9.2.122 Ontruiming, inventarisatie inboedel
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 19 april 2001, nr. 601/00
Inhoud
Hoewel de notaris wist dat klaagster niet bereid was tot verdeling van de inboedel was afgifte van de sleutels van het registergoed aan de overige erfgenamen in dit geval gerechtvaardigd door de grote tijdsdruk vanwege de levering van het betreffende registergoed.
Feiten
Op 25 oktober 1996 diende het registergoed leeg en ontruimd te worden geleverd aan koper. De erfgenamen, waaronder klaagster, konden geen overeenstemming bereiken over de verdeling van de nalatenschap. De notaris heeft de sleutels van het registergoed aan de overige erfgenamen afgegeven om het te ontruimen.
Uitspraak
Het Hof oordeelt dat deze gedragslijn in beginsel niet juist is, maar in casu gerechtvaardigd was vanwege de tijdsdruk. De door de overige erfgenamen opgestelde lijsten van opslag van de roerende zaken kunnen bovendien vergeleken worden met het proces-verbaal van constatering.
9.2.123 Testeervaardigheid, ouderlijke boedelverdeling, legitieme, berusting
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 17 mei 2001, NM 2001-7/8
Inhoud
Een notaris heeft een ruime beoordelingsmarge waar het er om gaat vast te stellen of de persoon, die een testament laat opmaken, beseft wat hij daarin laat vastleggen. De notaris had de kinderen moeten vragen of zij in het testament van hun eerder overleden moeder berusten vooraleer uit de nalatenschap een woning wordt overgedragen. Langstlevende beschikkingsbevoegd op grond van niet aantastbare enig erfgenaamschap met subsidiaire ouderlijke boedelverdeling.
Feiten
Op 20 april 1993 overlijdt mevrouw A die in gemeenschap van goederen gehuwd was met B, beiderzijds in eerste echt. Bij haar testament van 3 juni 1982 heeft zij haar echtgenoot tot enig erfgenaam benoemd dan wel ingeval legitimarissen hierin niet berusten, een ouderlijke boedelverdeling gemaakt, waarbij alle tot haar nalatenschap behorende activa, waaronder de echtelijke woning, aan haar echtgenoot zijn toebedeeld. Het echtpaar had zes kinderen. In april 1994 is B na een herseninfarct verhuisd naar een verpleegtehuis. Op 7 juni 1994 heeft B ten overstaan van de notaris een nieuw testament gemaakt. Op 22 september 1994 passeert de notaris een akte waarbij B de voormalige echtelijke woning overdraagt aan zijn zoon C, zulks onder voorbehoud van het zakelijk recht van gebruik en bewoning. Op 10 mei 1998 overlijdt B in het verpleegtehuis. Klager, een broer van C, stelt vragen bij het feit dat de notaris op 7 juni 1994 het testament van zijn vader heeft gepasseerd, die na een zwaar herseninfarct naar een verpleegtehuis was verhuisd, halfzijdig verlamd en dementerend was. Voorts verwijt hij de notaris dat hij op 22 september 1994 de akte van overdracht van de voormalige echtelijke woning aan zijn broer C heeft gepasseerd.
Uitspraak
De kamer oordeelt dat de notaris met betrekking tot het opmaken van het testament geen verwijt treft. Een notaris heeft een ruime beoordelingsmarge waar het er om gaat vast te stellen of de persoon, die een testament laat opmaken, beseft wat hij daarin laat vastleggen. De enkele omstandigheid dat de testateur in een verpleegtehuis is opgenomen, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat hij niet meer in staat zou zijn om zijn wil te bepalen en deze duidelijk te maken. Met betrekking tot de overdracht van de voormalige echtelijke woning oordeelt de kamer dat de notaris anders heeft gehandeld dan in zijn ambt betaamt. Hij had naar het oordeel van de kamer eerst moeten onderzoeken of de andere kinderen van klagers vader in het testament van hun moeder hadden berust. Immers, eerst wanneer dat het geval zou zijn geweest, kon klagers vader de eigendom van de onroerende zaak aan een derde overdragen zonder dat achteraf nog nietigheid kan intreden. Het Hof onderschrijft het oordeel van de Kamer dat de notaris met betrekking tot het opmaken van het testament van B op 7 juni 1994 geen verwijt treft. Het testament van de moeder van klagers bevat – kort gezegd – een ouderlijke boedelverdeling. Op grond van het bepaalde in art. 1170 Boek 4 Burgerlijk Wetboek (BW) kan deze verdeling worden vernietigd indien het erfdeel van (één der) de legitimarissen voor meer dan een vierde is benadeeld. Indien deze situatie zich zou voordoen, zou een titelgebrek bij de levering van voornoemd registergoed aan de orde kunnen zijn. In casu is zulks echter niet het geval daar de moeder van klagers in haar testament onder II het navolgende heeft opgenomen: ‘Voor het geval een of meer mijner afstammelingen zich – met vrucht in rechte – tegen één of meer van de sub I gemaakte beschikkingen verzet/verzetten, bepaal ik als volgt: maak ik een boedelverdeling als hiervoor gemeld, doch zal de uitkering terstond in contanten moeten worden voldaan.’ Door voorgaande bepaling is de in het testament van klagers’ moeder opgenomen ouderlijke boedelverdeling niet aantastbaar op grond van art. 1170 Boek 4 BW. Aldus is de beschikkingsbevoegdheid van de vader van klagers niet uit hoofde van de in genoemd art. bedoelde benadeling aantastbaar en was laatstgenoemde derhalve bevoegd te beschikken over genoemd registergoed. De andere kinderen om berusting vragen was dus niet nodig.
9.2.124 Inspanningsverbintenis, resultaatsverbintenis, boedelnotaris
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 31 mei 2001, nr. 966/00
Inhoud
Inspannings-of resultaatsverbintenis bij boedelafwikkeling?
Feiten
Niet bekend.
Uitspraak
Als uitgangspunt bij de afwikkeling van nalatenschappen heeft te gelden dat op de notaris een inspanningsverbintenis rust en niet een resultaatsverbintenis, omdat in dergelijke zaken de notaris door de erfgenamen in staat dient te worden gesteld zijn werkzaamheden, waaronder bevorderen van een taxatie van een enig goed, te kunnen uitoefenen. Erfgenamen dienen, om afwikkeling van de nalatenschap te bereiken, hiertoe hun medewerking te verlenen, van welke medewerking de notaris afhankelijk is.
9.2.125 Declaratiegeschil
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 14 juni 2001, nr. 1027/00
Inhoud
Wie is bevoegd ter zake van geschillen over de nota?
Feiten
Tussen de notaris en de cliënt is een geschil over de nota ontstaan.
Uitspraak
Het hof is van oordeel dat ingevolge art. 55 lid 2 Wet op het notarisambt een geschil over de hoogte van declaraties door de meest gerede partij aan de voorzitter van het bestuur van de ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie kan worden voorgelegd. De ringvoorzitter toetst volledig. Tegen de beslissing van de ringvoorzitter staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hof kan een dergelijk geschil slechts marginaal toetsen. Het hof komt na marginale toetsing tot het oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die tot het oordeel nopen dat de notaris in redelijkheid niet tot zijn declaraties had kunnen komen.
9.2.126 Rentevergoeding, voldoening declaratie uit boedelgelden
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Zutphen 18 juni 2001, NM 2002-9 (klacht in hoger beroep niet ontvankelijk wegens termijnoverschrijding; zie Hof Amsterdam 21 maart 2002, nr. 675/01)
Inhoud
Moet de werkelijk genoten rente op een derdenrekening van de notaris aan de rechthebbende worden toebedeeld? Verrekening declaratie uit boedelgelden is niet toegestaan zonder toestemming van de erfgenamen.
Feiten
Klaagsters stellen dat de notaris nalatig heeft gehandeld door de rente welke over geld van de nalatenschap was opgebouwd gedurende de maand dat dit geld op de derdenrekening van de notaris had gestaan, onverdeeld te laten. Voldoening van de declaratie uit boedelgelden.
Uitspraak
De Kamer verwerpt het verweer van de notaris dat bij het opstellen van de conceptverdelingsakte niet duidelijk was hoe lang het geld op de derdenrekening zou staan. De erfgenamen hebben bij de verdeling van een nalatenschap recht op alle daarover opgebouwde rente, aldus de Kamer. Tevens oordeelt de Kamer dat het eigenmachtig incasseren van de declaratie niet valt onder de strekking van de door de erfgenamen verleende volmachten. De declaratie mag alleen uit de gelden van de nalatenschap worden voldaan, indien (één of meer) erfgenamen daarvoor toestemming of opdracht hebben gegeven. De Kamer verklaart de klachten gegrond maar legt geen maatregel op.
9.2.127 Vertegenwoordiging, juridisch geschil, benaderen erfgenamen
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 9 augustus 2001, nr. 1113/00
Inhoud
Mag een notaris rechtstreeks met erfgenamen contact opnemen?
Feiten
De notaris had rechtstreeks met erfgenamen contact opgenomen hoewel deze een vertegenwoordiger hadden.
Uitspraak
Een notaris heeft naar het oordeel van het hof de bevoegdheid om, indien dit in het belang van de afwikkeling van een nalatenschap nuttig of noodzakelijk lijkt, rechtstreeks met de erfgenamen contact te zoeken ten einde te kunnen overleggen. De omstandigheid dat de erfgenamen een derde hebben gemachtigd hen te vertegenwoordigen in de afwikkeling van de nalatenschap, doet aan het voorgaande niet af. Mede gelet op de verstoorde familieverhoudingen heeft de notaris zorgvuldig gehandeld door advies te vragen aan het Notarieel Juridisch Bureau van de KNB teneinde iedere discussie omtrent de uitleg van het testament uit te sluiten.
9.2.128 Ongespecificeerde declaratie
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 9 augustus 2001, nr. 675/00
Inhoud
Sturen van een ongespecificeerde nota is toelaatbaar, maar desgevraagd dient een specificatie te worden verschaft.
Feiten
De notaris had een ongespecificeerde nota gestuurd.
Uitspraak
Het hof oordeelt dat het indienen van een ongespecificeerde declaratie bij de erfgenamen toelaatbaar is, doch dat indien de cliënt verzoekt om een gespecificeerde nota deze ook verstrekt dient te worden.
9.2.129 Optreden boedelbehandelaar, onpartijdigheid, informatieplicht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 13 september 2001, NM 2001-12
Inhoud
Onbeholpen optreden van een behandelende kandidaat-notaris; onvoldoende toezicht notaris op werk kandidaat-notaris.
Feiten
Op 3 november 1995 overlijdt mevrouw A na bij testament, verleden op 28 september 1995 voor notaris X te Y, aan haar jongste dochter (klaagster) te hebben gelegateerd, niet vrij van rechten en kosten, het aandeel van erflaatster in de woning aan de Z-straat te Y en de restantvorderingen die erflaatster had op haar zoon en haar andere dochter ter zake van de verkoop van de economische eigendom van haar huis in V aan haar kinderen. Overigens benoemde zij tot erfgenamen haar jongste dochter, voor de helft en haar beide andere kinderen ieder voor een kwart. De feitelijke boedelbehandeling is geschied door de kandidaat-notaris. Klaagsters broer en zus hebben niet in het testament berust. Er bestaat verschil van mening tussen de erfgenamen over de waardebepaling van de nalatenschap. De afgifte van de legaten heeft nog niet plaatsgehad. De wijze waarop de kandidaat-notaris optreedt valt niet in goede aarde.
Uitspraak
Het eerste verwijt aan het adres van de kandidaat-notaris betreft zijn houding ten opzichte van klaagster. De kandidaat-notaris stelt dat de toonzetting van zijn brieven aan klaagster wellicht wat minder afstandelijk zijn geworden in de loop der tijd, doch dat klaagster dit aan zichzelf te danken had daar zij en haar partner hem destijds onheus bejegenden in de telefoongesprekken die hij met hen heeft gevoerd. In zijn brief van 8 augustus 1996 aan klaagster en haar partner schrijft de kandidaat-notaris het navolgende: ‘Met verbazing nam ik kennis van het feit dat u bedragen maandelijks heeft laten overboeken (althans niet heeft verhinderd) van de rekening van de overledene naar uw rekening. Ik neem aan dat u ook over de binnenkomende post beschikt van de overledene. Daartussen bevonden zich maandelijks herinneringen dat er saldotekort was ten gevolge van die overschrijving. Het saldotekort is daarna zelfs aangevuld met de tegoeden op de spaarrekening. (…) Ik stel u beiden hoofdelijk aansprakelijk voor elke schade voortvloeiende uit het vorenstaande zowel voor schade die ons kantoor daarvan ondervindt als schade aan de overige erfgenamen en voor schade aan degenen die de door hen geleden schade kunnen verhalen. Uiteraard bent u rente verschuldigd over de door u ten laste van de nalatenschap opgenomen gelden met ingang van de datum van opnamen. Een kopie van deze brief zond ik naar de overige erfgenamen. (…)’. De kandidaat-notaris heeft verklaard dat deze brief alsmede een tweede brief van dezelfde datum die was gericht aan alle erfgenamen een poging waren om druk op de erfgenamen uit te oefenen met als doel de zaak vlot te trekken. De kandidaat-notaris heeft zich in casu niet gerealiseerd dat de periodieke overboeking waarover hij in zijn brief van 8 augustus 1996 schrijft, een overschrijving was ten behoeve van de hypotheekschuld van erflaatster en derhalve een boedelschuld. Het Hof is van oordeel dat de kandidaat-notaris met de toonzetting van genoemde brief de grenzen van de betamelijkheid heeft overschreden. Voorts acht het Hof het onbehoorlijk – en derhalve klachtwaardig – dat de kandidaat-notaris een kopie van hiervoor geciteerde brief aan de overige deelgenoten heeft gezonden. In het dossier bevindt zich voorts een brief van de zijde van de kandidaat-notaris van 11 maart 1997 waarin hij als reactie op een brief van klaagster van 26 februari 1997 aan haar het navolgende schrijft: ‘Verbaasd nam ik kennis van de brief waarin u mij van partijdigheid beschuldigt. Ik kan uw wensen en de wensen van de andere erfgenamen niet uitvoeren omdat u het met elkaar niet eens bent. (…)’ Deze reactie op de brief van klaagster van 26 februari 1997 is echter naar het oordeel van het Hof niet gepast nu uit genoemde brief van klaagster enkel blijkt dat zij haar ongerustheid en twijfels heeft geuit over de behandeling van de nalatenschap door de kandidaat-notaris. De reactie van de kandidaat-notaris is mitsdien overtrokken en onnodig. (…) Klaagster verwijt de kandidaat-notaris voorts dat hij geweigerd zou hebben een verklaring van erfrecht af te geven. Klaagster wijst in dit verband op haar brief aan de kandidaat-notaris van 28 juli 1997. De kandidaat-notaris betwist zulk een verzoek te hebben ontvangen. Naar ’s Hofs oordeel kan uit genoemde brief van klaagster echter een impliciet verzoek tot het afgeven van een verklaring van erfrecht worden afgeleid. Klaagster schrijft het navolgende: ‘(…) Om van deze subsidie gebruik te kunnen maken, heb ik echter een bewijs nodig dat ik voor twee derde eigenaar van dit huis ben en dat mijn broer en zus daar geen aandeel in hebben. Ik verzoek u mij de daartoe benodigde documenten zo spoedig mogelijk toe te zenden. (…)’.
In casu had een verklaring van erfrecht niet kunnen leiden tot het door klaagster beoogde resultaat. De gerechtigdheid in het gedeeltelijk aan haar toebehorende registergoed blijkt immers pas uit een verklaring van toedeling die afgegeven kan worden na het passeren van een akte van toedeling dan wel uit het afschrift van zodanige akte of van een akte tot afgifte van een legaat. Echter, de kandidaat-notaris had wel behoren te reageren op het eerder geciteerde verzoek van klaagster en haar dienen te informeren omtrent de (on)mogelijkheden ter zake van de verklaring van erfrecht. Voorts was de kandidaat-notaris in het bezit van een volmacht van ieder van de erfgenamen. De kandidaat-notaris had derhalve dienen te bewerkstelligen dat de notaris een verklaring van erfrecht zou afgeven aan de A-bank en had deze bank op die wijze dienen te informeren omtrent het overlijden van erflaatster. Blijkens een brief van de A-bank van 17 maart 1997 was de bank pas omstreeks deze datum op de hoogte van het overlijden van erflaatster en hebben de in de brief van 8 augustus 1996 genoemde overboekingen nog immer plaatsgevonden. Voorts wordt de kandidaat-notaris verweten dat hij geweigerd heeft een boedelbeschrijving op te stellen. De kandidaat-notaris stelt hier tegenover dat hij pas een boedelbeschrijving kan maken op het moment dat partijen het eens zijn over alle tot de nalatenschap behorende bestanddelen en de waarden daarvan. Het opstellen van een boedelbeschrijving is echter reeds mogelijk voor zover de relevante activa en passiva bekend zijn. Naar het oordeel van het Hof had de kandidaat-notaris derhalve een boedelbeschrijving dienen op te stellen. Overigens heeft de kandidaat-notaris in zijn brief aan de erfgenamen van 8 augustus 1996 daartoe ook een poging ondernomen. Het Hof komt tot de slotsom dat de kwaliteit van de boedelbehandeling door de kandidaat-notaris onder de maat is gebleven. Het beeld dat uit het dossier rijst, is dat de kandidaat-notaris te weinig regisserend is opgetreden en voorts dat hij te weinig uitleg en voorlichting heeft gegeven. Het voorgaande geldt in het bijzonder met betrekking tot de verklaring van erfrecht ten behoeve van de subsidieaanvraag. Voorts heeft de kandidaat-notaris gedurende 11 maanden onvoldoende adequaat gereageerd. Ten aanzien van de klacht tegen de notaris verwerpt het Hof de verweren van de notaris. Het Hof overweegt dat de notaris als direct verantwoordelijke de regie in handen had dienen te nemen toen hem bleek dat de boedelbehandeling stroef verliep met name op het moment dat de kandidaat-notaris de objectiviteit jegens klaagster en haar partner enigszins liet varen hetgeen resulteerde in een geïrriteerde briefwisseling. Op het moment dat klaagster schriftelijk een beroep had gedaan op de notaris de afwikkeling van de nalatenschap in goede banen te leiden, had hij in ieder geval actie dienen te ondernemen, aldus het Hof. Het Hof vernietigt de beslissing van de Kamer en verklaart de klachten jegens de kandidaat-notaris en de notaris gegrond en legt hen beiden de maatregel van waarschuwing op.
9.2.130 Legitieme, afstand, informatieplicht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 22 november 2001, nr. 406/99
Inhoud
Afstand legitieme en voorlichting over de betekenis daarvan.
Feiten
Teneinde de voortzetting van het landbouwbedrijf door hun zoon X mogelijk te maken hebben de de echtelieden A en B testamenten gemaakt die een inbreuk op de legitieme van de overige kinderen inhouden. Na overlijden van moeder hebben de overige kinderen ten overstaan van de notaris een zogenoemde ‘morele bekrachtiging’ getekend, onder meer inhoudende dat zij er mee bekend zijn dat vader zijn zoon X tot enig en algehele erfgenaam heeft benoemd, dat zij van hun vader bij wijze van schenking ieder ƒ 25.000,- zullen ontvangen en zij te zijner tijd geen verdere aanspraken meer zullen doen gelden. De notaris wordt verweten dat hij de kwestie van de legitieme porties niet aan de orde heeft gesteld.
Uitspraak
De klacht is ongegrond. De klagers hebben in de akte van bekrachtiging van het testament van hun moeder verklaard afstand te doen van elk eventueel recht om zich op hun wettelijk erfdeel te beroepen en de klagers hebben verklaard dat ten tijde van de ondertekening van deze ‘morele bekrachtiging’ de notaris de inhoud van de stukken heeft doorgenomen. Het is immers niet goed denkbaar dat de hiervoor geschetste gebeurtenissen zouden hebben plaatsgevonden zonder bespreking van een essentieel onderdeel van de afspraken, te weten het doen van afstand van hun recht om zich te beroepen op hun wettelijk erfdeel.
9.2.131 Boedelbeschrijving, rechercheplicht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 27 december 2001, NM 2002-6
Inhoud
In hoeverre moet de behandelaar rekening houden met geuite vermoedens over de juistheid van bepaalde opgaven in het kader van een boedelbeschrijving?
