met de mededelingen dat hij verhinderd was en maandag weer beschikbaar zou zijn en dat klaagsters echtgenoot voor een andere notaris maar in het telefoonboek moest kijken.
Verder overweegt het hof dat, nu de notaris tijdens het telefoongesprek naar het telefoonboek verwezen heeft voor de telefoonnummers van andere notarissen, voor hem blijkbaar duidelijk was dat klaagster en haar echtgenoot die zaterdag of in ieder geval dat weekend, en niet eerst op maandag, de aanwezigheid van een notaris wensten. De notaris heeft ten onrechte onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat andere notarissen ter plaatse niet telefonisch bereikbaar of eveneens niet bereid zouden zijn zich in het weekend vrij te maken. Daar deze notarissen, anders dan de notaris, niet te voren waren benaderd en totaal onbekend waren met de situatie zou een dergelijke weigering immers nog minder uitgesloten zijn.
Door klaagsters echtgenoot inadequaat te woord te staan en onvoldoende hulp te bieden bij het vinden van een andere notaris heeft de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het hof acht de geconstateerde onzorgvuldigheid echter niet zodanig ernstig dat aan de notaris een maatregel dient te worden opgelegd.
13.2.77 Uitleg, vaktechnische onbekwaamheid, afzetting
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 20 februari 1997, nrs. 17/97 en 57/97, WPNR 6286 (1997)
Inhoud
Hoe moet een notaris handelen als onduidelijkheid bestaat over welk testament geldig is? Zodanige vaktechnische tekortkomingen dat de notaris wordt afgezet.
Feiten
Op 5 december 1994 wordt, ten overstaan van de notaris, verleden een testament van mevrouw X, inhoudende een legaat aan klaagster en een erfstelling ten behoeve van de dames Y en Z. Bij testament van 22 december 1994 heeft mevrouw X ten overstaan van de plaatsvervanger van notaris A, alle eerder gemaakte uiterste wilsbeschikkingen herroepen en klaagster benoemd tot enig erfgenaam onder de last om hetgeen van de nalatenschap bij haar overlijden onvervreemd en onverteerd is uit te keren aan genoemde dames Y en Z. Op 25 april 1995 wordt ten overstaan van de kandidaat-notaris als plaatsvervanger van de notaris een testament van mevrouw X verleden waarin zij bepaalt dat onder instandhouding van haar testament van 5 december 1994 de heer Y wordt benoemd tot executeur. Op 8 januari 1996 overlijdt mevrouw X en de notaris wordt door de dames Y en Z aangewezen als boedelnotaris. Tussen klaagster enerzijds en de dames Y en Z anderzijds is onenigheid ontstaan over de rechtsgeldigheid van de hiervoor genoemde testamenten, in die zin dat klaagster het testament van 22 december 1994 als rechtsgeldig beschouwt en de dames Y en Z, gelet op het testament van 25 april 1995, dat van 5 december 1994. Tot de nalatenschap van mevrouw X behoorde een (aandeel in een) woonhuis waarvan alle partijen van mening waren dat dit op korte termijn diende te worden verkocht. Daartoe is een voorlopig koopcontract getekend door de dames Y en Z en klaagster als verkopende partij en door kopers. Klaagster heeft vervolgens bij brief de notaris – voor wie het transport van het huis op verzoek van kopers zou plaatsvinden – doen weten dat zonder medewerking van klaagster geen rechtsgeldige levering van het huis mogelijk is en dat zij er geen genoegen mee zullen nemen indien zij aan het transport niet mogen meewerken. Voorts verlangt zij van de notaris dat de koopsom zal worden gesepareerd totdat over de verdeling daarvan overeenstemming zal zijn bereikt. Bij akte van 4 juli 1996, verleden ten overstaan van de notaris, wordt het woonhuis geleverd aan kopers, waarbij als verkopende partij alleen de dames Y en Z zijn opgetreden. Hiertegen is door de raadsman van klaagster, bij brief van 10 juli 1996 aan de notaris en de kandidaat-notaris, geprotesteerd. In die brief alsmede in latere brieven is aan de kandidaat-notaris verzocht te bevestigen dat (een deel van) de koopsom in depot zal worden gehouden. Op die laatste verzoeken wordt schriftelijk gereageerd door de kandidaat-notaris. Klaagster heeft (tijdelijk) conservatoir derdenbeslag doen leggen op de bankrekeningen van de notaris. Tussen de klaagster en de dames Y en Z is inmiddels bij de rechtbank een civiele procedure aanhangig gemaakt aangaande de rechtsgeldigheid van de bewuste testamenten. De voornaamste klachten tegen de notaris en de kandidaat-notaris zijn: a. De notaris en de kandidaat-notaris hebben miskend dat de executeur aan het transport van 4 juli 1996 had behoren mee te werken. b. De notaris en de kandidaat-notaris hebben, hoewel zij van de inhoud van alle testamenten van mevrouw X op de hoogte waren, eenzijdig het standpunt van de dames Y en Z ingenomen en genegeerd dat klaagster enig erfgenaam van mevrouw X zou kunnen zijn. Door zich op het standpunt te stellen dat klaagster niet aan de transportakte behoefde mee te werken, hebben de notaris en de kandidaat-notaris niet alleen blijk gegeven de belangen van klaagster niet te respecteren, maar zij hebben ook de positie van de kopers nodeloos in gevaar gebracht. c. De notaris en de kandidaat-notaris hebben geweigerd, ondanks verzoek daartoe, door middel van een herstelakte het gemelde verzuim te herstellen. d. De notaris en de kandidaat-notaris hebben ten onrechte geweigerd te bevestigen dat de koopsom zou worden gesepareerd in afwachting van de beslechting van het geschil. e. De kandidaat-notaris heeft bij herhaling geweigerd om op een schriftelijke vraag een inhoudelijk antwoord te geven.
Uitspraak
Ofschoon de notaris de behandeling van het dossier aan zijn kandidaat-notaris heeft overgelaten en dat, gelet op de ruime praktijkervaring van de kandidaat-notaris, op zichzelf bezien ook mocht doen, valt de notaris terzake van het hiervoor vermelde tuchtrechtelijk laakbare handelen van zijn kandidaat-notaris verwijt te maken. Zoals door de notaris ook is erkend, is de notaris in het algemeen en ook in dit geval verantwoordelijk voor de gang van zaken op zijn kantoor, daaronder begrepen de werkzaamheden van de onder zijn gezag werkzame kandidaat-notaris. De notaris valt voorts te verwijten dat hij zonder meer, zonder bestudering van het dossier, is afgegaan op de uitlatingen van zijn kandidaat-notaris dat klaagster niet aan de levering van het woonhuis behoefde mee te werken, hoewel hem eerder signalen van het tegendeel hadden bereikt, en de leveringsakte heeft gepasseerd. De gestelde drukke werkzaamheden van de notaris – er al van uitgaande dat daarvan sprake was – vormen daarvoor geen genoegzaam excuus.
De weigering van de kandidaat-notaris een herstelakte te vervaardigen levert geen afzonderlijke feitelijke grondslag voor een zelfstandig verwijt.
De weigering valt veeleer aan te merken als het consequent voortbouwen op de een keer ingezette en door het hof onjuist bevonden handelwijze. De weigering is wel tekenend voor de te laken vasthoudendheid waarmee de kandidaat-notaris heeft gehandeld ondanks het serieus omstreden zijn van de rechtsgeldigheid van de in het geding zijnde (…) testamenten.
De notaris valt het verwijt te maken dat hij na terugkeer op zijn kantoor waar hij kennis heeft gekregen van de onderhavige problematiek en het verzoek tot het opmaken van een herstelakte, zich onvoldoende actief heeft opgesteld en niet is overgegaan tot het opmaken van de herstelakte. Dit wordt – blijkens het namens de notaris gevoerde verweer – ook door hem erkend.
De aan de kandidaat-notaris opgelegde sanctie blijft in stand en ten aanzien van de aan de notaris op te leggen sanctie merkt het Hof het volgende op. Tegen de notaris is sinds 1988 een groot aantal klachten ingediend terzake waarvan hem vijf berispingen en twee berispingen met waarschuwing zijn opgelegd. De onderhavige klacht en de reeds eerder ingediende klachten betreffen stelselmatige, ernstige vaktechnische tekortkomingen van de notaris gespreid over verschillende notariële werkzaamheden. De notaris is bij herhaling zozeer gebleven beneden de maat van hetgeen hem in zijn ambt betaamt, dat hij daarmede is gebleken blijvend ongeschikt te zijn voor de uitoefening van het ambt van notaris. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden die in dit geval niettemin tot een ander oordeel zouden kunnen of moeten leiden. Het tewerkstellen op zijn kantoor van een ervaren kandidaat-notaris door de notaris doet daaraan niets af. Het hof oordeelt de voordracht van de Kamer tot afzetting van de notaris gegrond en het hoger beroep ingesteld door de kandidaat-notaris ongegrond.
13.2.78 Testeervaardigheid
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 27 maart 1997, nr. 181/96
Inhoud
Testeervaardigheid testateur.
Feiten
Klager voerde aan dat het voor de notaris ten tijde van het verlijden van het testament duidelijk moet zijn geweest, gelet op haar slechte lichamelijke en geestelijke toestand, dat het voor de testatrice onmogelijk was de inhoud van dat testament te bepalen, althans de inhoud daarvan te begrijpen. De notaris verklaarde dat hem – behalve van een aanmerkelijke doofheid – ten tijde van het verlijden van het testament niet is gebleken van de slechte lichamelijke en geestelijke toestand van de testatrice. Klager heeft bewijs aangeboden van zijn stelling en daartoe zijn getuigen gehoord.
Uitspraak
Geen van de getuigen heeft verklaard dat de notaris ten tijde van het verlijden van het testament van erflaatster wist dat zij toen de inhoud van dat testament niet kon bepalen dan wel begrijpen op grond van haar slechte lichamelijke en geestelijke toestand. Gelet op hetgeen de getuigen overigens nog hebben verklaard, ook in onderling verband gezien, komt het hof tot de gevolgtrekking dat klager niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd.
13.2.79 Herstel gemaakte fout, optreden notaris
Instantie en vindplaats
KvT Amsterdam 14 mei 1997, WPNR 6292 (1997)
Inhoud
Na het maken van een fout worden weliswaar excuses aangeboden, maar de wijze (toonzetting en afstandelijk optreden) waarop de gemaakte fout getracht werd te herstellen maken dat de notaris onvoldoende heeft gedaan.
Feiten
A, een nicht van de moeder van klaagster, overlijdt zonder bij uiterste wil over haar nalatenschap te hebben beschikt. De notaris vraagt aan klaagster om aanvullende gegevens met betrekking tot de familiestamboom teneinde de wijze van vererving vast te stellen. In de veronderstelling dat B, de moeder van klaagster, en C broer en zuster waren in plaats van neef en nicht, is de notaris er vanuit gegaan dat alle afstammelingen van B, waaronder klaagster, bij plaatsvervulling erfgenamen zijn in de nalatenschap van A. In dat kader zijn voorschotten uitgekeerd – aan klaagster ƒ 15.937 – teneinde in de gelegenheid te worden gesteld om op een georganiseerde veiling een en ander uit de nalatenschap te kunnen kopen. Door de Inspecteur der Registratie en Successie is de fout met betrekking tot de aanwijzing van de erfgenamen opgemerkt en vastgesteld dat klaagster – en anderen – niet gerechtigd zijn in de nalatenschap, nu zij niet bij plaatsvervulling tot de nalatenschap geroepen zijn. Bij brief van 7 november 1996 aan de afstammelingen van B heeft de notaris voor deze vergissing zijn verontschuldigingen aangeboden. Voorts heeft hij meermalen verzocht het uitgekeerde voorschot als onverschuldigd betaald terug te storten.
Bij brief van 8 januari 1997 heeft de kandidaat-notaris ten kantore van de notaris aangeboden een betalingsregeling te treffen en voorts – voor het geval daarover geen overeenstemming wordt bereikt – klaagster per 1 februari 1997 in gebreke gesteld. Klaagster beklaagt zich over het optreden van de notaris ten aanzien van de afwikkeling van de door hem gemaakte fout. Zij vindt het onterecht dat hij het betreffende bedrag terugvordert en stelt zich op het standpunt dat hij de door hem veroorzaakte schade voor zijn rekening moet nemen.
Uitspraak
In beginsel dient het maken van een fout door de notaris te worden vermeden. De cliënten mogen er vanuit gaan dat de notariële dienstverlening vlekkeloos verloopt. Als er toch fouten worden gemaakt, dan hangt het van de omstandigheden af, in hoeverre zulks klachtwaardig is. De wijze waarop een gemaakte vergissing wordt hersteld en/of afgehandeld, kunnen bij de beoordeling van het klachtwaardige een belangrijke rol spelen.
In het onderhavige geval heeft de notaris weliswaar verontschuldigingen aangeboden, maar lijkt voor het overige weinig bereid zich met de gedupeerden over de afwikkeling van de gevolgen terzake te verstaan. De vraag in hoeverre de notaris voor de gevolgen van deze fout is verzekerd en wat het standpunt dienaangaande van de assuradeur is, kan de notaris te dezen niet ontheffen van zijn plicht zelf op te komen voor de gevolgen van eventuele verwijtbare fouten. De toonzetting van voormelde brief van de kandidaat-notaris met daarin de aangekondigde gerechtelijke stappen, mede gezien het afstandelijke optreden van de notaris met betrekking tot de afwikkeling terzake, leidt tot de conclusie dat de notaris een weinig gelukkige hand heeft gehad bij het herstel van wat als een ernstige vergissing van zijn kantoor moet worden aangemerkt. Gelet op de begrijpelijke teleurstelling bij de gedupeerden, waaronder klaagster, en de mogelijk ontstane schade maken dat verontschuldigingen alleen onvoldoende zijn om tot het oordeel te komen dat de notaris zich voldoende heeft ingespannen om de gemaakte fout te herstellen. Klaagster beklaagt zich er derhalve terecht over dat zij zich onder druk gezet voelt en haar onvoldoende ruimte wordt gelaten om tot een voor haar acceptabele afwikkeling te komen. Gelet op het bovenstaande is de Kamer van oordeel dat de notaris klachtwaardig heeft gehandeld. Echter acht de Kamer het optreden van de notaris niet zodanig laakbaar dat hem een maatregel dient te worden opgelegd.
Jaar 1998
13.2.80 Informatieplicht, legaat, negatieve nalatenschap
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 19 februari 1998, nr. 921/97, WPNR 6331 (1998)
Inhoud
Legataris wordt ten onrechte niet op de hoogte gesteld van het legaat, ook al is de nalatenschap negatief.
Feiten
Erflaatster, voormalig werkgeefster van klaagster, heeft aan klaagster geldbedrag gelegateerd. De notaris is bij codicil benoemd tot executeur en boedelberedderaar. De notaris heeft haar niet ingelicht over het legaat. De boedel was negatief.
Uitspraak
Een notaris dient een legataris op de voet van art. 39 oud van de Wet op het Notarisambt en art. 4:990 oud BW te informeren over het toegekende legaat. De mogelijkheid dat het legaat vanwege het negatieve saldo niet kan worden voldaan doet daaraan niet af. De vastgestelde onzorgvuldigheid kan op zichzelf niet worden hersteld door het aanbieden van een excuus. Klacht gegrond, geen maatregel.
13.2.81 Gebrekkige levering, gebrekkige bekrachtiging, legitieme, declaratie, houding notaris
Instantie en vindplaats
College van Beroep 2 maart 1998, WPNR 6327 (1998)
Inhoud
Verkoop uit een onverdeelde boedel. Notaris vermeldt in transportakte vier erfgenamen niet. De bekrachtiging, met gebruikmaking van een boedelvolmacht, wordt pas vijf jaar later ingeschreven, nadat een klacht is ingediend en zonder kennisgeving aan de erven. Hoever reikt de plicht tot specificatie van een declaratie?
Feiten
Klager is één van de vier kinderen van A uit diens ontbonden huwelijk met B. A is hertrouwd met C uit welk huwelijk twee kinderen zijn geboren. C is overleden in 1988, na bij testament haar man, haar kinderen en haar stiefkinderen ‘gezamenlijk en voor gelijke delen’ tot haar enige erfgenamen te hebben benoemd. In 1993 heeft A een woonhuis verkocht. In de transportakte van 3 februari 1993 heeft de notaris niet vermeld dat, behalve A en zijn twee kinderen uit het tweede huwelijk, óók de kinderen uit zijn eerste huwelijk eigenaren van dat huis waren. A is op 23 mei 1993 overleden. Terzake van de afhandeling van de nalatenschap van A en de daarin begrepen boedel van C hebben de erfgenamen aan de medewerkers van de notaris op 9 juli 1993 een boedelvolmacht afgegeven. Met gebruikmaking daarvan heeft de notaris op 3 augustus 1993 een akte van bekrachtiging gepasseerd, waarin namens de kinderen uit het eerste huwelijk de levering is bekrachtigd. Die akte is op 7 januari 1998 ingeschreven in de openbare registers. Klager verwijt de notaris dat hij: a. een onjuiste transportakte heeft gepasseerd; b. door zijn adviezen onenigheid tussen de erfgenamen heeft veroorzaakt; (…) d. geweigerd heeft zijn declaratie te specificeren. De notaris heeft toegegeven dat hij een fout heeft gemaakt en daarvoor zijn excuses aangeboden en de fout hersteld. Hij betwist dat hij een onjuiste successieaangifte heeft gedaan en is met betrekking tot de declaratie van mening dat, zolang hij onder het gebruikelijke notariële boedeltarief werkt, een specificatie niet noodzakelijk en ongewenst is.
Uitspraak
Het College zal klachtonderdeel a. beoordelen in het licht van regel 28 van de Beroeps en gedragsregels, voorzover inhoudende: ‘Bij het passeren van de akte van eigendomsoverdracht zorgt de notaris ervoor dat… de koper geen risico loopt met betrekking tot de… eigendomsverkrijging’. Vaststaat dat op 3 februari 1993 – toen de transportakte werd gepasseerd – klagers vader en al zijn kinderen eigenaren waren van het over te dragen huis. Verder staat onweersproken vast dat de notaris was vergeten het testament van C te lezen; hij wist wel dat het testament bestond. Door in de akte van 3 februari 1993 te zwijgen over de kinderen uit het eerste huwelijk heeft de notaris regel 28 geschonden. Het College tilt daar zwaar aan, ook al heeft de notaris naar zijn zeggen de fout erkend en daarvoor zijn excuses gemaakt. Het Scheidsgerecht heeft daarin kennelijk aanleiding gezien de fout niet verwijtbaar te achten, maar het College ziet dat anders. De fout is zo ernstig dat de betrokkenen een belang hebben om te klagen. Klachtonderdeel a. is dus gegrond. De notaris heeft evenwel de fout hersteld. Daartoe heeft hij op 3 augustus 1993 een akte van bekrachtiging opgemaakt, waarvoor hij geen kosten in rekening heeft gebracht. In de akte verklaart een secretaresse als gevolmachtigde van alle zes de kinderen dat namens de kinderen uit het eerste huwelijk de levering tot stand wordt gebracht en dat alle kinderen de levering bekrachtigen ‘hetgeen mede ten behoeve van de kopers… wordt aanvaard’. Daarmee zijn de belangen van de kopers gediend en – mits de akte is ingeschreven – veilig gesteld. De inschrijving heeft echter pas plaats gevonden op 7 januari 1998, twaalf dagen vóór de behandeling van de klacht in hoger beroep. Daarmee is het belang van de klachtprocedure onderstreept.
Klager en zijn mede-erfgenamen wensen het transport niet aan te tasten, maar zijn onkundig gebleven zowel van de akte van bekrachtiging als van de inschrijving. Hetzelfde geldt vermoedelijk ook voor de kopers. Dat verzuim ware door de notaris ten spoedigste te herstellen. Alle betrokkenen hebben recht op een afschrift van de bekrachtiging.
Nadat de notaris inmiddels kennis had genomen van het testament, merkte hij dat erflaatster mogelijk de legitieme portie van de kinderen uit het tweede huwelijk heeft geschonden. Hij heeft toen die kinderen gevraagd of zij van hun legitieme rechten afstand wilden doen. Dat was een delicate kwestie, die – naar uit klachtonderdeel b. moet worden afgeleid – door de oud-notaris zo onbeholpen is behandeld dat tussen de kinderen uit beide huwelijken onenigheid is ontstaan. De oud-notaris heeft dat niet betwist, zodat de klacht gegrond is.
Met betrekking tot de declaratie – klachtonderdeel d. – staat vast dat partijen een uurtarief zijn overeengekomen. Klager vroeg een specificatie, maar kreeg nul op het rekest: de notaris stelde zich op het standpunt dat een specificatie niet nodig is omdat de declaratie onder het notarieel adviestarief blijft. Dit standpunt is onjuist, zodat de klacht gegrond is. Tijdens de klachtprocedure heeft de notaris op 10 mei 1996 alsnog de declaratie gespecificeerd. Het is betreurens- en klachtwaardig dat daartoe een klachtprocedure noodzakelijk was.
Klager neemt met de specificatie nog geen genoegen, maar ten onrechte. De specificatie van 10 mei 1996 vermeldt een genoegzame aanduiding van de in de jaren 1993 tot en met 1995 per dag verrichte werkzaamheden. Klager wenst te weten met wie de brieven zijn gewisseld en de besprekingen zijn gehouden, maar tot een zo vergaande specificatie is de notaris niet gehouden.
13.2.82 Veiling, partijdigheid, boedelnotaris tevens executeur, boedelbeschrijving
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 12 maart 1998, nr. 975/97, WPNR 6336 (1998), JBN 1999
Inhoud
Het is niet geoorloofd inboedel zonder toestemming van alle erfgenamen en zonder een boedelbeschrijving te hebben opgemaakt te veilen.
Feiten
De notaris is als boedelnotaris betrokken bij de afwikkeling van klaagsters grootmoeder. De notaris is door grootmoeder tot executeur en boedelberedderaar benoemd. Erflaatster heeft een woonhuis te Z voor een reële prijs verkocht aan haar zoon D onder voorbehoud van woonrecht op de langstlevende. D zou de koopprijs in termijnen voldoen en de levering zou pas na overlijden van de langstlevende plaatshebben. BV X stelt dat D begin jaren zeventig de rechten uit de koopovereenkomst aan BV Y heeft overgedragen. Aan deze overdracht kleefden gebreken. Tevens heeft de notaris de inboedel geveild zonder toestemming van alle erfgenamen.
Uitspraak
Het hof is genoegzaam gebleken dat de notaris minst genomen de schijn van partijdigheid over zich heeft afgeroepen door bij de afwikkeling van de nalatenschap er zonder meer van uit te gaan van de juistheid van het standpunt van BV X en klaagster niet voldoende bij de aan de orde zijnde problematiek te betrekken en haar standpunt onvoldoende serieus te nemen. Het hof onderschrijft het oordeel van de kamer inhoudende dat de notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door de inboedel te doen veilen zonder zich te vergewissen van de toestemming van alle erven, waaronder klaagster, en zonder tevoren een boedelbeschrijving op te maken. Argumenten zijn:
– volgens heersende opvatting is de executeur (naar oud recht) uitsluitend bevoegd tot verkoop zonder toestemming van de erven om legaten en schulden der nalatenschap te voldoen en in het geval dat een behoorlijk beheer van de nalatenschap de verkoop dringend vereist; hiervan is i.c. niet althans onvoldoende gebleken;
– de vrees dat de boedel schade zou lijden als gevolg van inbraak, diefstal en kraken vormde geen dringende reden tot verkoop: de notaris had de goederen kunnen laten opslaan
(wel heeft de notaris uit hoofde van zijn executeursbenoeming ook zonder boedelvolmacht van alle erfgenamen vertegenwoordigingsbevoegdheid);
– het betoog dat het tekort zou vergroten als de inboedel zou worden opgeslagen faalt: nu het woonhuis niet aan de BV toekwam was er geen tekort en de notaris had de erfgenamen op zijn minst in de gelegenheid moeten stellen om affectieve zaken tegen de geschatte waarde over te nemen;
– de notaris kan zich door aldus te handelen niet onttrekken van de wettelijke plicht om een boedelbeschrijving op te stellen. Volgt berisping.
