3.1 en 3.1.1 De drie beschermingsmaatregelen in grote lijnen en de volmacht
3.2 Beschermingsbewind
3.2.1 – 3.2.2 wanneer is een bewind geïndiceerd, wanneer kan met een notariële volmacht of een levenstestament worden volstaan, het aanvragen van een bewind, het toetsen van de wilsbekwaamheid van de rechthebbende;
3.2.2.1 – 3.2.2.3 verzoekschrift en bijlagen met bevoegde rechter;
3.2.3 – 3.2.3.3 omvang bewind, benoeming bewindvoerder, professionele bewindvoerders;
3.2.4 – 3.2.4.5 verplichtingen, taken en bevoegdheden van de bewindvoerder; bescherming van derden te goeder trouw; mogelijkheden verhaal schulden; beperkte bescherming bewind;
3.2.4.6 – 3.2.4.8 rekening en verantwoording bewindvoerder; afdracht goederen; positie erfgenamen t.a.v. eindrekening bewindvoerder; beloning het hoogst voor bewindvoerders die aan de kwaliteitseisen voldoen;
3.2.5.1 – 3.2.5.2 einde taak bewindvoerder o.a. door ontslag en einde beschermingsbewind.
3.3 Curatele
3.3.1 twee gronden voor curatele en verschil in rechtsgevolgen;
3.3.2.1 – 3.3.2.2 verzoekers van een curatele, rechtspleging en bevoegde rechter;
3.3.2.3 provisioneel bewind als voorlopige curatele;
3.3.3.1 handelingsonbekwaamheid van de curandus en uitzonderingen daarop met name bij niet-vermogensrechtelijke aangelegenheden;
3.3.3.2 benoeming curator; natuurlijk of rechtspersoon, soms twee curatoren; taak curator;
3.3.3.3 bepalingen voogdijbewind van overeenkomstige toepassing; toezicht door kantonrechter, periodieke en eindrekening als bij bewind; beloning volgens Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
3.3.4 einde taak curator o.a. door ontslag en eind curatele, bij vervanging van curatele door beschermingsbewind en/of mentorschap is niet vereist dat de grond voor de curatele niet meer bestaat;
3.3.5 – 3.3.6 publicatie van instelling en opheffing van curatele in Staatscourant; landelijk Centraal Curatele- en Bewindregister bij Raad voor de Rechtspraak.
3.4 Mentorschap
3.4.1 inleiding; mentorschap voor bescherming en vertegenwoordiging op niet-vermogensrechtelijk gebied; mentorschap soms niet nodig omdat de WGBO partner of naast familielid van een wilsonbekwame buiten de rechter om bevoegd maakt tot vertegenwoordiging;
3.4.2 – 3.4.3.1 grond voor mentorschap; tot kring van mogelijke verzoekers behoort ook de instelling waar de meerderjarige duurzaam verblijft of die hem begeleidt; ambtshalve instelling mentorschap mogelijk in plaats van curatele;
3.4.3.2 benoeming mentor; natuurlijk of rechtspersoon, maar niet de behandelend hulpverlener, soms wel twee mentoren bijv. beide ouders;
3.4.4 onbevoegdheid gementoreerde en bescherming derden te goeder trouw; belang regeling boek 1 BW verbleekt wanneer de WGBO of de Wet BOPZ van toepassing zijn; bij zorgbeslissingen is wilsonbekwaamheid gementoreerde doorslaggevend criterium voor bevoegdheid mentor;
3.4.5 taak en bevoegdheden mentor; aangelegenheden betreffende verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van gementoreerde;
3.4.6 – 3.4.7 onbevoegdheid gementoreerde tot uitoefening gezag over minderjarige kinderen; beslissingen van mentor die geld kosten, kunnen niet door bewindvoerder worden tegengehouden;
3.4.8 toezicht op taakuitoefening mentor in praktijk afwezig; beloning volgens Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
3.4.9 einde taak mentor o.a. door ontslag en einde mentorschap; ontslagen mentor soms bevoegd en verplicht tot optreden dat niet zonder nadeel voor de betrokkene kan worden uitgesteld.