Feiten
Klaagster deelt de notaris op 20 mei 1999 mede dat zij het ernstige vermoeden heeft dat in de opgave van de bestanddelen van de nalatenschap door de echtgenote van haar overleden vader zaken van inboedel, een post voertuigen, alsmede een tweede huis in Frankrijk en een bankrekening op Malta, ontbreken. Tevens vraagt zij om een beëdigde boedelbeschrijving, welk verzoek zij driemaal herhaalt. Op 19 juli 1999 deelt de notaris klaagster mede dat hij een boedelbeschrijving zal opmaken aan de hand van de te tonen bankafschriften en verwijst hij naar de reeds gedane opgave van de bestanddelen. De beëdigde boedelbeschrijving is op 10 september 1999 gepasseerd.
Uitspraak
Het siert de notaris dat hij de afwikkeling van de nalatenschap heeft overgenomen van de behandelend kandidaat-notaris toen hem bleek dat het niet eenvoudig zou worden de deelgerechtigden tot elkaar te brengen. Maar klaagster voelt zich terecht gegriefd omtrent de reactie van de notaris op de door haar geuite vermoedens. Door te stellen dat deze ‘te vaag’ waren, geeft de notaris impliciet aan de passage in de brief weloverwogen terzijde te hebben gelegd. En het opmaken van een boedelbeschrijving aan de hand van bankafschriften is niet aan de orde daar waar vermogensbestanddelen zouden ontbreken.
Jaar 2002
9.2.132 Inventarisatielijst, boedelnotaris, verrekening, declaratie
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 17 januari 2002, NM 2002-4
Inhoud
De notaris die door één van beide erfgenamen was benaderd om de nalatenschap van hun moeder te behandelen, mocht zich als boedelnotaris beschouwen nu de andere erfgename geen blijk gaf hem niet als zodanig te erkennen. De notaris had de van de ene erfgename onder voorwaarden ontvangen lijst van ontbrekende boedelgoederen niet aan de andere erfgename mogen afgeven zonder haar vooraf van zijn voornemen daartoe in kennis te stellen. Verrekening van declaratie met onder de notaris berustende gelden terecht. Geen oordeel over renteberekening over aan klaagster toekomend bedrag nu dat een civielrechtelijke kwestie is.
Feiten
Op 25 februari 1998 overlijdt de moeder van klaagster, haar beide dochters als enige erfgenamen voor gelijke delen achterlatende. De zuster van klaagster ontruimt zonder toestemming van klaagster de kamer van erflaatster in het bejaardenhuis waar erflaatster woonde. Klaagster stelt naar aanleiding hiervan een lijst op van de naar haar mening in ieder geval ontbrekende zaken en geeft deze aan de notaris. De notaris zendt een kopie van deze lijst aan de zuster van klaagster met het verzoek aan te geven waar de vermelde zaken zich bevinden. Op 8 juni 2000 ondertekenen klaagster en haar zuster een schikking, inhoudende dat de zusters over en weer geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben na afgifte door de zuster van klaagster aan klaagster van de door klaagster gewenste zaken en betaling van een bedrag van ƒ 8.500,- aan klaagster door haar zuster.
Uitspraak
Het hof constateert allereerst dat de notaris als boedelnotaris is opgetreden nu hij door de zuster van klaagster daartoe was benaderd en klaagster getuige haar gedragingen er geen blijk van heeft gegeven de notaris niet als boedelnotaris te erkennen, zoals zij ter zitting in hoger beroep ook zelf heeft toegegeven. Klaagster verwijt de notaris in het bijzonder dat hij een kopie van een door haar opgestelde lijst van goederen die in ieder geval ontbraken bij de verdeling van de boedel van erflaatster tegen haar uitdrukkelijke wens aan de zuster van klaagster ter beschikking heeft gesteld. De notaris heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep erkend dat het hem door klaagster niet was toegestaan deze lijst door te zenden aan haar zuster. Het hof is met de notaris van oordeel dat het hem vanwege zijn bijzondere positie niet paste zich in het geschil tussen klaagster en haar zuster te mengen in die zin dat hij zijn medewerking zou verlenen aan het controleren door klaagster van haar zusters vermeende onbetamelijke handelwijze. Om zijn onafhankelijke rol in deze zaak te waarborgen is de notaris dan ook terecht niet overgegaan tot het (doen) vergelijken van de door de zusters op te stellen lijsten van de boedelgoederen van erflaatster. Echter, de notaris wist dat in deze zaak de verstandhouding tussen de erfgenamen allerminst goed te noemen was. Gelet op de gespannen verhoudingen tussen klaagster en haar zuster, ging het naar ’s hofs oordeel te ver om de door klaagster opgestelde lijst zonder haar toestemming naar haar zuster door te zenden, de ongetwijfeld goede bedoelingen van de notaris ten spijt. Hierbij neemt hof eveneens in aanmerking dat de notaris had nagelaten klaagster van zijn voornemen tot verzending van een kopie aan haar zuster op de hoogte te stellen. De klacht is op dit punt gegrond. Het hof merkt ten aanzien van dit verwijt op dat deze kwestie een civielrechtelijke betreft, die in een procedure als de onderhavige niet inhoudelijk kan worden beoordeeld. Slechts beoordeeld kan worden of de notaris met zijn handelwijze hieromtrent laakbaar heeft gehandeld jegens klaagster. Het hof acht de – alleszins verdedigbare – gedachte van de notaris op dit punt – inhoudende dat hij aan klaagster de rente over genoemd bedrag dient te vergoeden vanaf de datum van ondertekening van de schikking tussen klaagster en haar zuster op 8 juni 2000, omdat pas vanaf dat moment het bedrag aan klaagster toekwam – niet laakbaar. Anders dan de Kamer, is het hof onder meer gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat de notaris op goede gronden aan klaagster de door hem verrichte werkzaamheden in rekening heeft gebracht en dat het hem vrij stond dit bedrag in mindering te brengen op het onder hem rustende aan klaagster toekomende bedrag. Hierbij neemt het hof eveneens in aanmerking dat klaagster heeft gesteld aanvankelijk geen bezwaar te hebben tegen de declaratie, doch dat dit slechts naar voren kwam toen zij merkte dat de notaris zich naar haar mening onvoldoende had ingespannen om tot afwikkeling van de nalatenschap te geraken. Het Hof concludeert dat de notaris de belangen van klaagster voldoende heeft behartigd. De klacht is derhalve met uitzondering van het onderdeel met betrekking tot het doorzenden van de gekopieerde lijst aan de zuster van klaagster ongegrond. In het bijzonder ermee rekening houdend dat de notaris met zijn handelwijze heeft getracht de tussen klaagster en haar zuster ontstane impasse te doorbreken, ziet het Hof geen aanleiding voor het opleggen van een maatregel aan de notaris.
Opmerking
Zie over de boedelnotaris ook art. 9 en art. 18 van de Verordening Beroeps-en gedragsregels alsmede art. 4:146 lid 1, 197, 211 lid 5 BW en art. 677 Rv.
9.2.133 Optreden boedelnotaris, bevel opmaken boedelbeschrijving en verzegeling, binnentreden woning
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 7 februari 2002, NM 2002-4
Inhoud
Notaris wordt benoemd door de kantonrechter om een boedelbeschrijving op te stellen en de inboedelgoederen te verzegelen. Moet hij die benoeming aanvaarden?
Feiten
Op 13 januari 1998 is de echtgenoot van klaagster overleden. Klaagster was op 10 november 1997 in voor hem derde echt en in wettelijke gemeenschap van goederen met erflater gehuwd. Erflater had twee kinderen uit een eerder huwelijk. Bij testament van 12 december 1988 heeft erflater over zijn nalatenschap beschikt. Blijkens de verklaring van erfrecht van 21 januari 1998, opgemaakt door de notaris, heeft erflater, onder de last van enkele legaten, als enige erfgenamen van zijn nalatenschap achtergelaten zijn erfgenamen bij versterf. Op 3 februari 1998 vindt tussen klaagster en de notaris, in aanwezigheid van klaagsters tolk, een gesprek plaats ten kantore van de notaris. Bij beschikking van 26 februari 1998 is de notaris benoemd door de kantonrechter te Rotterdam om een boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflater op te maken en tot verzegeling van de goederen van erflater over te gaan. Op dezelfde dag wordt de notaris telefonisch hierover ingelicht door de griffie van het kantongerecht te Rotterdam. Op 19 maart 1998 heeft de notaris, vergezeld van een tolk-vertaler, de hem bij beschikking van 26 februari 1998 opgedragen boedelbeschrijving opgemaakt en de inboedel verzegeld.
Uitspraak
De notaris heeft in de onderhavige zaak méér gedaan dan het enkel geven van het advies dat klaagster zich diende te wenden tot een advocaat. De notaris heeft in ieder geval de rechtsgevolgen van het testament van erflater met klaagster besproken alsmede het voor klaagster meest gunstige en meest ongunstige resultaat. Tenslotte is het hof noch uit het onderhavige dossier noch uit de verklaringen ter terechtzitting gebleken dat de notaris op enig moment als partijadviseur ten behoeve van de kinderen van erflater is opgetreden, of dat de notaris de belangen van klaagster heeft veronachtzaamd. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond. In onderhavige zaak staat voldoende vast dat toen de notaris werd benaderd door de griffie van het kantongerecht te Rotterdam met de mededeling dat hij zou worden benoemd om een boedelbeschrijving van de nalatenschap op te stellen en de inboedelgoederen te verzegelen, de notaris aan de griffiemedewerker heeft verzocht een andere notaris te benoemen. Het verzoek van de notaris werd ingegeven door het door hem gevoelde spanningsveld van belangen van de erven en mede doordat hij door beide partijen reeds was benaderd evenwel zonder dat hij als boedelnotaris of als partijadviseur voor één van partijen optrad. De griffiemedewerker van het kantongerecht heeft afwijzend geantwoord op het verzoek van de notaris. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de notaris in casu geen andere mogelijkheid had dan zijn bij de wet opgedragen taak te vervullen. Dat de notaris zijn komst niet heeft aangekondigd bij klaagster, kan hem evenmin worden verweten nu hem dit op grond van de genoemde beschikking niet was toegestaan. Partijen hebben een verschillende lezing omtrent hetgeen is voorgevallen ten tijde van het opmaken van de boedelbeschrijving en verzegeling op 19 maart 1998. Het hof acht de versie van de notaris de meest aannemelijke. Immers, de notaris had zich voorzien van de bijstand van een tolk met als doel klaagster in het Pools te kunnen informeren omtrent de gang van zaken. Dat de tolk geen contact met klaagster had mogen opnemen voor het binnentreden in de woning acht het hof niet aannemelijk nu immers op verscheidene manieren is geprobeerd klaagster de deur van de woning te laten openen. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond is. Het Hof verklaart de klacht ongegrond.
9.2.134 Uitleg, onduidelijke onderhandse afspraken, waardering, informatieplicht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 14 februari 2002, NM 2002-5
Inhoud
Een onderhands, door de notaris opgesteld stuk is voor meerdere interpretaties vatbaar. De notaris had dit niet mogen laten ondertekenen en aldus tot overeenkomst verheffen. De notaris dient te informeren over het bijzondere karakter van de waardering ten behoeve van de successie.
Feiten
Op 17 november 1999 overlijdt mevrouw A die als erfgenamen nalaat haar zoon B voor de helft en de twee kinderen van haar vooroverleden dochter, C en D, ieder voor een vierde deel. Bij testament van 19 september 1996 heeft erflaatster aan haar zoon haar woonhuis X-straat 12 te Y gelegateerd en aan haar kleinkinderen de woning X-straat 10 te Y alsmede, in verband met de lagere waarde van laatstgenoemde woning, een bedrag in contanten groot ƒ 20.000,-. Op verzoek van C en D, verder te noemen klagers, vindt op 24 mei 2000 een bespreking plaats ten kantore van de notaris, waarbij ook B aanwezig is. Van het aldaar overeengekomene is door de notaris een handgeschreven verslag opgemaakt, dat door de erfgenamen is ondertekend. Klagers menen dat zij bij deze bespreking zijn overrompeld door de wens van hun oom om de aan klagers gelegateerde woning, waarvan hun oom huurder was, te kopen, met name toen hun oom nadien te kennen gaf de woning te kopen ingevolge een tussen klagers en hun oom op 24 mei 2000 opgestelde overeenkomst. Voorts heeft de notaris een handgeschreven verklaring ter zake van het op 24 mei 2000 in zijn bijzijn besprokene tussen klagers en hun oom opgesteld, die op essentiële punten onduidelijk en tegenstrijdig is.
Uitspraak
Het hof oordeelt dat niet aannemelijk is geworden dat klagers volledig overrompeld zijn door de door hun oom geuite wens om de woning te kopen op 24 mei 2000 en dat zij op enigerlei wijze onder druk zijn gezet door de notaris om één en ander onmiddellijk af te handelen. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat onbetwist is gebleven dat de notaris geruime tijd –twee en een half uur-had uitgetrokken voor de bespreking op 24 mei 2000, welke op verzoek van klagers plaatsvond en dat de notaris klager C in de gelegenheid heeft gesteld overleg te voeren met zijn vader omtrent hetgeen bij de bespreking ter tafel was gekomen. Klagers en hun oom hebben tijdens de bespreking op 24 mei 2000 de door de notaris opgestelde handgeschreven aantekeningen ondertekend. Naar ’s hofs oordeel is de inhoud van deze aantekeningen voor verschillende interpretaties vatbaar, nu niet ondubbelzinnig blijkt uit de notitie of voor klagers een verplichting bestond de woning te koop aan te bieden aan hun oom – welk standpunt hun oom hanteert – dan wel of zij dit moesten doen indien zij tot verkoop wensten over te gaan, tenzij zij een andere koper vonden die een hogere prijs wenste te betalen dan het gemiddelde van drie taxaties. De in de notitie opgenomen overeenkomst laat immers – vanwege de grofmazig opgestelde omschrijving van het afgesprokene – ruimte voor beide opvattingen. Klagers enerzijds en hun oom anderzijds hanteren thans een duidelijk afwijkende mening over de strekking van het overeengekomene, hetgeen de notaris had kunnen voorkomen en moeten voorkomen door zijn notities nader gedetailleerd uit te werken. De notaris had hierom het handgeschreven stuk niet tot contract mogen verheffen, met name niet nu het op zijn weg ligt om iedere onduidelijkheid in deze tekst, ook als deze zich op dat moment getuige de gedragingen van partijen nog niet manifesteert, zo veel mogelijk te voorkomen. Het hof acht dit klachtonderdeel gegrond. De notaris heeft voorts klagers er niet uitdrukkelijk op gewezen dat één van de taxaties die gebruikt dienden te worden ter bepaling van de koopprijs, is opgemaakt speciaal ten behoeve van de aangifte voor het recht van successie. Met het oog op het behartigen van de belangen van alle betrokkenen, had de notaris klagers op deze ongebruikelijke gang van zaken dienen te attenderen. Ook op dit punt heeft de notaris dan ook niet die zorgvuldigheid betracht, die van hem verwacht had mogen worden, zodat dit klachtonderdeel ook gegrond is. Het Hof legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op.
9.2.135 Herstel fout
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 21 maart 2002, 2002-9
Inhoud
Hoe te handelen als de behandelaar een fout maakt.
Feiten
De kandidaat-notaris beantwoordt de voor klager relevante vraag 1.4 op het aangiftebiljet SK ten onrechte met ‘nee’, waardoor klager in eerste instantie een vrijstelling van successierecht in verband met het voeren van een gemeenschappelijke huishouding met erflater misliep. Daardoor heeft hij twee jaar renteverlies geleden. Dadelijk nadat de notaris en de kandidaat-notaris van de gemaakte fout in kennis waren gesteld, hebben zij klager daarvoor excuses aangeboden. De notaris heeft klager voor een gesprek uitgenodigd, waar deze echter niet op is ingegaan en ter zitting van de Kamer heeft de notaris zich bereid verklaard klager de wettelijke rente te vergoeden voor de door hem gestelde schade.
Uitspraak
Evenals de Kamer oordeelt het Hof dat de notaris en de kandidaat-notaris weliswaar een fout hebben gemaakt, maar niet zodanig onzorgvuldig hebben gehandeld dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is.
9.2.136 Lopende boedel, ambtsopvolger
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 28 maart 2002, NM 2002-9
Inhoud
Een opvolgende notaris moet lopende boedels overnemen en afwerken.
Feiten
In deze zaak zijn klachten ingediend tegen zowel de oud-notaris als de notaris. Ten tijde van zijn defungeren behandelt de oud-notaris de nalatenschap van A. Door de drukte in verband met zijn op handen zijnde defungeren op 1 september 1999 heeft de oud-notaris verzuimd een brief van 18 augustus 1999, houdende een verdelingsvoorstel van een aantal erfgenamen, aan de overige erfgenamen toe te zenden. De notaris, die zijn ambtsvoorganger per 1 september 1999 opvolgde, schrijft bij brief van 6 december 1999 aan de erfgenamen dat, hoewel het gebruikelijk is dat bij het defungeren van een notaris lopende dossiers door diens opvolger worden afgewerkt, hij in dit geval ten zeerste aarzelt om die gewoonte te volgen. De notaris schrijft verder dat hij er sterk de voorkeur aan geeft dat de erven de behandeling van de nalatenschap aan een andere notaris opdragen.
Uitspraak
De Kamer overweegt dat het voor de opvolgend notaris niet een gebruik, maar een verplichting is om alle lopende zaken van zijn ambtsvoorganger over te nemen. De notaris had de erfgenamen in deze zin behoren te berichten. Bovendien had van de notaris mogen worden verwacht dat hij, anders dan af te gaan op de bevinding van zijn ambtsvoorganger over de afwikkeling van de nalatenschap, zich door eigen onderzoek, bijvoorbeeld door middel van een gesprek met de erfgenamen, zou hebben vergewist van de (on)mogelijkheid om de afwikkeling weer op gang te brengen. De Kamer acht de klacht gegrond. Het Hof verwerpt het hoger beroep in beide zaken.
9.2.137 Boedelnotaris tevens executeur, voorbarige uitleg testament
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 16 mei 2002, nr. 1050/01
Inhoud
De functie van boedelnotaris en executeur staan op gespannen voet met elkaar. De notaris is zowel voor gedragingen in zijn hoedanigheid van executeur als in die van boedelnotaris tuchtrechtelijk aansprakelijk. De boedelnotaris dient de executeur te controleren.
Feiten
Op 19 juni 2000 overlijdt A die bij zijn testament, verleden op 16 juni 2000 voor notaris X, over zijn nalatenschap heeft beschikt. Daarin heeft hij de heer A, belastingadviseur te Y, en de notaris tot executeurs benoemd. In het testament van erflater is verder onder meer opgenomen een legaat aan zijn echtgenote in plaats van haar erfdeel bij versterf. Abusievelijk heeft de notaris aanvankelijk medegedeeld dat de weduwe recht had op haar erfdeel bij versterf. Eerst bij het opstellen van de successieaangifte is de fout door de notaris ontdekt.
Uitspraak
De notaris had in de onderhavige zaak zijn benoeming tot executeur van de nalatenschap niet dienen te accepteren nu hij eveneens fungeerde als boedelnotaris van dezelfde nalatenschap. De twee afzonderlijke functies staan, zoals de notaris zelf reeds heeft aangegeven, op gespannen voet met elkaar. Eén en ander blijkt eveneens uit het tweede lid van art. 18 van de Verordening Beroeps-en Gedragsregels. Met het voorgaande hangt samen dat de notaris zowel voor gedragingen in zijn hoedanigheid van executeur als in die van boedelnotaris tuchtrechtelijk aansprakelijk is. Van belang is voorts dat de boedelnotaris de executeur dient te controleren. Tevens geldt dat de notaris in zijn hoedanigheid van boedelnotaris zich op derden mag verlaten voor het verkrijgen van informatie terwijl deze als executeur zelf actief dient te handelen en informatie dient te vergaren. De gemaakte fout acht het Hof onbegrijpelijk. In casu zijn hierdoor spanningen en wantrouwen gewekt jegens de notaris. De klacht met betrekking tot de foutieve uitleg van het testament is dan ook gegrond.