13.2.83 Neerleggen opdracht, informatieplicht
Instantie en vindplaats
KvT Zutphen 23 april 1998, WPNR 6354 (1999)
Inhoud
De notaris heeft onzorgvuldig gehandeld ten opzichte van de klager en had duidelijker moeten zijn omtrent het neerleggen van zijn opdracht.
Feiten
De notaris probeert drie deelgenoten op een lijn te krijgen, hoewel één deelgenoot de notaris schrijft dat hij het niet meer ziet zitten.
Uitspraak
De notaris had het standpunt van klager dienen te respecteren. De antwoordbrief van de notaris van 14 augustus 1995 is onvoldoende duidelijk geformuleerd. In ieder geval blijkt daaruit niet ondubbelzinnig dat – anders dan de notaris stelt – de notaris zijn opdracht neerlegde. Ook is niet gebleken dat de notaris de broers van klager eigener beweging heeft geïnformeerd over de evenvermelde brief. De notaris is eerst weer actief bij de zaak betrokken geraakt toen op instigatie van één van zijn broers klager toch ging deelnemen aan gesprekken over de familieproblemen. Toen evenwel na drie gesprekken de notaris bleek dat hij niet verder kwam met betrekking tot familieproblemen had de notaris of zich moeten beperken tot de oplossing van het zakelijke probleem dan wel de broers moeten adviseren zich te wenden tot een andere notaris of een advocaat.
13.2.84 Houding boedelnotaris
Instantie en vindplaats
KvT Zutphen 23 april 1998, WPNR 6354 (1999)
Inhoud
Hoe dient de notaris te handelen in geval van onderlinge problemen tussen de erfgenamen?
Feiten
Nadat de zuster van klager de aan hem door haar en haar broer verleende volmacht had ingetrokken, stelt de notaris zich namens haar in verbinding met de door hen ingeschakelde makelaar inzake de verkoop van het hen toebehorende huis en met de bank inzake twee ervenrekeningen.
Uitspraak
Aan de zuster van de klager kan als belanghebbende niet het recht worden ontzegd om, al dan niet middels de notaris, zich hierover te laten informeren. De Kamer merkt op dat de notaris er beter aan had gedaan voortvarender te reageren op de inhoud van de zijdens de erven afkomstige correspondentie. In de onderhavige boedelscheiding is de notaris voorts in communicatieve zin tekort geschoten door niet het traject aan te geven waarlangs de erven de inmiddels ontstane problemen zouden kunnen trachten op te lossen.
13.2.85 Bewind, executele, boedelbeschrijving, informatieplicht, afgifte legaat, vruchtgebruik
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 23 april 1998, nr. 587 en 588/96, WPNR 6338 (1998)
Inhoud
Informatieplicht notaris en verplichtingen inzake bewind.
Feiten
Erflater benoemt notaris tot bewindvoerder en executeur. Erflater was in tweede echt gehuwd. De tweede echtgenote krijgt het vruchtgebruik van de hele nalatenschap gelegateerd, alsmede twee panden, de echtelijke woning en een vakantiehuis, dit legaat evenwel tegen inbreng van de waarde. Dochter C en zoon D zijn enige erfgenamen. Het bewind duurt voort totdat het legaat van het vruchtgebruik vervalt. De beide panden zijn met toestemming van de bewindvoerder verkocht en aangewend voor de aankoop van een flat en een ander pand. Daarna is de flat verkocht. De opbrengst daarvan is aan de tweede echtgenote ter beschikking gesteld. Later is ook het tweede pand verkocht. Het familiebedrijf is na overlijden van erflater verkocht en nadien failliet gegaan. Pas in 1995, zeven jaar na overlijden van de erflater, wordt een boedelbeschrijving gemaakt waarin geconstateerd wordt dat er niets meer is. De erfgenamen klagen erover dat de beide betrokken notarissen hen niet hebben ingelicht over de opeisbaarheid van de moederlijke erfdelen en de schenkingen. Voorts verwijten zij de notarissen nalatigheid in de uitoefening van hun functie.
Uitspraak
Onvoldoende is gebleken dat de notarissen de erfgenamen dusdanig hebben voorgelicht dat zij hun positie tegenover de tweede echtgenote bij onverkorte uitvoering van het testament van hun vader voldoende hebben kunnen begrijpen. Met name is niet gebleken dat de erven er genoegzaam van in kennis zijn gesteld dat hun vorderingen wegens overbedeling uit de nalatenschap konden voldoen en daartoe nalatenschapsgoederen waaronder onroerende goederen, te gelde konden maken en dat bij afgifte van de legaten zonder terzake een nadere regeling te treffen de voldoening van hun vorderingen uiterst twijfelachtig zou worden.
De notarissen zijn onderscheidenlijk als rechtens benoemde bewindvoerder en executeur en feitelijk als zodanig optredende functionaris in gelijke mate tuchtrechtelijk verantwoordelijk te houden voor de wijze waarop uitvoering aan de executele en het bewind is gegeven. Door in deze te handelen en/of na te laten, zoals de feiten uitwijzen, hebben zij de verantwoordelijkheid daarvoor gelijkelijk op zich genomen. Reeds om die reden acht het hof, wat betreft notaris Y, het niet als afzonderlijk feit tuchtrechtelijk laakbaar dat hij de uitvoering van zijn taken van executeur en bewindvoerder aan notaris X heeft overgelaten.
Gelet op het feit dat een legaat ook onder het oude recht door de Hoge Raad wordt beschouwd als een titel voor levering is, faalt het betoog van de notarissen dat voor een legaat onder het oude recht geen afgifte was vereist. Dat het vruchtgebruik bij notariële akte werd afgegeven was niet alleen van belang voor de legataresse maar ook in het belang van de erfgenamen. Uitsluitend op grond van die akte had naderhand de omvang van de vordering van de erfgenamen kunnen worden vastgesteld, nu de goederen en schulden van de nalatenschap die met het vruchtgebruik waren belast niet in een boedelbeschrijving waren opgenomen.
De notarissen wisten althans konden weten dat over een bepaald jaar een niet onaanzienlijk bedrag minder IB verschuldigd was. De notarissen hadden in hun hoedanigheid van bewindvoerder tot taak er op toe te zien dat dit bedrag door de belastingdienst aan de nalatenschap zou worden gerestitueerd dan wel door de legataresse werd geretourneerd. Dit hebben de notarissen ten onrechte nagelaten.
De notarissen zijn er ten onrechte van uitgegaan dat er geen werkzaamheden meer hoefden te worden verricht en dat het bewind daarom diende te worden beëindigd. Maatregel: berisping.
13.2.86 Geheimhoudingsplicht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 14 mei 1998, nr. 1051/97, WPNR 6354 (1999)
Inhoud
Welke stukken mag de notaris te zijner verdediging in het geding brengen?
Feiten
Klacht tegen notaris inzake boedelbehandeling. Klager zond een ‘Eindverslag afwikkeling erfenis X’ aan zijn mede-erfgenamen. Een van de erven zendt een exemplaar hiervan aan de notaris met verzoek om commentaar waaraan de notaris schriftelijk voldoet. Notaris brengt het ‘Eindverslag’ in het geding, maar weigert zijn commentaar aan klager te verstrekken.
Uitspraak
De notaris mocht het te zijner beschikking gekomen ‘eindverslag’ in de onderhavige tuchtrechtelijke procedure inbrengen. Anders dan klager, naar het hof begrijpt, bedoelt aan te voeren, doet zich onder de gegeven omstandigheden, in het licht van het hier genoemde handelen van de notaris dat diende ter toelichting van zijn verdediging als aangevallen partij in het geschil, geen situatie voor die door zijn plicht tot geheimhouding wordt bestreken.
13.2.87 Getuigen, testeervaardigheid
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 14 mei 1998, nr. 958/97, WPNR 6340 (1999)
Inhoud
Het passeren van testamenten met getuigen in de nevenkamer waarvan de schuifdeuren open staan, terwijl de intercom ook aan staat.
Feiten
A is in tweede echt gehuwd met B, blijkens akte van huwelijksvoorwaarden 29 december 1965 buiten iedere gemeenschap van goederen. Op 10 januari 1990 maakt A bij testament, opgemaakt ten overstaan van de notaris, een ouderlijke boedelverdeling tussen zijn tweede echtgenote en zijn beide zoons uit het eerste huwelijk, inhoudende dat alle activa en passiva van zijn nalatenschap aan zijn echtgenote worden toebedeeld, onder de verplichting om onder meer aan ieder van zijn andere erfgenamen wegens overbedeling schuldig te erkennen een bedrag in contanten gelijk aan de waarde van zijn of haar erfdeel. Bij een op 13 februari 1990 ten overstaan van de notaris verleden akte hebben A en B hun huwelijksgoederenregiem aldus gewijzigd dat tussen hen de wettelijke algehele gemeenschap van goederen zal bestaan. A overlijdt op 28 oktober 1990.
Klager en zijn broer zijn met hun mede-erfgenamen verwikkeld geweest in een civiele procedure, gevoerd voor de rechtbank te Alkmaar, teneinde een verklaring voor recht te verkrijgen dat het testament en de akte waarbij het huwelijksgoederenregiem werd gewijzigd, nietig zijn, althans niet rechtsgeldig tot stand zijn gekomen. De vordering is in twee instanties afgewezen. Klager stelt dat het testament van 10 januari 1990 is gepasseerd bij afwezigheid van getuigen en dat zijn vader te dien tijde zowel als ten tijde van het passeren van de akte 13 februari 1990 aan de ziekte van Alzheimer leed en niet in staat was zijn wil te bepalen, hetgeen aan de notaris bekend was. De notaris heeft niet die voorzichtigheid betracht die hij in zijn functie als notaris diende te betrachten.
Uitspraak
Het hof verenigt zich met het oordeel van de Kamer dat klager niet aannemelijk heeft kunnen maken dat bij de notaris twijfel had moeten rijzen omtrent de handelingsbekwaamheid van klagers vader en had moeten beseffen dat klagers vader ten tijde van het passeren van de akten op 10 januari 1990 en 13 februari 1990 niet of nauwelijks in staat was de consequenties van zijn handelingen te overzien.
De notaris heeft er blijk van gegeven zich zeer goed te herinneren hoe hij destijds gewoon was akten houdende uiterste wilsbeschikkingen te passeren. Hij heeft ter zitting van het hof verklaard dat de getuigen slechts dan aan tafel in de passeerkamer zaten indien zich bijzonderheden voordeden. In het onderhavige geval moet er van uit worden gegaan dat de getuigen niet in de passeerkamer aan tafel hebben gezeten, doch in de aangrenzende kamer zaten, aldus de notaris. Verder heeft de notaris verklaard dat de deur tussen beide ruimten open stond en dat, alvorens werd overgegaan tot het passeren van de akte, er een intercom werd ingeschakeld zodat de getuigen in de andere ruimte goed konden horen wat er tijdens het passeren werd gezegd. Blijkens de processen-verbaal van het getuigenverhoor in de eerder gevoerde civielrechtelijke procedure, konden de ten kantore van de notaris werkzame assistente en klerk, die meestal als getuigen optraden, de ondertekening van de akte door de comparant niet zien. Door middel van de intercom zouden de getuigen hetgeen gedurende het passeren werd besproken moeten kunnen horen, doch alleszins aannemelijk is dat zij daarbij werden afgeleid door hun werkzaamheden die zij plachten voort te zetten. Tot deze werkzaamheden behoorden onder meer het beantwoorden van telefoontjes en het ontvangen en te woord staan van bezoekers. Dit is temeer aannemelijk nu de assistente heeft verklaard dat haar als getuige wel eens dingen ontgingen omdat zij met haar werk bezig was. Het hof is van oordeel dat de notaris, door onder deze omstandigheden de akten houdende uiterste wilsbeschikkingen te passeren, blijk heeft gegeven van een verkeerd inzicht in de voorschriften die de wetgever aan de tegenwoordigheid van getuigen bij het passeren van die akten stelt. Uit art. 4:986 oud BW leidt het hof af dat getuigen moeten kunnen nagaan of de uiterste wil van de comparant in de akte is neergelegd. Daartoe moeten de getuigen tenminste in staat worden gesteld van nabij de voorlezing en de ondertekening van de akte waar te nemen. Aldus kunnen de getuigen ook de comparant gedurende het passeren gadeslaan en niet verbale reacties van de comparant waarnemen. De notaris dient erop toe te zien dat de getuigen niet van hun taak in dezen worden afgeleid. Indien aan deze eisen niet is voldaan kan niet worden gesproken van het verlijden van een akte in tegenwoordigheid van getuigen. Het hof is van oordeel dat de notaris onder de hiervoor geschetste omstandigheden waaronder de akten gewoonlijk werden gepasseerd, niet heeft voldaan aan voormelde uit de wet voortvloeiende eisen. Nu door de notaris niet is gesteld dat het passeren van de akte op 10 januari 1990 op een andere dan de beschreven wijze is verlopen, dient te worden geconcludeerd dat hij in het onderhavige geval onzorgvuldig heeft gehandeld. Dit leidt er toe dat dit onderdeel van de klacht gegrond is.
Het hof vernietigt de beslissing van de Kamer en verklaart de klachten ten dele gegrond en ten dele ongegrond als hiervoor gemeld en verklaart dat aan de notaris terzake van de gegrond verklaarde klacht, indien hij nog in functie was geweest, de maatregel van berisping zou zijn opgelegd.
Opmerking
Het nieuwe erfrecht kent niet meer de verplichting om getuigen bij het passeren van testamenten te laten compareren. Zie ook Hoge Raad 13 januari 2006, LJN: AU3712 (‘Open deurtje’).
13.2.88 Boedelkosten
Instantie en vindplaats
KvT Arnhem 2 juni 1998, WPNR 6354 (1999)
Inhoud
Kosten van boedelbehandeling: voor wiens rekening?
Feiten
Omdat vier erfgenamen onvoldoende medewerken aan de afwikkeling van de nalatenschap worden door de boedelnotaris op verzoek van klaagster extra werkzaamheden verricht. Voor wiens rekening?
Uitspraak
De in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap verrichte werkzaamheden van de notaris gedurende de periode dat de notaris boedelnotaris was, dienen ten laste te komen van de boedel, ook al zijn die werkzaamheden door gebrek aan medewerking van de andere vier erven voornamelijk op verzoek van klaagster verricht.
13.2.89 Legalisatie
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 11 juni 1998 nr. 961/97, WPNR 6354 (1999)
Inhoud
Een notaris mag afgaan op de kopie van een akte die is voorzien van een legalisatie door een andere notaris.
Feiten
Een notaris gaat af op een faxkopie van een gelegaliseerde handtekening. De notaris betaalt gelden uit op grond van een (fax-)kopie van een onderhandse volmacht en een andere onderhandse akte gedateerd 5 juli 1995.
Uitspraak
Het hof vermag verder niet in te zien dat de notaris niet op de rechtsgeldigheid van de akte van 5 juli 1995 had mogen vertrouwen omdat hij ‘slechts’ beschikte over een kopie van bewuste akte voorzien van legalisatie door notaris X. Dit geldt te meer nu niet is gesteld noch gebleken dat de kopie waarover de notaris beschikte enigerlei gebrek vertoonde.
13.2.90 Dienstplicht, successieaangifte
Instantie en vindplaats
Scheidsgerecht Amsterdam 19 juni 1998, WPNR 6354 (1999)
Inhoud
Een notaris mag geen medewerking verlenen aan een discutabele successieaangifte.
Feiten
Notaris was het niet eens met de successieaangifte. Hij werkte er toch aan mee en wijzigt slechts de woonplaatskeuze.
Uitspraak
De notaris had zich slechts kunnen distantiëren van een onjuiste aangifte door in het geheel niet meer aan de aangifte mee te werken. Door te handelen zoals aangegeven heeft de notaris te weinig afstand van de zaak genomen.
13.2.91 Draagplicht advocaatkosten, boedelkosten, weigerachtige deelgenoot
Instantie en vindplaats
Scheidsgerecht Leeuwarden 29 juni 1998, WPNR 6354 (1999)
Inhoud
In geval van onrechtmatig gedrag van een erfgenaam door zonder opgaaf van redenen te weigeren aan de verdeling medewerking te geven, mogen de in verband daarmee gemaakte advocaatkosten worden verrekend met hetgeen de betreffende erfgenaam uit de nalatenschap verkrijgt.
Feiten
Klager weigerde zonder opgave van redenen medewerking te verlenen aan de afwikkeling van de nalatenschap. De andere twaalf mede-erfgenamen schakelen daarop een advocaat in. Zijn de advocaatkosten als boedelkosten aan te merken? En mogen die kosten in mindering worden gebracht op het erfdeel van klager?
Uitspraak
Alle kosten die worden gemaakt ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap dienen in beginsel door de deelgenoten gezamenlijk te worden gedragen. Erfgenamen zijn evenwel jegens elkaar gehouden mee te werken aan de afwikkeling van de nalatenschap. De eisen van redelijkheid en billijkheid waardoor de rechtsverhouding tussen deelgenoten mede wordt beheerst, brengen mee dat die medewerking wordt verleend zodra dit geacht kan worden in het belang van de boedel te zijn.
De klager die zonder opgave van redenen die medewerking weigert, handelt onrechtmatig jegens zijn mede-erfgenamen en is daardoor verplicht de schade die de andere erfgenamen dientengevolge leiden, te vergoeden. De gemaakte advocaatkosten moeten worden aangemerkt als redelijke en in redelijkheid gemaakte kosten. Opmerking verdient dat de andere erfgenamen ook op grond van art. 3:171 bevoegd waren tot het instellen van een rechtsvordering tegen klager. De declaratie van de advocaat dient daarom te worden aangemerkt als vermogensschade door de andere erfgenamen geleden ten gevolge van het onrechtmatig handelen van klager. De vordering tot schadevergoeding van de andere erfgenamen op klager was voor verrekening met de vordering van klager uit hoofde van zijn legaat of zijn erfdeel vatbaar. De notaris mocht dus op goede gronden het bedrag van de declaratie van de advocaat in mindering brengen op hetgeen klager als erfgenaam/legataris toekwam.
Jaar 1999
13.2.92 Testeren in bijzijn van derden
Instantie en vindplaats
KvT Amsterdam 30 juni 1998, JBN 1998, 96, alsmede Hof Amsterdam 28 januari 1999, nr. 570/98, JBN 1999, 18
Inhoud
Het bespreken en verlijden van een testament in aanwezigheid van een bij testament bevoordeelde is in het algemeen in sterke mate af te raden, met name indien de erflaatster min of meer in een afhankelijkheidssituatie van de bevoordeelde verkeert. Er kunnen zich echter bijzondere omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen zijn derden toe te staan aanwezig te zijn bij het passeren.
Feiten
De notaris had in een ziekenhuis een testament gepasseerd, waarbij op uitdrukkelijk verzoek van de testatrice haar zuster aanwezig was. Bij dat testament werd aan die zuster een legaat toegekend van ƒ 200.000, mede bestemd voor haar broers en zusters. Dat legaat is tijdens de bespreking, die aan het passeren van het testament voorafging, door testatrice verhoogd. De zuster was bij deze bespreking aanwezig. Twintig dagen nadien overleed erflaatster. Mag bij het passeren van een testament een begunstigde aanwezig zijn? Klagers menen dat, ook al zou de begunstigde bij het testament haar mond houden tijdens het passeren van het testament, alleen al de aanwezigheid maakt dat de testateur niet in vrijheid kan spreken. Verder zou nog sprake zijn van een afhankelijkheidssituatie vanwege het feit dat de begunstigde zuster de testatrice in belangrijke mate verzorgde. De notaris besloot in dit uitzonderlijke geval de wens van de testatrice in te willigen, daarbij scherp in het oog houdende dat zij op eigen initiatief en zonder beïnvloeding haar wil kon uiten.
Uitspraak
De Kamer vindt dat het bespreken en verlijden van het testament in aanwezigheid van een bij testament bevoordeelde, in het algemeen in sterke mate is af te raden, met name indien – zoals in het onderhavige geval – de erflaatster min of meer in een afhankelijkheidssituatie van de bevoordeelde verkeert. Er kunnen zich echter bijzondere omstandigheden voordoen, welke aanleiding zijn voor de notaris de aanwezigheid van de betrokkene toe te staan. Uit hetgeen de notaris heeft aangevoerd en wat verder over de zaak is gebleken, deden deze omstandigheden zich inderdaad voor. De hiertoe strekkende wens van de erflaatster is zo overtuigend dat hij terecht heeft geoordeeld dat deze wens ingewilligd behoorde te worden. Niet is gebleken van ontoelaatbare beïnvloeding door de zuster.
Het Hof Amsterdam achtte het in het onderhavige geval niet laakbaar dat het testament is verleden in het bijzijn van een ander dan de getuigen. Het initiatief voor het maken van een testament is van erflaatster zelf uitgegaan. Erflaatster zelf heeft de notaris tot twee keer toe zeer uitdrukkelijk verzocht haar zuster bij het passeren van het testament aanwezig te laten zijn. Als reden gaf zij op dat zij, vanwege haar lopende echtscheiding, bang was dat er zaken zouden worden verduisterd. Daarom wilde zij dat haar zuster alles kon horen, zodat zij zou weten wat haar rechten zouden zijn. Op grond van bovenstaande acht het Hof het respecteren van die wens alleszins begrijpelijk en toelaatbaar.
13.2.93 Beslag, uitbetaling aandeel deelgenoot
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 4 maart 1999, nr. 703/98, WPNR 6401 (2000)
Inhoud
Een deel van de tot een ontbonden maar nog niet verdeelde gemeenschap behorende verkoopopbrengst van een onroerende zaak mag door de notaris niet zonder medewerking van de andere deelgenoot worden uitbetaald, ook niet ingevolge via zijn assuradeur verstrekt rechtskundig advies.
Feiten
Op 17 februari 1994 is ten behoeve van de vrouw voor een bedrag van ƒ 16.649,52 executoriaal beslag gelegd onder de notaris. Na aanvankelijk uitbetaling te hebben geweigerd heeft de notaris – overeenkomstig het standpunt van zijn assuradeur – bewilligd in uitbetaling aan de raadsman van de vrouw, nadat de vrouw had verklaard dat een bedrag van ƒ 16.649,52 toebehoort aan de man en kan worden afgeboekt van het totaalbedrag van ƒ 128.255,25 dat tot de onverdeelde boedel behoort en in depôt staat bij de notaris.
Uitspraak
De notaris heeft inzake het door de vrouw gelegde beslag aanvankelijk het civielrechtelijk juiste standpunt ingenomen dat hij niet tot betaling kon overgaan op grond van het feit dat het geld tot een onverdeeldheid behoorde. De notaris had moeten onderkennen dat het hem vervolgens via zijn assuradeur verstrekte rechtskundig advies, inhoudende dat hij wel tot betaling kon overgaan, onjuist was en had derhalve moeten vasthouden aan zijn eerder ingenomen standpunt. In tegenstelling tot hetgeen van de zijde van de notaris wordt betoogd, kan de vrouw als deelgenoot immers niet door het enkele afleggen van een (eenzijdige) verklaring, inhoudende – kort gezegd – dat een tot de ontbonden maar nog niet verdeelde gemeenschap behorend bedrag van ƒ 16.649,52 alleen aan klager als mede-deelgenoot toebehoort, bewerkstelligen dat laatstgenoemd bedrag geen deel meer uitmaakt van die onverdeeldheid en mitsdien vrijelijk aan beslaglegster, tevens de andere tot de gemeenschap gerechtigde, kan worden uitgekeerd. Voor een dergelijke ‘afstand’ is de medewerking vereist van klager als andere deelgenoot. Het hof oordeelt dat de notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.
13.2.94 Ruzieboedel, boedelnotaris, partijdigheid
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 18 maart 1999, nr. 815/98, WPNR 6401 (2000)
Inhoud
De kandidaat-notaris dient de standpunten van alle erfgenamen in ogenschouw te nemen, ook van de erfgenamen die geen medewerking verlenen.
Feiten
Een behandelende kandidaat-notaris neemt een partijdige houding aan.
Uitspraak
Bij onenigheid tussen partijen omtrent de verdeling van een boedel kan de kandidaat-notaris niet volstaan met slechts als ‘doorgeefluik’ tussen de erfgenamen te fungeren. In een situatie als de onderhavige leidt een dergelijke opstelling onvermijdelijk tot (nadere) conflicten tussen de erfgenamen. Bovendien is niet gebleken dat de kandidaat-notaris alleen maar de standpunten van betrokkenen over en weer heeft doorgegeven. Het hof is veeleer gebleken dat de kandidaat-notaris zich alleen de belangen van de broers en zusters van klager heeft aangetrokken. Het feit dat klager als enige erfgenaam niet wenste mee te werken en aan de notaris daarom geen boedelvolmacht had gegeven noch hem anderszins opdracht had gegeven de nalatenschap af te wikkelen, rechtvaardigt evenwel niet dat de kandidaat-notaris uitsluitend het standpunt van de andere erfgenamen in ogenschouw neemt. Het op zich laden van de schijn van partijdigheid valt ook de notaris te verwijten.
13.2.95 Informatieplicht, antispeculatiebeding
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 9 september 1999, nr. 243/99, WPNR 6401 (2000)
Inhoud
Het toezenden van een conceptakte met nieuwe bepalingen zonder begeleidende brief is in het onderhavige onvoldoende. Er had een begeleidende brief bij moeten zitten.
Feiten
De notaris neemt in de conceptakte van verdeling na echtscheiding met betrekking tot de echtelijke woning een anti-speculatiebeding op en voegt een aantal standaardvoorwaarden toe die niet waren overeengekomen.
Uitspraak
De notaris had kunnen voorzien dat hij problemen kon oproepen door een conceptakte met een bijgevoegde volmacht te versturen zonder een begeleidende brief. Gezien de beladen situatie tussen beide partijen bij de akte had hij er verstandig aan gedaan klaagster een toelichtende brief te sturen dan wel haar uit te nodigen voor een informatief gesprek.
13.2.96 Informatieplicht, successieaangifte
Instantie en vindplaats
KvT Maastricht 15 oktober 1999, WPNR 6401 (2000)
Inhoud
Mag een nadere successieaangifte zonder vooroverleg worden ingediend?
Feiten
Kort voor de akte van verdeling werd gepasseerd heeft de notaris zonder vooroverleg een nadere successieaangifte ingediend. Pas bij de eindafrekening kregen de erfgenamen daarvan kennis. Enige verpachte percelen land werden door de notaris in de successieaangifte voor de getaxeerde waarde aangegeven.
Uitspraak
De kamer is van oordeel dat de notaris dusdoende de erfgenamen c.q. klagers te laat heeft geïnformeerd. In aanmerking genomen dat de notaris deze nadere aangifte zonder overleg met de erfgenamen had ingediend om reden dat zulks naar de mening van de notaris geen langer uitstel duldde, had van hem mogen worden verwacht dat hij de erfgenamen direct daarna informatie had verschaft. Dat hij dit heeft nagelaten, acht de kamer verwijtbaar. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.
13.2.97 Rechercheplicht, verklaring van erfrecht
Instantie en vindplaats
KvT Haarlem 25 oktober 1999, WPNR 6401 (2000)
Inhoud
De notaris mocht het als zijn plicht beschouwen onderzoek in Indonesië in te stellen opdat in het kader van de rechtszekerheid een verklaring met maximale garantie omtrent een juiste inhoud zou kunnen worden afgegeven.
Feiten
Er trad grote vertraging bij de afgifte verklaring van erfrecht vanwege een onderzoek naar eventuele testamenten in Indonesië.
Uitspraak
De notaris heeft zorgvuldig gehandeld door in Indonesië te informeren naar een eventueel testament. Zulks impliceert evenwel naar het oordeel van de Kamer niet dat de notaris onnodig zorgvuldig heeft gehandeld. De notaris mocht het als zijn plicht beschouwen onderzoek in Indonesië in te stellen opdat in het kader van de rechtszekerheid een verklaring met maximale garantie omtrent een juiste inhoud zou kunnen worden afgegeven. Die verklaring regardeert immers de gehele nalatenschap en niet slechts het pand dat de erven – begrijpelijk – snel wensten te verkopen. Anders dan klager heeft betoogd, acht de Kamer het dus niet onredelijk dat de notaris teneinde een juiste verklaring op te kunnen stellen, in Indonesië navraag heeft gedaan. Dat de gevraagde informatie lange tijd op zich heeft laten wachten is geen omstandigheid die de notaris kan worden aangerekend.
13.2.98 Partijdigheid, informatieplicht, boedelnotaris, boedelkosten
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 4 november 1999, nr. 143/99, WPNR 6394 (2000)
Inhoud
Informatieverplichting notaris; optreden als boedelnotaris. Erfgenamen hebben zich niet verzet tegen optreden van de notaris als boedelnotaris. Derhalve moeten zijn kosten door alle erfgenamen worden betaald.
Feiten
De erflater heeft ten overstaan van de notaris bij notariële akte verklaard dat klaagsters zijn volledige spaartegoed in België heeft toegeëigend. Klaagsters verwijten de notaris dat hij als boedelnotaris en bemiddelaar is opgetreden, hoewel hij voormelde verklaring heeft vastgelegd, dat hij partijdige brieven stuurt, dat hij een afzonderlijk onderhoud weigert, dat hij pas laat klaagsters op de hoogte heeft gebracht van voormelde verklaring en dat hij alleen de belangen van de overige erfgenamen heeft behartigd.
Uitspraak
De notaris diende na overlijden van de vader van klaagsters het bestaan van de verklaring aan alle erfgenamen bekend te maken, ook al verleenden enkele erfgenamen daarvoor geen toestemming. De notaris had omtrent hetgeen tussen de erflater en de klaagsters in het verleden was gebeurd nader onderzoek moeten instellen. Door de toonzetting in de brief heeft de notaris minstens de schijn van partijdigheid op zich geladen. Ook door het enkel met enkele erfgenamen voeren van een afzonderlijk gesprek heeft de notaris de vereiste zorgvuldigheid niet in acht genomen. Een en ander betekend echter niet dat de notaris zijn positie als boedelnotaris niet had mogen aanvaarden. Voormelde verklaring staat daaraan niet in de weg. Klaagsters, die zich juridisch hebben laten bijstaan, hebben niet tegen de benoeming van de notaris als boedelnotaris geprotesteerd. De notaris had geen reden aan te nemen dat niet alle erfgenamen zijn positie als boedelnotaris zouden aanvaarden. Derhalve moeten de kosten van boedelafwikkeling door alle erfgenamen worden betaald. De notaris wordt berispt.
Opmerking
Zie over de boedelnotaris ook art. 9 en 18 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels, alsmede art. 4:146 lid 1, 197, 211 lid 5 BW en art. 677 Rv.
13.2.99 Informatieplicht, verrekening, kwijtschelding
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 4 november 1999 nr. 344/99, WPNR 6401 (2000)
Inhoud
Overleg is gewenst indien een vordering uit hypothecaire geldlening wordt verrekend met een schuld uit hoofde van een schenking.
Feiten
Na overlijden van erflater op 11 juli 1991 wordt het vermogen van zijn echtgenote ingevolge verzoek van erflater door een schoonzoon beheerd onder controle van de notaris.
Klaagster wendt zich tot de notaris met het verzoek een voorschot op haar moeders erfdeel te mogen ontvangen in de vorm van een renteloze lening. De 96-jarige moeder verstrekt daarop een hypothecaire lening van ƒ 20.000 voor de aankoop van een huis aan klaagster, één van haar zeven kinderen, hoewel door de overige kinderen met de notaris was afgesproken dat zij geen belangrijke giften van moeder zouden accepteren. Als de andere kinderen zich daarover bij de notaris beklagen adviseert de notaris moeder om alle kinderen ƒ 20.000 te schenken in twee termijnen in 1998 en 1999. Bij brief van 15 januari 1998 deelt de notaris aan klaagster mede dat haar schuld met deze schenking zal worden verrekend. Klaagster heeft geantwoord dat zij daar niet mee akkoord gaat maar de schenking in contanten wil ontvangen.
Uitspraak
Het hof oordeelt dat overleg tussen alle partijen – met name met klaagster – geboden was, temeer omdat kwijtschelding een tweezijdige rechtshandeling is.
Opmerking
Zo te zien kan geen sprake zijn van kwijtschelding indien een vordering uit hoofde van een geldlening wordt verrekend met een schuld uit hoofde van een schenking. Verrekening is geen tweezijdige rechtshandeling. Zonder nadere gegevens over de casus is de in het WPNR beschreven oordeel van het hof uiterst discutabel.
13.2.100 Verdelingsgeschil, rechercheplicht boedelnotaris
Instantie en vindplaats
College van Beroep 31 december 1999, WPNR 6401 (2000)
Inhoud
Partijen zijn het niet eens over de verdeling.
Feiten
Partijen verschillen van mening over de verdeling van de door echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap. De een vindt dat hij recht heeft op een bedrag dat krachtens erfrecht met een uitsluitingsclausule was verkregen; de ander stelt dat de een boedelbestanddelen heeft verzwegen. De notaris schrijft dat hij geen zinnige verdeling kan maken vanwege het geschil en eindigt met de woorden: ‘Wie van de twee moet ik nu geloven?’
Uitspraak
De notaris heeft zich te lijdelijk opgesteld. Van de notaris mag als door de rechtbank benoemde boedelnotaris worden verwacht niet alleen dat hij zo volledig mogelijk aannemelijk maakt wat tot het privévermogen behoort maar ook dat hij onderzoekingen doet naar de juistheid van de door zijn wederpartij betrokken stellingen. De notaris mag daarin niet afwachtend zijn. Van de notaris mag immers als boedelnotaris verwacht worden dat hij ieder van partijen de stellingen laat waar maken en dat hij zoveel als redelijkerwijze in zijn vermogen ligt daarnaar zelfstandig onderzoek doet.
Jaar 2000
13.2.101 Informatieplicht, vruchtgebruik
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 3 februari 2000, nr. 326/99, WPNR 6446 (2001)
Inhoud
Kan de notaris tijdens de boedelbehandeling zonder bezwaar aan vruchtgebruiker en hoofdgerechtigde algemene informatie geven omtrent hun rechten en verplichtingen?
Feiten
De hoofdgerechtigde verwijt de notaris dat hij buiten zijn tegenwoordigheid een informatief gesprek met de vruchtgebruiker had.
Uitspraak
Het is inherent aan de positie van de notaris dat hij met verschillende partijen afzonderlijk een gesprek kan voeren. Het hof is echter van oordeel dat de notaris zijn informatieplicht met zijn adviesfunctie heeft verward toen hij meende aan de hoofdgerechtigde geen algemene informatie omtrent de verhouding vruchtgebruiker-eigenaar te kunnen geven voordat de boedelafwikkeling voltooid is omdat hij alle gerechtigden neutraal moet adviseren. Dit geldt te meer nu hij aan de vruchtgebruiker wel reeds algemene informatie had verstrekt.
13.2.102 Opdracht, taak boedelnotaris
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 3 februari 2000, nr. 371/99, WPNR 6446 (2001)
Inhoud
Wat is de omvang van de opdracht aan de notaris?
Feiten
Kinderen van erflater uit diens eerste huwelijk verwijten de notaris dat hij hen te weinig informatie heeft verstrekt en dat hij heeft geweigerd inzicht te verschaffen over de samenstelling van de nalatenschap en de pensioengegevens.
Uitspraak
Het hof oordeelt dat de notaris de weduwe van erflater niet als zijn enige opdrachtgeefster mocht beschouwen en zich als boedelnotaris heeft gedragen door aan enige verzoeken van de kinderen die verder gingen dan het opstellen van een verklaring van erfrecht te voldoen. De notaris heeft zijn werkzaamheden te eng opgevat en in deze zaak niet gehandeld zoals een goed notaris betaamt.
13.2.103 Taak boedelnotaris, verkoop goederen, vernietiging verdeling
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 2 maart 2000, nr. 752/99, WPNR 6446 (2001)
Inhoud
De taak van een boedelnotaris als een derde (ex-partner) mogelijkerwijs alsnog eigendomsrechten verkrijgt op goederen die tot de nalatenschap behoren.
Feiten
Erflaatster overleed op 20 november 1994. Pas op 26 augustus 1996 is tengevolge van het vonnis van de rechtbank te Rotterdam de verdelingsovereenkomst vernietigd en zijn partijen veroordeeld over te gaan tot een nieuwe verdeling van de gemeenschap van zaken van partijen. De notaris, die de nalatenschap in opdracht van de zuster van erflaatster behandelt, gaat voort met de boedelafwikkeling in de wetenschap dat de ex-partner mogelijk een vordering op de nalatenschap had. De inboedelgoederen zijn verkocht zonder dat de ex-partner daarin is gekend.
Uitspraak
Het hof oordeelt dat de verkoop van de woning in beginsel niet laakbaar is: het was noodzakelijk om de woning van erflaatster te verkopen hetgeen ook met toestemming van de ex-partner is geschied. Nu ten tijde van het overlijden van erflaatster nog een procedure tot vernietiging van de verdelingsovereenkomst tussen haar en haar ex-partner aanhangig was, had de notaris maatregelen moeten nemen ter verzekering van de eigendomsrechten van de ex-partner en tot behoud van de goederen van de nalatenschap en de gemeenschap. Tengevolge van het vonnis van de rechtbank te Rotterdam was hij echter mede-eigenaar van de inboedel en zijn diens eigendomsrechten op de inboedelgoederen illusoir geworden. In zoverre heeft de notaris onjuist en daarmee laakbaar gehandeld.
13.2.104 Recherche, bevolkingsregister, onjuiste verklaring van erfrecht
Instantie en vindplaats
College van Beroep 4 april 2000, WPNR 6446 (2001)
Inhoud
Recherche bij opstellen verklaring van erfrecht.
Feiten
Een kandidaat-notaris laat na om bij de bevolkingsboekhouding navraag te doen omtrent een eerder huwelijk van erflater waardoor een onjuiste mededeling in de verklaring van erfrecht komt te staan.
Uitspraak
Hoewel de erfgenaam bij de terugzending van de boedelvolmacht een aantekening over een ander huwelijk van erflater had geplaatst, is in de verklaring van erfrecht slechts sprake van één huwelijk. Hieruit blijkt dat de kandidaat-notaris niet of onvoldoende heeft gereageerd op wat de erfgenaam hem mededeelde.
13.2.105 Decharge, intrekken klacht
Instantie en vindplaats
KvT Breda 17 april 2000, WPNR 6446 (2001)
Inhoud
Een notaris mag aan een handeling niet de voorwaarde verbinden dat klachten worden ingetrokken.
Feiten
De notaris behandelt de nalatenschap van de stiefmoeder van klager. Klager verzoekt de notaris om afgifte van een gouden ring en een geldsbedrag dat hij als erfgenaam van zijn eerder overleden vader van de erfgenamen van zijn stiefmoeder te vorderen heeft. De nalatenschap van zijn vader wordt behandeld door notaris X en eerder door diens ambtsvoorganger Y tegen wie klager een klacht heeft ingediend. De notaris heeft zich met zijn ambtgenoten verstaan hetgeen heeft geleid tot overmaking van een geldbedrag aan klager en deponering bij de notaris van de gouden ring. De notaris schrijft vervolgens aan klager dat hij dat bedrag mag behouden mits hij diens ambtgenoten en de erfgenamen van de stiefmoeder dechargeert en de klacht tegen zijn ambtgenoten onmiddellijk intrekt.
Uitspraak
In het geval van een finale afwikkeling in onderling overleg van een nalatenschap is een verzoek om dechargeverlening niet ongebruikelijk of onredelijk. Maar de notaris had aan het mogen behouden door klager van het aan hem overgemaakte bedrag niet de voorwaarde mogen verbinden dat hij de door hem ingediende klacht tegen twee andere notarissen onmiddellijk zou intrekken. De kamer oordeelt dat de notaris die laatste voorwaarde niet had mogen stellen, maar dat het te ver gaat de notaris samenspanning met zijn ambtgenoten te verwijten.
13.2.106 Uitsluitingsclausule, redresseren fout
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 25 mei 2000, nr. 1133/99, WPNR 6427 (2000)
Inhoud
Zodra een notaris op de hoogte raakt van een door hem in het verleden gemaakte fout, dient hij de fout te redresseren.
Feiten
Een echtpaar maakt in 1986 huwelijkse voorwaarden staande huwelijk bij de toen nog kandidaat-notaris, werkzaam op het kantoor van de notaris die hij later zou opvolgen. De bestaande gemeenschap van goederen wordt daarna verdeeld. Daarbij wordt een erfdeel van de vrouw in de nalatenschap van vader ten onrechte aan haar toegedeeld. Vader had het vruchtgebruik van zijn nalatenschap aan zijn vrouw gelegateerd en voorts een uitsluitingsclausule gemaakt. Later, in 1991, wordt de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen moeder en de kinderen verdeeld bij akte, verleden voor de notaris. In 1997 wordt echtscheiding uitgesproken tussen de klaagster en diens echtgenoot. De notaris wordt verweten dat hij geen rekening heeft gehouden met de uitsluitingsclausule bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
Uitspraak
De notaris had de fout moeten redresseren toen hij daarvan op de hoogte was. Dat was al het geval toen de huwelijkse voorwaarden staande huwelijk werden gepasseerd. In die akte is rekening gehouden met het aan moeder toekomende vruchtgebruik. Toen had de notaris kennis moeten nemen van de uitsluitingsclausule die in hetzelfde testament was opgenomen. De notaris had de fout uit 1987 moeten redresseren bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap in 1991. Toen had hij (nogmaals) dienen te beseffen dat de akte uit 1986 een misslag bevatte. De klacht is gegrond, toch geen maatregel.
13.2.107 Trage afhandeling, correspondentie
Instantie en vindplaats
KvT Zutphen 8 juni 2000, NM 2001, 4
Inhoud
De bewerkelijkheid van een boedel, drukte op kantoor of een kantoorverbouwing c.q. -verhuizing zijn geen geldige excuusredenen om een brief van een cliënt pas na elf maanden te beantwoorden.
Feiten
De notaris is belast met de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw X. Op 14 september 1998 schrijft klager een brief aan de notaris met het verzoek om een gedocumenteerde reactie op zijn in die brief gestelde vragen te geven. Op 21 december 1998 stuurt klager een rappelbrief; op 18 mei 1999 zendt klager opnieuw een brief aan de notaris met verzoek te reageren op zijn brieven van 14 september 1998 en 21 december 1998. Op 18 augustus 1999 reageert de notaris op de brief van klager van 14 september 1998. Naar aanleiding van die brief vraagt klager op 22 september 1999 aan de notaris om specificatie van de in rekening gebrachte kosten van afwikkeling. Op die brief heeft de notaris niet geantwoord. Klager verwijt de notaris dat hij nalatig is in het beantwoorden van zijn brieven. Als reden voor de vertraging in de beantwoording van de brieven van klager noemt de notaris de grote drukte op zijn kantoor en het feit dat er een verbouwing en verhuizing plaatsvond.
Uitspraak
De klacht is gegrond. De notaris had een en ander zo moeten organiseren dat een behoorlijke afdoening van zaken die hij in behandeling had, niet werd verhinderd. Dat het in het onderhavige geval om een bewerkelijke boedel ging, kan evenmin als verontschuldiging gelden. De kamer acht het aan de notaris te maken verwijt zo ernstig dat niet kan worden volstaan met deze constatering: berisping.
13.2.108 Geheimhoudingsplicht, inzage in boedeldossier
Instantie en vindplaats
KvT Arnhem 19 juni 2000, WPNR 6446 (2001)
Inhoud
De notaris heeft een eigen bevoegdheid te bepalen in hoeverre de geheimhoudingsplicht zich verzet tegen het ter inzage geven van stukken uit het dossier.
Feiten
Erflater, overleden op 23 mei 1995, liet vier kinderen uit zijn eerste huwelijk en twee kinderen uit zijn tweede huwelijk als erfgenamen achter. De afwikkeling van de nalatenschap, die met veel complicaties gepaard was gegaan, was in januari 1998 toen de notaris de boedelbehandeling van zijn ambtsvoorganger overnam, nog niet voltooid. Twee van de kinderen uit het eerste huwelijk verwijten de notaris dat hij niet het gehele boedeldossier ter inzage heeft gegeven.
Uitspraak
De notaris heeft een eigen bevoegdheid te bepalen hoever de geheimhoudingsplicht strekt en welke stukken uit een dossier hij dus wel en welke hij niet ter inzage kan geven. De kamer oordeelt dat de notaris geen onjuist gebruik van zijn geheimhoudingsplicht heeft gemaakt.
13.2.109 Zaakwaarneming, curator onbeheerde nalatenschap, wettelijke vertegenwoordiger, onderzoek vererving, redresseren fout
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 27 juli 2000, nr. 1027/99, NM 2001, 4
Inhoud
Ten onrechte baseert de notaris zijn optreden ten behoeve van de aanvankelijk onbekende erfgenamen op zaakwaarneming. Indien niemand aanspraak maakt op een (deel van een) opengevallen nalatenschap dient een curator over (dat deel van) de nalatenschap te worden benoemd. Zonder medewerking van die wettelijk vertegenwoordiger is geen (gedeeltelijke) verdeling van de nalatenschap of eigendomsoverdracht van daartoe behorende registergoederen mogelijk.
Feiten
Op 3 maart 1993 overlijdt erflaatster zonder bij testament over haar nalatenschap te hebben beschikt en zonder bloedverwanten in de rechte lijn na te laten zodat kloving van de nalatenschap plaatsheeft. De nalatenschap bestaat uit roerende en onroerende zaken, waaronder een pand aan de Z-singel te Y. Op 14 februari 1994 dient de notaris de aangifte successierecht in waarbij hij er van uitgaat dat er enkel erfgenamen in de vaderlijke linie bestaan. Deze erfgenamen worden daarbij vertegenwoordigd door de heren A en B. In de aangifte is het pand aan de Z-singel te Y gewaardeerd op ƒ 200.000, zonder voorafgaande officiële taxatie. In april 1994 is het pand aan de huurder verkocht voor ƒ 230.000.