9.2.138 Vertegenwoordigingsbvoegdheid, volmacht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 16 mei 2002, NM 2002-9
Inhoud
De notaris mag verlangen dat het origineel van een volmacht wordt overgelegd.
Feiten
In het kader van de afwikkeling van een nalatenschap bericht de notaris bij brief van 18 januari 2001 aan de vertegenwoordiger dat hij bereid is hem informatie te verschaffen, maar dat hij eerst in het bezit moet worden gesteld van een schriftelijk stuk waaruit blijkt dat hij zijn correspondentie aan de vertegenwoordiger in plaats van aan de erfgenaam kan richten. Op 19 januari 2001 zendt de vertegenwoordiger een kopie van een door de erfgenaam getekende volmacht 2 januari 2001 aan de notaris. Bij brief van 22 januari 2001 bevestigt de notaris de ontvangst daarvan en deelt mede dat hij beroepshalve geen kopie kan accepteren. Hij verzoekt hem een origineel exemplaar van de getekende volmacht toe te zenden, voorzien van een legalisatie van een notaris, alsmede een kopie van een geldig identiteitsbewijs. In de brieven van de vertegenwoordiger aan de Kamer van 26 april 2001 en 4 mei 2001 geeft deze te kennen de klacht zelf te hebben ingediend en niet namens de erfgenaam. De vertegenwoordiger klaagt onder meer over het feit dat de notaris naar zijn mening de suggestie heeft gewekt dat de toegezonden kopie van de door de erfgenaam getekende volmacht niet echt zou zijn.
Uitspraak
Het Hof verklaart de klacht ongegrond aangezien het tot de taak van de notaris behoort om zich er van te vergewissen of een volmacht aan de daaraan te stellen eisen voldoet en voorzien is van een originele handtekening.
9.2.139 Slotuitkering, declaratiegeschil
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 20 juni 2002, NM 2002-9
Inhoud
Een notaris verzoekt decharge alvorens tot slotuitkering ter zake van een door hem behandelde nalatenschap over te gaan. Het hof kan een geschil omtrent de hoogte van de declaratie slechts marginaal beoordelen.
Feiten
Klager stelt dat de notaris door het eisen van decharge onaanvaardbare voorwaarden stelt alvorens tot uitkering van het restant van zijn erfdeel over te gaan. Volgens klager houdt verlening van decharge tevens impliciete afstand van het recht op de legitieme portie in.
Uitspraak
Het hof oordeelt deze klacht ongegrond, omdat het verzoek tot het verlenen van decharge niet uitzonderlijk is en uit het dossier aan het Hof is gebleken dat de inhoud van het testament van de erflaatster meebrengt dat van schending van de legitieme van klager geen sprake kan zijn. De klacht omtrent de hoogte van de declaratie dient te worden voorgelegd aan de voorzitter van het bestuur van de ring van de KNB waartoe de notaris behoort. De ringvoorzitter toetst volledig. Tegen diens beslissing staat beroep open bij de Rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het Hof kan een dergelijk geschil slechts marginaal toetsen.
9.2.140 Buitenlandse tegoeden, geheimhoudingsplicht, informatieplicht, successieaangifte
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 4 juli 2002, NM 2002-10
Inhoud
Moet de notaris buitenlandse tegoeden aan de erfgenamen melden en daarmee bij de afwikkeling van de nalatenschap rekening houden? Moeten sleutels van een tot de nalatenschap behorend huis worden afgegeven aan de erfgenamen?
Feiten
Op 23 februari 2000 overlijdt mevrouw A die in algehele gemeenschap van goederen gehuwd was met B. Krachtens erfrecht bij versterf is B enig erfgenaam van zijn echtgenote. Op 11 april 2000 overlijdt B zonder bij testament over zijn nalatenschap te hebben beschikt. A en B hadden tegoeden bij een of meer banken in het buitenland. Beide nalatenschappen zijn behandeld door de notaris. De dag na het overlijden van A heeft de notaris enkele familieleden van A geadviseerd onder meer over de buitenlandse banktegoeden die zij beheerden voor het echtpaar A-B. Op dat moment heeft de notaris geen concrete informatie gekregen over deze tegoeden. Na het overlijden van B heeft de notaris de beheerders er op gewezen dat zij geen enkele aanspraak konden maken op deze tegoeden en dat zij zich bij het niet inlichten van de rechtmatige erfgenamen schuldig zouden maken aan verduistering. De beheerders, die aanvankelijk niet van plan waren om de erfgenamen in te lichten, stemden er later mee in dat de notaris de erfgenamen zou inlichten over de tegoeden op voorwaarde dat de beheerders anoniem zouden blijven en zij de netto helft van het saldo zouden mogen ontvangen. De klagers verwijten de notaris dat hij de buitenlandse tegoeden te laat en onvoldoende kenbaar heeft gemaakt, dat hij met beheerders heeft onderhandeld over voorwaarden va bekendmaking zonder de erfgenamen daarin te kennen en dat de sleutel van de woning van de erflater in het bezit is geweest van een niet-erfgenaam en dat de erfgenamen slechts na aandringen bij de notaris de woning mochten betreden. De notaris beroept zich op zijn geheimhoudingsplicht jegens de beheerders en dat hij niet zelf heeft onderhandeld. Pas in december 2000 is aan de notaris de precieze omvang van de tegoeden alsmede de plaats waar zij worden aangehouden, bekend gemaakt. Op 30 december 2000 heeft de notaris de erfgenamen daaromtrent ingelicht, zij het in bedekte termen. Toen de notaris de erfgenamen een maand later volmacht vroeg zodat de buitenlandse tegoeden konden worden gedeblokkeerd, hebben zij dit geweigerd en kwamen zij terug op hun eerdere beslissing. Ten aanzien van de sleutel van de woning van erflater stelt de notaris dat hij deze niet aan klaagster heeft afgegeven omdat er onenigheid tussen de erfgenamen bestond omtrent de afwikkeling.
Uitspraak
Het Hof constateert dat de notaris op 23 februari 2000 door enkele familieleden van erflaatster A werd geïnformeerd over het bestaan van buitenlandse tegoeden van het echtpaar A-B. De notaris heeft naar aanleiding van deze informatie op dat moment geen activiteiten ondernomen, hoewel hij van deze tegoeden melding had dienen te maken in de aangifte voor het recht van successie met betrekking tot de nalatenschap van A. De notaris stelt dat hij geen concrete informatie had over de buitenlandse tegoeden en dat hij een pro memorie opgave niet heeft overwogen omdat hij meende dat zodra hem wel informatie zou bereiken over de hoogte van de tegoeden alsnog een nadere aangifte gedaan zou kunnen worden. Deze gang van zaken is volgens de notaris niet ongebruikelijk en ook de Inspectie Successie zou daarvan op de hoogte zijn en deze gedogen. Het Hof verwerpt het verweer van de notaris. De notaris had minst genomen een pro memorie opgave dienen te doen, zeker nu de notaris de aangifte zelf heeft verzorgd. De notaris heeft evenwel niets met de hem ter kennis gekomen informatie gedaan. Na het overlijden van erflater, had de notaris de wetenschap ter zake van de nalatenschap van A dat er nog buitenlandse tegoeden aanwezig waren, welke wetenschap hem was toevertrouwd door personen die toen optraden ten behoeve van en namens erflater. Naar het oordeel van het Hof stond na diens overlijden die wetenschap in de boedel van A ter vrije beschikking van de notaris in de boedel van erflater. De notaris had deze informatie derhalve direct dienen te benutten bij de afwikkeling van die nalatenschap. De notaris had – zonder de identiteit van de beheerders van de buitenlandse tegoeden te hoeven vermelden – hiertoe de erfgenamen dienen te informeren dat er buitenlandse tegoeden waren die tot de nalatenschap behoorden en hij had de erfgenamen bijvoorbeeld kunnen voorstellen – voor zover mogelijk – recherche te doen bij grote bankinstellingen. Tenslotte had de notaris nadat de erfgenamen hiertoe zouden hebben besloten, eventueel bij de beheerders kunnen informeren naar de voorwaarden waaronder zij de banktegoeden zouden prijsgeven. Een en ander echter nadat de notaris hierover overleg zou hebben gevoerd met de erfgenamen. Het hof concludeert gezien het vorenstaande dat het door de notaris gevoelde dilemma tussen geheimhoudingsplicht en informatieplicht niet aanwezig was. Ten aanzien van de afgifte van de sleutel van de woning van erflater acht het hof het verweer van de notaris, dat eerst in hoger beroep is gevoerd, niet aannemelijk, zodat ook dit klachtonderdeel gegrond is. Anders dan de kamer legt het hof de maatregel van berisping.
9.2.141 Trage afwikkeling, informatieplicht, verklaring van erfrecht, volmacht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 7 november 2002, NM 2003-2
Inhoud
Notaris mag informatie weigeren aan gevolmachtigde van erfgenaam zolang deze geen volmacht overlegt. De notaris moet behoudens bijzondere omstandigheden een verklaring van erfrecht afgeven waarin geen gevolmachtigde erfgenaam is voorkomt, ook al heeft een dergelijke verklaring maar beperkt nut. De notaris dient zich te onthouden van mededelingen over de betrokkenheid van bepaalde erfgenamen bij strafbare feiten gepleegd jegens erflaatster zonder de betrokkene schriftelijk daarvan op te hoogte te stellen zodat deze kan reageren.
Feiten
Op 2 maart 1999 overlijdt erflaatster die krachtens de wet als enige erfgenamen ieder voor de helft achterliet in de vaderlijke lijn de familie A en in de moederlijke lijn in totaal twintig erfgenamen onder wie mevrouw B. Op 8 september 2000 heeft de notaris een bijeenkomst voor de erfgenamen georganiseerd teneinde de voortgang van de afwikkeling van de nalatenschap te bespreken, de erfgenamen in de gelegenheid te stellen het sterfhuis te bezoeken en een toelichting te geven op de behandeling van de nalatenschap door de notaris. Mevrouw B verleent op 12 oktober 2001 volmacht aan haar stiefzoon C om namens haar de nalatenschap af te wikkelen. Op 26 januari 2001 heeft de notaris aan de erfgenamen volmachten toegezonden voor de verkoop van het tot de nalatenschap behorende woonhuis. De verkoop heeft op 23 november 2001 plaatsgevonden. Bij brief van 17 januari 2002 schrijft de notaris aan de erfgenamen onder meer: ‘… Verder beschuldigt de heer C bepaalde erfgenamen betrokken te zijn geweest bij het vermoorden van erflaatster en de verduistering van grote sommen geld welke zich in kontanten in het sterfhuis zouden hebben bevonden…’ C ontkent dat hij deze uitlatingen heeft gedaan. Mevrouw B, verder te noemen klaagster, voor wie de heer C als gemachtigde optreedt, verwijt de notaris traagheid in de afwikkeling van de nalatenschap, gebrekkige informatieverschaffing, onterechte weigering om een verklaring van erfrecht aan haar af te geven, het apart aan haar in rekening brengen van kosten, en het ten onrechte doen van uitlatingen over mogelijk gepleegde strafbare feiten.
Uitspraak
Het Hof stelt vast dat de notaris pas vanaf 30 juni 2000 verantwoordelijk kan worden gehouden voor de boedelbehandeling. Het hof heeft er begrip voor dat een notaris eerst wil proberen om langs minnelijke weg de medewerking van alle erfgenamen te verkrijgen. Maar de notaris had de erfgenamen in de periode tot 23 november 2001 toen die medewerking uitbleef er op enig moment op kunnen wijzen dat hun juridische middelen ter beschikking stonden om bij onwilligheid van een erfgenaam toch tot de veiling van een onroerende zaak te komen. Het Hof acht de handelwijze van de notaris op dit punt in casu echter niet tuchtrechtelijk laakbaar. Op de klacht omtrent het gebrek aan informatie ziet het Hof, behoudens het voorgaande, geen aanleiding voor de notaris om zich wat betreft zijn informatieplicht jegens de erfgenamen meer inspanningen te getroosten dan hij reeds heeft gedaan, een en ander met uitzondering van de informatie over de saldi van de bankrekeningen. Hieromtrent oordeelt het Hof dat uit de stukken blijkt dat de gemachtigde van klaagster in de loop van het jaar 2001 verscheidene malen om informatie heeft gevraagd, in het bijzonder ook met betrekking tot de saldi van de bankrekeningen van de nalatenschap. De notaris heeft die informatie terecht niet willen verstrekken aan de gemachtigde van klaagster zolang deze geen volmacht van klaagster had. Deze volmacht is echter op 12 oktober 2001 door klaagster verleend. Door de gemachtigde van klaagster is in zijn klaagschrift van 8 november 2001 onweersproken gesteld dat hij enige weken daarvoor van de notaris ‘een lijst met tegoeden bij banken’ van de notaris kreeg, die de notaris naar zijn zeggen aan de erfgenamen had verzonden. Het hof begrijpt dat het hier ging om de overzichten van 4 september en/of 10 oktober 2000 en is van mening dat de notaris daarmee op dat moment gezien het uitdrukkelijke verzoek niet kon volstaan. Het had de notaris weinig moeite gekost de gemachtigde van klaagster nu hij daarom vroeg op dat moment een overzicht van de actuele banktegoeden te geven. Inzake de vraag van klaagster of de notaris terecht weigerde om een verklaring van erfrecht af te geven merkt het Hof op dat de notaris in zijn brief van 17 januari 2002 aan de erfgenamen heeft geschreven: ‘Een verklaring van erfrecht is een verklaring van een notaris dat een bepaalde persoon is overleden, wie zijn erfgenamen zijn en wie als gevolmachtigde namens de erfgenamen mag optreden.’ Aan de notaris kan worden toegegeven dat het nut van een verklaring van erfrecht aanzienlijk wordt vergroot indien die verklaring aangeeft wie als gemachtigde namens de erfgenamen kan optreden; noodzakelijk is dat echter niet. Ook zonder dat zonder de vermelding van een gezamenlijk gemachtigde die namens de gezamenlijke erfgenamen opdrachten kan geven kan een erfgenaam belang hebben bij een verklaring van erfrecht, bijvoorbeeld om zich bij een bank als erfgenaam te legitimeren. Deze vraag dient derhalve ontkennend te worden beantwoord. Indien een erfgenaam een verzoek aan de notaris doet om afgifte van een verklaring van erfrecht, dient de notaris eventueel na de erfgenaam geïnformeerd te hebben over het beperkte nut van een verklaring van erfrecht zonder dat een gemachtigde van de gezamenlijke erfgenamen is aangewezen, hiertoe over te gaan behoudens bijzondere omstandigheden, waarvan in casu niet is gebleken. De notaris heeft in dit opzicht dan ook onzorgvuldig gehandeld. Klaagster heeft de notaris voorts verweten ten onrechte kosten aan haar, althans haar gemachtigde, in rekening te brengen voor de beantwoording van vragen die de gemachtigde van klaagster aan de notaris heeft gesteld. Reeds omdat door de notaris aan klaagster, althans haar gemachtigde, tot op heden nog geen enkele rekening is gestuurd, faalt dit klachtonderdeel. Voor zover de klacht ziet op de aankondiging van de notaris om aan (de gemachtigde van) klaagster kosten in rekening te brengen voor aan het notariskantoor gegeven opdrachten die buiten de normale boedelafhandeling vallen, overweegt het hof dat de notaris op goede gronden is overgegaan tot een zodanige aankondiging (…). Klaagster dient immers op de hoogte te worden gebracht van eventuele financiële consequenties van de namens haar verrichte handelingen en gedane verzoeken. Klaagster heeft tenslotte betoogd dat de notaris ten onrechte uitlatingen heeft gedaan over mogelijke strafbare feiten. De gemachtigde van klaagster heeft hierbij gewezen op de mededeling door de notaris aan de erfgenamen dat de gemachtigde van klaagster bepaalde erfgenamen beschuldigt betrokken te zijn bij het vermoorden van erflaatster, dat hij geëist zou hebben dat verdere gerechtelijke stappen worden ondernomen met betrekking tot verdwenen goederen uit de boedel en dat volgens hem grote sommen geld verduisterd zijn. De gemachtigde van klaagster heeft betwist dat hij de hem door de notaris in de mond gelegde uitspraken heeft gedaan terwijl de notaris die uitspraken niet aannemelijk heeft gemaakt. Het hof is van oordeel dat, wat er al zij van het verweer van de notaris dat hij de andere erfgenamen moest informeren omtrent de redenen van vertraging bij de afwikkeling van de nalatenschap, de notaris er goed aan had gedaan indien hij zich had onthouden van het geven van dergelijke informatie aan de erfgenamen zonder de gemachtigde van klaagster tevoren daarvan schriftelijk op de hoogte te stellen, zodat deze daarop had kunnen reageren. Het Hof vernietigt de beslissing van de Kamer, verklaart de klachten ten dele gegrond en ten dele ongegrond en legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op.
9.2.142 Testeervaardigheid, tijdig passeren testament
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 4 juli 2002, NM 2003-4
Inhoud
Uitsluitend de hoge leeftijd van de testatrice is onvoldoende reden om de notaris te kunnen verwijten dat het testament een vijftal dagen na de bespreking dienaangaande, toen testatrice door een beroerte werd getroffen, nog niet was verleden.
Feiten
Op 3 januari 2001 wordt de notaris door mevrouw A, een zuster van klaagster, gebeld met het verzoek om een 88-jarige dame aan huis te bezoeken voor een testamentbespreking. De notaris bevestigt dat hij testatrice op korte termijn zal bezoeken en dat hij het niet gewenst acht dat derden bij het gesprek aanwezig zijn. Omdat mevrouw A en de alfahulp van testatrice aanwezig willen zijn om enige informatie over executele en volmachtverlening te krijgen, is uiteindelijk een afspraak gemaakt voor 23 januari 2001. Nadat de notaris op die dag de gewenste informatie aan mevrouw A en de alfahulp heeft verstrekt, hebben zij de woning verlaten, waarna de notaris enige zaken met testatrice heeft besproken. Op 29 januari 2001 heeft mevrouw A de notaris telefonisch laten weten dat testatrice in het weekend daarvoor door een beroerte was getroffen en in het ziekenhuis was opgenomen. Desgevraagd verklaarde mevrouw A dat testatrice niet meer in staat was om haar wil te verklaren. De notaris heeft daarbij gevraagd om hem op de hoogte te brengen zodra testatrice wel in staat zou zijn om haar wil te verklaren. Op 8 februari 2001 is testatrice overleden. Klaagster, een ver familielid van testatrice, verwijt de notaris dat hij niet direct na het verzoek daartoe met testatrice heeft gesproken en – zo mogelijk op dezelfde dag – de gewenste wijziging van het testament heeft verleden.
Uitspraak
De kamer van toezicht te Breda verklaart de klaagster niet-ontvankelijk aangezien niet gebleken is dat zij belanghebbende is, maar overweegt – op verzoek van de notaris – informeel dat uitsluitend de hoge leeftijd van de testatrice onvoldoende reden is om de notaris te kunnen verwijten dat het testament een vijftal dagen na de bespreking dienaangaande, toen testatrice door een beroerte werd getroffen, nog niet was verleden. De notaris heeft zich in de periode tot het overlijden van de testatrice meermalen laten informeren over haar gezondheidstoestand en met name of zij haar wil nog kon bepalen, hetgeen volgens de direct naasten van testatrice niet het geval was, aldus de kamer. Het hof verwerpt het beroep van klaagster en verenigt zich met de beschouwingen van de kamer.
9.2.143 Onderzoeksplicht omvang en samenstelling nalatenschap
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 4 juli 2002, NM 2003-4
Inhoud
De notaris had een nader onderzoek dienen in te stellen naar de registergoederen waaromtrent aantekeningen in het boedeldossier aanwezig waren.
Feiten
Op 16 juni 1990 overlijdt erflater. Erfgenamen zijn twee zoons terwijl notaris X als executeur-testamentair is aangewezen. Notaris X heeft de successieaangifte verzorgd, een ontwerpakte van verdeling opgesteld en de nalatenschap partieel verdeeld. Na het defungeren van notaris X verzoeken de erfgenamen de notaris begin 1997 om de verdere afwikkeling van de nalatenschap op zich te nemen. Eén van de zoons verwijt de notaris dat hij, evenzeer als notaris X, diverse vermogensbestanddelen niet in de verdeling heeft opgenomen. De notaris stelt dat hem geen opdracht is gegeven om een onderzoek in te stellen naar boedelbestanddelen die door notaris X niet in de successieaangifte waren opgenomen en dat die hem derhalve onbekend zijn.