Nadat de notaris de vaderlijke linie van de nalatenschap in 1994 had afgewikkeld en uitbetaald, blijken er nog erfgenamen in de moederlijke linie in leven te zijn. De notaris neemt het bureau voor genealogisch onderzoek van mevrouw C in de arm. Op 29 januari 1999 stuurt de notaris de 126 erven in de moederlijke linie (waaronder ook klagers) de slotafrekening toe. Daarin wordt onder meer in rekening gebracht gevoerde correspondentie c.q. besprekingen met Registratie en Successie te X en de heren A en B, mevrouw C en notaris D te W inzake het erfgenamenonderzoek. De notaris verzoekt de erven de meegezonden verklaring van kwijting en decharge te ondertekenen, waarin onder meer kwijting en decharge wordt verleend aan de heren A en B voornoemd en alle door hen – in hun hoedanigheid van zaakwaarnemers – uitgevoerde (rechts)handelingen inzake de afwikkeling van de nalatenschap worden bekrachtigd. Klagers hebben aan dit verzoek niet voldaan. Daarop vindt er op 23 maart 1999 een bespreking ten kantore van de notaris plaats. De notaris slaagt er tijdens die bijeenkomst niet in de bij klagers bestaande bezwaren weg te nemen. Van die bespreking maakt een ten kantore van de notaris werkzame kandidaat-notaris een verslag. De notaris zendt dit verslag aan alle erfgenamen. De notaris vernam pas na de indiening van de aangifte voor het recht van successie in 1994 dat er nog erfgenamen in de moederlijke linie in leven waren. De notaris betoogt dat zijn optreden ten behoeve van deze erfgenamen op zaakwaarneming kan worden gebaseerd.
Uitspraak
Het Burgerlijk Wetboek bevat in de artikelen 1172 en verder van Boek 4 bijzondere voorschriften voor onbeheerde nalatenschappen. Die situatie heeft zich in deze zaak voorgedaan. In de hiervoor bedoelde artikelen is bepaald dat indien een (deel van) een nalatenschap openvalt zonder dat iemand daarop aanspraak maakt, een curator benoemd dient te worden teneinde (een deel van) de nalatenschap te beheren en te vereffenen. De notaris had naar het oordeel van het hof in deze zaak de nodige stappen leidende tot de benoeming van een zogenoemde curator onbeheerde nalatenschap dienen te nemen.
Het verweer van de notaris dat hij niet op de hoogte was – en dat ook niet had behoeven te zijn – van het bestaan van mogelijke erfgenamen in de moederlijke linie, verwerpt het hof eveneens. De notaris is immers niet enkel ontslagen van zijn rechercheplicht indien in een opengevallen nalatenschap geen erfgenamen bekend zijn in de eerste drie groepen wettelijke erfgenamen. Pas indien, hoewel dit een moeilijk en tijdrovend onderzoek is, tot in de zesde graad van verwantschap met de erflater geen erfgenamen te vinden zijn, kan de notaris zich ontslagen achten van verder onderzoek. Op grond van het voorgaande zal het hof dit onderdeel van de klacht gegrond verklaren.
In deze zaak is de notaris in 1994 tot kloving van de nalatenschap overgegaan en is hij in 1994 tevens tot uitkering van het erfdeel van de erfgenamen overgegaan. Op het moment dat de nalatenschap daarvoor gereed ligt, kan de notaris overgaan tot kloving en mitsdien tot verdeling.
Het hof is echter van oordeel dat de nalatenschap in 1994 nog niet voor kloving of voor verdeling gereed lag. Immers door over te gaan tot kloving, maakt de notaris een zogenoemde verdeling. Teneinde te kunnen overgaan tot kloving had derhalve een juridisch vertegenwoordiger van de onbeheerde helft, te weten de curator onbeheerde nalatenschap, mee moeten werken aan de met de kloving gepaard gaande verdeling waarbij wordt vastgesteld welke goederen tot de ‘vaderlijke’ en welke goederen tot de ‘moederlijke’ nalatenschap behoren. De notaris had derhalve in deze zaak op grond van het ontbreken van een juridisch vertegenwoordiger van de erfgenamen in de moederlijke linie niet tot kloving kunnen overgaan, zodat deze handeling van de notaris als onjuist jegens de op dat moment nog onbekende erfgenamen van de moederlijke linie moet worden beoordeeld.
Het hof deelt het oordeel van de Kamer dat de notaris, zeker gezien de gecompliceerdheid van het onderzoek, te lang heeft gewacht met de inschakeling van een deskundige voor onderzoek naar eventuele erfgenamen in de moederlijke linie. Het hof is eveneens met de Kamer van oordeel dat de notaris in dezen een verwijt treft.
Met betrekking tot de werkzaamheden die A en B hebben verricht ten behoeve van de nalatenschap, is het hof van oordeel dat de kosten van deze werkzaamheden minst genomen mede door de erfgenamen in de moederlijke linie dienen te worden gedragen nu het onderzoek van A en B de erfgenamen in de moederlijke linie ten goede is gekomen.
De notaris heeft de eigendom van de tot de nalatenschap behorende registergoederen overgedragen zonder medeweten van (een vertegenwoordiger van) de erfgenamen in de moederlijke linie. Gezien het reeds hiervoor tot uitdrukking gebrachte oordeel dat de notaris er voor zorg had dienen te dragen dat een curator onbeheerde nalatenschap zou zijn benoemd voor het deel van de nalatenschap dat toekomt aan de erfgenamen in de moederlijke linie, dient dit onderdeel van de klacht derhalve gegrond verklaard te worden.
Dat de notaris in deze zaak heeft volstaan met een ‘vluchtige’ schatting van het registergoed aan de Z-singel te Y en geen officiële taxatie heeft laten verrichten, acht het hof met de Kamer onzorgvuldig jegens de erfgenamen en daarmee jegens klagers. Het verweer van de notaris dat geen van de op dat moment bekende erfgenamen een taxatie eisten en dat de notaris zich derhalve ontslagen achtte van het geven van een opdracht daartoe aan een beëdigd taxateur, snijdt naar het oordeel van het hof geen hout. Ook dit klachtonderdeel is mitsdien gegrond.
Partijen zijn het erover eens dat het besprekingsverslag van de bespreking van 23 maart 1999 enkel aan de erfgenamen in de moederlijke linie is toegezonden. Een en ander volgt uit het feit dat aan de erfgenamen in de vaderlijke linie reeds hun erfdeel was uitgedeeld en het verslag – op dat moment – voor hen niet van belang was. Het verwijt van klagers aan de notaris dat hij zonder goedkeuring of toestemming van klagers het besprekingsverslag van 23 maart 1999 aan alle erfgenamen in de moederlijke linie heeft verzonden, is naar het oordeel van het hof terecht. De notaris had het verslag voor commentaar aan klagers moeten voorleggen en had tevens toestemming dienen te vragen alvorens het verslag te verspreiden onder de erfgenamen in de moederlijke linie.
Het hof verklaart het hoger beroep van klagers tegen de beslissing van de kamer gedeeltelijk gegrond als hiervoor overwogen en vernietigt deze beslissing in zoverre en wijst het hoger beroep van klagers voor het overige af; het hoger beroep van de notaris tegen de beslissing van de kamer verklaart het hof ongegrond en het legt aan de notaris de maatregel van berisping op.
Opmerking
Het nieuwe erfrecht kent niet meer de figuur van de curator van een onbeheerde nalatenschap. Daarvoor is de vereffenaar (art. 4:202 e.v.) in de plaats gekomen.
13.2.110 Advies, bewind, informatieplicht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 27 juli 2000, nr. 43/99, WPNR 6446 (2001)
Inhoud
De taak van de notaris in geval van advisering in een nalatenschap.
Feiten
De bewindvoerder vraagt de notaris advies omtrent de verplichting tot uitbetaling van de ouderlijke erfdelen van klagers uit het bewindkapitaal. Klagers verwijten de notaris dat hij geen contact met hen opnam alvorens zijn advies uit te brengen.
Uitspraak
Klagers verwijten de notaris ten onrechte dat hij geen contact met hen opnam alvorens zijn advies uit te brengen. Voorts kan de notaris evenmin verweten worden dat hij buiten de vraagstelling van de bewindvoerder is getreden teneinde een oplossing te vinden voor de uiteenlopende standpunten van de erfgenamen met betrekking tot de uitkering van hun erfdelen. De notaris nam geen contact met de klagers op voordat hij zijn advies uitbracht omdat de bewindvoerder de opdrachtgever van de notaris was. De notaris zou veeleer laakbaar hebben gehandeld indien hij in zijn advies niet gezocht zou hebben naar een aanvaardbare oplossing voor alle gerechtigden, ook al trad hij daarbij buiten de vraagstelling van de bewindvoerder.
13.2.111 Inzage boedeldossier, advies KNB
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 27 juli 2000, nr. 40/00, WPNR 6446 (2001)
Inhoud
Er is geen sprake van klachtwaardig handelen als de notaris ter zake advies vraagt aan de KNB en in overleg met de KNB besluit tot een bepaald handelen.
Feiten
Na een briefwisseling tussen de gevolmachtigde van klager en de notaris door bemiddeling van de KNB, deelt de notaris de KNB mede dat hij voornemens is de andere erfgenamen daaromtrent te informeren, tenzij de KNB zulks afraadt. In overleg met de KNB besluit de notaris om de correspondentie met de gevolmachtigde van klager, nu daarop geen reactie is gevolgd, ter visie te leggen van de andere erfgenamen. Klager stelt dat de notaris aldus zijn ambtsgeheim heeft geschonden.
Uitspraak
Het verdient de voorkeur als de notaris, gezien de toonzetting van de brief van de gevolmachtigde, een eigen brief had opgesteld ten behoeve van de overige erfgenamen. Aldus had hij (extra) frictie tussen de erfgenamen kunnen vermijden ten gevolge van de toonzetting van die brief. Nu de notaris ter zake advies heeft gevraagd aan de KNB en in overleg met de KNB heeft besloten tot het door klager gewraakte handelen, kan dit niet als klachtwaardig worden bestempeld. Dit geldt te meer nu het advies van de KNB niet evident onjuist was, zodat geen sprake was van een advies dat de notaris geenszins had kunnen opvolgen.
13.2.112 Beheer boedelgelden, informatieplicht, legitieme, executeursbenoeming
Instantie en vindplaats
KvT ’s-Hertogenbosch, 14 september 2000, NM 2001, 6
Inhoud
Notaris laat na om alle erfgenamen/legitimarissen over het bestaan van een testament van erflater te informeren, maar geeft ten behoeve van een tweetal banken wel een verklaring van executele af, inhoudende dat niet gebleken is dat de legitimarissen niet in die benoeming berusten. De notaris behoort niet opzettelijk vaag te zijn. Tevens is de notaris tekort geschoten in een zorgvuldig boedelbeheer en in zijn wijze van communiceren met klaagster.
Feiten
A, overleden op 30 april 1990, heeft bij zijn testament zijn echtgenote, de moeder van klaagster, tot executeur benoemd. Op 14 respectievelijk 15 juni 1990 heeft de notaris ten behoeve van een tweetal banken, waar erflater met zijn echtgenote rekeningen aanhield, een verklaring van executele opgemaakt, waarin onder meer het volgende is vermeld: ‘Van enige verklaring van de kinderen/legitimarissen, dat zij niet in gemelde executeursbenoeming berusten, is niet gebleken.’ Ten tijde van de afgifte van deze verklaring had de notaris geen contact gehad met de klaagster, die niet op de hoogte was van de inhoud van het testament van erflater. De notaris was al vóór het overlijden op de hoogte van moeilijkheden in de onderlinge verhouding tussen de erfgenamen. Klaagster verwijt de notaris dat hij niet aan zijn informatieplicht jegens de erfgenamen heeft voldaan. Voorts heeft hij de boedelgelden niet naar behoren beheerd. De notaris heeft brieven niet gelezen en in het algemeen niet adequaat gehandeld en gereageerd en tenslotte gedreigd dat hij, indien klaagster haar klacht niet zou intrekken, de rechtbank zou verzoeken een andere notaris aan te wijzen ter verdere afwikkeling van de boedel.
Uitspraak
Het belang van de erfgenamen brengt mee dat zij door de notaris in ieder geval op de hoogte hadden moeten worden gesteld van het bestaan van het testament. De notaris had zich ervan moeten vergewissen of zij van het bestaan van het testament afwisten. Het is onzorgvuldig dat hij de kinderen/legitimarissen over de executeursbenoeming niet heeft geconsulteerd. Dit klemt temeer nu hij op de hoogte was van de problemen die speelden in de familie. Zijn verklaring dat hij in het belang van de moeder van klaagster bewust de aangehaalde volzin heeft opgenomen in de verklaringen van executele, snijdt geen hout. De notaris had niet alleen haar belang te dienen. Het ligt in het algemeen op de weg van een notaris om in zulke omstandigheden duidelijkheid te bieden, niet om opzettelijk vaag te zijn.
Gelet op alle omstandigheden rondom de nalatenschap, lag een snelle afwikkeling allerminst voor de hand. Door de erven is meermalen vergeefs verzocht om een door de bank opgesteld overzicht van de cumulatieve rentegroei van het door de notaris beheerde geld. Klaagster heeft de notaris er regelmatig op gewezen dat er meer rente te genereren was. Dat hij zich daarvoor niet heeft ingespannen getuigt niet van een zorgvuldig beheer over boedelgelden. Inzake het ongelezen laten van brieven met als (door de notaris op zichzelf niet weersproken) verklaring ‘ik lees geen lange brieven’, schiet de notaris ten opzichte van zijn clientèle tekort. Tenslotte is het onbehoorlijk dat de notaris in een brief aan klaagster meedeelde niet meer te willen optreden als boedelnotaris, indien zij haar tegen hem ingediende klacht niet zou intrekken. De Kamer acht de klachten gegrond en legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op.
13.2.113 Informatieplicht
Instantie en vindplaats
KvT Zutphen 6 oktober 2000, WPNR 6446 (2001)
Inhoud
Notaris laat klager ondanks vele verzoeken ten onrechte in het ongewisse over de werkelijke stand van zaken en laat na een behoorlijk antwoord op zijn vragen aan klager te geven.
Feiten
In oktober 1996 overleed de moeder van klager. Een halfbroer blijkt executeur te zijn. Hij voert ook het bewind over een broer van klager. Op 30 september 1999 bezocht klager het notariskantoor. Ondanks wel veertig telefoongesprekken en diverse toezeggingen ontving klager nimmer antwoord op zijn vragen. Op 29 augustus 2000 stuurt de notaris een brief aan klager waarin hij uitleg geeft over de gang van zaken, erkent niet met de meeste zorg jegens klager te hebben gehandeld en daarvoor excuses aanbiedt.
Uitspraak
De kamer stelt voorop dat het er niet om gaat of de notaris de nalatenschap van de moeder van klager behoorlijk heeft behandeld. Evenmin is aan de orde of hij op de juiste manier is opgetreden bij het opmaken van de beschrijving door de bewindvoerder. De notaris is niet met de boedelbehandeling belast. Met de boedelbeschrijving ter zake van het bewind over klagers broer heeft klager niet van doen. De notaris heeft naar aanleiding van de verzoeken om informatie echter niet gehandeld zoals van hem verwacht had mogen worden. In feite heeft hij geen enkele moeite genomen om te proberen klager op zijn vragen van een behoorlijk antwoord te voorzien. De kamer legt ter zake de maatregel van waarschuwing op.
13.2.114 Boedelnotaris en adviseur
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 19 oktober 2000, nr. 133/00, NM 2001, 5, PW 2001, nr. 21306
Inhoud
De boedelnotaris die gaandeweg partijadviseur van één erfgenaam bij de afwikkeling wordt dient aan partijen voldoende kenbaar te maken op welk moment hij zijn positie als boedelnotaris heeft prijsgegeven.
Feiten
Op 18 mei 1998 overlijdt erflater X als erfgenamen nalatende zijn vier kinderen en zijn partner, mevrouw Y, die tevens tot executrice is benoemd. De notaris heeft zorggedragen voor het opstellen van een samenlevingsovereenkomst tussen erflater en diens partner en heeft voorts op 29 april 1996 het testament van erflater gepasseerd. Op verzoek van mevrouw Y heeft de notaris de successieaangifte opgesteld en ingediend en de boedelverdeling ter hand genomen. Toen tussen de kinderen en mevrouw Y geschillen ontstonden hebben de kinderen zich voor advies tot notaris Z gewend. Deze heeft bij brief van 5 november 1998 aan de notaris voorgesteld om als tweede boedelnotaris op te treden hetgeen de notaris heeft afgewezen. In mei 1999 hebben de kinderen advocaat W ingeschakeld. Op 6 september 1999 hebben de kinderen in kort geding afgifte van een aantal bescheiden van mevrouw Y gevorderd. In dat kort geding werd mevrouw Y bijgestaan door de notaris. Met ingang van 6 september 1999 treedt notaris Z als boedelnotaris op.
De kinderen van erflater verwijten de notaris dat hij niet als boedelnotaris is afgetreden op het moment dat hij als adviseur van mevrouw Y ging optreden. De notaris stelt zich op het standpunt dat hij voor één partij kan optreden mits dit kenbaar is aan de wederpartij.
Uitspraak
In deze zaak geldt als uitgangspunt dat indien een notaris tijdens de afwikkeling van een nalatenschap de stap maakt van boedelnotaris naar individuele belangenbehartiger van een of meer (maar niet alle) erfgenamen, hij vervolgens het moment van rolverwisseling uitdrukkelijk aan partijen kenbaar maakt. De notaris betoogt dat hij reeds bij aanvang van zijn werkzaamheden aan klagers kenbaar heeft gemaakt dat indien zij de door hem, notaris, opgestelde stukken in twijfel zouden trekken, hij niet langer als boedelnotaris zou kunnen optreden en dat de notaris zich dan nog enkel aan de zijde van mevrouw Y, die een beroep deed op deze stukken, zou scharen. Dit betoog treft geen doel. Ondanks het verbinden van een voorwaarde aan zijn werkzaamheden als boedelnotaris had de notaris duidelijk dienen te maken aan klagers dat deze voorwaarde door de brief van 2 juni 1999 van mr. W was vervuld en dat hij zich derhalve genoodzaakt zag zijn positie als boedelnotaris prijs te geven. Voorts heeft de notaris zich beroepen op de brieven van mr. W van 2 juni 1999 en van 5 juli 1999. In eerstgenoemde brief heeft mr. W namens klagers het verblijvensbeding, zoals opgenomen in de voor de notaris verleden samenlevingsovereenkomst tussen erflater en mevrouw Y van 29 april 1996, betwist. In laatstgenoemde brief schrijft mr. W het navolgende: ‘Zie ik het goed, dan treedt u thans op als raadsman/gemachtigde van mevrouw Y en is er geen sprake meer van dat u als neutraal boedelnotaris de zaken behartigt van alle erfgenamen. In den vervolge zal ik u dan ook zo beschouwen; voor de verdere afwikkeling van de zaak heeft een en ander natuurlijk betekenis.’ Hoewel voorgaande passage aangeeft dat van de zijde van mr. W de notaris vanaf 5 juli 1999 werd beschouwd als zijnde partijadviseur van mevrouw Y, ontslaat dit de notaris niet van zijn verplichting om uitdrukkelijk duidelijkheid te verschaffen omtrent de door hem in te nemen dan wel ingenomen positie ten opzichte van partijen.
Het Hof concludeert dat de notaris onvoldoende kenbaar heeft gemaakt aan partijen op welk moment hij zijn positie als boedelnotaris heeft prijsgegeven en acht de geconstateerde onzorgvuldigheden dusdanig ernstig dat terzake aan de notaris de maatregel van waarschuwing dient te worden opgelegd.
Opmerking
Zie over de boedelnotaris ook art. 9 en art. 18 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels, alsmede art. 4:146 lid 1, 197, 211 lid 5 BW en art. 677 Rv.
13.2.115 Boedelnotaris, beëindiging opdracht
Instantie en vindplaats
KvT Assen 21 oktober 2000, WPNR 6446 (2001)
Inhoud
Beëindiging werkzaamheden als boedelnotaris.
Feiten
Notaris weigert zijn ontslag als boedelnotaris te aanvaarden aangezien het standpunt van andere erfgenamen nog niet duidelijk is.
Uitspraak
Klager verwijt de notaris dat hij zijn ontslagverlening niet wenst te aanvaarden. De kamer oordeelt dat de notaris terecht naast de belangen van klagers echtgenote tevens de belangen van de overige erfgenamen in het oog houdt en het aldus onjuist en onverantwoord acht wanneer hij zijn taak als notaris direct zou hebben beëindigd.
Opmerking
Zie over de boedelnotaris ook art. 9 en art. 18 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels, alsmede art. 4:146 lid 1, 197, 211 lid 5 BW en art. 677 Rv.
13.2.116 Trage afwikkeling
Instantie en vindplaats
KvT Arnhem 27 oktober 2000, WPNR 6446 (2001)
Inhoud
Het is te laat om pas drie maanden na een bespreking waarin men overeenstemming tussen de erfgenamen bereikt over de verdeling van de nalatenschap, te komen met de schriftelijke vastlegging daarvan.
Feiten
Op 8 april 1999 heeft ten kantore van de notaris een bespreking plaats die tot overeenstemming tussen de erfgenamen omtrent de verdeling heeft geleid. De notaris zegt toe op korte termijn daarna zorg te dragen voor het opstellen van een conceptakte van verdeling. Pas bij brief van 15 juli 1999 bevestigt de notaris de inhoud van de bespreking van 8 april 1999 schriftelijk aan de erfgenamen. De uitwerking van het compromis in een concept-verdelingsakte is achterwege gebleven. Door de opgetreden vertraging is opnieuw discussie tussen de erfgenamen ontstaan en achtte klaagster zich niet meer gebonden aan het bereikte compromis.
Uitspraak
De kamer acht het aannemelijk dat bij een zorgvuldige en voortvarende afhandeling er vermoedelijk bij de verdere afwikkeling van de nalatenschap geen complicaties zouden zijn opgetreden. De kamer legt de notaris de maatregel van waarschuwing op.
13.2.117 Beheer, bewaarneming, zoekraken nalatenschapsgoederen
Instantie en vindplaats
KvT Amsterdam 1 december 2000, WPNR 6446 (2001)
Inhoud
De verantwoordelijkheid voor de bewaring van stukken en voorwerpen op een notariskantoor berust in de eerste plaats bij de notarissen en niet bij de behandelende kandidaat-notaris.
Feiten
Persoonlijke bezittingen, waaronder kostbaarheden, van de overledene blijken wanneer klaagster afgifte daarvan verzoekt onvindbaar. De kandidaat-notaris zegt dat hij deze voorwerpen in het archief van het kantoor heeft opgeborgen bij gebreke van een kluis. Ondanks intensieve zoekacties is niets teruggevonden.
Uitspraak
De verantwoordelijkheid voor de bewaring van stukken en voorwerpen op een notariskantoor berust in de eerste plaats bij de notarissen en niet bij de behandelende kandidaat-notaris. De kamer oordeelt dat de notarissen ter zake aansprakelijk zijn en stelt ambtshalve een onderzoek in met betrekking tot de vraag hoe zij zich van hun zorgplicht ten aanzien van bewaring van stukken en voorwerpen op hun kantoor hebben gekweten.