Uitspraak
In zijn algemeenheid is het onjuist dat de notaris zelfstandig – zonder enige aanwijzing in die richting te ontvangen van de erfgenamen – dient te onderzoeken of er nog meer vermogensbestanddelen tot een nalatenschap zouden kunnen behoren, zoals een bankrekening in Zwitserland of een levensverzekeringspolis. Nu in het boedeldossier aantekeningen aanwezig waren die betrekking hebben op registergoederen aan de A-straat te B had de notaris daar een nader onderzoek naar dienen in te stellen.
9.2.144 Geheimhouding, uitkeren erfdelen
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 4 juli 2002, NM 2003-4
Inhoud
Geen schending geheimhoudingsplicht indien stukken naar opgegeven onjuist faxnummer worden gefaxt. Onredelijk korte deadline aan notaris gesteld (vijf kwartier), die deze deadline circa 30 minuten overschreed. Het uitkeren van de erfdelen behoort niet zozeer tot de normale werkzaamheden van de boedelnotaris als zodanig, maar past wel binnen de taakomschrijving van de executeur-testamentair.
Feiten
De notaris is executeur en boedelnotaris van de op 18 mei 1996 opengevallen nalatenschap waartoe klager met zijn broer en zus gerechtigd is. Wegens tussen de erfgenamen bestaande geschillen heeft de notaris de rechtbank te Breda verzocht hem van zijn taak te ontheffen. De rechtbank houdt de zaak aan tot 6 april 2001 om een minnelijke regeling te beproeven. De notaris heeft opnieuw een ontwerpverdelingsakte opgesteld maar wederom bestaat geen overeenstemming tussen de erfgenamen. De notaris nodigt partijen uit voor overleg op 5 april 2001. Klager verzoekt de notaris bij faxbrief van 5 april 2001, ontvangen om 10.41 uur, om hem die dag vóór 12.00 uur uitsluitend per telefax (met opgave van een faxnummer) te bevestigen dat zijn commentaar, verwoord in zijn brief van 1 april 2001 integraal in de definitieve akte wordt opgenomen, bij gebreke waarvan hij niet bij het overleg aanwezig zal zijn. De notaris antwoordt die dag, naar hij stelt om 12.22 uur, klager per fax, onder het door klager opgegeven faxnummer – waarvan hij meende dat dit aan klager zelf en niet aan een derde toebehoorde – dat hij het commentaar van klager niet zonder overeenstemming met de andere erfgenamen in de akte kan verwerken. Tevens zendt de notaris gelijktijdig met dit bericht een op ondergeschikte punten aangepaste ontwerpakte aan klager. De bespreking heeft niet plaatsgevonden vanwege het uitblijven van een reactie van klager. Klager verwijt de notaris dat hij gegevens van zeer vertrouwelijke aard aan derden ter kennis heeft gebracht en daarmee zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Voorts beklaagt hij zich over het feit dat de notaris ondanks zijn verzoek pas om 12.22 uur heeft geantwoord. Tenslotte verwijt klager de notaris dat hij zonder zijn toestemming is overgegaan tot uitbetaling van het erfdeel van zijn broer.
Uitspraak
Van schending van de geheimhoudingsplicht is geen sprake indien de notaris de conceptverdelingsakte op verzoek van een deelgenoot naar het door laatstgenoemde opgegeven – naar later blijkt onjuiste – faxnummer verzendt. De kamer van toezicht te Breda verklaart de klacht ongegrond omdat klager zelf het risico heeft genomen dat stukken van vertrouwelijke aard ter kennis van derden zouden komen. Daargelaten of klager de notaris wel een deadline kon stellen, het betrof in casu een onredelijk korte deadline (circa vijf kwartier; de overschrijding van de deadline door de notaris slechts circa 30 minuten). Uitkering van erfdelen behoort niet zozeer tot de normale werkzaamheden van de boedelnotaris, maar past binnen de taakomschrijving van de executeur en dus ook van de notaris die in beide hoedanigheden optreedt. De uitbetaling van het reeds vaststaande erfdeel van de broer van klager behoorde tot de normale taak van de boedelnotaris, aldus de kamer. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en voegt daaraan toe dat het uitkeren van de erfdelen niet zozeer behoort tot de normale werkzaamheden van de boedelnotaris als zodanig maar past binnen de taakomschrijving van de executeur-testamentair.
9.2.145 Verdediging notaris, boedelnotaris tevens executeur, verboden verwantschap
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 11 juli 2002, NM 2003-4
Inhoud
Het staat de notaris vrij om zich te beroepen op zijn recht tot het nemen van juridische stappen ook al voelt zijn cliënt zich daardoor bedreigd. De samenvoeging van de hoedanigheden van boedelnotaris en executeur is onwenselijk. Het opstellen van een onderhandse volmacht door de notaris waarbij onder meer een aanverwant in de tweede graad van de notaris betrokken is, is geen verboden gedraging in de zin van het bepaalde in art. 19 Wet op het notarisambt.
Feiten
Op 12 juli 2000 nodigt de notaris, in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair van de nalatenschap van hun stiefmoeder, klager tezamen met zijn twee zusters en zes broers uit voor een bespreking betreffende de verdeling van de inboedel in het woonhuis aan de A straat te B. Dit woonhuis is eigendom van klager en de zijnen en was belast met het vruchtgebruik ten behoeve van hun stiefmoeder. Tijdens die bespreking laat de notaris tevens een onderhandse volmacht voor de verkoop van dit woonhuis door klager en de zijnen ondertekenen. Een broer van de notaris is getrouwd met een zuster van klager, die een van de mede-erfgenamen is. Klager voelt zich bedreigd nu de notaris heeft aangegeven mogelijk juridische stappen jegens klager te zullen nemen wegens o.a. laster. Verder heeft de notaris zijn diverse hoedanigheden onvoldoende duidelijk gemaakt. Tenslotte meent klager dat de notaris geen volmacht tot verkoop van het woonhuis had mogen opstellen gezien de verwantschap tussen de notaris en één van de erfgenamen.
Uitspraak
Het stond de notaris vrij om zich op rechten te beroepen die hem leken toe te komen. Voorts herhaalt het hof dat een samenvoeging van de hoedanigheden van boedelnotaris en executeur onwenselijk is omdat deze afzonderlijke functies op gespannen voet met elkaar staan. Tenslotte oordeelt het hof dat art. 19 Wet op het notarisambt niet geldt voor het opstellen van een (onderhandse) volmacht.
9.2.146 Belehrung, trage afwikkeling, verklaring van erfrecht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 14 november 2002, NM 2003-4
Inhoud
De kandidaat-notaris had niet mogen volstaan met het zonder een nadere toelichting overbrengen van een voorstel van de beroepshalve deskundige curator aan de ter zake niet deskundige erfgenamen. Met zijn passieve handelwijze kon de kandidaat-notaris de indruk van partijdigheid wekken. Het had de kandidaat-notaris als deskundige op het gebied van nalatenschappen sneller duidelijk moeten zijn dat de erfgename een verklaring van erfrecht behoefde om zich te legitimeren ten opzichte van bepaalde instanties.
Feiten
De kandidaat-notaris is door notaris X belast met de afhandeling van de nalatenschap van erflater, overleden op 18 augustus 1998. Eén van de erfgenamen verkeert in staat van faillissement en wordt vertegenwoordigd door de curator. De curator heeft zijn beslissing omtrent de aanvaarding van de nalatenschap opgeschort in afwachting van de boedelbeschrijving. Op 7 januari 1999 vindt op het notariskantoor een gesprek plaats waarbij de erfgenamen, de kandidaat-notaris en de curator aanwezig zijn. Bij brief van 26 maart 1999 zendt de kandidaat-notaris een overzicht van de activa en passiva van de nalatenschap aan de curator. In het tweede kwartaal van 1999 biedt de curator aan de overige erfgenamen aan het erfdeel van de gefailleerde aan hen over te dragen tegen een bedrag van ƒ 18.000,-. Bij brief van 10 augustus 1999 zendt de kandidaat-notaris op hun verzoek een overzicht van het vermogen van de gemeenschap van goederen per sterfdatum aan de erfgenamen waarbij hij het door de curator gedane aanbod vermeldt. Bij akte van 27 augustus 1999 maakt de plaatsvervanger van notaris X de boedelbeschrijving van de nalatenschap op. Op 14 september 2000 is door de notaris de verklaring van erfrecht opgemaakt. Klaagster, één van de erfgenamen, verwijt de kandidaat-notaris onvoldoende zorgvuldigheid en voortvarendheid bij het afwikkelen van de nalatenschap. In het bijzonder klaagt zij over het feit dat de kandidaat-notaris het voorstel van de curator zonder meer heeft doorgegeven en het bedrag niet heeft getoetst. Hij heeft nagelaten het door de curator voorgestelde uitkoopbedrag te matigen op grond van het vruchtgebruik van de weduwe van erflater. Verder heeft de kandidaat-notaris langdurig nagelaten ondanks herhaald verzoek om een verklaring van erfrecht af te geven.
Uitspraak
De kandidaat-notaris mocht niet volstaan met het overbrengen van het voorstel van de curator aan de erfgenamen zonder daarbij enige informatie te verschaffen, met name niet nu vast staat dat de erfgenamen ter zake niet deskundig waren en zij tegenover de curator, die zich beroepshalve met deze materie bezig houdt, behoefte hadden aan een nadere toelichting van de kandidaat-notaris. Van hem mocht in ieder geval verwacht worden dat hij de erfgenamen zou aanraden zich te wenden tot een adviseur op dit gebied. Dat hij dit heeft nagelaten acht het hof klachtwaardig. Hier komt nog bij dat de kandidaat-notaris geen acht heeft geslagen op het vruchtgebruik ten behoeve van de echtgenote van erflater, waardoor de waarde van het erfdeel daalde en het aanvankelijk voorgestelde uitkoopbedrag aanzienlijk werd verminderd. De kandidaat-notaris kon met zijn passieve handelwijze op dit punt tevens de indruk wekken dat hij partijdig was. Daarbij wordt meegewogen dat de kandidaat-notaris op verzoek van de curator bij de Belastingdienst informatie inwon en hij hem adviseerde, terwijl hij daarnaast klaagster bij haar contacten met de Belastingdienst niet aldus ter wille wilde zijn. De klacht is op dit onderdeel gegrond. Klaagster heeft in het bijzonder gewezen op het feit dat de kandidaat-notaris aanvankelijk geen verklaring van erfrecht wenste af te geven. De kandidaat-notaris heeft op dit punt naar ’s hofs oordeel onvoldoende actie ondernomen. Het had de kandidaat-notaris als deskundige op het gebied van het afwikkelen van nalatenschappen sneller duidelijk moeten zijn dat klaagster zich als erfgename moest legitimeren ten opzichte van bepaalde instanties, waaronder de Belastingdienst en diverse bancaire instellingen. Hierom had hij niet tot 15 september 2000 moeten wachten alvorens over te gaan tot afgifte van de gevraagde verklaring. De klacht is op dit onderdeel gegrond. De geconstateerde onzorgvuldigheden zijn dusdanig ernstig dat het hof onder de Wet op het notarisambt de maatregel van waarschuwing passend zou achten, maar het hof legt op grond van het overgangsrecht geen maatregel op.
Jaar 2003
9.2.147 Belehrung, verwerping en beneficiaire aanvaarding
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Leeuwarden 9 januari 2003-1
Inhoud
Kandidaat-notaris verzuimt om een erfgenaam ook schriftelijk te informeren omtrent de mogelijkheid van beneficiaire aanvaarding. De nalatenschap werd verworpen.
Feiten
Erflater, die op 11 juli 1999 is overleden, benoemde bij zijn testament zijn broer A tot enig erfgenaam. Op 15 september 1999 is ter griffie van de rechtbank te Groningen een verklaring van verwerping van de nalatenschap van erflater door A opgemaakt. A verwijt de kandidaat-notaris dat hij verzuimd heeft hem te wijzen op de mogelijkheid van beneficiaire aanvaarding en hem onjuist en onvolledig heeft geadviseerd. Daardoor is A ten onrechte overgegaan tot het verwerpen van de nalatenschap. De kandidaat-notaris stelt dat de mogelijkheid van beneficiaire aanvaarding in meerdere gesprekken aan de orde is geweest en A weloverwogen en na zich door derden uitgebreid te hebben laten adviseren tot verwerping van de nalatenschap is overgegaan.
Uitspraak
Het betrof een nalatenschap met een bijzondere problematiek. Hoewel op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht naar het oordeel van de kamer niet aannemelijk is geworden dat de kandidaat-notaris in haar gesprekken met A en diens gemachtigde de mogelijkheid van beneficiaire aanvaarding van de erfenis niet ter sprake heeft gebracht, had het in de onderhavige nalatenschap op de weg van de kandidaat-notaris gelegen om een zorgvuldige schriftelijke weergave van de inhoud van die gesprekken en van zijn advisering aan A te doen toekomen. Met name was het zorgvuldiger geweest indien de kandidaat-notaris de besproken mogelijkheden, te weten aanvaarding, beneficiaire aanvaarding en verwerping van de nalatenschap, met een uiteenzetting van de daaraan telkens verbonden voordelen, nadelen en risico’s, schriftelijk aan A had bevestigd. De kamer oordeelt de klacht gegrond, maar legt de kandidaat-notaris geen maatregel op.
9.2.148 Verloting, taxatie
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Middelburg 15 januari 2003, NM 2004-1
Inhoud
Erflaatster legateert haar inboedel aan de afstammelingen van haar echtgenoot, staaksgewijze en gezamenlijk. Onder die omstandigheden mocht de notaris niet tot verloting dan nadat de rechthebbenden instemden met de verloting en instemden met het achterwege blijven van de taxatie van de goederen.
Feiten
Erflaatster overlijdt op 6 januari 2000 en heeft bij testament van 22 maart 1951 haar inboedelgoederen gelegateerd aan de afstammelingen van haar echtgenoot. Klaagster, één van de afstammelingen, schrijft bij brief van 30 november 2001 aan een medewerkster van de notaris onder meer: ‘naar aanleiding van uw schrijven van 27 november jl. heb ik, afhankelijk van de nog door beëdigde taxateurs vast te stellen taxatiebedragen, belangstelling voor de volgende objecten (…)’. Bij brief van 11 februari 2002 is door dan wel namens de notaris aan klaagster medegedeeld welke roerende goederen na loting aan haar zijn toebedeeld. Bij brief van 28 maart 2002 doet de notaris aan klaagster de inventarislijst van de inboedel van erflaatster toekomen met daarop aangetekend aan wie welke zaken zijn toebedeeld. Uit de lijst blijkt dat aan verschillende afstammelingen een ongelijk aantal zaken zijn toebedeeld. De te verdelen zaken zijn niet getaxeerd. Klaagster verwijt de notaris onzorgvuldig optreden als boedelnotaris. Zij stelt dat een volstrekt onjuiste procedure is gevolgd. De notaris erkent dat het dossier niet op de juiste wijze is afgehandeld. De inboedel is niet getaxeerd omdat de zaken geen grote waarde vertegenwoordigden. Aan de gerechtigden is een lijst van inboedelgoederen toegezonden en verzocht zijn of haar voorkeur op te geven. De zaken waarvoor meer personen interesse hadden zijn door loting verdeeld.
Uitspraak
De kamer stelt vast dat de inboedel door erflaatster is gelegateerd aan de afstammelingen van haar echtgenoot, ieder voor een gelijk deel. Onder die omstandigheden mocht de notaris niet tot verloting overgaan. Daarvoor was nodig dat de rechthebbenden instemden met de verloting en instemden met het achterwege blijven van de taxatie van de goederen. Door deze wijze waarop de notaris thans te werk is gegaan heeft hij afbreuk gedaan aan de rechten van de legatarissen. Er ontstond een voor wat betreft de waarde ongelijke verdeling en de mogelijkheid van verrekening van de waarde ontbrak. De kamer verklaart de klacht gegrond en legt de notaris de maatregel van waarschuwing op.
9.2.149 Successieaangifte, waardering
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Maastricht 17 februari 2003, NM 2004-1
Inhoud
Notaris mag niet eigenmachtig zonder voorkennis van de erfgenamen de successieaangifte indienen terwijl hij op de hoogte is van de uiteenlopende standpunten van de erfgenamen.
Feiten
Op 10 september 1999 passeert de notaris het testament van erflaatster, waarin zij haar woning toedeelt aan haar dochter A onder de verplichting aan elk van de andere vijf kinderen een bedrag van ƒ 66.000,-uit te keren. De woning was getaxeerd door taxateur X op ƒ 480.000,-. Kort na het overlijden van erflaatster op 2 oktober 1999 komen de zes erfgenamen ten kantore van de notaris bijeen teneinde kennis te nemen van het testament. Eén van de erfgenamen, mevrouw B, maakt bezwaar tegen het testament omdat zij vindt dat daarin van een veel te lage waarde van de woning is uitgegaan. Op 20 juni 2000 is de woning opnieuw getaxeerd door taxateur Y. Zonder machtiging of voorkennis van de erfgenamen dient de notaris in november 2000 een successieaangifte in. Daarin kent de notaris aan de woning een waarde toe die het midden houdt tussen beide taxaties. Op haar verzoek ontving A bij brief van 21 augustus 2001 van de notaris een afschrift van de successieaangifte. Klaagster, verwijt de notaris dat hij heeft nagelaten de erfgenamen te wijzen op de mogelijkheid om uitstel te vragen van het doen van de successieaangifte. Gezien de door hem aan de woning in de successieaangifte toegekende waarde had de notaris volgens klaagster de successieaangifte eerst in concept aan de erfgenamen ter goedkeuring moeten voorleggen.
Uitspraak
De kamer betwijfelt niet dat de notaris dacht dat hij daarmee in het belang van de gezamenlijke erfgenamen handelde, maar hij had daar niet eigenmachtig toe mogen overgaan. Hij had moeten proberen om daartoe de goedkeuring van de gezamenlijke erfgenamen te verkrijgen en hij had hen moeten wijzen op de mogelijkheid om uitstel te vragen van het doen van aangifte. De kamer verklaart de klacht gegrond, maar legt, gelet op de goede bedoelingen van de notaris, geen maatregel op.
9.2.150 Successieaangifte, verklaring van erfrecht, legitieme portie overgangsrecht WNA
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 20 februari 2003, NM 2003-6
Inhoud
In plaats van het na geruime tijd rauwelijks sturen van een brief zonder tekst en uitleg had de notaris cliënten eerst schriftelijk moeten bevestigen dat er geen haast was en ze daarnaast moeten uitnodigen voor een bespreking over de gevolgen van de ontdekking dat er een legitimaris is. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een klacht kan de vraag of cliënten daadwerkelijk financiële schade hebben geleden of zullen lijden, in het midden blijven. Niet ontvankelijkheid van bepaalde klacht onderdelen op grond van het overgangsrecht.