Jaar 2001
13.2.118 Overdracht dossier, boedelnotaris tevens bewindvoerder
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 15 maart 2001, nr. 404/00, NM 2001, 10
Inhoud
De notaris die het dossier overdraagt aan een collega zonder medeweten belanghebbende, draagt daardoor medeverantwoordelijkheid voor eventueel door collega gemaakte fouten.
Feiten
Boedelnotaris, tevens bewindvoerder, draagt het dossier over aan andere notaris binnen dezelfde maatschap zonder medeweten klaagster. Collega maakt fouten.
Uitspraak
Het Hof oordeelt dat de klacht terzake van de overdracht van de boedelbehandeling door de notaris – tevens bewindvoerder – aan een collega binnen de maatschap gegrond is. De notaris heeft de overdracht alleen met een medebewindvoerder besproken en klaagster was van die afspraak niet op de hoogte. De notaris draagt daardoor mede verantwoordelijkheid voor eventuele fouten die zijn gemaakt in het dossier.
De collega die aangiftes voor het successierecht in België verzorgt, heeft daarmee de indruk gewekt dat hij kennis van het Belgische recht heeft en wordt geacht (mede) de verdere fiscale behandeling van die aangiftes voor zijn verantwoordelijkheid te hebben genomen. Dit geldt te meer nu de collega deel uitmaakte van een kantoor dat (eveneens) de indruk heeft gewekt dat het behandelen van vraagstukken naar Belgisch recht tot de meerwaarde van het kantoor kan worden gerekend. Het Hof legt aan beide notarissen de maatregel van berisping op.
13.2.119 Verklaring van erfrecht, recherche, geheimhoudingsplicht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 19 april 2001, 656/00, NM 2001, 10 WPNR 6457 (2001)
Inhoud
Afgifte verklaring van erfrecht dient te zijn gebaseerd op voor alle notarissen kenbare en controleerbare gegevens.
Feiten
Onbekend; zie uitspraak.
Uitspraak
De door een notaris af te geven verklaring van erfrecht vervult in het maatschappelijk verkeer een belangrijke rol. Immers ofschoon de verklaring van erfrecht geen dwingende bewijskracht heeft ten aanzien van de vraag wie als erfgenaam moet worden aangemerkt geeft deze wel aan erfgenamen en/of de executeurs toegang tot de in Nederland gelegen boedelbestanddelen van de nalatenschap. Tevens bewerkstelligt een zodanige verklaring dat een derde die daarop afgaat te dien aanzien als te goeder trouw geldt. Een verklaring van erfrecht wordt door een notaris afgegeven aan iedere belanghebbende die daarom verzoekt. Dit brengt mee dat iedere notaris een verklaring van erfrecht moet kunnen afgeven voor ongeacht welke nalatenschap. Een verklaring van erfrecht behoort dan ook te worden gebaseerd op feitelijke gegevens die ook voor tenminste andere notarissen kenbaar en controleerbaar zijn. Niet juist is dat een notaris in een verklaring van erfrecht zijn slotsom ten aanzien van de vraag wie als erfgenaam moet worden aangemerkt, baseert op feitelijke gegevens die voor deze conclusie onontbeerlijk maar voor andere notarissen niet kenbaar zijn. In casu had de notaris zich mede gebaseerd op informatie die onder zijn geheimhoudingsverplichting valt.
13.2.120 Ontruiming, inventarisatie inboedel
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 19 april 2001, nr. 601/00
Inhoud
Hoewel de notaris wist dat klaagster niet bereid was tot verdeling van de inboedel was afgifte van de sleutels van het registergoed aan de overige erfgenamen in dit geval gerechtvaardigd door de grote tijdsdruk vanwege de levering van het betreffende registergoed.
Feiten
Op 25 oktober 1996 diende het registergoed leeg en ontruimd te worden geleverd aan koper. De erfgenamen, waaronder klaagster, konden geen overeenstemming bereiken over de verdeling van de nalatenschap. De notaris heeft de sleutels van het registergoed aan de overige erfgenamen afgegeven om het te ontruimen.
Uitspraak
Het Hof oordeelt dat deze gedragslijn in beginsel niet juist is, maar in casu gerechtvaardigd was vanwege de tijdsdruk. De door de overige erfgenamen opgestelde lijsten van opslag van de roerende zaken kunnen bovendien vergeleken worden met het proces-verbaal van constatering.
13.2.121 Testeervaardigheid, ouderlijke boedelverdeling, legitieme, berusting
Instantie en vindplaats
KvT Zutphen 8 juni 2000, NM 2001, 4 en Hof Amsterdam 17 mei 2001, nr. 638/00, NM 2001, 7/8
Inhoud
Een notaris heeft een ruime beoordelingsmarge waar het er om gaat vast te stellen of de persoon, die een testament laat opmaken, beseft wat hij daarin laat vastleggen. De notaris had de kinderen moeten vragen of zij in het testament van hun eerder overleden moeder berusten vooraleer uit de nalatenschap een woning wordt overgedragen. Langstlevende beschikkingsbevoegd op grond van niet aantastbare enig erfgenaamschap met subsidiaire ouderlijke boedelverdeling.
Feiten
Op 20 april 1993 overlijdt mevrouw A die in gemeenschap van goederen gehuwd was met B, beiderzijds in eerste echt. Bij haar testament van 3 juni 1982 heeft zij haar echtgenoot tot enig erfgenaam benoemd dan wel ingeval legitimarissen hierin niet berusten, een ouderlijke boedelverdeling gemaakt, waarbij alle tot haar nalatenschap behorende activa, waaronder de echtelijke woning, aan haar echtgenoot zijn toebedeeld. Het echtpaar had zes kinderen. In april 1994 is B na een herseninfarct verhuisd naar een verpleegtehuis. Op 7 juni 1994 heeft B ten overstaan van de notaris een nieuw testament gemaakt. Op 22 september 1994 passeert de notaris een akte waarbij B de voormalige echtelijke woning overdraagt aan zijn zoon C, zulks onder voorbehoud van het zakelijk recht van gebruik en bewoning. Op 10 mei 1998 overlijdt B in het verpleegtehuis. Klager, een broer van C, stelt vragen bij het feit dat de notaris op 7 juni 1994 het testament van zijn vader heeft gepasseerd, die na een zwaar herseninfarct naar een verpleegtehuis was verhuisd, halfzijdig verlamd en dementerend was. Voorts verwijt hij de notaris dat hij op 22 september 1994 de akte van overdracht van de voormalige echtelijke woning aan zijn broer C heeft gepasseerd.
Uitspraak
De kamer oordeelt dat de notaris met betrekking tot het opmaken van het testament geen verwijt treft. Een notaris heeft een ruime beoordelingsmarge waar het er om gaat vast te stellen of de persoon, die een testament laat opmaken, beseft wat hij daarin laat vastleggen. De enkele omstandigheid dat de testateur in een verpleegtehuis is opgenomen, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat hij niet meer in staat zou zijn om zijn wil te bepalen en deze duidelijk te maken.
Met betrekking tot de overdracht van de voormalige echtelijke woning oordeelt de kamer dat de notaris anders heeft gehandeld dan in zijn ambt betaamt. Hij had naar het oordeel van de kamer eerst moeten onderzoeken of de andere kinderen van klagers vader in het testament van hun moeder hadden berust. Immers, eerst wanneer dat het geval zou zijn geweest, kon klagers vader de eigendom van de onroerende zaak aan een derde overdragen zonder dat achteraf nog nietigheid kan intreden.
Het Hof onderschrijft het oordeel van de Kamer dat de notaris met betrekking tot het opmaken van het testament van B op 7 juni 1994 geen verwijt treft. Het testament van de moeder van klagers bevat – kort gezegd – een ouderlijke boedelverdeling. Op grond van het bepaalde in art. 1170 Boek 4 Burgerlijk Wetboek (BW) kan deze verdeling worden vernietigd indien het erfdeel van (één der) de legitimarissen voor meer dan een vierde is benadeeld. Indien deze situatie zich zou voordoen, zou een titelgebrek bij de levering van voornoemd registergoed aan de orde kunnen zijn. In casu is zulks echter niet het geval daar de moeder van klagers in haar testament onder II het navolgende heeft opgenomen: ‘Voor het geval een of meer mijner afstammelingen zich – met vrucht in rechte – tegen één of meer van de sub I gemaakte beschikkingen verzet/verzetten, bepaal ik als volgt: maak ik een boedelverdeling als hiervoor gemeld, doch zal de uitkering terstond in contanten moeten worden voldaan.’ Door voorgaande bepaling is de in het testament van klagers’ moeder opgenomen ouderlijke boedelverdeling niet aantastbaar op grond van art. 1170 Boek 4 BW. Aldus is de beschikkingsbevoegdheid van de vader van klagers niet uit hoofde van de in genoemd art. bedoelde benadeling aantastbaar en was laatstgenoemde derhalve bevoegd te beschikken over genoemd registergoed. De andere kinderen om berusting vragen was dus niet nodig.
13.2.122 Inspanningsverbintenis, resultaatsverbintenis, boedelnotaris
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 31 mei 2001, nr. 966/00
Inhoud
Inspannings- of resultaatsverbintenis bij boedelafwikkeling?
Feiten
Niet bekend.
Uitspraak
Als uitgangspunt bij de afwikkeling van nalatenschappen heeft te gelden dat op de notaris een inspanningsverbintenis rust en niet een resultaatsverbintenis, omdat in dergelijke zaken de notaris door de erfgenamen in staat dient te worden gesteld zijn werkzaamheden, waaronder bevorderen van een taxatie van een enig goed, te kunnen uitoefenen. Erfgenamen dienen, om afwikkeling van de nalatenschap te bereiken, hiertoe hun medewerking te verlenen, van welke medewerking de notaris afhankelijk is.
13.2.123 Declaratiegeschil
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 14 juni 2001, nr. 1027/00
Inhoud
Wie is bevoegd terzake van geschillen over de nota?
Feiten
Tussen de notaris en de cliënt is een geschil over de nota ontstaan.
Uitspraak
Het hof is van oordeel dat ingevolge art. 55 lid 2 Wet op het notarisambt een geschil over de hoogte van declaraties door de meest gerede partij aan de voorzitter van het bestuur van de ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie kan worden voorgelegd. De ringvoorzitter toetst volledig. Tegen de beslissing van de ringvoorzitter staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hof kan een dergelijk geschil slechts marginaal toetsen. Het hof komt na marginale toetsing tot het oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die tot het oordeel nopen dat de notaris in redelijkheid niet tot zijn declaraties had kunnen komen.
13.2.124 Rentevergoeding, voldoening declaratie uit boedelgelden
Instantie en vindplaats
KvT Zutphen 18 juni 2001, NM 2002, 9 (klacht in hoger beroep niet ontvankelijk wegens termijnoverschrijding; zie Hof Amsterdam 21 maart 2002, nr. 675/01)
Inhoud
Moet de werkelijk genoten rente op een derdenrekening van de notaris aan de rechthebbende worden toebedeeld? Verrekening declaratie uit boedelgelden is niet toegestaan zonder toestemming van de erfgenamen.
Feiten
Klaagsters stellen dat de notaris nalatig heeft gehandeld door de rente welke over geld van de nalatenschap was opgebouwd gedurende de maand dat dit geld op de derdenrekening van de notaris had gestaan, onverdeeld te laten. Voldoening van de declaratie uit boedelgelden.
Uitspraak
De Kamer verwerpt het verweer van de notaris dat bij het opstellen van de conceptverdelingsakte niet duidelijk was hoe lang het geld op de derdenrekening zou staan. De erfgenamen hebben bij de verdeling van een nalatenschap recht op alle daarover opgebouwde rente, aldus de Kamer. Tevens oordeelt de Kamer dat het eigenmachtig incasseren van de declaratie niet valt onder de strekking van de door de erfgenamen verleende volmachten. De declaratie mag alleen uit de gelden van de nalatenschap worden voldaan, indien (één of meer) erfgenamen daarvoor toestemming of opdracht hebben gegeven. De Kamer verklaart de klachten gegrond maar legt geen maatregel op.
13.2.125 Vertegenwoordiging, juridisch geschil, benaderen erfgenamen
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 9 augustus 2001, nr. 1113/00
Inhoud
Mag een notaris rechtstreeks met erfgenamen contact opnemen?
Feiten
De notaris had rechtstreeks met erfgenamen contact opgenomen hoewel deze een vertegenwoordiger hadden.
Uitspraak
Een notaris heeft naar het oordeel van het hof de bevoegdheid om, indien dit in het belang van de afwikkeling van een nalatenschap nuttig of noodzakelijk lijkt, rechtstreeks met de erfgenamen contact te zoeken ten einde te kunnen overleggen. De omstandigheid dat de erfgenamen een derde hebben gemachtigd hen te vertegenwoordigen in de afwikkeling van de nalatenschap, doet aan het voorgaande niet af. Mede gelet op de verstoorde familieverhoudingen heeft de notaris zorgvuldig gehandeld door advies te vragen aan het Notarieel Juridisch Bureau van de KNB teneinde iedere discussie omtrent de uitleg van het testament uit te sluiten.
13.2.126 Ongespecificeerde declaratie
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 9 augustus 2001, nr. 675/00
Inhoud
Sturen van een ongespecificeerde nota is toelaatbaar, maar desgevraagd dient een specificatie te worden verschaft.
Feiten
De notaris had een ongespecificeerde nota gestuurd.
Uitspraak
Het hof oordeelt dat het indienen van een ongespecificeerde declaratie bij de erfgenamen toelaatbaar is, doch dat indien de cliënt verzoekt om een gespecificeerde nota deze ook verstrekt dient te worden.
13.2.127 Optreden boedelbehandelaar, onpartijdigheid, informatieplicht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 13 september 2001, nr. 156/01, NM 2001, 12
Inhoud
Onbeholpen optreden van een behandelende kandidaat-notaris; onvoldoende toezicht notaris op werk kandidaat-notaris.
Feiten
Op 3 november 1995 overlijdt mevrouw A na bij testament, verleden op 28 september 1995 voor notaris X te Y, aan haar jongste dochter (klaagster) te hebben gelegateerd, niet vrij van rechten en kosten, het aandeel van erflaatster in de woning aan de Z-straat te Y en de restantvorderingen die erflaatster had op haar zoon en haar andere dochter ter zake van de verkoop van de economische eigendom van haar huis in V aan haar kinderen. Overigens benoemde zij tot erfgenamen haar jongste dochter, voor de helft en haar beide andere kinderen ieder voor een kwart. De feitelijke boedelbehandeling is geschied door de kandidaat-notaris. Klaagsters broer en zus hebben niet in het testament berust. Er bestaat verschil van mening tussen de erfgenamen over de waardebepaling van de nalatenschap. De afgifte van de legaten heeft nog niet plaatsgehad. De wijze waarop de kandidaat-notaris optreedt valt niet in goede aarde.
Uitspraak
Het eerste verwijt aan het adres van de kandidaat-notaris betreft zijn houding ten opzichte van klaagster. De kandidaat-notaris stelt dat de toonzetting van zijn brieven aan klaagster wellicht wat minder afstandelijk zijn geworden in de loop der tijd, doch dat klaagster dit aan zichzelf te danken had daar zij en haar partner hem destijds onheus bejegenden in de telefoongesprekken die hij met hen heeft gevoerd. In zijn brief van 8 augustus 1996 aan klaagster en haar partner schrijft de kandidaat-notaris het navolgende:
‘Met verbazing nam ik kennis van het feit dat u bedragen maandelijks heeft laten overboeken (althans niet heeft verhinderd) van de rekening van de overledene naar uw rekening. Ik neem aan dat u ook over de binnenkomende post beschikt van de overledene. Daartussen bevonden zich maandelijks herinneringen dat er saldotekort was tengevolge van die overschrijving. Het saldotekort is daarna zelfs aangevuld met de tegoeden op de spaarrekening. (…)
Ik stel u beiden hoofdelijk aansprakelijk voor elke schade voortvloeiende uit het vorenstaande zowel voor schade die ons kantoor daarvan ondervindt als schade aan de overige erfgenamen en voor schade aan degenen die de door hen geleden schade kunnen verhalen. Uiteraard bent u rente verschuldigd over de door u ten laste van de nalatenschap opgenomen gelden met ingang van de datum van opnamen. Een kopie van deze brief zond ik naar de overige erfgenamen. (…)’.
De kandidaat-notaris heeft verklaard dat deze brief alsmede een tweede brief van dezelfde datum die was gericht aan alle erfgenamen een poging waren om druk op de erfgenamen uit te oefenen met als doel de zaak vlot te trekken. De kandidaat-notaris heeft zich in casu niet gerealiseerd dat de periodieke overboeking waarover hij in zijn brief van 8 augustus 1996 schrijft, een overschrijving was ten behoeve van de hypotheekschuld van erflaatster en derhalve een boedelschuld. Het Hof is van oordeel dat de kandidaat-notaris met de toonzetting van genoemde brief de grenzen van de betamelijkheid heeft overschreden. Voorts acht het Hof het onbehoorlijk – en derhalve klachtwaardig – dat de kandidaat-notaris een kopie van hiervoor geciteerde brief aan de overige deelgenoten heeft gezonden.
In het dossier bevindt zich voorts een brief van de zijde van de kandidaat-notaris van 11 maart 1997 waarin hij als reactie op een brief van klaagster van 26 februari 1997 aan haar het navolgende schrijft: ‘Verbaasd nam ik kennis van de brief waarin u mij van partijdigheid beschuldigt. Ik kan uw wensen en de wensen van de andere erfgenamen niet uitvoeren omdat u het met elkaar niet eens bent. (…).’.
Deze reactie op de brief van klaagster van 26 februari 1997 is echter naar het oordeel van het Hof niet gepast nu uit genoemde brief van klaagster enkel blijkt dat zij haar ongerustheid en twijfels heeft geuit over de behandeling van de nalatenschap door de kandidaat-notaris. De reactie van de kandidaat-notaris is mitsdien overtrokken en onnodig. (…)
Klaagster verwijt de kandidaat-notaris voorts dat hij geweigerd zou hebben een verklaring van erfrecht af te geven. Klaagster wijst in dit verband op haar brief aan de kandidaat-notaris van 28 juli 1997. De kandidaat-notaris betwist zulk een verzoek te hebben ontvangen. Naar ’s Hofs oordeel kan uit genoemde brief van klaagster echter een impliciet verzoek tot het afgeven van een verklaring van erfrecht worden afgeleid. Klaagster schrijft het navolgende: ‘(…) Om van deze subsidie gebruik te kunnen maken, heb ik echter een bewijs nodig dat ik voor tweederde eigenaar van dit huis ben en dat mijn broer en zus daar geen aandeel in hebben. Ik verzoek u mij de daartoe benodigde documenten zo spoedig mogelijk toe te zenden. (…)’.
In casu had een verklaring van erfrecht niet kunnen leiden tot het door klaagster beoogde resultaat. De gerechtigdheid in het gedeeltelijk aan haar toebehorende registergoed blijkt immers pas uit een verklaring van toedeling die afgegeven kan worden na het passeren van een akte van toedeling dan wel uit het afschrift van zodanige akte of van een akte tot afgifte van een legaat. Echter, de kandidaat-notaris had wel behoren te reageren op het eerder geciteerde verzoek van klaagster en haar dienen te informeren omtrent de (on)mogelijkheden terzake van de verklaring van erfrecht.
Voorts was de kandidaat-notaris in het bezit van een volmacht van ieder van de erfgenamen. De kandidaat-notaris had derhalve dienen te bewerkstelligen dat de notaris een verklaring van erfrecht zou afgeven aan de A-bank en had deze bank op die wijze dienen te informeren omtrent het overlijden van erflaatster. Blijkens een brief van de A-bank van 17 maart 1997 was de bank pas omstreeks deze datum op de hoogte van het overlijden van erflaatster en hebben de in de brief van 8 augustus 1996 genoemde overboekingen nog immer plaatsgevonden.
Voorts wordt de kandidaat-notaris verweten dat hij geweigerd heeft een boedelbeschrijving op te stellen. De kandidaat-notaris stelt hier tegenover dat hij pas een boedelbeschrijving kan maken op het moment dat partijen het eens zijn over alle tot de nalatenschap behorende bestanddelen en de waarden daarvan. Het opstellen van een boedelbeschrijving is echter reeds mogelijk voorzover de relevante activa en passiva bekend zijn. Naar het oordeel van het Hof had de kandidaat-notaris derhalve een boedelbeschrijving dienen op te stellen. Overigens heeft de kandidaat-notaris in zijn brief aan de erfgenamen van 8 augustus 1996 daartoe ook een poging ondernomen.
Het Hof komt tot de slotsom dat de kwaliteit van de boedelbehandeling door de kandidaat-notaris onder de maat is gebleven. Het beeld dat uit het dossier rijst, is dat de kandidaat-notaris te weinig regisserend is opgetreden en voorts dat hij te weinig uitleg en voorlichting heeft gegeven. Het voorgaande geldt in het bijzonder met betrekking tot de verklaring van erfrecht ten behoeve van de subsidieaanvraag. Voorts heeft de kandidaat-notaris gedurende 11 maanden onvoldoende adequaat gereageerd.
Ten aanzien van de klacht tegen de notaris verwerpt het Hof de verweren van de notaris. Het Hof overweegt dat de notaris als direct verantwoordelijke de regie in handen had dienen te nemen toen hem bleek dat de boedelbehandeling stroef verliep met name op het moment dat de kandidaat-notaris de objectiviteit jegens klaagster en haar partner enigszins liet varen hetgeen resulteerde in een geïrriteerde briefwisseling. Op het moment dat klaagster schriftelijk een beroep had gedaan op de notaris de afwikkeling van de nalatenschap in goede banen te leiden, had hij in ieder geval actie dienen te ondernemen, aldus het Hof.
Het Hof vernietigt de beslissing van de Kamer en verklaart de klachten jegens de kandidaat-notaris en de notaris gegrond en legt hen beiden de maatregel van waarschuwing op.
13.2.128 Legitieme, afstand, informatieplicht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 22 november 2001, nr. 406/99
Inhoud
Afstand legitieme en voorlichting over de betekenis daarvan.
Feiten
Teneinde de voortzetting van het landbouwbedrijf door hun zoon X mogelijk te maken hebben de de echtelieden A en B testamenten gemaakt die een inbreuk op de legitieme van de overige kinderen inhouden. Na overlijden van moeder hebben de overige kinderen ten overstaan van de notaris een zogenoemde ‘morele bekrachtiging’ getekend, onder meer inhoudende dat zij er mee bekend zijn dat vader zijn zoon X tot enig en algehele erfgenaam heeft benoemd, dat zij van hun vader bij wijze van schenking ieder ƒ 25.000 zullen ontvangen en zij te zijner tijd geen verdere aanspraken meer zullen doen gelden. De notaris wordt verweten dat hij de kwestie van de legitieme porties niet aan de orde heeft gesteld.
Uitspraak
De klacht is ongegrond. De klagers hebben in de akte van bekrachtiging van het testament van hun moeder verklaard afstand te doen van elk eventueel recht om zich op hun wettelijk erfdeel te beroepen en de klagers hebben verklaard dat ten tijde van de ondertekening van deze ‘morele bekrachtiging’ de notaris de inhoud van de stukken heeft doorgenomen. Het is immers niet goed denkbaar dat de hiervoor geschetste gebeurtenissen zouden hebben plaatsgevonden zonder bespreking van een essentieel onderdeel van de afspraken, te weten het doen van afstand van hun recht om zich te beroepen op hun wettelijk erfdeel.