Feiten
Op 6 juli 1988 overlijdt erflaatster. Bij testament, verleden op 3 juli 1979 ten overstaan van notaris X (inmiddels oud-notaris), heeft erflaatster de heer A en mevrouw B ieder voor de helft van haar nalatenschap tot erfgenamen benoemd. Tevens werd de heer A tot executeur-testamentair benoemd. Notaris X (verder te noemen: oud-notaris) geeft op de sterfdag een verklaring van executele af waarin hij onder meer verklaart dat erflaatster geen legitimarissen heeft achtergelaten. Bij brief van 4 augustus 1997 deelt notaris Y aan executeur A mede dat C enig kind van de erflaatster is en dat C recht heeft op een legitieme portie van de nalatenschap. Hij verzoekt opgave te doen van de omvang van de nalatenschap om C in staat te stellen zijn wettelijke rechten uit te oefenen. Op 7 oktober 1997 voert de behandelend kandidaat-notaris (inmiddels opvolger van de oud-notaris en verder te noemen: de notaris) een gesprek met de weduwe van de inmiddels overleden A, waarbij de notaris toezegt dat hij de mededeling van notaris Y zal verifiëren en de zaak kosteloos zal afwikkelen. Op 20 januari 1998 heeft de notaris het afstammingsonderzoek afgerond. Op 9 oktober 1998 zendt de notaris een nadere aangifte voor het successierecht ter goedkeuring en ondertekening aan de weduwe van A en aan mevrouw B. De weduwe van A en mevrouw B dienen op 14 augustus 2001 een klacht in en verwijten de notaris en de oud-notaris onvoldoende zorgvuldigheid te hebben betracht bij het afwikkelen van de nalatenschap van erflaatster. De oud-notaris verwijten zij in het bijzonder dat hij heeft nagelaten de verklaring van erflaatster dat zij geen kinderen had, in 1979 op juistheid te controleren. De oud-notaris heeft een verklaring van executele afgegeven zonder hieraan voorafgaand het bevolkingsregister te raadplegen. Voorts hebben de notaris en de oud-notaris nagelaten de gevolgen van de fout zo veel mogelijk te beperken. Pas ruim acht maanden nadat het afstammingsonderzoek was afgesloten hebben de notarissen klaagsters over de uitkomst daarvan bericht in de vorm van een nadere successieaangifte zonder enige uitleg of toelichting over de consequenties van de aanwezigheid van een legitimaris. Tenslotte verwijten klaagsters de notarissen dat in de nadere aangifte bij de berekening van de legitieme van C ten onrechte geen rekening is gehouden met de uitkering van legaten. De notaris en de oud-notaris erkennen dat de verklaring van executele een foutieve opmerking bevat over het niet aanwezig zijn van afstammelingen van erflaatster. Zij stellen dit reeds in 1997 onomwonden te hebben toegegeven. Zij betwisten dat zij de verklaring van erflaatster in 1979 dat zij geen kinderen had, hadden moeten verifiëren. Het op juistheid controleren van de beweringen van een testateur is bij het opmaken van een testament niet aan de orde, dit geschiedt bij het opstellen van een verklaring van erfrecht of executele, aldus de notarissen. Zij ontkennen dat van een rauwelijks versturen van de nadere aangifte sprake was omdat voordien medio januari 1998 al telefonisch contact met één van de klaagsters zou zijn opgenomen over het resultaat van het verervingsonderzoek. Wel erkent de notaris dat de uiteindelijke nadere aangifte van 9 oktober 1998 (te) lang op zich heeft laten wachten, ook al hadden klaagsters en notaris Y aangegeven geen haast te hebben met de afwikkeling. Hij heeft zijn excuses voor de vertraging aangeboden. De notaris en de oud-notaris stellen tenslotte dat zij niet verantwoordelijk zijn voor de fout in de nadere aangifte omdat deze uiteindelijk door de gemachtigde van klaagsters is ingediend en dat zij door die fout bovendien geen schade hebben geleden omdat de Belastingdienst alsnog rekening heeft gehouden met de legaten.
Uitspraak
De ontvankelijkheid van de klacht tegen de oud-notaris moet worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in art. 99 lid 12 Wet op het notarisambt, nu de klacht na de invoering van de Wet op het notarisambt is ingediend. Anders dan klaagsters oordeelt het hof dat als ingangsdatum van de termijn van drie jaar geldt het moment waarop klaagsters van het handelen of nalaten dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis namen. Hierbij is niet van belang vanaf welk moment klaagsters zeker wisten dat erflaatster een zoon had. Klaagsters kunnen derhalve niet ontvangen worden in hun klachten over het niet-verifiëren in 1979 en de afgifte van de verklaring van executele in 1988. Door niet schriftelijk aan klaagsters en notaris Y te bevestigen dat klaagsters en notaris Y hadden aangegeven geen haast te hebben met het verrichten van eerdergenoemde werkzaamheden hebben de notaris en de oud-notaris in strijd gehandeld met de eisen van zorgvuldigheid. In dit opzicht hadden de notaris en de oud-notaris klaagsters niet in het ongewisse mogen laten en zonder enige nadere schriftelijke informatie hun pas bij brief van 9 oktober 1998 te berichten over de uitkomst van het onderzoek naar de legitimaris. Bovendien hebben de notaris en de kandidaat-notaris klaagsters niet gewezen op de consequenties van de aanwezigheid van de legitimaris. De notaris en de oud-notaris hadden klaagsters moeten uitnodigen voor een bespreking in plaats van het rauwelijks sturen van een brief zonder tekst en uitleg aan hen. Klaagsters kunnen wel worden ontvangen in hun klacht tegen de notaris en de oud-notaris dat door hen een foutieve nadere aangifte van successie was ingediend. Klaagsters hebben belang bij een correcte afwikkeling van de nalatenschap. De vraag of zij daadwerkelijk financiële schade hebben geleden of zullen lijden, kan bij de beoordeling van de ontvankelijkheid in het midden blijven. Bij het opstellen van de nadere aangifte is geen rekening gehouden met de legaten. Door het verzuim van de notaris en de oud-notaris om rekening te houden met de legaten bij het opstellen van de aangifte kan niet worden gesproken van een correcte afwikkeling van de nalatenschap. Dat de aangifte uiteindelijk is ingediend door de gemachtigde van klaagsters, doet hieraan niet af. Onzorgvuldig handelen, maar aangezien de feiten waarover geklaagd wordt zijn begaan onder de werking van de Wet op het Notarisambt van 9 juli 1842 kan aan de notaris, die ten tijde van de hiervoor bedoelde onzorgvuldigheden kandidaat-notaris was, op grond van het overgangsrecht geen maatregel worden opgelegd. Verklaart klaagsters niet ontvankelijk in hun klacht tegen de oud-notaris met betrekking tot het verzuim de uitlatingen van erflaatster in 1979 te controleren en de aangifte van de verklaring van executele in 1988. Voor het overige verklaart het hof de klachten gegrond. Aan de oud-notaris (destijds notaris) legt het hof de maatregel van waarschuwing op.
9.2.151 Wijziging legaat vruchtgebruik
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 20 februari 2003, NM 2003-11
Inhoud
Notaris had zich er zelf van moeten vergewissen dat cliënt instemde met de inhoudelijke wijziging van het gelegateerde vruchtgebruik en niet moeten afgaan op de verklaring van derden dat cliënt daartegen geen bezwaren had.
Feiten
Op 27 juni 1999 overleed X, die in derde echt buiten gemeenschap van goederen gehuwd was met klaagster. Erflater heeft bij zijn testament zijn beide dochters uit eerste echt tot erfgenamen benoemd en aan zijn echtgenote, klaagster, onder meer het vruchtgebruik van de echtelijke woning gelegateerd. Deze woning, A-straat 636 B te C, is een appartement op de begane grond, dat deel uitmaakt van een appartementencomplex aan de A-straat 634-636 te C. Tot de aanhorigheden van het appartement behoort het medegebruik van de gemeenschappelijke tuin samen met vier andere eigenaren van appartementsrechten. Over de afwikkeling van de nalatenschap heeft de notaris veel overleg gevoerd. Teneinde een zo hoog mogelijke opbrengst te bewerkstelligen, is besloten de appartementsrechten te verkopen. Bij akte van 25 oktober 1999 heeft daartoe hersplitsing plaatsgevonden, waarbij onder meer de gemeenschappelijke tuin is gesplitst en is toegedeeld aan de aanliggende appartementsrechten. Klaagster is door de notaris niet van deze hersplitsing op de hoogte gebracht. Bij akte van 29 november 1999 zijn de legaten aan klaagster afgegeven. Klaagster verwijt de notaris dat hij haar niet op de hoogte heeft gesteld van de splitsing waarbij haar het medegebruik van de gemeenschappelijke tuin is ontnomen. De tuin die exclusief aan haar is toegedeeld is klein en er staat een grote boom in. Voorts is er sprake van verminderde privacy in de tuin. Zij heeft als gevolg van de splitsing schade geleden. De notaris voert als verweer aan dat de nalatenschap er financieel niet florissant uitzag. De notaris zegt dat hij zich tot het uiterste heeft ingespannen om zorg te dragen voor een ongestoord woongenot van de aan klaagster gelegateerde woning. Zowel vanuit het kantoor van de notaris als vanuit makelaarskantoor Y is meermalen contact geweest met klaagster. Zij was dan ook volledig op de hoogte van de problemen die er speelden, aldus de notaris.
Uitspraak
De kamer van toezicht te Amsterdam overweegt dat de notaris zelf klaagster als vruchtgebruikster van het appartementsrecht, althans belanghebbende, op de hoogte had moeten stellen van de voorgenomen wijziging. Hij had zich er zelf van moeten vergewissen dat klaagster met de wijziging instemde en niet moeten afgaan op de verklaring van derden dat zij tegen de wijziging geen bezwaren had. Het betoog van de notaris dat klaagster door de splitsing niet is benadeeld doet daar niet aan af. Inhoudelijk is aan klaagster een ander legaat afgegeven dan in het testament was bepaald. De kamer acht de klacht gegrond maar legt de notaris geen tuchtrechtelijk maatregel op omdat door de inzet van de notaris de financieel ongunstige toestand van de boedel vóór de splitsing in een situatie is gebracht dat afgifte van het legaat aan klaagster mogelijk is geworden. Het hof verwerpt het beroep van klaagster.
9.2.152 Tijdig passeren testament
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Haarlem 22 april 2003, NM 2004-1
Inhoud
Notaris laat na om terstond een concept van een testament op te stellen voor een ongeneeslijk zieke cliënt, nadat deze bij brief mededeelde in verband daarmede op advies van de notaris in algehele gemeenschap van goederen met zijn partner te zullen huwen en aangaf hoe hij zijn testament wilde wijzigen.
Feiten
Op 6 mei 1999 wendt A zich schriftelijk tot de notaris, deelt mede dat in maart geconstateerd is dat hij ongeneeslijk ziek is en dat hij zijn testament wil wijzigen ten gunste van zijn partner B, waarmee hij sedert vier jaar een relatie onderhoudt. Naar aanleiding van die brief vervaardigt de notaris, aan de hand van het bestaande testament, een eerste ruwe schets van een concept en sluit dit in het dossier. Op 31 mei 1999 heeft een bespreking tussen A en de notaris plaats over de verzorgingswens van A jegens zijn partner. De notaris adviseert A om in gemeenschap van goederen met zijn partner te huwen. Bij brief van 7 juni 1999 deelt A aan de notaris mede dat hij zijn advies zal opvolgen en geeft enige aanwijzingen met betrekking tot de wijziging van zijn testament. Op 27 juli 1999 schrijft A aan de notaris dat hij op 20 juli 1999 met B is gehuwd en dat hij met chemotherapie is begonnen en hoopt dat een en ander tijdig wordt geregeld. In verband met zijn vakantie, ingaande 27 juli 1999, is de notaris gedurende drie weken afwezig. Op 27 juli 1999 zendt een kantoorgenoot van de notaris een concept testament, vrijwel gelijk aan het concept dat in het dossier berust, aan A. Op 10 augustus 1999 zendt de kantoorgenoot van de notaris op verzoek van A een gewijzigd concept toe, dat volgens A echter ook niet juist is geredigeerd. Op 21 augustus 1999 verzoekt A de notaris om spoedige toezending van een nieuw concept in verband met zijn sterk verslechterde gezondheidstoestand. Op 23 augustus 1999 spreekt B, in overleg met A, de notaris nog eens en dringt op spoed aan. Op 25 augustus 1999 bezorgt de notaris het aangepaste concept bij A, waarna het testament, na een laatste wijziging, op 28 augustus 1999 ten huize van A is verleden. Op 8 september 1999 is A overleden.
Uitspraak
Tegen de achtergrond van het feit dat de erflater ongeneeslijk ziek was, gevoegd bij de mededeling van de erflater dat hij met het oog op haar verzorging alsnog met klaagster zou huwen, is niet goed te begrijpen dat de notaris in de brief van 7 juni 1999 geen aanleiding heeft gezien om terstond het concept van een testament op te stellen. De kamer verwerpt dan ook het verweer van de notaris dat hij deze brief slechts als informatief heeft beschouwd en heeft gemeend nadere berichten van de erflater te moeten afwachten. Ter verklaring van deze afwachtende houding heeft de notaris ter zitting van de kamer aangevoerd dat hij nog niet bekend was met de datum waarop het huwelijk tussen de erflater en klaagster zou worden gesloten. Onder de geschetste omstandigheden was de notaris naar het oordeel van de kamer gehouden om zonder enige nadere aansporing van de erflater over te gaan tot het redigeren van het concept van een testament en dit onverwijld met de erflater te bespreken. De kamer voegt aan het voorgaande toe, dat daarnaast nog is gebleken, dat de notaris er onvoldoende voor zorg heeft gedragen, dat de behandeling van dit dossier tijdens zijn vakantie zonder verdere vertraging en verwikkelingen kon worden voortgezet. De kamer verklaart de klacht gegrond en legt de notaris de maatregel van waarschuwing op.
9.2.153 Onjuiste vererving
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Groningen 22 april 2003, NM 2004-1
Inhoud
Doordat de notaris niet eerst de recherche bij het Centraal testamentenregister pleegde, schrijft hij ten onrechte aan klager dat hij erfgenaam is. Nadat de fout blijkt, laat de notaris na klager hiervan in kennis te stellen.
Feiten
Op 27 juni 2001 overlijdt de heer A, die in algehele gemeenschap van goederen gehuwd is geweest, in voor haar tweede echt, met mevrouw B, overleden op 18 september 1992. B beschikte over haar nalatenschap bij testament, verleden op 31 maart 1989 voor notaris X en A beschikte over zijn nalatenschap bij testament, verleden op 2 juni 1999 voor de notaris. Op 9 december 1988 is C, dochter van B uit haar eerste huwelijk, overleden. Op 18 april 1999 tenslotte is D, dochter van C en E, hierna te noemen klager, overleden. Voordat de notaris het Centraal testamentenregister heeft geraadpleegd met betrekking tot D, deelt hij bij brief van 13 februari 2002 aan klager mede dat het aandeel van D in de nalatenschap van A aan haar wettelijke erfgenamen, klager en de broer van D, ieder voor de helft toekomt. De broer van D ontvangt omstreeks augustus 2002 een brief van de notaris, waarin hij meldt dat de contanten aan de erven zullen worden betaald. Klager ontvangt deze brief niet. Klager verwijt de notaris dat hij zonder hem te informeren tot afwikkeling van de nalatenschap overging, terwijl hij hem bij brief van 13 februari 2002 had medegedeeld dat hij erfgenaam was. De notaris stelt dat klager er van op de hoogte was dat hij geen erfgenaam was en wellicht van hem verwacht had mogen worden dat hij dit aan de notaris zou hebben medegedeeld.
Uitspraak
De kamer is van oordeel dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld jegens klager met het zenden van de brief van 13 februari 2002 alvorens het Centraal testamentenregister te hebben geraadpleegd. Voorts overweegt de kamer dat de notaris terecht door klager wordt verweten dat hij niet heeft gereageerd op vragen van klager. Het had bovendien op de weg van de notaris gelegen om klager zorgvuldig te informeren met betrekking tot de onjuistheid van de brief van 13 februari 2002. Het verweer van de notaris wordt door de kamer verworpen. De kamer beslist dat de klacht gegrond is en legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op.
9.2.154 Rechercheplicht, onjuiste verklaring van erfrecht, declaratie
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 8 mei 2003, NM 2003-11
Inhoud
Het verzuim van de notaris om op naam te rechercheren voordat hij een verklaring van erfrecht opmaakt, die bestemd is voor inschrijving in de openbare registers, is verwijtbaar. De notaris is op verzoek van zijn cliënt verplicht zijn declaratie te specificeren. Hij kan niet volstaan met een opsomming van zijn werkzaamheden. Het had op de weg van de notaris gelegen om de brieven van zijn cliënt te beantwoorden, dan wel cliënt anderszins te informeren of voor te lichten.
Feiten
Nadat de notaris in 1998 een verklaring van erfrecht had afgegeven in verband met het beschikken over bankrekeningen, maakt de notaris in 2000 nog een tweede verklaring van erfrecht op die bestemd is voor inschrijving in de openbare registers. Daarbij wordt één van de vier percelen, die tot de nalatenschap behoren, niet genoemd als gevolg van vernummering. Later herstelt de notaris dit verzuim door het opmaken van een derde verklaring van erfrecht. Klaagster verwijt de notaris dat hij niet dadelijk een verklaring van erfrecht, geschikt voor inschrijving in de openbare registers, heeft opgemaakt en klaagt eveneens over de vergissing in de tweede verklaring van erfrecht. Bovendien beklaagt zij zich over het feit dat de notaris haar vier brieven niet heeft beantwoord en zijn nota niet heeft gespecificeerd.
Uitspraak
Voor wat betreft de tweede verklaring van erfrecht d.d. 20 maart 2000 is gebleken dat een van de vier onroerende zaken kennelijk zonder een (wenselijk te achten) recherche ook op naam te hebben uitgevoerd, zonder de juiste kadastrale aanduiding (na vernummering) is vermeld. Voorts is een stuk grond met tuin gelegen aan voornoemd adres onvermeld gebleven. Het is de taak van de notaris om zorg te dragen voor een juiste verklaring van erfrecht. Het opstellen van een onjuiste verklaring van erfrecht kan hem dan ook worden verweten, te meer nu de verklaring bestemd was voor inschrijving in de openbare registers en de onjuistheid een voor die inschrijving relevant gegeven betreft. Deze klacht is dan ook gegrond. Ten aanzien van de specificatie van de nota verwijst de notaris naar de brief van 23 mei 2000, waarin een opsomming van de werkzaamheden van de notaris staat. Een specificatie ontbreekt. Desgevraagd antwoordt de notaris dat tot op de dag van vandaag nog geen duidelijkheid is geboden in de kwestie van de rekening van de notaris. De notaris is van mening dat klaagster geen belang heeft bij dit klachtonderdeel. Echter, ingevolge art. 55 Wet op het notarisambt 1999 rust op de notaris de verplichting op duidelijke wijze zijn declaratie te specificeren. Nu de notaris zulks achterwege heeft gelaten kan hem dit nalaten verweten worden. De notaris heeft erkend de brieven van klaagster niet beantwoord te hebben. Het hof kan de notaris in zijn verweer niet volgen dat de brieven innerlijk tegenstrijdig zouden zijn en voldoende relevantie zouden ontberen. De brieven zijn alle toegespitst op de onderhavige kwestie. Het hof begrijpt dat de klacht ten aanzien van het onbeantwoord laten van de brieven van klaagster zich mede uitstrekt tot het nalaten van de notaris om klaagster de benodigde informatie te verschaffen en bewijsstukken toe te zenden. Het had op de weg van de notaris gelegen om de brieven van klaagster te beantwoorden, dan wel klaagster anderszins te informeren of voor te lichten. Nu de notaris dit heeft nagelaten, is zijn gedrag laakbaar. Het hof oordeelt dat aan de notaris terecht de maatregel van waarschuwing is opgelegd.
Opmerking
Een verklaring van erfrecht die bestemd is om te worden ingeschreven in de openbare register, hoeft geen opsomming van de op naam van de erflater staande registergoederen te bevatten.
9.2.155 Meerderjarigenbewind, machtiging kantonrechter, disculpatie
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 5 juni 2003, NM 2003-9
Inhoud
Notaris passeert akte van levering van een onroerende zaak waarbij verkoper optreedt voor zichzelf en in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van zijn zuster, die niet in staat is haar wil te verklaren. Er is geen machtiging van de kantonrechter gevraagd. De notaris had er niet zonder meer van uit mogen gaan dat de levering een gewone beheersdaad was. Bovendien staat, behoudens de bescherming van de persoon van wie goederen onder bewind zijn gesteld, de geldigheid van de titel tot overdracht voorop.
Feiten
Notaris X, hierna te noemen klager, ontvangt op of omstreeks 12 juli 2001 ter verdere afhandeling van een makelaar een koopovereenkomst met betrekking tot een woonhuis. Vervolgens verzoekt klager verkoper, verder te noemen Y, om toezending van een aantal bescheiden, waaronder een verklaring van erfrecht, afgegeven naar aanleiding van het overlijden van de vader van Y, verder te noemen erflater. Uit de verklaring van erfrecht blijkt dat erflater bij zijn testament Y tot zijn enige erfgenaam heeft benoemd. Het was klager bekend dat erflater behalve een zoon ook een dochter heeft. Alle goederen van de dochter, hierna te noemen de zuster, zijn in 1996 onder bewind gesteld; Y is benoemd tot bewindvoerder. De zuster is niet in staat om haar wil te verklaren en kan derhalve niet in staat geacht worden de toestemming van art. 1:441 lid 2 BW met betrekking tot de verkoop van het woonhuis te geven aan haar broer Y. Klager laat Y vijf weken later weten dat hij de akte van levering van het woonhuis niet wil passeren zonder machtiging van de kantonrechter. Tussen de notaris en Y wordt enige correspondentie gewisseld, waarna Y aan klager op 21 augustus 2001 verzoekt het dossier aan de notaris toe te zenden. Klager zendt de notaris bij brief van 21 augustus 2001 de relevante bescheiden toe en laat hem tevens weten om welke reden hij zijn medewerking niet wil verlenen aan het passeren van de akte. Desondanks passeert de notaris de akte van levering op 31 augustus 2001, waarbij hij zich op het standpunt stelt dat de levering als een gewone beheersdaad moet worden beschouwd waarvoor een machtiging van de kantonrechter niet nodig is. Klager verwijt de notaris bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden onvoldoende zorgvuldigheid te hebben betracht doordat de notaris een registergoed heeft overgedragen met een gebrekkige titel, waardoor ten aanzien van het registergoed een onduidelijke toestand is ontstaan. Aldus heeft de notaris niet gehandeld zoals het een (behoorlijk) notaris betaamt. De notaris wordt met name verweten dat hij zijn medewerking heeft verleend aan het passeren van de akte van levering van een onroerende zaak, terwijl hij wist dat één van de verkopers niet beschikkingsbevoegd is doordat haar goederen onder bewind zijn gesteld. Het sluiten van de koopovereenkomst was onder de gegeven omstandigheden geen gewone beheersdaad en Y kon dat slechts rechtsgeldig doen met machtiging van de kantonrechter ex art. 1:441 BW. De notaris heeft het dienaangaande niet nodig geacht verder contact met klager op te nemen, terwijl voor de notaris duidelijk was om welke reden klager zijn medewerking niet wilde verlenen aan het passeren van de akte. In de akte van levering heeft de notaris zichzelf te dier zake door Y doen vrijwaren. Echter, gelet op het feit dat de zorgplicht van de notaris van openbare orde is, kan Y de notaris tegen eventuele aanspraken die het gevolg kunnen zijn van het passeren zonder de bedoelde machtiging van de kantonrechter nimmer vrijwaren. De notaris meent dat hij, indien hij zijn ministerie niet verleend had, zich schuldig zou hebben gemaakt aan dienstweigering. Na bestudering van de gegevens heeft de notaris ermee ingestemd het dossier inzake het passeren van de leveringsakte over te nemen. Daarbij ging de notaris ervan uit dat er voor alle zekerheid machtiging zou worden gevraagd bij de kantonrechter. Y deelde dit standpunt niet en verzocht de notaris na te gaan of deze machtiging noodzakelijk was. Na verdere studie heeft de notaris Y laten weten dat machtiging weliswaar zijn voorkeur had, doch dat er op basis van art. 1:441 lid 2 sub a BW ruimte was om te leveren zonder machtiging. De notaris stelt zich op het standpunt dat het passeren zonder machtiging niet in strijd is met art. 21 lid 2 Wet op het notarisambt. De notaris is van mening dat de jurisprudentie op art. 1:441 lid 2 sub a BW niet eenduidig is. Hij is van mening, dat de verkoop en levering van deze onroerende zaak aangemerkt kunnen worden als een gewone beheersdaad. In casu betrof het een ouderlijk huis dat reeds lang door beide kinderen verlaten was en twee jaar leeg stond. Bovendien was de koopprijs door inschrijving bij de makelaar tot stand gekomen en daarmee de maximaal haalbare. De onroerende zaak is, volgens de notaris, een gewoon vermogensbestanddeel geworden, dat geen bijzondere behandeling behoeft. Van enige benadeling van de zuster van Y is derhalve geen sprake, ook al zou namens haar een beroep op haar legitieme portie gedaan worden. De erven zijn er juist bij gebaat geweest dat het huis tijdig werd geleverd. Ten aanzien van de vrijwaring merkt de notaris op dat bij hem de rechtszekerheid steeds voorop heeft gestaan. Nadat de notaris had besloten aan zijn ministerieplicht te voldoen is de notaris nagegaan op welke wijze hij het ontbreken van de machtiging en het daaruit mogelijk voortvloeiend beroep op de vernietigbaarheid van de rechtshandeling tot uitdrukking kon brengen in de akte. Dit heeft de notaris gedaan door melding te maken van het ontbreken van de machtiging in de aankomsttitel en door de vrijwaringsclausule in de akte van levering op te nemen.
Uitspraak
Met de kamer is het hof van oordeel dat de notaris gehandeld heeft in strijd met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten, zeker nu zijn zorg zich uitstrekt ten aanzien van een persoon die beschikkingsonbevoegd is en de daarmee verband houdende vraag omtrent de onaantastbaarheid van de titel van levering. Daar komt nog bij dat niet duidelijk is geworden of er namens de zuster een beroep is gedaan op haar legitieme portie. Nu aan het hof daaromtrent niets is gebleken gaat het hof er vanuit dat de afwikkeling van de nalatenschap van de erflater niet heeft plaats gevonden. Y is bewindvoerder over de goederen van zijn zuster. De wettelijke regeling inzake onderbewindstelling als waarvan hier sprake is, beoogt bescherming te bieden aan meerderjarigen die niet in staat zijn zelfstandig hun vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen door het aanstellen van een bewindvoerder. Hoewel uit de omstandigheid dat Y tevens erfgenaam is, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij bij de verkoop van het onroerend goed een belang heeft dat tegenstrijdig is aan dat van zijn zuster, kon de notaris bij de beantwoording van de vraag of bij de voorgenomen transactie de (mogelijke) belangen van de zuster niet geschaad zouden worden, niet alleen afgaan op hetgeen hij daarover kon vernemen van Y. Van belang in deze zaak is of de stelling van de notaris juist is dat de verkoop en levering van de ouderlijke woning van Y en zijn zuster gekwalificeerd kan worden als een gewone beheersdaad, waarbij de machtiging van de kantonrechter niet vereist zou zijn. Naar het oordeel van het hof had de notaris is in het onderhavige geval er niet zondermeer van uit mogen gaan dat de levering van het ouderlijk huis als een gewone beheersdaad kan worden gekwalificeerd. Het moge zo zijn dat de wettelijke regeling wat dit onderwerp betreft niet eenduidig is. Het gaat hier evenwel om een – naar het hof aanneemt – voor de zuster niet ‘alledaagse’ beschikkingshandeling waarbij een machtiging van de kantonrechter in de rede zou hebben gelegen. Het hof oordeelt dat in het geval van overdracht van een registergoed, behoudens de bescherming van de persoon van wie de goederen onder bewind zijn gesteld, de geldigheid van de titel tot overdracht voorop staat. Een vrijwaringsclausule te dier zake kan de notaris niet disculperen, nu dit alleen zijn eigen positie jegens Y betreft en de onzekere situatie inzake de titel van het registergoed in stand laat. Gelet op het vorenoverwogene kan het argument van de notaris dat hij bij weigering tot medewerking wellicht een kort gedingprocedure tegemoet kon zien, onvoldoende gewicht in de schaal leggen. Met de kamer is het hof van oordeel dat de notaris onzorgvuldig handelen verweten kan worden. De notaris had zijn ministerie dienen te weigeren. Het hof acht de klacht dan ook gegrond en zal het hoger beroep verwerpen.
9.2.156 Boedelnotaris, partijdigheid, verstrekken van kopieën, aangifte inkomstenbelasting, bijwonen zitting door notaris
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 5 juni 2003, NM 2003-9
Inhoud
Notaris volgt bij de boedelafwikkeling de wensen van de meerderheid van de erfgenamen maar heeft het belang van de andere erfgenaam niet miskend. Hem kan geen partijdigheid worden verweten. Ook heeft de notaris niet de schijn van partijdigheid gewekt door het enkele feit dat hij ter zitting van de kantonrechter is verschenen alwaar een verzoek tot het bevelen van een boedelbeschrijving werd behandeld.
Feiten
In een nalatenschap staat de houding van de notaris bij de afwikkeling ter discussie. De gebeurtenissen worden hierna integraal weergegeven. Op 4 november 2000 overlijdt mevrouw A, weduwe van de heer B. Uit het huwelijk van A en B zijn drie meerderjarige kinderen, de dames C en D en de heer E geboren. Zij verzoeken de notaris om als boedelnotaris op te treden. In de week van 11 november 2000 vindt een bespreking van de notaris met C en D plaats. Op 20 november volgt een bespreking van de notaris met alle erfgenamen. Erflaatster heeft tijdens haar leven schenkingen aan haar dochters gedaan. Bij brief van 25 januari 2001 stuurt de notaris aan E, naar aanleiding een schenkingsoverzicht dat de notaris van C ontving, een globale financiële berekening van de omvang van de nalatenschap. E antwoordt bij brief van 30 januari 2001 dat hij zich in deze berekening kan vinden. Bij brief van 9 april 2001 zendt de notaris aan E, naar aanleiding van nadere informatie, een bijgewerkte berekening, waarin het saldo van de nalatenschap ruim ƒ 15.000,-hoger is vastgesteld. De notaris vraagt E tevens, indien akkoord, de boedelvolmacht te ondertekenen. In reactie hierop vraagt E de notaris om inzage in de begrafeniskosten die volgens de berekening betaald waren. Aan zijn zusters vraagt hij om kopieën te verstrekken van de bankafschriften die de notaris van C heeft ontvangen. Bij brief van 18 april 2001 deelt de notaris aan E mede dat C en D bij hem op kantoor zijn geweest. De notaris reageert namens C en D op het verzoek van E en doet hem bescheiden toekomen. Bij brief van 28 mei 2001 deelt E aan de notaris mede dat hij de aangifte inkomstenbelasting 2000 en de aangifte recht van successie heeft ontvangen en deze te zullen verzorgen. Per brief van dezelfde datum vraagt E aan zijn zusters om de voor de aangiften benodigde stukken. Op 31 mei 2001 stuurt E de ondertekende boedelvolmacht op. Bij brief van 12 juni 2001 deelt de notaris aan E mede dat hij een bespreking met zijn zusters heeft gehad naar aanleiding van E’s brief van 28 mei 2001 en dat de zwager van E, de heer F, reeds de aangifte inkomstenbelasting had ingevuld, zoals hij in het verleden altijd heeft gedaan. De notaris zendt E een kopie van die aangifte ter beoordeling. Voorts deelt de notaris aan E mede dat hij uit zijn aantekeningen van het gesprek van 20 november 2000 meent te kunnen afleiden dat hij als notaris voor het indienen van de successieaangifte zou zorgdragen en dat C en E dat ook zeer op prijs stellen. De notaris vraagt E om het successieformulier aan hem op te sturen, waarna de notaris het door hem op te stellen concept aan de drie erfgenamen ter beoordeling zal voorleggen. Op 19 juni 2001 deelt E de notaris mede dat hij de aangiften zelf zal verzorgen en herroept hij de boedelvolmacht. Bij brief van 29 juni 2001 antwoordt de notaris aan E dat hij niets anders heeft getracht dan een bemiddelende rol te spelen, dat C en D, gezamenlijk de meerderheid vormend van de erfgenamen, de notaris als boedelnotaris hebben aangewezen en dat hij als zodanig de successieaangifte zal verzorgen en de zwager zal vragen, in de lijn van de afgelopen jaren, de aangifte IB te verzorgen. Bij brief van 6 juli 2001 heeft E aan de notaris gemotiveerd aangegeven waarom de notaris zijn belangen niet heeft behartigd. Hij trekt daarbij zijn opdracht aan de notaris in en deelt mede een procedure bij de kantonrechter te zullen starten teneinde een boedelbeschrijving te bevelen door een door de kantonrechter aan te wijzen (andere) notaris. Hij verzoekt de notaris in afwachting daarvan zijn werkzaamheden inzake de nalatenschap neer te leggen. Per gelijke datum sommeert E zijn zusters inzage te geven in alle boedelpapieren en stukken die voor de bepaling van zijn erfrechtelijke positie van belang zijn en hem daarvan kopieën te verstrekken. De notaris reageert bij brief van 6 augustus 2001. Hij meent de belangen van E niet minder te hebben behartigd dan die van C en D en nodigt E uit voor een nader gesprek met C en D. Tevens deelt hij mee door te gaan met zijn werkzaamheden in de nalatenschap zolang C en D dat wensen. Bij brief van 10 augustus 2001 verklaart E zich bereid een gesprek onder leiding van de notaris aan te gaan, onder voorwaarde dat zijn zusters inzage verstrekken in alle boedelpapieren, hem de kosten van de kort gedingprocedure vergoeden en, tegen betaling door E, van alle boedelpapieren kopieën verstrekken. Bij brief van 28 augustus 2001 reageert de notaris onder meer als volgt: Inmiddels heeft Uw zus (…) bij mij een volledige set kopieën gedeponeerd van de door u gevraagde boedelpapieren. Dit pakket kunt u bekomen tegen betaling van de minimale gemaakte kopiekosten van in totaal ƒ 52,-. Uw zussen zijn hogelijk verbaasd over Uw acties van kort geding via de Rechtbank en boedelbeschrijving via de Kantonrechter. Zij hebben nooit geweigerd U inzage te geven in de boedelpapieren, sterker nog, alle papieren waren aanwezig in het huis van Uw overleden moeder, toen aldaar de verdeling van inboedelgoederen plaats vond. U had op dat moment geen belangstelling voor de betreffende papieren en, omdat de woning ontruimd moest worden, heeft uw zus (…) uiteindelijk de betreffende papieren meegenomen. U heeft dus destijds alle gelegenheid gehad. Ook heeft Uw zus tussentijds U uitgenodigd om bij haar thuis een en ander mondeling door te spreken en eventueel papieren in te zien. Ook op dit laatste voorstel bent U nimmer ingegaan. (…) Concreet: het gevraagde staat tegen betaling te Uwer beschikking op mijn kantoor en de dames vernemen derhalve gaarne of de grond voor het kort geding nog aanwezig is, en zij dus moeten verschijnen, dan wel dat U het geding intrekt.’ Tussen E en diens zusters is een kort gedingprocedure gevoerd. Bij brief van 19 september 2001 deelt de notaris aan E mee dat zijn zusters alle boedelpapieren bij de notaris hebben gebracht en dat hij deze onder zich houdt totdat de verlangde formele boedelbeschrijving tot stand is gekomen. Tevens deelt de notaris mede dat hij op verzoek van C en D zo mogelijk bij de zitting van de kantonrechter aanwezig zal zijn. Op 16 oktober 2001 heeft de kantonrechter het verzoek om de boedelbeschrijving ten overstaan van een andere notaris te bevelen afgewezen. De notaris was bij de zitting aanwezig. Op 21 november 2001 ziet E bij de notaris op kantoor de betreffende boedelpapieren in. Op 28 november 2001 tenslotte deelt E aan de notaris mee het niet eens te zijn met de door de notaris voorgestelde te betalen vergoeding. Hij stelt dat het op de weg van de notaris had gelegen C en D tot de orde te roepen en ze op hun verplichtingen in dezen te wijzen. Desondanks heeft E de notaris verzocht de kopieën te verstrekken. E, verder te noemen klager, verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig en onvoldoende onpartijdig is opgetreden bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. De notaris stelt zich op het standpunt dat hij op volkomen onpartijdige wijze heeft geprobeerd de belangen van beide partijen te behartigen bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden. De notaris geeft daarbij aan dat hij, deels op verzoek van de zusters van klager en deels eigener beweging, ter zitting van het kantongerecht aanwezig was uit hoofde van zijn functie als boedelnotaris. Hij heeft klager hierover bij brief van 19 september 2001 in kennis gesteld. De kantonrechter gaf de notaris een centrale rol in de zitting, waarmee de onpartijdigheid van de notaris werd onderstreept. De notaris heeft slechts op de door de kantonrechter aangegeven momenten op vragen van de kantonrechter geantwoord. De kamer oordeelt dat de notaris de klachtonderdelen gemotiveerd heeft betwist en is van mening dat de notaris niet onjuist heeft gehandeld. Wel is de kamer van oordeel dat het verstandiger zou zijn geweest als de notaris niet ter zitting van de kantonrechter was verschenen. De kamer stelt dat de aanwezigheid van de notaris, gelet op de wijze waarop klager tegen het optreden van de notaris aankeek, terecht of niet, heeft meegebracht dat een schijn van partijdigheid werd gewekt. Dit geldt temeer nu de notaris heeft aangegeven dat hij mede op verzoek van de zusters van klager is verschenen, aldus de kamer. Ten aanzien van het standpunt van de notaris dat hij tevens uit eigen belang als boedelnotaris aanwezig wilde zijn, wordt door de kamer overwogen dat van de notaris mag worden verwacht dat hij op een meer professionele wijze omgaat met een naar zijn gevoelen aantasting van zijn eer. Maar een tuchtrechtelijk verwijt valt de notaris niet te maken. Dat geldt ook voor de brief van 6 juli 2001 van de notaris. De notaris had zich moeten realiseren dat de inhoud van zijn brief een schijn van partijdigheid wekt. De kamer verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Uitspraak
De stelling van klager dat de notaris de eerste afspraak met klager heeft afgezegd is gemotiveerd betwist door de notaris. De notaris heeft verklaard dat hij nadien vele malen een bespreking heeft gevoerd met de zusters van klager en dat hij klager steeds van de essentialia van deze besprekingen op de hoogte heeft gesteld. Klager heeft niet weersproken dat hij op 20 november 2001 door de notaris op de hoogte is gesteld van de eerdere bespreking op 16 november 2001 met zijn zusters. Aanleiding voor een dergelijke bespreking was steeds een brief van klager aan zijn zusters. De notaris reageerde dan als boedelnotaris naar klager, weergevende de andere erfgenamen, te weten zijn zusters. De notaris heeft gesteld dat hij met de bedoelde besprekingen een balans trachtte te brengen tussen het verschil in deskundigheid van klager en die van zijn zusters door op verzoek van laatstbedoelden een vertaalslag te maken van de brieven van hun broer. Dit komt het hof niet onaannemelijk voor, mede gelet op de door klager overgelegde stukken waaronder brieven die de notaris heeft geschreven aan klager nadat hij een bespreking had gevoerd met de zusters van klager. Niet is komen vast te staan dat de notaris relevante informatie uit de door hem met de zusters gevoerde gesprekken niet heeft gemeld aan klager. Dat de notaris niet tegemoet is gekomen aan de wens van klager om zelf de aangifte Inkomstenbelasting te verzorgen, is hem niet te verwijten. Het was gebruikelijk dat een zwager van klager de aangifte Inkomstenbelasting voor erflaatster opstelde, hetgeen klager ook heeft erkend. De notaris ging daarbij uit van de in zijn optiek gemaakte afspraak dat hij, als boedelnotaris, de aangifte Inkomstenbelasting namens de erfgenamen zou medeondertekenen. Nadat bleek dat klager niet akkoord ging, hebben de zusters van klager, samen de meerderheid van de erfgenamen vormend, de notaris evenwel toch verzocht de aangifte Inkomstenbelasting door de bedoelde zwager te laten verzorgen onder verantwoordelijkheid van de notaris. Dat de notaris op dit verzoek is ingegaan is, naar oordeel van het hof, juist. Hij voldeed hiermee immers aan het verzoek van een meerderheid van de erfgenamen. Met betrekking tot de aanwezigheid van de notaris ter zitting van de kantonrechter wordt het oordeel van de kamer dat daardoor de schijn van partijdigheid zou zijn gewekt door het hof niet onderschreven. De aanwezigheid van de notaris uit hoofde van diens functie als boedelnotaris kan nuttig zijn op een zitting alwaar een verzoek tot het bevelen van een boedelbeschrijving van de betreffende boedel wordt behandeld. De wijze waarop de notaris zich opstelt tijdens een dergelijke zitting is bepalend voor de vraag in hoeverre hem terecht partijdigheid kan worden verweten. Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de notaris tijdens de zitting een rol heeft gespeeld waaruit eerdergenoemde partijdigheid zou kunnen blijken. Het hof acht dit klachtonderdeel inzake de partijdigheid van de notaris ongegrond. Ten aanzien van het verwijt dat de notaris de zusters van klager niet heeft gewezen op hun wettelijke informatieplicht ten aanzien van de boedelpapieren oordeelt het hof als volgt. De notaris heeft ervoor gezorgd dat klager inzage kon hebben in de boedelpapieren op het kantoor van de notaris. Dat klager slechts tegen betaling kopieën kon verkrijgen komt het hof niet onredelijk voor. Het hof acht dit onderdeel van de klacht dan ook ongegrond. Klager verwijt de notaris voorts dat hij heeft doorgewerkt nadat een verzoek tot het bevel tot boedelbeschrijving bij de kantonrechter was ingediend. De notaris heeft aangevoerd vanaf dat moment nauwelijks werkzaamheden met betrekking tot afwikkeling van de boedel te hebben verricht. Er was een geschil omtrent de aangifte Inkomstenbelasting tussen de erfgenamen waarin de notaris heeft bemiddeld. Voorts kwamen de zusters van klager ten kantore van de notaris om uitleg te verkrijgen over brieven van klager. Met de kamer is het hof voorts van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat de notaris, door deze activiteiten te verrichten, op enige wijze nadeel heeft toegebracht aan de boedel of aan één van de erfgenamen. Het hof acht dit onderdeel van de klacht ongegrond. Voorts verwijt klager de notaris dat deze de boedelpapieren niet dan wel onvoldoende heeft bestudeerd. Het hof onderschrijft het oordeel van de kamer op dit punt. Er is niet gebleken van een opdracht tot het bestuderen van de boedelpapieren zoals klager heeft bedoeld. Van de notaris behoefde niet te worden verlangd dat hij eigener beweging – zonder dat daartoe een concrete aanleiding bestond – de juistheid van een overgelegde schenkingslijst zou onderzoeken. De notaris heeft dan ook niet onzorgvuldig gehandeld op dit punt.