13.2.129 Boedelbeschrijving, rechercheplicht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 27 december 2001, nr. 486/01, NM 2002, 6
Inhoud
In hoeverre moet de behandelaar rekening houden met geuite vermoedens over de juistheid van bepaalde opgaven in het kader van een boedelbeschrijving?
Feiten
Klaagster deelt de notaris op 20 mei 1999 mede dat zij het ernstige vermoeden heeft dat in de opgave van de bestanddelen van de nalatenschap door de echtgenote van haar overleden vader zaken van inboedel, een post voertuigen, alsmede een tweede huis in Frankrijk en een bankrekening op Malta, ontbreken. Tevens vraagt zij om een beëdigde boedelbeschrijving, welk verzoek zij driemaal herhaalt. Op 19 juli 1999 deelt de notaris klaagster mede dat hij een boedelbeschrijving zal opmaken aan de hand van de te tonen bankafschriften en verwijst hij naar de reeds gedane opgave van de bestanddelen. De beëdigde boedelbeschrijving is op 10 september 1999 gepasseerd.
Uitspraak
Het siert de notaris dat hij de afwikkeling van de nalatenschap heeft overgenomen van de behandelend kandidaat-notaris toen hem bleek dat het niet eenvoudig zou worden de deelgerechtigden tot elkaar te brengen. Maar klaagster voelt zich terecht gegriefd omtrent de reactie van de notaris op de door haar geuite vermoedens. Door te stellen dat deze ‘te vaag’ waren, geeft de notaris impliciet aan de passage in de brief weloverwogen terzijde te hebben gelegd. En het opmaken van een boedelbeschrijving aan de hand van bankafschriften is niet aan de orde daar waar vermogensbestanddelen zouden ontbreken.
Jaar 2002
13.2.130 Inventarisatielijst, boedelnotaris, verrekening, declaratie
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 17 januari 2002, nr. 602/01, NM 2002, 4
Inhoud
De notaris die door één van beide erfgenamen was benaderd om de nalatenschap van hun moeder te behandelen, mocht zich als boedelnotaris beschouwen nu de andere erfgename geen blijk gaf hem niet als zodanig te erkennen. De notaris had de van de ene erfgename onder voorwaarden ontvangen lijst van ontbrekende boedelgoederen niet aan de andere erfgename mogen afgeven zonder haar vooraf van zijn voornemen daartoe in kennis te stellen. Verrekening van declaratie met onder de notaris berustende gelden terecht. Geen oordeel over renteberekening over aan klaagster toekomend bedrag nu dat een civielrechtelijke kwestie is.
De feiten
Op 25 februari 1998 overlijdt de moeder van klaagster, haar beide dochters als enige erfgenamen voor gelijke delen achterlatende. De zuster van klaagster ontruimt zonder toestemming van klaagster de kamer van erflaatster in het bejaardenhuis waar erflaatster woonde. Klaagster stelt naar aanleiding hiervan een lijst op van de naar haar mening in ieder geval ontbrekende zaken en geeft deze aan de notaris. De notaris zendt een kopie van deze lijst aan de zuster van klaagster met het verzoek aan te geven waar de vermelde zaken zich bevinden. Op 8 juni 2000 ondertekenen klaagster en haar zuster een schikking, inhoudende dat de zusters over en weer geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben na afgifte door de zuster van klaagster aan klaagster van de door klaagster gewenste zaken en betaling van een bedrag van ƒ 8.500 aan klaagster door haar zuster.
Uitspraak
Het hof constateert allereerst dat de notaris als boedelnotaris is opgetreden nu hij door de zuster van klaagster daartoe was benaderd en klaagster getuige haar gedragingen er geen blijk van heeft gegeven de notaris niet als boedelnotaris te erkennen, zoals zij ter zitting in hoger beroep ook zelf heeft toegegeven. Klaagster verwijt de notaris in het bijzonder dat hij een kopie van een door haar opgestelde lijst van goederen die in ieder geval ontbraken bij de verdeling van de boedel van erflaatster tegen haar uitdrukkelijke wens aan de zuster van klaagster ter beschikking heeft gesteld. De notaris heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep erkend dat het hem door klaagster niet was toegestaan deze lijst door te zenden aan haar zuster. Het hof is met de notaris van oordeel dat het hem vanwege zijn bijzondere positie niet paste zich in het geschil tussen klaagster en haar zuster te mengen in die zin dat hij zijn medewerking zou verlenen aan het controleren door klaagster van haar zusters vermeende onbetamelijke handelwijze. Om zijn onafhankelijke rol in deze zaak te waarborgen is de notaris dan ook terecht niet overgegaan tot het (doen) vergelijken van de door de zusters op te stellen lijsten van de boedelgoederen van erflaatster. Echter, de notaris wist dat in deze zaak de verstandhouding tussen de erfgenamen allerminst goed te noemen was. Gelet op de gespannen verhoudingen tussen klaagster en haar zuster, ging het naar ’s Hofs oordeel te ver om de door klaagster opgestelde lijst zonder haar toestemming naar haar zuster door te zenden, de ongetwijfeld goede bedoelingen van de notaris ten spijt. Hierbij neemt hof eveneens in aanmerking dat de notaris had nagelaten klaagster van zijn voornemen tot verzending van een kopie aan haar zuster op de hoogte te stellen. De klacht is op dit punt gegrond.
Het hof merkt ten aanzien van dit verwijt op dat deze kwestie een civielrechtelijke betreft, die in een procedure als de onderhavige niet inhoudelijk kan worden beoordeeld. Slechts beoordeeld kan worden of de notaris met zijn handelwijze hieromtrent laakbaar heeft gehandeld jegens klaagster. Het hof acht de – alleszins verdedigbare – gedachte van de notaris op dit punt – inhoudende dat hij aan klaagster de rente over genoemd bedrag dient te vergoeden vanaf de datum van ondertekening van de schikking tussen klaagster en haar zuster op 8 juni 2000, omdat pas vanaf dat moment het bedrag aan klaagster toekwam – niet laakbaar.
Anders dan de Kamer, is het hof onder meer gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat de notaris op goede gronden aan klaagster de door hem verrichte werkzaamheden in rekening heeft gebracht en dat het hem vrij stond dit bedrag in mindering te brengen op het onder hem rustende aan klaagster toekomende bedrag. Hierbij neemt het hof eveneens in aanmerking dat klaagster heeft gesteld aanvankelijk geen bezwaar te hebben tegen de declaratie, doch dat dit slechts naar voren kwam toen zij merkte dat de notaris zich naar haar mening onvoldoende had ingespannen om tot afwikkeling van de nalatenschap te geraken.
Het Hof concludeert dat de notaris de belangen van klaagster voldoende heeft behartigd. De klacht is derhalve met uitzondering van het onderdeel met betrekking tot het doorzenden van de gekopieerde lijst aan de zuster van klaagster ongegrond. In het bijzonder ermee rekening houdend dat de notaris met zijn handelwijze heeft getracht de tussen klaagster en haar zuster ontstane impasse te doorbreken, ziet het Hof geen aanleiding voor het opleggen van een maatregel aan de notaris.
Opmerking
Zie over de boedelnotaris ook art. 9 en art. 18 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels alsmede art. 4:146 lid 1, 197, 211 lid 5 BW en art. 677 Rv.
13.2.131 Optreden boedelnotaris, bevel opmaken boedelbeschrijving en verzegeling, binnentreden woning
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 7 februari 2002, nr. 540/01, NM 2002, 4
Inhoud
Notaris wordt benoemd door de kantonrechter om een boedelbeschrijving op te stellen en de inboedelgoederen te verzegelen. Moet hij die benoeming aanvaarden?
Feiten
Op 13 januari 1998 is de echtgenoot van klaagster overleden. Klaagster was op 10 november 1997 in voor hem derde echt en in wettelijke gemeenschap van goederen met erflater gehuwd. Erflater had twee kinderen uit een eerder huwelijk. Bij testament van 12 december 1988 heeft erflater over zijn nalatenschap beschikt. Blijkens de verklaring van erfrecht van 21 januari 1998, opgemaakt door de notaris, heeft erflater, onder de last van enkele legaten, als enige erfgenamen van zijn nalatenschap achtergelaten zijn erfgenamen bij versterf. Op 3 februari 1998 vindt tussen klaagster en de notaris, in aanwezigheid van klaagsters tolk, een gesprek plaats ten kantore van de notaris. Bij beschikking van 26 februari 1998 is de notaris benoemd door de kantonrechter te Rotterdam om een boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflater op te maken en tot verzegeling van de goederen van erflater over te gaan. Op dezelfde dag wordt de notaris telefonisch hierover ingelicht door de griffie van het kantongerecht te Rotterdam. Op 19 maart 1998 heeft de notaris, vergezeld van een tolk-vertaler, de hem bij beschikking van 26 februari 1998 opgedragen boedelbeschrijving opgemaakt en de inboedel verzegeld.
Uitspraak
De notaris heeft in de onderhavige zaak méér gedaan dan het enkel geven van het advies dat klaagster zich diende te wenden tot een advocaat. De notaris heeft in ieder geval de rechtsgevolgen van het testament van erflater met klaagster besproken alsmede het voor klaagster meest gunstige en meest ongunstige resultaat. Tenslotte is het hof noch uit het onderhavige dossier noch uit de verklaringen ter terechtzitting gebleken dat de notaris op enig moment als partijadviseur ten behoeve van de kinderen van erflater is opgetreden, of dat de notaris de belangen van klaagster heeft veronachtzaamd. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond. In onderhavige zaak staat voldoende vast dat toen de notaris werd benaderd door de griffie van het kantongerecht te Rotterdam met de mededeling dat hij zou worden benoemd om een boedelbeschrijving van de nalatenschap op te stellen en de inboedelgoederen te verzegelen, de notaris aan de griffiemedewerker heeft verzocht een andere notaris te benoemen. Het verzoek van de notaris werd ingegeven door het door hem gevoelde spanningsveld van belangen van de erven en mede doordat hij door beide partijen reeds was benaderd evenwel zonder dat hij als boedelnotaris of als partijadviseur voor één van partijen optrad. De griffiemedewerker van het kantongerecht heeft afwijzend geantwoord op het verzoek van de notaris. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de notaris in casu geen andere mogelijkheid had dan zijn bij de wet opgedragen taak te vervullen. Dat de notaris zijn komst niet heeft aangekondigd bij klaagster, kan hem evenmin worden verweten nu hem dit op grond van de genoemde beschikking niet was toegestaan.
Partijen hebben een verschillende lezing omtrent hetgeen is voorgevallen ten tijde van het opmaken van de boedelbeschrijving en verzegeling op 19 maart 1998. Het hof acht de versie van de notaris de meest aannemelijke. Immers, de notaris had zich voorzien van de bijstand van een tolk met als doel klaagster in het Pools te kunnen informeren omtrent de gang van zaken. Dat de tolk geen contact met klaagster had mogen opnemen voor het binnentreden in de woning acht het hof niet aannemelijk nu immers op verscheidene manieren is geprobeerd klaagster de deur van de woning te laten openen. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond is. Het Hof verklaart de klacht ongegrond.
13.2.132 Uitleg, onduidelijke onderhandse afspraken, waardering, informatieplicht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 14 februari 2002, nr. 532/01, NM 2002, 5
Inhoud
Een onderhands, door de notaris opgesteld stuk is voor meerdere interpretaties vatbaar. De notaris had dit niet mogen laten ondertekenen en aldus tot overeenkomst verheffen. De notaris dient te informeren over het bijzondere karakter van de waardering ten behoeve van de successie.
Feiten
Op 17 november 1999 overlijdt mevrouw A die als erfgenamen nalaat haar zoon B voor de helft en de twee kinderen van haar vooroverleden dochter, C en D, ieder voor één/vierde deel. Bij testament van 19 september 1996 heeft erflaatster aan haar zoon haar woonhuis X-straat 12 te Y gelegateerd en aan haar kleinkinderen de woning X-straat 10 te Y alsmede, in verband met de lagere waarde van laatstgenoemde woning, een bedrag in contanten groot ƒ 20.000. Op verzoek van C en D, verder te noemen klagers, vindt op 24 mei 2000 een bespreking plaats ten kantore van de notaris, waarbij ook B aanwezig is. Van het aldaar overeengekomene is door de notaris een handgeschreven verslag opgemaakt, dat door de erfgenamen is ondertekend. Klagers menen dat zij bij deze bespreking zijn overrompeld door de wens van hun oom om de aan klagers gelegateerde woning, waarvan hun oom huurder was, te kopen, met name toen hun oom nadien te kennen gaf de woning te kopen ingevolge een tussen klagers en hun oom op 24 mei 2000 opgestelde overeenkomst. Voorts heeft de notaris een handgeschreven verklaring ter zake van het op 24 mei 2000 in zijn bijzijn besprokene tussen klagers en hun oom opgesteld, die op essentiële punten onduidelijk en tegenstrijdig is.
Uitspraak
Het hof oordeelt dat niet aannemelijk is geworden dat klagers volledig overrompeld zijn door de door hun oom geuite wens om de woning te kopen op 24 mei 2000 en dat zij op enigerlei wijze onder druk zijn gezet door de notaris om één en ander onmiddellijk af te handelen. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat onbetwist is gebleven dat de notaris geruime tijd –twee en een half uur- had uitgetrokken voor de bespreking op 24 mei 2000, welke op verzoek van klagers plaatsvond en dat de notaris klager C in de gelegenheid heeft gesteld overleg te voeren met zijn vader omtrent hetgeen bij de bespreking ter tafel was gekomen.
Klagers en hun oom hebben tijdens de bespreking op 24 mei 2000 de door de notaris opgestelde handgeschreven aantekeningen ondertekend. Naar ’s Hofs oordeel is de inhoud van deze aantekeningen voor verschillende interpretaties vatbaar, nu niet ondubbelzinnig blijkt uit de notitie of voor klagers een verplichting bestond de woning te koop aan te bieden aan hun oom – welk standpunt hun oom hanteert – dan wel of zij dit moesten doen indien zij tot verkoop wensten over te gaan, tenzij zij een andere koper vonden die een hogere prijs wenste te betalen dan het gemiddelde van drie taxaties. De in de notitie opgenomen overeenkomst laat immers – vanwege de grofmazig opgestelde omschrijving van het afgesprokene – ruimte voor beide opvattingen. Klagers enerzijds en hun oom anderzijds hanteren thans een duidelijk afwijkende mening over de strekking van het overeengekomene, hetgeen de notaris had kunnen voorkomen en moeten voorkomen door zijn notities nader gedetailleerd uit te werken. De notaris had hierom het handgeschreven stuk niet tot contract mogen verheffen, met name niet nu het op zijn weg ligt om iedere onduidelijkheid in deze tekst, ook als deze zich op dat moment getuige de gedragingen van partijen nog niet manifesteert, zoveel mogelijk te voorkomen. Het hof acht dit klachtonderdeel gegrond.
De notaris heeft voorts klagers er niet uitdrukkelijk op gewezen dat één van de taxaties die gebruikt dienden te worden ter bepaling van de koopprijs, is opgemaakt speciaal ten behoeve van de aangifte voor het recht van successie. Met het oog op het behartigen van de belangen van alle betrokkenen, had de notaris klagers op deze ongebruikelijke gang van zaken dienen te attenderen. Ook op dit punt heeft de notaris dan ook niet die zorgvuldigheid betracht, die van hem verwacht had mogen worden, zodat dit klachtonderdeel ook gegrond is. Het Hof legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op.
13.2.133 Herstel fout
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 21 maart 2002, nr. 738/01, NM 2002, 9
Inhoud
Hoe te handelen als de behandelaar een fout maakt.
Feiten
De kandidaat-notaris beantwoordt de voor klager relevante vraag 1.4 op het aangifte biljet SK ten onrechte met ‘nee’, waardoor klager in eerste instantie een vrijstelling van successierecht in verband met het voeren van een gemeenschappelijke huishouding met erflater misliep. Daardoor heeft hij twee jaar renteverlies geleden. Dadelijk nadat de notaris en de kandidaat-notaris van de gemaakte fout in kennis waren gesteld, hebben zij klager daarvoor excuses aangeboden. De notaris heeft klager voor een gesprek uitgenodigd, waar deze echter niet op is ingegaan en ter zitting van de Kamer heeft de notaris zich bereid verklaard klager de wettelijke rente te vergoeden voor de door hem gestelde schade.
Uitspraak
Evenals de Kamer oordeelt het Hof dat de notaris en de kandidaat-notaris weliswaar een fout hebben gemaakt, maar niet zodanig onzorgvuldig hebben gehandeld dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is.
13.2.134 Lopende boedel, ambtsopvolger
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 28 maart 2002, nr. 706/01 A en B, NM 2002, 9
Inhoud
Een opvolgende notaris moet lopende boedels overnemen en afwerken.
Feiten
In deze zaak zijn klachten ingediend tegen zowel de oud-notaris als de notaris. Ten tijde van zijn defungeren behandelt de oud-notaris de nalatenschap van A. Door de drukte in verband met zijn op handen zijnde defungeren op 1 september 1999 heeft de oud-notaris verzuimd een brief van 18 augustus 1999, houdende een verdelingsvoorstel van een aantal erfgenamen, aan de overige erfgenamen toe te zenden. De notaris, die zijn ambtsvoorganger per 1 september 1999 opvolgde, schrijft bij brief van 6 december 1999 aan de erfgenamen dat, hoewel het gebruikelijk is dat bij het defungeren van een notaris lopende dossiers door diens opvolger worden afgewerkt, hij in dit geval ten zeerste aarzelt om die gewoonte te volgen. De notaris schrijft verder dat hij er sterk de voorkeur aan geeft dat de erven de behandeling van de nalatenschap aan een andere notaris opdragen.
Uitspraak
De Kamer overweegt dat het voor de opvolgend notaris niet een gebruik, maar een verplichting is om alle lopende zaken van zijn ambtsvoorganger over te nemen. De notaris had de erfgenamen in deze zin behoren te berichten. Bovendien had van de notaris mogen worden verwacht dat hij, anders dan af te gaan op de bevinding van zijn ambtsvoorganger over de afwikkeling van de nalatenschap, zich door eigen onderzoek, bijvoorbeeld door middel van een gesprek met de erfgenamen, zou hebben vergewist van de (on)mogelijkheid om de afwikkeling weer op gang te brengen. De Kamer acht de klacht gegrond. Het Hof verwerpt het hoger beroep in beide zaken.
13.2.135 Boedelnotaris tevens executeur, voorbarige uitleg testament
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 16 mei 2002, nr. 1050/01, Hof Amsterdam 16 mei 2002, nr. 1050/01
Inhoud
De functie van boedelnotaris en executeur staan op gespannen voet met elkaar. De notaris is zowel voor gedragingen in zijn hoedanigheid van executeur als in die van boedelnotaris tuchtrechtelijk aansprakelijk. De boedelnotaris dient de executeur te controleren.
Feiten
Op 19 juni 2000 overlijdt A die bij zijn testament, verleden op 16 juni 2000 voor notaris X, over zijn nalatenschap heeft beschikt. Daarin heeft hij de heer A, belastingadviseur te Y, en de notaris tot executeurs benoemd. In het testament van erflater is verder onder meer opgenomen een legaat aan zijn echtgenote in plaats van haar erfdeel bij versterf. Abusievelijk heeft de notaris aanvankelijk medegedeeld dat de weduwe recht had op haar erfdeel bij versterf. Eerst bij het opstellen van de successieaangifte is de fout door de notaris ontdekt.
Uitspraak
De notaris had in de onderhavige zaak zijn benoeming tot executeur van de nalatenschap niet dienen te accepteren nu hij eveneens fungeerde als boedelnotaris van dezelfde nalatenschap. De twee afzonderlijke functies staan, zoals de notaris zelf reeds heeft aangegeven, op gespannen voet met elkaar. Eén en ander blijkt eveneens uit het tweede lid van art. 18 van de Verordening Beroeps- en Gedragsregels. Met het voorgaande hangt samen dat de notaris zowel voor gedragingen in zijn hoedanigheid van executeur als in die van boedelnotaris tuchtrechtelijk aansprakelijk is. Van belang is voorts dat de boedelnotaris de executeur dient te controleren. Tevens geldt dat de notaris in zijn hoedanigheid van boedelnotaris zich op derden mag verlaten voor het verkrijgen van informatie terwijl deze als executeur zelf actief dient te handelen en informatie dient te vergaren. De gemaakte fout acht het Hof onbegrijpelijk. In casu zijn hierdoor spanningen en wantrouwen gewekt jegens de notaris. De klacht met betrekking tot de foutieve uitleg van het testament is dan ook gegrond.
13.2.136 Vertegenwoordigingsbevoegdheid, volmacht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 16 mei 2002, nr. 929/01, NM 2002, 9
Inhoud
De notaris mag verlangen dat het origineel van een volmacht wordt overgelegd.
Feiten
In het kader van de afwikkeling van een nalatenschap bericht de notaris bij brief van 18 januari 2001 aan de vertegenwoordiger dat hij bereid is hem informatie te verschaffen, maar dat hij eerst in het bezit moet worden gesteld van een schriftelijk stuk waaruit blijkt dat hij zijn correspondentie aan de vertegenwoordiger in plaats van aan de erfgenaam kan richten. Op 19 januari 2001 zendt de vertegenwoordiger een kopie van een door de erfgenaam getekende volmacht 2 januari 2001 aan de notaris. Bij brief van 22 januari 2001 bevestigt de notaris de ontvangst daarvan en deelt mede dat hij beroepshalve geen kopie kan accepteren. Hij verzoekt hem een origineel exemplaar van de getekende volmacht toe te zenden, voorzien van een legalisatie van een notaris, alsmede een kopie van een geldig identiteitsbewijs. In de brieven van de vertegenwoordiger aan de Kamer van 26 april 2001 en 4 mei 2001 geeft deze te kennen de klacht zelf te hebben ingediend en niet namens de erfgenaam. De vertegenwoordiger klaagt onder meer over het feit dat de notaris naar zijn mening de suggestie heeft gewekt dat de toegezonden kopie van de door de erfgenaam getekende volmacht niet echt zou zijn.
Uitspraak
Het Hof verklaart de klacht ongegrond aangezien het tot de taak van de notaris behoort om zich er van te vergewissen of een volmacht aan de daaraan te stellen eisen voldoet en voorzien is van een originele handtekening.
13.2.137 Slotuitkering, declaratiegeschil
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 20 juni 2002, nr. 1136/01, NM 2002, 9
Inhoud
Een notaris verzoekt decharge alvorens tot slotuitkering terzake van een door hem behandelde nalatenschap over te gaan. Het hof kan een geschil omtrent de hoogte van de declaratie slechts marginaal beoordelen.
Feiten
Klager stelt dat de notaris door het eisen van decharge onaanvaardbare voorwaarden stelt alvorens tot uitkering van het restant van zijn erfdeel over te gaan. Volgens klager houdt verlening van decharge tevens impliciete afstand van het recht op de legitieme portie in.
Uitspraak
Het hof oordeelt deze klacht ongegrond, omdat het verzoek tot het verlenen van decharge niet uitzonderlijk is en uit het dossier aan het Hof is gebleken dat de inhoud van het testament van de erflaatster meebrengt dat van schending van de legitieme van klager geen sprake kan zijn. De klacht omtrent de hoogte van de declaratie dient te worden voorgelegd aan de voorzitter van het bestuur van de ring van de KNB waartoe de notaris behoort. De ringvoorzitter toetst volledig. Tegen diens beslissing staat beroep open bij de Rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het Hof kan een dergelijk geschil slechts marginaal toetsen.
13.2.138 Buitenlandse tegoeden, geheimhoudingsplicht, informatieplicht, successieaangifte
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 4 juli 2002, nr. 37/02, NM 2002, 10
Inhoud
Moet de notaris buitenlandse tegoeden aan de erfgenamen melden en daarmee bij de afwikkeling van de nalatenschap rekening houden? Moeten sleutels van een tot de nalatenschap behorend huis worden afgegeven aan de erfgenamen?
Feiten
Op 23 februari 2000 overlijdt mevrouw A die in algehele gemeenschap van goederen gehuwd was met B. Krachtens erfrecht bij versterf is B enig erfgenaam van zijn echtgenote.
Op 11 april 2000 overlijdt B zonder bij testament over zijn nalatenschap te hebben beschikt.
A en B hadden tegoeden bij een of meer banken in het buitenland. Beide nalatenschappen zijn behandeld door de notaris. De dag na het overlijden van A heeft de notaris enkele familieleden van A geadviseerd onder meer over de buitenlandse banktegoeden die zij beheerden voor het echtpaar A-B. Op dat moment heeft de notaris geen concrete informatie gekregen over deze tegoeden.
Na het overlijden van B heeft de notaris de beheerders er op gewezen dat zij geen enkele aanspraak konden maken op deze tegoeden en dat zij zich bij het niet inlichten van de rechtmatige erfgenamen schuldig zouden maken aan verduistering. De beheerders, die aanvankelijk niet van plan waren om de erfgenamen in te lichten, stemden er later mee in dat de notaris de erfgenamen zou inlichten over de tegoeden op voorwaarde dat de beheerders anoniem zouden blijven en zij de netto helft van het saldo zouden mogen ontvangen. De klagers verwijten de notaris dat hij de buitenlandse tegoeden te laat en onvoldoende kenbaar heeft gemaakt, dat hij met beheerders heeft onderhandeld over voorwaarden va bekendmaking zonder de erfgenamen daarin te kennen en dat de sleutel van de woning van de erflater in het bezit is geweest van een niet-erfgenaam en dat de erfgenamen slechts na aandringen bij de notaris de woning mochten betreden. De notaris beroept zich op zijn geheimhoudingsplicht jegens de beheerders en dat hij niet zelf heeft onderhandeld. Pas in december 2000 is aan de notaris de precieze omvang van de tegoeden alsmede de plaats waar zij worden aangehouden, bekend gemaakt. Op 30 december 2000 heeft de notaris de erfgenamen daaromtrent ingelicht, zij het in bedekte termen. Toen de notaris de erfgenamen een maand later volmacht vroeg zodat de buitenlandse tegoeden konden worden gedeblokkeerd, hebben zij dit geweigerd en kwamen zij terug op hun eerdere beslissing. Ten aanzien van de sleutel van de woning van erflater stelt de notaris dat hij deze niet aan klaagster heeft afgegeven omdat er onenigheid tussen de erfgenamen bestond omtrent de afwikkeling.
Uitspraak
Het Hof constateert dat de notaris op 23 februari 2000 door enkele familieleden van erflaatster A werd geïnformeerd over het bestaan van buitenlandse tegoeden van het echtpaar A-B. De notaris heeft naar aanleiding van deze informatie op dat moment geen activiteiten ondernomen, hoewel hij van deze tegoeden melding had dienen te maken in de aangifte voor het recht van successie met betrekking tot de nalatenschap van A. De notaris stelt dat hij geen concrete informatie had over de buitenlandse tegoeden en dat hij een pro memorie opgave niet heeft overwogen omdat hij meende dat zodra hem wel informatie zou bereiken over de hoogte van de tegoeden alsnog een nadere aangifte gedaan zou kunnen worden. Deze gang van zaken is volgens de notaris niet ongebruikelijk en ook de Inspectie Successie zou daarvan op de hoogte zijn en deze gedogen. Het Hof verwerpt het verweer van de notaris. De notaris had minstgenomen een pro memorie opgave dienen te doen, zeker nu de notaris de aangifte zelf heeft verzorgd. De notaris heeft evenwel niets met de hem ter kennis gekomen informatie gedaan.
Na het overlijden van erflater, had de notaris de wetenschap terzake van de nalatenschap van A dat er nog buitenlandse tegoeden aanwezig waren, welke wetenschap hem was toevertrouwd door personen die toen optraden ten behoeve van en namens erflater. Naar het oordeel van het Hof stond na diens overlijden die wetenschap in de boedel van A ter vrije beschikking van de notaris in de boedel van erflater. De notaris had deze informatie derhalve direct dienen te benutten bij de afwikkeling van die nalatenschap. De notaris had – zonder de identiteit van de beheerders van de buitenlandse tegoeden te hoeven vermelden – hiertoe de erfgenamen dienen te informeren dat er buitenlandse tegoeden waren die tot de nalatenschap behoorden en hij had de erfgenamen bijvoorbeeld kunnen voorstellen – voorzover mogelijk – recherche te doen bij grote bankinstellingen. Tenslotte had de notaris nadat de erfgenamen hiertoe zouden hebben besloten, eventueel bij de beheerders kunnen informeren naar de voorwaarden waaronder zij de banktegoeden zouden prijsgeven. Een en ander echter nadat de notaris hierover overleg zou hebben gevoerd met de erfgenamen. Het hof concludeert gezien het vorenstaande dat het door de notaris gevoelde dilemma tussen geheimhoudingsplicht en informatieplicht niet aanwezig was. Ten aanzien van de afgifte van de sleutel van de woning van erflater acht het hof het verweer van de notaris, dat eerst in hoger beroep is gevoerd, niet aannemelijk, zodat ook dit klachtonderdeel gegrond is. Anders dan de kamer legt het hof de maatregel van berisping.
13.2.139 Trage afwikkeling, informatieplicht, verklaring van erfrecht, volmacht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 7 november 2002, nr. 266/02, NM 2003, 2
Inhoud
Notaris mag informatie weigeren aan gevolmachtigde van erfgenaam zolang deze geen volmacht overlegt. De notaris moet behoudens bijzondere omstandigheden een verklaring van erfrecht afgeven waarin geen gevolmachtigde erfgenaam is voorkomt, ook al heeft een dergelijke verklaring maar beperkt nut. De notaris dient zich te onthouden van mededelingen over de betrokkenheid van bepaalde erfgenamen bij strafbare feiten gepleegd jegens erflaatster zonder de betrokkene schriftelijk daarvan op te hoogte te stellen zodat deze kan reageren.
Feiten
Op 2 maart 1999 overlijdt erflaatster die krachtens de wet als enige erfgenamen ieder voor de helft achterliet in de vaderlijke lijn de familie A en in de moederlijke lijn in totaal twintig erfgenamen onder wie mevrouw B. Op 8 september 2000 heeft de notaris een bijeenkomst voor de erfgenamen georganiseerd teneinde de voortgang van de afwikkeling van de nalatenschap te bespreken, de erfgenamen in de gelegenheid te stellen het sterfhuis te bezoeken en een toelichting te geven op de behandeling van de nalatenschap door de notaris. Mevrouw B verleent op 12 oktober 2001 volmacht aan haar stiefzoon C om namens haar de nalatenschap af te wikkelen. Op 26 januari 2001 heeft de notaris aan de erfgenamen volmachten toegezonden voor de verkoop van het tot de nalatenschap behorende woonhuis. De verkoop heeft op 23 november 2001 plaatsgevonden.
Bij brief van 17 januari 2002 schrijft de notaris aan de erfgenamen onder meer: ‘… Verder beschuldigt de heer C bepaalde erfgenamen betrokken te zijn geweest bij het vermoorden van erflaatster en de verduistering van grote sommen geld welke zich in kontanten in het sterfhuis zouden hebben bevonden …’ C ontkent dat hij deze uitlatingen heeft gedaan.
Mevrouw B, verder te noemen klaagster, voor wie de heer C als gemachtigde optreedt, verwijt de notaris traagheid in de afwikkeling van de nalatenschap, gebrekkige informatieverschaffing, onterechte weigering om een verklaring van erfrecht aan haar af te geven, het apart aan haar in rekening brengen van kosten, en het ten onrechte doen van uitlatingen over mogelijk gepleegde strafbare feiten.
Uitspraak
Het Hof stelt vast dat de notaris pas vanaf 30 juni 2000 verantwoordelijk kan worden gehouden voor de boedelbehandeling. Het hof heeft er begrip voor dat een notaris eerst wil proberen om langs minnelijke weg de medewerking van alle erfgenamen te verkrijgen. Maar de notaris had de erfgenamen in de periode tot 23 november 2001 toen die medewerking uitbleef er op enig moment op kunnen wijzen dat hun juridische middelen ter beschikking stonden om bij onwilligheid van een erfgenaam toch tot de veiling van een onroerende zaak te komen. Het Hof acht de handelwijze van de notaris op dit punt in casu echter niet tuchtrechtelijk laakbaar. Op de klacht omtrent het gebrek aan informatie ziet het Hof, behoudens het voorgaande, geen aanleiding voor de notaris om zich wat betreft zijn informatieplicht jegens de erfgenamen meer inspanningen te getroosten dan hij reeds heeft gedaan, een en ander met uitzondering van de informatie over de saldi van de bankrekeningen.
Hieromtrent oordeelt het Hof dat uit de stukken blijkt dat de gemachtigde van klaagster in de loop van het jaar 2001 verscheidene malen om informatie heeft gevraagd, in het bijzonder ook met betrekking tot de saldi van de bankrekeningen van de nalatenschap. De notaris heeft die informatie terecht niet willen verstrekken aan de gemachtigde van klaagster zolang deze geen volmacht van klaagster had. Deze volmacht is echter op 12 oktober 2001 door klaagster verleend. Door de gemachtigde van klaagster is in zijn klaagschrift van 8 november 2001 onweersproken gesteld dat hij enige weken daarvoor van de notaris ‘een lijst met tegoeden bij banken’ van de notaris kreeg, die de notaris naar zijn zeggen aan de erfgenamen had verzonden. Het hof begrijpt dat het hier ging om de overzichten van 4 september en/of 10 oktober 2000 en is van mening dat de notaris daarmee op dat moment gezien het uitdrukkelijke verzoek niet kon volstaan. Het had de notaris weinig moeite gekost de gemachtigde van klaagster nu hij daarom vroeg op dat moment een overzicht van de actuele banktegoeden te geven.
Inzake de vraag van klaagster of de notaris terecht weigerde om een verklaring van erfrecht af te geven merkt het Hof op dat de notaris in zijn brief van 17 januari 2002 aan de erfgenamen heeft geschreven: ‘Een verklaring van erfrecht is een verklaring van een notaris dat een bepaalde persoon is overleden, wie zijn erfgenamen zijn en wie als gevolmachtigde namens de erfgenamen mag optreden.’ Aan de notaris kan worden toegegeven dat het nut van een verklaring van erfrecht aanzienlijk wordt vergroot indien die verklaring aangeeft wie als gemachtigde namens de erfgenamen kan optreden; noodzakelijk is dat echter niet. Ook zonder dat zonder de vermelding van een gezamenlijk gemachtigde die namens de gezamenlijke erfgenamen opdrachten kan geven kan een erfgenaam belang hebben bij een verklaring van erfrecht, bijvoorbeeld om zich bij een bank als erfgenaam te legitimeren.
Deze vraag dient derhalve ontkennend te worden beantwoord. Indien een erfgenaam een verzoek aan de notaris doet om afgifte van een verklaring van erfrecht, dient de notaris eventueel na de erfgenaam geïnformeerd te hebben over het beperkte nut van een verklaring van erfrecht zonder dat een gemachtigde van de gezamenlijke erfgenamen is aangewezen, hiertoe over te gaan behoudens bijzondere omstandigheden, waarvan in casu niet is gebleken. De notaris heeft in dit opzicht dan ook onzorgvuldig gehandeld.
Klaagster heeft de notaris voorts verweten ten onrechte kosten aan haar, althans haar gemachtigde, in rekening te brengen voor de beantwoording van vragen die de gemachtigde van klaagster aan de notaris heeft gesteld. Reeds omdat door de notaris aan klaagster, althans haar gemachtigde, tot op heden nog geen enkele rekening is gestuurd, faalt dit klachtonderdeel. Voorzover de klacht ziet op de aankondiging van de notaris om aan (de gemachtigde van) klaagster kosten in rekening te brengen voor aan het notariskantoor gegeven opdrachten die buiten de normale boedelafhandeling vallen, overweegt het hof dat de notaris op goede gronden is overgegaan tot een zodanige aankondiging (…). Klaagster dient immers op de hoogte te worden gebracht van eventuele financiële consequenties van de namens haar verrichte handelingen en gedane verzoeken.
Klaagster heeft tenslotte betoogd dat de notaris ten onrechte uitlatingen heeft gedaan over mogelijke strafbare feiten. De gemachtigde van klaagster heeft hierbij gewezen op de mededeling door de notaris aan de erfgenamen dat de gemachtigde van klaagster bepaalde erfgenamen beschuldigt betrokken te zijn bij het vermoorden van erflaatster, dat hij geëist zou hebben dat verdere gerechtelijke stappen worden ondernomen met betrekking tot verdwenen goederen uit de boedel en dat volgens hem grote sommen geld verduisterd zijn. De gemachtigde van klaagster heeft betwist dat hij de hem door de notaris in de mond gelegde uitspraken heeft gedaan terwijl de notaris die uitspraken niet aannemelijk heeft gemaakt. Het hof is van oordeel dat, wat er al zij van het verweer van de notaris dat hij de andere erfgenamen moest informeren omtrent de redenen van vertraging bij de afwikkeling van de nalatenschap, de notaris er goed aan had gedaan indien hij zich had onthouden van het geven van dergelijke informatie aan de erfgenamen zonder de gemachtigde van klaagster tevoren daarvan schriftelijk op de hoogte te stellen, zodat deze daarop had kunnen reageren.
Het Hof vernietigt de beslissing van de Kamer, verklaart de klachten ten dele gegrond en ten dele ongegrond en legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op.
13.2.140 Testeervaardigheid, tijdig passeren testament
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 4 juli 2002, nr. 38/02, NM 2003, 4
Inhoud
Uitsluitend de hoge leeftijd van de testatrice is onvoldoende reden om de notaris te kunnen verwijten dat het testament een vijftal dagen na de bespreking dienaangaande, toen testatrice door een beroerte werd getroffen, nog niet was verleden.
Feiten
Op 3 januari 2001 wordt de notaris door mevrouw A, een zuster van klaagster, gebeld met het verzoek om een 88-jarige dame aan huis te bezoeken voor een testamentbespreking. De notaris bevestigt dat hij testatrice op korte termijn zal bezoeken en dat hij het niet gewenst acht dat derden bij het gesprek aanwezig zijn. Omdat mevrouw A en de alfahulp van testatrice aanwezig willen zijn om enige informatie over executele en volmachtverlening te krijgen, is uiteindelijk een afspraak gemaakt voor 23 januari 2001. Nadat de notaris op die dag de gewenste informatie aan mevrouw A en de alfahulp heeft verstrekt, hebben zij de woning verlaten, waarna de notaris enige zaken met testatrice heeft besproken.
Op 29 januari 2001 heeft mevrouw A de notaris telefonisch laten weten dat testatrice in het weekend daarvoor door een beroerte was getroffen en in het ziekenhuis was opgenomen.
Desgevraagd verklaarde mevrouw A dat testatrice niet meer in staat was om haar wil te verklaren. De notaris heeft daarbij gevraagd om hem op de hoogte te brengen zodra testatrice wel in staat zou zijn om haar wil te verklaren. Op 8 februari 2001 is testatrice overleden.
Klaagster, een ver familielid van testatrice, verwijt de notaris dat hij niet direct na het verzoek daartoe met testatrice heeft gesproken en – zo mogelijk op dezelfde dag – de gewenste wijziging van het testament heeft verleden.
Uitspraak
De kamer van toezicht te Breda verklaart de klaagster niet-ontvankelijk aangezien niet gebleken is dat zij belanghebbende is, maar overweegt – op verzoek van de notaris – informeel dat uitsluitend de hoge leeftijd van de testatrice onvoldoende reden is om de notaris te kunnen verwijten dat het testament een vijftal dagen na de bespreking dienaangaande, toen testatrice door een beroerte werd getroffen, nog niet was verleden. De notaris heeft zich in de periode tot het overlijden van de testatrice meermalen laten informeren over haar gezondheidstoestand en met name of zij haar wil nog kon bepalen, hetgeen volgens de direct naasten van testatrice niet het geval was, aldus de kamer. Het hof verwerpt het beroep van klaagster en verenigt zich met de beschouwingen van de kamer.
13.2.141 Onderzoeksplicht omvang en samenstelling nalatenschap
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 4 juli 2002, nr. 1053/01, NM 2003, 4
Inhoud
De notaris had een nader onderzoek dienen in te stellen naar de registergoederen waaromtrent aantekeningen in het boedeldossier aanwezig waren.
Feiten
Op 16 juni 1990 overlijdt erflater. Erfgenamen zijn twee zoons terwijl notaris X als executeur-testamentair is aangewezen. Notaris X heeft de successieaangifte verzorgd, een ontwerpakte van verdeling opgesteld en de nalatenschap partieel verdeeld. Na het defungeren van notaris X verzoeken de erfgenamen de notaris begin 1997 om de verdere afwikkeling van de nalatenschap op zich te nemen. Eén van de zoons verwijt de notaris dat hij, evenzeer als notaris X, diverse vermogensbestanddelen niet in de verdeling heeft opgenomen. De notaris stelt dat hem geen opdracht is gegeven om een onderzoek in te stellen naar boedelbestanddelen die door notaris X niet in de successieaangifte waren opgenomen en dat die hem derhalve onbekend zijn.
Uitspraak
In zijn algemeenheid is het onjuist dat de notaris zelfstandig – zonder enige aanwijzing in die richting te ontvangen van de erfgenamen – dient te onderzoeken of er nog meer vermogensbestanddelen tot een nalatenschap zouden kunnen behoren, zoals een bankrekening in Zwitserland of een levensverzekeringspolis. Nu in het boedeldossier aantekeningen aanwezig waren die betrekking hebben op registergoederen aan de A-straat te B had de notaris daar een nader onderzoek naar dienen in te stellen.
13.2.142 Geheimhouding, uitkeren erfdelen
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 4 juli 2002, nr. 41/02, NM 2003, 4
Inhoud
Geen schending geheimhoudingsplicht indien stukken naar opgegeven onjuist faxnummer worden gefaxt. Onredelijk korte deadline aan notaris gesteld (vijf kwartier), die deze deadline circa 30 minuten overschreed. Het uitkeren van de erfdelen behoort niet zozeer tot de normale werkzaamheden van de boedelnotaris als zodanig, maar past wel binnen de taakomschrijving van de executeur-testamentair.
Feiten
De notaris is executeur en boedelnotaris van de op 18 mei 1996 opengevallen nalatenschap waartoe klager met zijn broer en zus gerechtigd is. Wegens tussen de erfgenamen bestaande geschillen heeft de notaris de rechtbank te Breda verzocht hem van zijn taak te ontheffen. De rechtbank houdt de zaak aan tot 6 april 2001 om een minnelijke regeling te beproeven. De notaris heeft opnieuw een ontwerpverdelingsakte opgesteld maar wederom bestaat geen overeenstemming tussen de erfgenamen. De notaris nodigt partijen uit voor overleg op 5 april 2001. Klager verzoekt de notaris bij faxbrief van 5 april 2001, ontvangen om 10.41 uur, om hem die dag vóór 12.00 uur uitsluitend per telefax (met opgave van een faxnummer) te bevestigen dat zijn commentaar, verwoord in zijn brief van 1 april 2001 integraal in de definitieve akte wordt opgenomen, bij gebreke waarvan hij niet bij het overleg aanwezig zal zijn. De notaris antwoordt die dag, naar hij stelt om 12.22 uur, klager per fax, onder het door klager opgegeven faxnummer – waarvan hij meende dat dit aan klager zelf en niet aan een derde toebehoorde – dat hij het commentaar van klager niet zonder overeenstemming met de andere erfgenamen in de akte kan verwerken. Tevens zendt de notaris gelijktijdig met dit bericht een op ondergeschikte punten aangepaste ontwerpakte aan klager. De bespreking heeft niet plaatsgevonden vanwege het uitblijven van een reactie van klager. Klager verwijt de notaris dat hij gegevens van zeer vertrouwelijke aard aan derden ter kennis heeft gebracht en daarmee zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Voorts beklaagt hij zich over het feit dat de notaris ondanks zijn verzoek pas om 12.22 uur heeft geantwoord. Tenslotte verwijt klager de notaris dat hij zonder zijn toestemming is overgegaan tot uitbetaling van het erfdeel van zijn broer.
Uitspraak
Van schending van de geheimhoudingsplicht is geen sprake indien de notaris de conceptverdelingsakte op verzoek van een deelgenoot naar het door laatstgenoemde opgegeven – naar later blijkt onjuiste – faxnummer verzendt. De kamer van toezicht te Breda verklaart de klacht ongegrond omdat klager zelf het risico heeft genomen dat stukken van vertrouwelijke aard ter kennis van derden zouden komen. Daargelaten of klager de notaris wel een deadline kon stellen, het betrof in casu een onredelijk korte deadline (circa vijf kwartier; de overschrijding van de deadline door de notaris slechts circa 30 minuten). Uitkering van erfdelen behoort niet zozeer tot de normale werkzaamheden van de boedelnotaris, maar past binnen de taakomschrijving van de executeur en dus ook van de notaris die in beide hoedanigheden optreedt. De uitbetaling van het reeds vaststaande erfdeel van de broer van klager behoorde tot de normale taak van de boedelnotaris, aldus de kamer. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en voegt daaraan toe dat het uitkeren van de erfdelen niet zozeer behoort tot de normale werkzaamheden van de boedelnotaris als zodanig maar past binnen de taakomschrijving van de executeur-testamentair.
13.2.143 Verdediging notaris, boedelnotaris tevens executeur, verboden verwantschap
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 11 juli 2002, nr. 39/02, NM 2003, 4
Inhoud
Het staat de notaris vrij om zich te beroepen op zijn recht tot het nemen van juridische stappen ook al voelt zijn cliënt zich daardoor bedreigd. De samenvoeging van de hoedanigheden van boedelnotaris en executeur is onwenselijk. Het opstellen van een onderhandse volmacht door de notaris waarbij onder meer een aanverwant in de tweede graad van de notaris betrokken is, is geen verboden gedraging in de zin van het bepaalde in art. 19 Wet op het notarisambt.
Feiten
Op 12 juli 2000 nodigt de notaris, in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair van de nalatenschap van hun stiefmoeder, klager tezamen met zijn twee zusters en zes broers uit voor een bespreking betreffende de verdeling van de inboedel in het woonhuis aan de A straat te B. Dit woonhuis is eigendom van klager en de zijnen en was belast met het vruchtgebruik ten behoeve van hun stiefmoeder. Tijdens die bespreking laat de notaris tevens een onderhandse volmacht voor de verkoop van dit woonhuis door klager en de zijnen ondertekenen. Een broer van de notaris is getrouwd met een zuster van klager, die een van de mede-erfgenamen is. Klager voelt zich bedreigd nu de notaris heeft aangegeven mogelijk juridische stappen jegens klager te zullen nemen wegens o.a. laster. Verder heeft de notaris zijn diverse hoedanigheden onvoldoende duidelijk gemaakt. Tenslotte meent klager dat de notaris geen volmacht tot verkoop van het woonhuis had mogen opstellen gezien de verwantschap tussen de notaris en één van de erfgenamen.