9.2.157 Geheimhouding, schenking
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Amsterdam 11 juni 2003, NM 2004-11
Inhoud
Indien de notaris een verzoek krijgt een schenkingsakte op te maken, is hij niet gehouden overleg te plegen dan wel een gesprek te entameren met degene die het met die schenking niet eens is.
Feiten
De moeder is vijfentachtig jaar oud. Nu de notaris van de bezwaren van klager tegen de schenking door zijn moeder op de hoogte was, had hij, naar de mening van klager, zich fatsoenshalve, vóór het verlijden van de akte, met hem in verbinding moeten stellen en een gesprek met zijn moeder en hem behoren te organiseren. Er kan sprake zijn geweest van dwang dan wel dwaling aan haar zijde.
Uitspraak
Indien de notaris een verzoek krijgt een schenkingsakte op te maken, is hij niet gehouden overleg te plegen dan wel een gesprek te entameren met degene die het met die schenking niet eens is. Terecht heeft de voorzitter geoordeeld dat de notaris ten aanzien van de betreffende werkzaamheden een geheimhoudingsplicht heeft. Het enkele feit dat klager op de hoogte was van de schenking en bezwaren tegen de inhoud van de schenkingsakte had, doet daar niet aan af. Het is ook niet aan de notaris te weigeren de aan de schenking ten grondslag liggende motivering van schenkster in de akte op te nemen. De motivering betreft niet het oordeel van de notaris en was niet van dien aard dat die geweigerd diende te worden. Evenmin is gebleken dat er voor de notaris aanleiding was te vermoeden dat de moeder van klager ten aanzien van de schenking dwaalde dan wel dat er dwang op haar was uitgeoefend. Er bestond voor de notaris dan ook geen reden om dienaangaande een onderzoek te verrichten of zijn medewerking te weigeren. De kamer verklaart het verzet ongegrond.
9.2.158 Boedelbehandeling, informatieplicht
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Leeuwarden 16 juli 2003, NM 2004-1
Inhoud
Notaris verzuimt om de Gemeentelijke Basisadministratie te raadplegen, waardoor niet alle gerechtigden tot de nalatenschap gelijktijdig en op dezelfde wijze geïnformeerd konden worden over de afwikkeling van de boedel.
Feiten
Op 20 juli 2000 overlijdt de heer A senior, die in algehele gemeenschap van goederen gehuwd is geweest met mevrouw B, overleden op 15 augustus 1987. A senior en B hebben elkaar bij hun testamenten, verleden in 1976, het recht van vruchtgebruik van hun nalatenschap gelegateerd en hun afstammelingen onder bezwaar van dit vruchtgebruik tot enige erfgenamen benoemd. B had drie kinderen uit een eerder huwelijk, te weten C, de vader van klagers, D en E. Uit het huwelijk van A senior en B zijn geen kinderen geboren. Op 7 januari 1940 is A junior geboren. Door middel van DNA-onderzoek is in oktober 2001 vastgesteld dat A junior het kind is van A senior en D. A junior vraagt de notaris om de nalatenschap van zijn vader te vereffenen. De afstammelingen van B zijn door de notaris in eerste instantie niet bij de afwikkeling van de nalatenschap betrokken. Klagers, de kinderen van C, verwijten de notaris dat zij aanvankelijk ten onrechte door de notaris buiten de afwikkeling van de nalatenschap zijn gehouden ondanks hun herhaalde verzoeken.
Uitspraak
De kamer oordeelt dat de notaris onvoldoende oog voor de belangen van klagers heeft gehad, hen onjuist dan wel onvolledig heeft geïnformeerd en daardoor de schijn van partijdigheid heeft kunnen wekken. Indien de notaris terstond na ontvangst van de opdracht tot boedelbehandeling de registers van de Gemeentelijke Basisadministratie had geraadpleegd, had hij duidelijkheid verkregen omtrent de aanwezige gerechtigden tot de boedel en alle gerechtigden gelijktijdig en op dezelfde wijze kunnen informeren, aldus de kamer. De kamer acht de klacht gegrond en legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op.
9.2.159 Informatieplicht, verdeling, juridische geschil, intrekken volmacht, dreigen met schadeclaim
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 24 juli 2003, NM 2003-11
Inhoud
Bij de inboedelverdeling laat de notaris na de belangen van een niet-aanwezige erfgenaam op juiste wijze te behartigen. Nadat die erfgenaam de boedelvolmacht aan de notaris heeft ingetrokken, wordt hij onvoldoende door de notaris geïnformeerd omtrent een voor de erfgenamen tegen derden aangespannen procedure. Niet toelaatbaar is dat de notaris in de aanloop naar een tuchtprocedure een schadeclaim tegen klager in het vooruitzicht stelt.
Feiten
Klager is samen met zijn broers en zusters gerechtigd in de nalatenschap van zijn op 23 augustus 1999 overleden vader, hierna te noemen erflater. Een zuster van klager is tot executrice benoemd. Zij onderneemt samen met een broer van klager op zeker moment actie voor de verdeling van de inboedel. Op een ter zake belegde bijeenkomst is de klager niet aanwezig. De gang van zaken op die bijeenkomst, in aanwezigheid van de notaris, is voor klager aanleiding om zijn aan de notaris gegeven boedelvolmacht in te trekken. Nadien verzoekt de notaris, in verband met de vermeende ontvreemding door derden van gelden van erflater, een advocaat om deze zaak in behandeling te nemen. Klager laat de notaris weten het hier niet mee eens te zijn en eerst de kwestie met de inboedelverdeling te willen afhandelen. Maar op aandringen van zijn broer laat klager genoemde advocaat later weten te participeren in de juridische procedure. Hierna wordt klager deels door de advocaat op de hoogte gehouden van voortgang van de procedure en deels stelt zijn broer klager op de hoogte van de stand van zaken van de procedure. De notaris informeert klager niet over de voortgang van deze procedure. Klager verwijt de notaris onder meer dat deze bij de behartiging van zijn belangen onzorgvuldig heeft gehandeld. De notaris stelt dat tussen de erfgenamen was afgesproken dat degenen die niet bij de verdeling aanwezig zijn, daarmee afzien van hun recht op toedeling en dat de notaris alleen van klager het verzoek om de civiele procedure in te trekken. Over de stand van zaken in de civiele procedure heeft de notaris klager niet geïnformeerd omdat hij ervan uitging dat klager niet meer deelnam aan deze procedure. Tenslotte is de notaris van mening dat het feit dat tuchtprocedures kosteloos zijn nog niet rechtvaardigt dat dergelijke procedures lichtvaardig mogen worden opgestart. De notaris heeft zich het recht willen voorbehouden om, in het geval alle grieven jegens hem ongegrond worden verklaard, in een civiele procedure schadevergoeding te kunnen claimen. Hij heeft klager hiervoor willen waarschuwen.
Uitspraak
Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat de notaris, gelet op zijn na te noemen rol bij de verdeling van de inboedel heeft nagelaten de belangen van klager op juiste wijze te behartigen. Klager had zijn broer schriftelijk verzocht hem te vertegenwoordigen bij de verdeling van de inboedel. Het hof stelt voorop dat, anders dan de notaris meent, de kennelijke afspraak tussen de erfgenamen dat uitsluitend de bij de verdeling aanwezige erfgenamen aanspraak konden maken op toedeling van de inboedelgoederen, niet aan het recht van klager op toedeling van die goederen in de weg stond. Klager had immers zijn broer gemachtigd hem bij die verdeling te vertegenwoordigen. Het hof is van oordeel dat de notaris de bij de verdeling aanwezige erfgenamen daarop had moeten wijzen en alles in het werk had moeten stellen om het recht van klager veilig te stellen toen bleek dat de overige erfgenamen dat recht niet erkenden. Voor zover de notaris beoogt te stellen dat zulks, gelet op de rol die de erfgenamen hem bij de verdeling hadden toebedeeld, niet op zijn weg lag, verwerpt het hof dat standpunt. Vast staat dat de notaris bij de verdeling aanwezig was. Voorts bevat zijn brief aan alle erfgenamen van 24 september 1999 een weergave van hetgeen tot dan toe tussen de erfgenamen was uitgewisseld omtrent de voorgenomen wijze van de verdeling van de inboedel. Van de gang van zaken tijdens de verdeling tenslotte is door de notaris een schriftelijk verslag gemaakt. Naar het oordeel van het hof heeft de notaris door deze bemoeienissen ervan blijk gegeven op zodanige wijze als notaris betrokken te zijn bij de verdeling van de inboedel dat hij had behoren te handelen zoals hiervoor is beschreven. Bij brief van 13 oktober 1999 heeft klager zijn boedelvolmacht aan de notaris ingetrokken. Het had op de weg van de notaris gelegen klager alsnog om zijn instemming te vragen alvorens ook namens hem een advocaat in te schakelen. Klager verwijt de notaris dat hij hem niet of niet volledig heeft geïnformeerd over de stand van zaken in de civiele procedure. De notaris stelt dit achterwege te hebben gelaten omdat hij ervan uitging dat klager niet meer deelnam aan de procedure. Het hof is van oordeel dat de notaris ook in dat geval gehouden was klager de nodige informatie omtrent de stand van zaken in de civiele procedure te verschaffen. Het betrof hier immers een onderdeel van de afhandeling van de nalatenschap, zodat klager als mederechthebbende op die nalatenschap (met inbegrip van de civiele procedure, ongeacht of klager daaraan deelnam) recht had op de betreffende informatie. Voorts is gebleken dat de notaris klager, ook nadat deze had besloten alsnog deel te nemen aan de procedure, niet heeft geïnformeerd. Dat is ten onrechte niet gebeurd, reeds omdat ervan moet worden uitgegaan dat de naam van klager in de processtukken was vermeld en de notaris daaruit klagers deelname aan de procedure kon afleiden. De klacht is op dit punt gegrond. (…) De notaris stelde klager een schadeclaim in het vooruitzicht indien hij zou overgaan tot het indienen van een klacht. Ter zitting heeft de notaris betoogd dat het hem erom te doen is te voorkomen dat lichtvaardig een klacht wordt ingediend. Het kost de notaris veel tijd en energie om zijn rol te vervullen in de klachtprocedure. Wat daarvan zij, het hof oordeelt dat het niet toelaatbaar is om in de aanloop naar een tuchtprocedure als deze een dergelijke schadeclaim in het vooruitzicht te stellen. Het klachtonderdeel is dan ook gegrond. Het hof vernietigt de beslissing van de kamer, verklaart de klacht in al haar onderdelen gegrond en legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op.
9.2.160 Partijdigheid, informatieplicht, verdeling
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 24 juli 2003, NM 2003-11
Inhoud
Bij de inboedelverdeling besteedt de notaris niet of nauwelijks aandacht aan het standpunt van één van de erfgenamen, maar ondersteunt alleen het standpunt van de overige vier erfgenamen.
Feiten
Op 15 april 2002 overlijdt erflaatster, moeder van klaagster, laatstgenoemde hierna ook te noemen X, en vier andere kinderen. De vijf kinderen zijn de wettelijke erfgenamen van erflaatster, ieder voor één vijfde deel. Op 19 april 2002 vindt een eerste bespreking plaats tussen de erfgenamen en de notaris op het kantoor van de notaris. Tijdens deze bespreking worden ‘lijstjes’ naar voren gebracht. Deze ‘lijstjes’ werden door erflaatster tijdens haar leven gemaakt om aan te geven welke goederen zij aan ieder van haar kinderen had toebedacht. Op 12 juni 2002 vindt een tweede bespreking plaats tussen de erfgenamen en de notaris op het kantoor van de notaris. Deze bespreking heeft als doel tot overeenstemming te komen over de verdeling van de inboedel van erflaatster. Klaagster stelt dat tot taxatie van de inboedel moet worden overgegaan voordat deze verdeeld wordt. De overige erfgenamen delen dit standpunt niet. Voorts worden, tegen de wens van klaagster in, een aantal afspraken gemaakt, onder meer dat de erfgenamen op zondag 16 juni 2002 bijeen zullen komen in de woning van erflaatster te A om aan de hand van de ‘lijstjes’ voorwerpen mee te nemen en het overige te verdelen. Het was bekend dat klaagster, vanwege haar werk, verhinderd zou zijn op die dag. De notaris maakt een schriftelijke samenvatting van de bespreking op 12 juni 2002 en de daar genomen besluiten, die hij in een brief, gedateerd op 14 juni 2002, aan de erfgenamen verzendt. In die brief komt het volgende voor: Mevrouw X bracht een standpunt naar voren. De anderen deelden mee dat zij zich daarmee niet konden verenigen. U besloot tot het volgende, met dien verstande dat mevrouw X zich voorbehield om eventueel alsnog voor 16 juni zich tegen het besluit te verzetten: – Aan het door uw moeder op schrift gestelde wordt uitvoering gegeven, ongeacht of er iets mocht zijn aan te merken op de vormgeving. (…) Besproken werd dat de verkoopwaarde van de gelegateerde zaken merendeels zeer gering is; slechts bij een of twee voorwerpen zou het gaan om een waarde van wellicht enige duizenden guldens. In ieder geval is de waarde gering in vergelijking met de daarnaast nagelaten geldmiddelen en flat. (…) Op grond daarvan besloot u – overeenkomstig mijn advies – dat taxatie van de roerende zaken niet nodig is.’ Klaagster ontvangt de brief van de notaris op zaterdagmiddag 15 juni 2002. De boedelverdeling vindt op 16 juni 2002 plaats. Klaagster is daarbij niet aanwezig. Klaagster verwijt de notaris dat hij onder omstandigheden, die klaagster als zeer intimiderend heeft ervaren, de verdeling van de inboedel van erflaatster heeft geforceerd. Hij wist immers dat klaagster – anders dan de overige erfgenamen – zich op het standpunt stelde dat de inboedelgoederen eerst dienden te worden getaxeerd alvorens te worden verdeeld. Ondanks het afwijkende standpunt van de overige erfgenamen heeft de notaris geen poging tot bemiddeling gedaan en niet of nauwelijks voorlichting aan klaagster gegeven. De notaris stelt dat hij wel degelijk aandacht aan de stellingen van klaagster heeft besteed. Hij meent dat hij er in is geslaagd om de diverse onderwerpen tot zakelijke, juridisch relevante en praktisch oplosbare discussiepunten terug te brengen. De notaris ontkent dat hij de datum van 16 juni 2002 voor de inboedelverdeling heeft voorgesteld.
Uitspraak
Het hof stelt voorop dat klaagster gerechtigd was om het standpunt te huldigen dat zij niet aan een verdeling van de inboedel wilde meewerken zonder een daaraan voorafgaande taxatie. De notaris had dat tegenover de overige erfgenamen moeten benadrukken, in plaats van het standpunt van die erfgenamen te ondersteunen, aldus het hof. Het hof acht in dit verband niet aannemelijk geworden dat klaagster tijdens de bespreking op 12 juni 2002 – onder voorbehoud – met dat meerderheidsstandpunt heeft ingestemd, zoals uit de brief van 14 juni 2002 moet worden afgeleid. Niet is immers in te zien waarom klaagster, die haar standpunt reeds geruime tijd voor de bespreking op 12 juni 2002 had ingenomen en onderbouwd, en die de legitimiteit daarvan tijdens de bespreking op geen enkele wijze erkend zag, daarvan toen afstand zou hebben gedaan en zou hebben ingestemd met een verdeling van de inboedel op zeer korte termijn, op een datum dat het haar bovendien onmogelijk was om daarbij aanwezig te zijn. Als die indruk al op enig moment zou zijn ontstaan, dan moet worden aangenomen dat dit onder druk van de overige erfgenamen is geschied. Het behoeft geen betoog dat de notaris dat dan had moeten onderkennen en alles in het werk had moeten stellen om dat te voorkomen. Uit het voorgaande volgt dat de notaris niet alleen het standpunt van de overige erfgenamen heeft ondersteund, mede door niet of nauwelijks aandacht te besteden aan het standpunt van klaagster, en aan een nadere uitwerking daarvan heeft bijgedragen, maar bovendien dat de notaris het meerderheidsstandpunt ten onrechte als een besluit van alle erfgenamen (inclusief klaagster) heeft aangemerkt. Het daarbij in de brief van 14 juni 2002 genoemde voorbehoud is zonder enige betekenis. Het meerderheidsstandpunt hield immers in dat de verdeling van de inboedel op zondag 16 juni 2002, 4 dagen na de bespreking bij de notaris, zou plaatsvinden. Mede gelet op het feit dat de brief van de notaris dateert van 14 juni 2002, moet worden geoordeeld dat het eiseres feitelijk onmogelijk is gemaakt zich nog tegen de gang van zaken inzake de verdeling te verzetten. Het hof is van oordeel dat de notaris ernstig tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van klaagster. Klaagster is daardoor in haar belangen geschaad, nu de verdeling van de inboedel (buiten aanwezigheid van klaagster) inmiddels heeft plaatsgevonden en de ervaring leert dat het ongedaan maken daarvan, zeker als sprake is van verstoorde familieverhoudingen zoals in het onderhavige geval, feitelijk onmogelijk is. Het hof vernietigt de beslissing van de kamer, waarin de klacht gegrond werd verklaard en aan de notaris de maatregel van een waarschuwing heeft opgelegd, verklaart de klacht gegrond en legt aan de notaris de maatregel van berisping op.
9.2.161 Informatieplicht, geheimhoudingsplicht
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Maastricht 29 juli 2003, NM 2004-1
Inhoud
Een boedelnotaris mag geen informatie opvragen bij een bankinstelling of de belastingdienst in opdracht van één van de ex-echtgenoten, zonder toestemming van de andere partij. De notaris kan een verzoek om afschriften van de namens de ene partij gevoerde correspondentie niet met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht aan de andere partij weigeren.
Feiten
Op 30 mei 2002 wordt de echtscheiding uitgesproken tussen A, hierna te noemen klager, en mevrouw B, hierna te noemen de vrouw, met benoeming van de notaris tot boedelnotaris. De vrouw verstrekt de notaris een kopie van een dagafschrift van een Luxemburgse bank en stelt dat de gelden, die op bedoelde rekening staan, in de boedelscheiding moeten worden betrokken. Klager ontkent het bestaan van die rekening. De notaris neemt op verzoek van de vrouw schriftelijk contact op met de bank, maar die weigert inlichtingen te verstrekken. Vervolgens informeert de notaris op verzoek van de vrouw, die gehoord heeft dat de belastingdienst ter zake van de bedoelde rekening een aanslag aan klager wil opleggen, telefonisch bij de belastingdienst of dit juist is. De notaris roept partijen op om op 18 maart 2003 op zijn kantoor te verschijnen voor het verlijden van een proces-verbaal van niet-vereniging. Klager meldt de notaris op 17 maart 2003 door middel van een faxbericht dat hij op 18 maart 2003 niet kan verschijnen. Dit bericht wordt abusievelijk niet tijdig door zijn medewerkers aan de notaris doorgeleid, waardoor het proces-verbaal vermeldt dat klager niet heeft gereageerd op de oproep om te verschijnen. Klager verwijt de notaris partijdig optreden omdat hij zonder zijn toestemming informatie heeft gevraagd bij de Luxemburgse bank en de belastingdienst. Voorts weigert de notaris ondanks herhaalde verzoeken van klager afschriften te verstrekken van de met partijen en derden gevoerde correspondentie. Tenslotte verwijt klager de notaris de onjuiste vermelding in het proces-verbaal dat hij niet op de oproep om te verschijnen zou hebben gereageerd.