Uitspraak
Het stond de notaris vrij om zich op rechten te beroepen die hem leken toe te komen. Voorts herhaalt het hof dat een samenvoeging van de hoedanigheden van boedelnotaris en executeur onwenselijk is omdat deze afzonderlijke functies op gespannen voet met elkaar staan. Tenslotte oordeelt het hof dat art. 19 Wet op het notarisambt niet geldt voor het opstellen van een (onderhandse) volmacht.
13.2.144 Belehrung, trage afwikkeling, verklaring van erfrecht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 14 november 2002, nr. 188/02, NM 2003, 4
Inhoud
De kandidaat-notaris had niet mogen volstaan met het zonder een nadere toelichting overbrengen van een voorstel van de beroepshalve deskundige curator aan de terzake niet deskundige erfgenamen. Met zijn passieve handelwijze kon de kandidaat-notaris de indruk van partijdigheid wekken. Het had de kandidaat-notaris als deskundige op het gebied van nalatenschappen sneller duidelijk moeten zijn dat de erfgename een verklaring van erfrecht behoefde om zich te legitimeren ten opzichte van bepaalde instanties.
Feiten
De kandidaat-notaris is door notaris X belast met de afhandeling van de nalatenschap van erflater, overleden op 18 augustus 1998. Eén van de erfgenamen verkeert in staat van faillissement en wordt vertegenwoordigd door de curator. De curator heeft zijn beslissing omtrent de aanvaarding van de nalatenschap opgeschort in afwachting van de boedelbeschrijving. Op 7 januari 1999 vindt op het notariskantoor een gesprek plaats waarbij de erfgenamen, de kandidaat-notaris en de curator aanwezig zijn.
Bij brief van 26 maart 1999 zendt de kandidaat-notaris een overzicht van de activa en passiva van de nalatenschap aan de curator. In het tweede kwartaal van 1999 biedt de curator aan de overige erfgenamen aan het erfdeel van de gefailleerde aan hen over te dragen tegen een bedrag van ƒ 18.000. Bij brief van 10 augustus 1999 zendt de kandidaat-notaris op hun verzoek een overzicht van het vermogen van de gemeenschap van goederen per sterfdatum aan de erfgenamen waarbij hij het door de curator gedane aanbod vermeldt. Bij akte van 27 augustus 1999 maakt de plaatsvervanger van notaris X de boedelbeschrijving van de nalatenschap op. Op 14 september 2000 is door de notaris de verklaring van erfrecht opgemaakt. Klaagster, één van de erfgenamen, verwijt de kandidaat-notaris onvoldoende zorgvuldigheid en voortvarendheid bij het afwikkelen van de nalatenschap. In het bijzonder klaagt zij over het feit dat de kandidaat-notaris het voorstel van de curator zonder meer heeft doorgegeven en het bedrag niet heeft getoetst. Hij heeft nagelaten het door de curator voorgestelde uitkoopbedrag te matigen op grond van het vruchtgebruik van de weduwe van erflater. Verder heeft de kandidaat-notaris langdurig nagelaten ondanks herhaald verzoek om een verklaring van erfrecht af te geven.
Uitspraak
De kandidaat-notaris mocht niet volstaan met het overbrengen van het voorstel van de curator aan de erfgenamen zonder daarbij enige informatie te verschaffen, met name niet nu vast staat dat de erfgenamen terzake niet deskundig waren en zij tegenover de curator, die zich beroepshalve met deze materie bezig houdt, behoefte hadden aan een nadere toelichting van de kandidaat-notaris. Van hem mocht in ieder geval verwacht worden dat hij de erfgenamen zou aanraden zich te wenden tot een adviseur op dit gebied. Dat hij dit heeft nagelaten acht het hof klachtwaardig. Hier komt nog bij dat de kandidaat-notaris geen acht heeft geslagen op het vruchtgebruik ten behoeve van de echtgenote van erflater, waardoor de waarde van het erfdeel daalde en het aanvankelijk voorgestelde uitkoopbedrag aanzienlijk werd verminderd. De kandidaat-notaris kon met zijn passieve handelwijze op dit punt tevens de indruk wekken dat hij partijdig was. Daarbij wordt meegewogen dat de kandidaat-notaris op verzoek van de curator bij de Belastingdienst informatie inwon en hij hem adviseerde, terwijl hij daarnaast klaagster bij haar contacten met de Belastingdienst niet aldus ter wille wilde zijn. De klacht is op dit onderdeel gegrond. Klaagster heeft in het bijzonder gewezen op het feit dat de kandidaat-notaris aanvankelijk geen verklaring van erfrecht wenste af te geven. De kandidaat-notaris heeft op dit punt naar ’s Hofs oordeel onvoldoende actie ondernomen. Het had de kandidaat-notaris als deskundige op het gebied van het afwikkelen van nalatenschappen sneller duidelijk moeten zijn dat klaagster zich als erfgename moest legitimeren ten opzichte van bepaalde instanties, waaronder de Belastingdienst en diverse bancaire instellingen. Hierom had hij niet tot 15 september 2000 moeten wachten alvorens over te gaan tot afgifte van de gevraagde verklaring. De klacht is op dit onderdeel gegrond. De geconstateerde onzorgvuldigheden zijn dusdanig ernstig dat het hof onder de Wet op het notarisambt de maatregel van waarschuwing passend zou achten, maar het hof legt op grond van het overgangsrecht geen maatregel op.
Jaar 2003
13.2.145 Belehrung, verwerping en beneficiaire aanvaarding
Instantie en vindplaats
KvT Leeuwarden 9 januari 2003, NM 2004, 1
Inhoud
Kandidaat-notaris verzuimt om een erfgenaam ook schriftelijk te informeren omtrent de mogelijkheid van beneficiaire aanvaarding. De nalatenschap werd verworpen.
Feiten
Erflater, die op 11 juli 1999 is overleden, benoemde bij zijn testament zijn broer A tot enig erfgenaam. Op 15 september 1999 is ter griffie van de rechtbank te Groningen een verklaring van verwerping van de nalatenschap van erflater door A opgemaakt. A verwijt de kandidaat-notaris dat hij verzuimd heeft hem te wijzen op de mogelijkheid van beneficiaire aanvaarding en hem onjuist en onvolledig heeft geadviseerd. Daardoor is A ten onrechte overgegaan tot het verwerpen van de nalatenschap. De kandidaat-notaris stelt dat de mogelijkheid van beneficiaire aanvaarding in meerdere gesprekken aan de orde is geweest en A weloverwogen en na zich door derden uitgebreid te hebben laten adviseren tot verwerping van de nalatenschap is overgegaan.
Uitspraak
Het betrof een nalatenschap met een bijzondere problematiek. Hoewel op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht naar het oordeel van de kamer niet aannemelijk is geworden dat de kandidaat-notaris in haar gesprekken met A en diens gemachtigde de mogelijkheid van beneficiaire aanvaarding van de erfenis niet ter sprake heeft gebracht, had het in de onderhavige nalatenschap op de weg van de kandidaat-notaris gelegen om een zorgvuldige schriftelijke weergave van de inhoud van die gesprekken en van zijn advisering aan A te doen toekomen. Met name was het zorgvuldiger geweest indien de kandidaat-notaris de besproken mogelijkheden, te weten aanvaarding, beneficiaire aanvaarding en verwerping van de nalatenschap, met een uiteenzetting van de daaraan telkens verbonden voordelen, nadelen en risico’s, schriftelijk aan A had bevestigd. De kamer oordeelt de klacht gegrond, maar legt de kandidaat-notaris geen maatregel op.
13.2.146 Verloting, taxatie
Instantie en vindplaats
KvT Middelburg 15 januari 2003, NM 2004, 1
Inhoud
Erflaatster legateert haar inboedel aan de afstammelingen van haar echtgenoot, staaksgewijze en gezamenlijk. Onder die omstandigheden mocht de notaris niet tot verloting dan nadat de rechthebbenden instemden met de verloting en instemden met het achterwege blijven van de taxatie van de goederen.
Feiten
Erflaatster overlijdt op 6 januari 2000 en heeft bij testament van 22 maart 1951 haar inboedelgoederen gelegateerd aan de afstammelingen van haar echtgenoot. Klaagster, één van de afstammelingen, schrijft bij brief van 30 november 2001 aan een medewerkster van de notaris onder meer: ‘naar aanleiding van uw schrijven van 27 november jl. heb ik, afhankelijk van de nog door beëdigde taxateurs vast te stellen taxatiebedragen, belangstelling voor de volgende objecten (…)’. Bij brief van 11 februari 2002 is door dan wel namens de notaris aan klaagster medegedeeld welke roerende goederen na loting aan haar zijn toebedeeld. Bij brief van 28 maart 2002 doet de notaris aan klaagster de inventarislijst van de inboedel van erflaatster toekomen met daarop aangetekend aan wie welke zaken zijn toebedeeld. Uit de lijst blijkt dat aan verschillende afstammelingen een ongelijk aantal zaken zijn toebedeeld. De te verdelen zaken zijn niet getaxeerd. Klaagster verwijt de notaris onzorgvuldig optreden als boedelnotaris. Zij stelt dat een volstrekt onjuiste procedure is gevolgd. De notaris erkent dat het dossier niet op de juiste wijze is afgehandeld. De inboedel is niet getaxeerd omdat de zaken geen grote waarde vertegenwoordigden. Aan de gerechtigden is een lijst van inboedelgoederen toegezonden en verzocht zijn of haar voorkeur op te geven. De zaken waarvoor meer personen interesse hadden zijn door loting verdeeld.
Uitspraak
De kamer stelt vast dat de inboedel door erflaatster is gelegateerd aan de afstammelingen van haar echtgenoot, ieder voor een gelijk deel. Onder die omstandigheden mocht de notaris niet tot verloting overgaan. Daarvoor was nodig dat de rechthebbenden instemden met de verloting en instemden met het achterwege blijven van de taxatie van de goederen. Door deze wijze waarop de notaris thans te werk is gegaan heeft hij afbreuk gedaan aan de rechten van de legatarissen. Er ontstond een voor wat betreft de waarde ongelijke verdeling en de mogelijkheid van verrekening van de waarde ontbrak. De kamer verklaart de klacht gegrond en legt de notaris de maatregel van waarschuwing op.
13.2.147 Successieaangifte, waardering
Instantie en vindplaats
KvT Maastricht 17 februari 2003, NM 2004, 1
Inhoud
Notaris mag niet eigenmachtig zonder voorkennis van de erfgenamen de successieaangifte indienen terwijl hij op de hoogte is van de uiteenlopende standpunten van de erfgenamen.
Feiten
Op 10 september 1999 passeert de notaris het testament van erflaatster, waarin zij haar woning toedeelt aan haar dochter A onder de verplichting aan elk van de andere vijf kinderen een bedrag van ƒ 66.000 uit te keren. De woning was getaxeerd door taxateur X op ƒ 480.000. Kort na het overlijden van erflaatster op 2 oktober 1999 komen de zes erfgenamen ten kantore van de notaris bijeen teneinde kennis te nemen van het testament. Eén van de erfgenamen, mevrouw B, maakt bezwaar tegen het testament omdat zij vindt dat daarin van een veel te lage waarde van de woning is uitgegaan. Op 20 juni 2000 is de woning opnieuw getaxeerd door taxateur Y. Zonder machtiging of voorkennis van de erfgenamen dient de notaris in november 2000 een successieaangifte in. Daarin kent de notaris aan de woning een waarde toe die het midden houdt tussen beide taxaties. Op haar verzoek ontving A bij brief van 21 augustus 2001 van de notaris een afschrift van de successieaangifte. Klaagster, verwijt de notaris dat hij heeft nagelaten de erfgenamen te wijzen op de mogelijkheid om uitstel te vragen van het doen van de successieaangifte. Gezien de door hem aan de woning in de successieaangifte toegekende waarde had de notaris volgens klaagster de successieaangifte eerst in concept aan de erfgenamen ter goedkeuring moeten voorleggen.
Uitspraak
De kamer betwijfelt niet dat de notaris dacht dat hij daarmee in het belang van de gezamenlijke erfgenamen handelde, maar hij had daar niet eigenmachtig toe mogen overgaan. Hij had moeten proberen om daartoe de goedkeuring van de gezamenlijke erfgenamen te verkrijgen en hij had hen moeten wijzen op de mogelijkheid om uitstel te vragen van het doen van aangifte. De kamer verklaart de klacht gegrond, maar legt, gelet op de goede bedoelingen van de notaris, geen maatregel op.
13.2.148 Successieaangifte, verklaring van erfrecht, legitieme portie overgangsrecht WNA
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 20 februari 2003, nr. 419/02, NM 2003, 6
Inhoud
In plaats van het na geruime tijd rauwelijks sturen van een brief zonder tekst en uitleg had de notaris cliënten eerst schriftelijk moeten bevestigen dat er geen haast was en ze daarnaast moeten uitnodigen voor een bespreking over de gevolgen van de ontdekking dat er een legitimaris is. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een klacht kan de vraag of cliënten daadwerkelijk financiële schade hebben geleden of zullen lijden, in het midden blijven. Niet ontvankelijkheid van bepaalde klacht onderdelen op grond van het overgangsrecht.
Feiten
Op 6 juli 1988 overlijdt erflaatster. Bij testament, verleden op 3 juli 1979 ten overstaan van notaris X (inmiddels oud-notaris), heeft erflaatster de heer A en mevrouw B ieder voor de helft van haar nalatenschap tot erfgenamen benoemd. Tevens werd de heer A tot executeur-testamentair benoemd. Notaris X (verder te noemen: oud-notaris) geeft op de sterfdag een verklaring van executele af waarin hij onder meer verklaart dat erflaatster geen legitimarissen heeft achtergelaten. Bij brief van 4 augustus 1997 deelt notaris Y aan executeur A mede dat C enig kind van de erflaatster is en dat C recht heeft op een legitieme portie van de nalatenschap. Hij verzoekt opgave te doen van de omvang van de nalatenschap om C in staat te stellen zijn wettelijke rechten uit te oefenen. Op 7 oktober 1997 voert de behandelend kandidaat-notaris (inmiddels opvolger van de oud-notaris en verder te noemen: de notaris) een gesprek met de weduwe van de inmiddels overleden A, waarbij de notaris toezegt dat hij de mededeling van notaris Y zal verifiëren en de zaak kosteloos zal afwikkelen. Op 20 januari 1998 heeft de notaris het afstammingsonderzoek afgerond. Op 9 oktober 1998 zendt de notaris een nadere aangifte voor het successierecht ter goedkeuring en ondertekening aan de weduwe van A en aan mevrouw B.
De weduwe van A en mevrouw B dienen op 14 augustus 2001 een klacht in en verwijten de notaris en de oud-notaris onvoldoende zorgvuldigheid te hebben betracht bij het afwikkelen van de nalatenschap van erflaatster. De oud-notaris verwijten zij in het bijzonder dat hij heeft nagelaten de verklaring van erflaatster dat zij geen kinderen had, in 1979 op juistheid te controleren. De oud-notaris heeft een verklaring van executele afgegeven zonder hieraan voorafgaand het bevolkingsregister te raadplegen. Voorts hebben de notaris en de oud-notaris nagelaten de gevolgen van de fout zoveel mogelijk te beperken. Pas ruim acht maanden nadat het afstammingsonderzoek was afgesloten hebben de notarissen klaagsters over de uitkomst daarvan bericht in de vorm van een nadere successieaangifte zonder enige uitleg of toelichting over de consequenties van de aanwezigheid van een legitimaris. Tenslotte verwijten klaagsters de notarissen dat in de nadere aangifte bij de berekening van de legitieme van C ten onrechte geen rekening is gehouden met de uitkering van legaten.
De notaris en de oud-notaris erkennen dat de verklaring van executele een foutieve opmerking bevat over het niet aanwezig zijn van afstammelingen van erflaatster. Zij stellen dit reeds in 1997 onomwonden te hebben toegegeven. Zij betwisten dat zij de verklaring van erflaatster in 1979 dat zij geen kinderen had, hadden moeten verifiëren. Het op juistheid controleren van de beweringen van een testateur is bij het opmaken van een testament niet aan de orde, dit geschiedt bij het opstellen van een verklaring van erfrecht of executele, aldus de notarissen.
Zij ontkennen dat van een rauwelijks versturen van de nadere aangifte sprake was omdat voordien medio januari 1998 al telefonisch contact met één van de klaagsters zou zijn opgenomen over het resultaat van het verervingsonderzoek. Wel erkent de notaris dat de uiteindelijke nadere aangifte van 9 oktober 1998 (te) lang op zich heeft laten wachten, ook al hadden klaagsters en notaris Y aangegeven geen haast te hebben met de afwikkeling. Hij heeft zijn excuses voor de vertraging aangeboden. De notaris en de oud-notaris stellen tenslotte dat zij niet verantwoordelijk zijn voor de fout in de nadere aangifte omdat deze uiteindelijk door de gemachtigde van klaagsters is ingediend en dat zij door die fout bovendien geen schade hebben geleden omdat de Belastingdienst alsnog rekening heeft gehouden met de legaten.
Uitspraak
De ontvankelijkheid van de klacht tegen de oud-notaris moet worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in art. 99 lid 12 Wet op het notarisambt, nu de klacht na de invoering van de Wet op het notarisambt is ingediend. Anders dan klaagsters oordeelt het hof dat als ingangsdatum van de termijn van drie jaar geldt het moment waarop klaagsters van het handelen of nalaten dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis namen. Hierbij is niet van belang vanaf welk moment klaagsters zeker wisten dat erflaatster een zoon had. Klaagsters kunnen derhalve niet ontvangen worden in hun klachten over het niet-verifiëren in 1979 en de afgifte van de verklaring van executele in 1988.
Door niet schriftelijk aan klaagsters en notaris Y te bevestigen dat klaagsters en notaris Y hadden aangegeven geen haast te hebben met het verrichten van eerdergenoemde werkzaamheden hebben de notaris en de oud-notaris in strijd gehandeld met de eisen van zorgvuldigheid. In dit opzicht hadden de notaris en de oud-notaris klaagsters niet in het ongewisse mogen laten en zonder enige nadere schriftelijke informatie hun pas bij brief van 9 oktober 1998 te berichten over de uitkomst van het onderzoek naar de legitimaris. Bovendien hebben de notaris en de kandidaat-notaris klaagsters niet gewezen op de consequenties van de aanwezigheid van de legitimaris. De notaris en de oud-notaris hadden klaagsters moeten uitnodigen voor een bespreking in plaats van het rauwelijks sturen van een brief zonder tekst en uitleg aan hen.
Klaagsters kunnen wel worden ontvangen in hun klacht tegen de notaris en de oud-notaris dat door hen een foutieve nadere aangifte van successie was ingediend. Klaagsters hebben belang bij een correcte afwikkeling van de nalatenschap. De vraag of zij daadwerkelijk financiële schade hebben geleden of zullen lijden, kan bij de beoordeling van de ontvankelijkheid in het midden blijven.
Bij het opstellen van de nadere aangifte is geen rekening gehouden met de legaten. Door het verzuim van de notaris en de oud-notaris om rekening te houden met de legaten bij het opstellen van de aangifte kan niet worden gesproken van een correcte afwikkeling van de nalatenschap. Dat de aangifte uiteindelijk is ingediend door de gemachtigde van klaagsters, doet hieraan niet af. Onzorgvuldig handelen, maar aangezien de feiten waarover geklaagd wordt zijn begaan onder de werking van de Wet op het Notarisambt van 9 juli 1842 kan aan de notaris, die ten tijde van de hiervoor bedoelde onzorgvuldigheden kandidaat-notaris was, op grond van het overgangsrecht geen maatregel worden opgelegd. Verklaart klaagsters niet-ontvankelijk in hun klacht tegen de oud-notaris met betrekking tot het verzuim de uitlatingen van erflaatster in 1979 te controleren en de aangifte van de verklaring van executele in 1988. Voor het overige verklaart het hof de klachten gegrond. Aan de oud-notaris (destijds notaris) legt het hof de maatregel van waarschuwing op.
13.2.149 Wijziging legaat vruchtgebruik
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 20 februari 2003, nr. 902/02, NM 2003, 11
Inhoud
Notaris had zich er zelf van moeten vergewissen dat cliënt instemde met de inhoudelijke wijziging van het gelegateerde vruchtgebruik en niet moeten afgaan op de verklaring van derden dat cliënt daartegen geen bezwaren had.
Feiten
Op 27 juni 1999 overleed X, die in derde echt buiten gemeenschap van goederen gehuwd was met klaagster. Erflater heeft bij zijn testament zijn beide dochters uit eerste echt tot erfgenamen benoemd en aan zijn echtgenote, klaagster, onder meer het vruchtgebruik van de echtelijke woning gelegateerd. Deze woning, A-straat 636 B te C, is een appartement op de begane grond, dat deel uitmaakt van een appartementencomplex aan de A-straat 634-636 te C. Tot de aanhorigheden van het appartement behoort het medegebruik van de gemeenschappelijke tuin samen met vier andere eigenaren van appartementsrechten. Over de afwikkeling van de nalatenschap heeft de notaris veel overleg gevoerd. Teneinde een zo hoog mogelijke opbrengst te bewerkstelligen, is besloten de appartementsrechten te verkopen. Bij akte van 25 oktober 1999 heeft daartoe hersplitsing plaatsgevonden, waarbij onder meer de gemeenschappelijke tuin is gesplitst en is toegedeeld aan de aanliggende appartementsrechten.
Klaagster is door de notaris niet van deze hersplitsing op de hoogte gebracht. Bij akte van 29 november 1999 zijn de legaten aan klaagster afgegeven.
Klaagster verwijt de notaris dat hij haar niet op de hoogte heeft gesteld van de splitsing waarbij haar het medegebruik van de gemeenschappelijke tuin is ontnomen. De tuin die exclusief aan haar is toegedeeld is klein en er staat een grote boom in. Voorts is er sprake van verminderde privacy in de tuin. Zij heeft als gevolg van de splitsing schade geleden.
De notaris voert als verweer aan dat de nalatenschap er financieel niet florissant uitzag. De notaris zegt dat hij zich tot het uiterste heeft ingespannen om zorg te dragen voor een ongestoord woongenot van de aan klaagster gelegateerde woning. Zowel vanuit het kantoor van de notaris als vanuit makelaarskantoor Y is meermalen contact geweest met klaagster. Zij was dan ook volledig op de hoogte van de problemen die er speelden, aldus de notaris.
Uitspraak
De kamer van toezicht te Amsterdam overweegt dat de notaris zelf klaagster als vruchtgebruikster van het appartementsrecht, althans belanghebbende, op de hoogte had moeten stellen van de voorgenomen wijziging. Hij had zich er zelf van moeten vergewissen dat klaagster met de wijziging instemde en niet moeten afgaan op de verklaring van derden dat zij tegen de wijziging geen bezwaren had. Het betoog van de notaris dat klaagster door de splitsing niet is benadeeld doet daar niet aan af. Inhoudelijk is aan klaagster een ander legaat afgegeven dan in het testament was bepaald.
De kamer acht de klacht gegrond maar legt de notaris geen tuchtrechtelijk maatregel op omdat door de inzet van de notaris de financieel ongunstige toestand van de boedel vóór de splitsing in een situatie is gebracht dat afgifte van het legaat aan klaagster mogelijk is geworden. Het hof verwerpt het beroep van klaagster.