Uitspraak
Het past niet bij de neutrale rol die de notaris als boedelnotaris behoort in te nemen, dat hij zonder toestemming van de ene partij (klager) op verzoek van de andere partij (de vrouw) schriftelijk bij een bankinstelling informeert naar een beweerdelijk door de ene partij aldaar aangehouden bankrekening. Hetzelfde geldt mutatis mutandis ook voor het telefonische verzoek van de notaris om informatie bij de Belastingdienst, welk verzoek de notaris gedaan heeft op basis van de mededeling van de vrouw dat de fiscus een aanslag wilde opleggen over bedoelde bankrekening. Aangezien klager daar geen toestemming voor had gegeven, had hij dat verzoek om informatie achterwege moeten laten. De kamer deelt niet het standpunt van de notaris dat hij namens de vrouw gevoerde correspondentie niet aan de andere partij behoeft te verstrekken. Als boedelnotaris treedt de notaris op namens beide partijen, hetgeen met zich brengt dat de notaris beide partijen gelijkelijk op de hoogte brengt en houdt van alle vergaarde gegevens en verstrekte informatie. Het beroep van de notaris op de geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 22 Wet op het notarisambt. gaat niet op: art. 9 van de Verordening beroeps-en gedragsregels bepaalt immers dat de notaris die opdracht krijgt tot afwikkeling van een onverdeeldheid geen partijadviseur kan zijn maar de belangen moet behartigen van allen die bij de onverdeeldheid betrokken zijn. Ten slotte oordeelt de kamer dat de notaris verantwoordelijk is voor een goede kantoororganisatie, waarin berichten van verhindering van partijen om op een afspraak te verschijnen terstond aan hem worden doorgeleid. Bovendien had de notaris de onjuiste vermelding in het proces-verbaal op eerste aanvraag van klager moeten rectificeren. De kamer acht de voormelde klachten gegrond en legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op.
9.2.162 Testeervrijheid, zorgplicht
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Rotterdam 18 september 2003, NM 2004-11
Inhoud
Notaris oefent terecht geen druk op testatrice uit voor ondertekening van een gewijzigd testament en handelde juist door derden niet te informeren over de stand van zaken.
Feiten
Op 9 augustus 2001 bespreekt testatrice de wijziging van haar testament met de notaris. De afspraak voor deze bespreking is door een nicht van testatrice met de notaris gemaakt, waarbij zij tevens verzocht de declaratie voor deze wijziging van het testament naar haar te zenden. Op 10 augustus 2001 zendt de notaris het concept van het gewijzigde testament aan testatrice. Medio 2002 is testatrice overleden. Aangezien verder niet is gereageerd op de besproken testamentswijziging, is het oorspronkelijke testament, daterend uit 1992, in stand gebleven. De nicht van testatrice en een ander familielid verwijten de notaris dat hij er geen zorg voor heeft gedragen dat het gewijzigde testament is ondertekend en dus niet van kracht is geworden. Zij achten het onzorgvuldig van de notaris dat hij geen nader contact met testatrice heeft opgenomen toen zij niet reageerde op het toegezonden concept.
Uitspraak
De notaris stelt, onweersproken, dat testatrice, hoewel op respectabele leeftijd, zeer goed in staat was haar wil te bepalen en dit tot uitdrukking te brengen. Hij heeft de indruk dat de wijziging op initiatief van klaagsters in gang is gezet en dat testatrice het daar bij nader inzien niet mee eens was en daarom niet meer heeft gereageerd. De notaris stelt dat hij op 30 oktober 2001 nog een herinnering aan testatrice heeft gezonden, waarop zij evenmin heeft gereageerd. Klaagsters stellen dat zij die herinnering niet onder de boedelpapieren hebben aangetroffen en dat de notaris daarvan een kopie aan klaagsters had behoren te zenden. De notaris stelt dat het ongebruikelijk is om druk uit te oefenen tot het ondertekenen van een notarieel stuk en om gelet op de vertrouwelijkheid daarvan, kopieën van een herinnering aan derden toe te zenden, behoudens de uitdrukkelijke wens van de cliënt. De kamer is het eens met het standpunt van de notaris en verklaart de klacht ongegrond.
9.2.163 Juridisch geschil, belang wederpartij
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 9 oktober 2003, NM 2003-12
Inhoud
De notaris heeft bij zijn handelen rekening te houden met de positie van notarissen in het maatschappelijk verkeer en het vertrouwen dat zij als zodanig genieten, ook ingeval de notaris zijn cliënten bijstaat in een juridisch geschil. Daarom is de notaris onder omstandigheden ook gehouden tot een zekere zorg ten aanzien van de belangen van de wederpartij van zijn cliënten.
Feiten
Op 22 augustus 1995 overlijdt A, hierna te noemen erflater, als erfgenamen nalatende B, C en D, hierna gezamenlijk te noemen de erfgenamen. De notaris treedt als boedelnotaris op. Tot de nalatenschap behoort een fideï-commis de residuo, ingesteld door de grootmoeder van de erflater bij haar testamenten van 27 juni 1957 en 27 mei 1958 ten gunste van erflater als bezwaarde. Verwachters van dit fideï-commis zijn W, X,Y en Z, hierna gezamenlijk te noemen de verwachters. Op 18 december 1959 is een akte van scheiding en deling van de nalatenschap van de grootmoeder van erflater opgemaakt. Teneinde informatie te verkrijgen over het hun toekomende restant van het fideï-commis de residuo zien de verwachters zich genoodzaakt een procedure tegen de erfgenamen te voeren. Op 14 september 2001 zendt de notaris een brief aan de verwachters met een opstelling van het vermogen die als conclusie heeft dat het fideï-commissair vermogen tussen 1960 en 1995 is verteerd. Deze opstelling correspondeert niet met de aangifte successiebelasting, waaruit blijkt dat het fideï-commissair vermogen naar schatting ƒ 1.000.000,-bedraagt. De verwachters, verder te noemen klagers, verwijten de notaris dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door het opstellen en ondertekenen van de brief van 14 september 2001 waarin een berekening is gemaakt van het fideï-commissair vermogen. De notaris is van mening dat hem geen onzorgvuldig handelen kan worden verweten bij het redigeren van de brief van 14 september 2001. Sinds 1996 trad de notaris niet meer als boedelnotaris, maar uitsluitend als adviseur van de erfgenamen op. Op verzoek van de erfgenamen is de brief opgemaakt op het briefpapier van de notaris en door hem ondertekend om de opstelling van het vermogen voor de procedure bij de rechtbank meer gewicht te geven. De berekeningen zijn opgemaakt door C.
Uitspraak
Het hof oordeelt, anders dan de kamer, dat de notaris laakbaar heeft gehandeld door zijn medewerking te verlenen aan het redigeren en ondertekenen van de brief van 14 september 2001, teneinde de brief meer gewicht te geven in de procedure bij de rechtbank te ’s-Gravenhage. Het hof stelt bij dat oordeel voorop dat de notaris bij zijn handelen, ook in geval hij zijn cliënten bijstaat in een juridisch geschil, rekening te houden heeft met de positie van de notarissen in het maatschappelijk verkeer en het vertrouwen dat zij als zodanig genieten. Daaruit vloeit tevens voort dat de notaris onder omstandigheden is gehouden tot een zekere zorg ten aanzien van de belangen van de wederpartij van zijn cliënten. Alhoewel de notaris zich niet kon verenigen met de voorstelling die zijn cliënten ten aanzien van het fideï-commissair vermogen gaven – zoals blijkt uit de inhoud van zijn verweerschrift – heeft hij willens en wetens die voorstelling in zijn brief opgenomen – zonder daarvan voldoende afstand te nemen – teneinde die voorstelling ten nadele van de verwachters van het fideï-commis meer gewicht te geven in de procedure voor de rechtbank. Aldus heeft de notaris zijn positie als notaris gebruikt op een wijze die zich niet verdraagt met de waardigheid van zijn ambt en het vertrouwen dat notarissen genieten, en heeft hij onvoldoende oog gehad voor de gerechtvaardigde belangen van de verwachters. Het hof acht de klacht op dit onderdeel dan ook gegrond. Het hof acht deze onzorgvuldigheid dusdanig ernstig dat ter zake daarvan aan de notaris, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, de maatregel van berisping dient te worden opgelegd. Het hof vernietigt de beslissing van de kamer en legt de notaris de maatregel van berisping op.
9.2.164 Zorgplicht, uitleg, zuivere en beneficiaire aanvaarding, fideïcommissaire making
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht ’s-Gravenhage 10 december 2003, NM 2004-4
Inhoud
Verkeerde interpretatie van een testament door kandidaat-notaris. Kandidaat-notaris liet ten onrechte na de erfgenamen te wijzen op de wenselijkheid van beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap. Notaris adviseert erfgenamen om alsnog beneficiair te aanvaarden nadat de nalatenschap reeds onder de erfgenamen is verdeeld en uitgekeerd, zonder uitkering van de legaten.
Feiten
A en diens tweede echtgenote B, lieten hun testament opmaken bij het kantoor van de notaris. Het testament van A is verleden op 24 mei 1985 voor de voorganger van de notaris. Het testament van B is verleden op 3 september 1993 voor de notaris. A en B waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. A heeft B tot enige erfgename benoemd, onder bezwaar van een fidei-commis de residuo ten behoeve van zijn kinderen. A overlijdt op 18 oktober 1994. Zijn drie zonen eisen hun legitieme portie niet op en zijn in het testament van hun vader benoemd tot verwachters van hun deel van het vermogen. B heeft in haar testament een legaat van ƒ 100.000,-toegekend aan haar moeder en zuster. Onder last van dit legaat heeft zij A tot haar enige erfgenaam benoemd en bij zijn vooroverlijden zijn afstammelingen. Op 2 januari 2002 overlijdt B. Van het haar door A nagelaten vermogen was nog ongeveer € 32.000,- over. Eén van de kinderen van A, die in het testament van B benoemd was tot executeur-testamentair, verzoekt de notaris een verklaring van executele op te stellen. Bij brief van 12 maart 2002 van diens kandidaat-notaris aan de erfgenamen geeft deze toelichting op het testament van B, inhoudende dat het door B gemaakte legaat niet kon worden uitgekeerd en dat het totale netto vermogen onder de kinderen van A diende te worden verdeeld op grond van het ten behoeve van hen gemaakte fidei-commis de residuo. De executeur werkt de erfenis voortvarend af en keert aan iedere erfgenaam € 10.000,- uit. Op 19 september 2002 ontvangen de kinderen van A een brief van de notaris met een kopie van de brief van de advocaat van de legatarissen. Deze verzoekt uitbetaling van het legaat, omdat de erfenis niet beneficiair is aanvaard. De notaris adviseert de kinderen van A om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden, welk advies zij opvolgen. Een incassobureau deelt bij brief van 4 februari 2003 aan de executeur mee dat beneficiaire aanvaarding alleen mogelijk is als de nalatenschap nog niet zuiver is aanvaard, waarvan hier sprake is, onder bijvoeging van een juridisch advies. Tenslotte wordt een schikking getroffen inhoudende dat de ontvangen € 30.000,- wordt terugbetaald tegen finale kwijting. Eén van de kinderen van A, hierna te noemen klager, verwijt de kandidaat-notaris onzorgvuldige interpretatie van de testamenten van A en B en het achterwege laten van het advies de erfenis slechts beneficiair te aanvaarden, waardoor de rechtspositie van de erfgenamen ernstig is geschaad. Klager verwijt de notaris dat deze meer dan een half jaar na de aanvaarding van de erfenis de erfgenamen heeft geadviseerd de erfenis alsnog beneficiair te aanvaarden, terwijl hij wist of kon weten dat een dergelijk advies van nul en gener waarde was.
Uitspraak
De kamer overweegt dat de kandidaat-notaris ruiterlijk heeft erkend dat de interpretatie van de testamenten onjuist was en dat vanwege die onjuiste interpretatie de vraag van al dan niet beneficiaire aanvaarding van de erfenis niet aan de orde is gekomen. De kamer is van oordeel dat de kandidaat-notaris niet met de zorg heeft gehandeld die hij als kandidaat-notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt. Door zijn onjuiste interpretatie van de genoemde testamenten zijn klager en zijn broers volledig op het verkeerde been gezet hetgeen klager zowel op het emotionele als het materiële vlak schade heeft berokkend. Hoewel de klacht niet is gericht tegen de notaris is de kamer ambtshalve van oordeel dat het bovenstaande ook geldt voor de notaris die immers, zoals klager onweersproken heeft aangevoerd, bij beide testamenten betrokken is geweest en met wie de kandidaat-notaris later overleg heeft gevoerd alvorens de brief van 12 maart 2002 te schrijven. Ten aanzien van het verwijt jegens de notaris is de kamer van oordeel dat de notaris kan worden verweten dat hij een zinloos advies heeft gegeven met als gevolg dat de erfgenamen voor niets een gang naar de rechtbank hebben gemaakt. De kamer legt aan de notaris de maatregel van berisping op en aan de kandidaat-notaris de maatregel van waarschuwing.
Jaar 2004
9.2.165 Betaling successierecht, informatieplicht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 8 januari 2004, LJN AO1885
Inhoud
Afhandeling nalatenschap. De communicatie tussen notaris en klagers tijdens de afhandeling van de nalatenschap is niet optimaal verlopen. Bovendien is er een zeer geruime tijd verstreken tussen het overlijden van erflaatster en betaling van (een deel van) de successierechten. De notaris heeft er blijk van gegeven niet goed op de hoogte te zijn van de stand van zaken in de afhandeling van de nalatenschap. Het hof acht de maatregel van waarschuwing passend. De notaris wordt daarvoor ter zitting opgeroepen.
Feiten
Op 7 december 2000 is erflaatster, overleden. Bij haar niet herroepen testamenten op 1 september 1999 en 7 november 2000, verleden voor notaris voornoemd, heeft erflaatster onder meer een aantal legaten gemaakt en het resterende gedeelte van haar nalatenschap tezamen en bij opvolging gelegateerd aan haar broer H (inmiddels overleden) en diens echtgenote J. Voorts heeft zij klagers, onder bezwaar van bedoelde legaten, benoemd tot haar enige en algehele erfgenamen. Erflaatster heeft tevens bewind ingesteld over het vruchtgebruik, met notaris als bewindvoerder en heeft notaris eveneens benoemd als executeur-testamentair. Op 12 januari 2001 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klagers en hun ouders met de notaris. De notaris heeft vervolgens op 19 maart 2002 een (voor)ontwerpakte houdende boedelbeschrijving alsmede afgifte en vestiging van het vruchtgebruik gestuurd. Naar aanleiding hiervan hebben klagers een aantal opmerkingen gemaakt en vragen gesteld, waarop de notaris bij brief van 3 mei 2002 heeft gereageerd. Aangezien klagers niet tevreden waren omtrent de voortgang van de afwikkeling van de nalatenschap alsmede over het beheer van de effectenportefeuille hebben zij een partijadviseur ingeschakeld die de klachten van klagers aan de notaris heeft verwoord in zijn brief van 11 juli 2002. De notaris heeft hierop geantwoord bij brief van 25 juli 2002, welk antwoord voor klagers niet bevredigend was. Tussen partijen heeft voorts een bespreking plaatsgevonden op 20 november 2002, die niet tot een oplossing heeft geleid. Klagers verwijten de notaris dat hij, bij de afhandeling van de nalatenschap van [E], hierna: erflaatster, uiterst traag optreedt en heeft opgetreden, onvoldoende initiatief neemt en brieven niet of niet tijdig beantwoordt. Zo werd de ontwerpakte houdende boedelbeschrijving ruim 15 maanden na het overlijden van erflaatster door klagers ontvangen. Voorts verwijten klagers de notaris dat hij als executeur onvoldoende optreedt als regisseur in de boedel. Ook zijn taak als bewindvoerder over de effectenportefeuille heeft hij niet naar behoren uitgevoerd. De notaris heeft immers geen actief beheer gevoerd waardoor onnodige verdamping van de portefeuille, en daarmee schade, is opgetreden. Tot slot verwijten klagers de notaris dat zijn manier van werken slordig is. In officiële correspondentie staan onvolkomenheden en typefouten. Ook de door de notaris verzorgde successieaangifte was niet correct. Klagers verzoeken de notaris de plicht op te leggen om de nalatenschap zo spoedig mogelijk af te wikkelen. In hoger beroep verwijten klagers de notaris dat hij te veel hoedanigheden heeft aangenomen in één nalatenschap, te weten die van executeur, van bewindvoerder en van boedelnotaris. Hierdoor is onafhankelijke controle over de voortgang en de kwaliteit van de afwikkeling van de nalatenschap onmogelijk.
Uitspraak
Met betrekking tot het onderdeel van de klacht dat de notaris traag optreedt en heeft opgetreden bij de afhandeling van de nalatenschap van erflaatster overweegt het hof het volgende. In het algemeen is een tijdsduur van 14 maanden voor het opstellen van, onder meer, een concept boedelbeschrijving voor een nalatenschap als deze geen onredelijk lange periode. Voor zover dit klachtonderdeel echter ziet op het feit dat de notaris pas 14 maanden na de bespreking met klagers op het kantoor van de notaris contact met hen opnam, is het hof van oordeel dat het in ieder geval op de weg van de notaris had gelegen om klagers tussentijds te informeren omtrent de stand van zaken, hun het concept van de successieaangifte vooraf toe te zenden en vervolgens een kopie van de uiteindelijk ingediende aangifte. De notaris heeft ook erkend dat de communicatie met klagers niet optimaal is verlopen. Daarnaast is de ook ter zitting gedane mededeling van de notaris dat een deel van de successierechten reeds in 2002 was betaald, onjuist bevonden. Dit bleek uit door klagers overgelegde overzichten afkomstig van de notaris, getiteld ‘rekening en verantwoording inzake de nalatenschap van (…), overleden te (…) op 7 december 2000’. Uit het overzicht van het jaar 2003 blijkt dat twee betalingen inzake successierechten hebben plaatsgevonden. In de overzichten van de jaren 2001 en 2002 staan de te betalen successierechten nog als schuld vermeld. Het hof is van oordeel dat er een zeer geruime tijd tussen het overlijden van erflaatster en betaling van (een deel van) de successierechten is verlopen en dat dit de notaris is aan te rekenen. Voorts is het hof van oordeel dat de notaris er hier blijk van geeft niet goed op de hoogte te zijn van de stand van zaken in de afhandeling van de nalatenschap. Het hof acht de klacht op dit onderdeel gegrond en de maatregel van waarschuwing daarvoor passend. Klagers hebben aangevoerd dat de notaris niet of te laat heeft gereageerd op de door hen geschreven brieven. De notaris heeft dit onderdeel van de klacht betwist door het verstrekken van een samenvatting van de correspondentie die heeft plaatsgevonden tussen klagers en de notaris. Het is het hof gebleken dat de notaris niet steeds per ommegaande heeft gereageerd, doch wel binnen een redelijke termijn. Het hof acht de klacht op dit onderdeel ongegrond. Een apart onderdeel van de klacht is het verwijt van klagers dat de notaris onvoldoende optreedt als regisseur van de boedel. Voor zover dit onderdeel van de klacht niet samenvalt met hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat klagers dit onderdeel van de klacht onvoldoende hebben gespecificeerd en gemotiveerd. Het hof verklaart dit onderdeel van de klacht dan ook ongegrond. Klagers verwijten de notaris voorts dat hij zijn taak als bewindvoerder over de effectenportefeuille niet naar behoren heeft uitgevoerd. De notaris heeft hierop gereageerd met de stelling dat hij de erfgenamen bij de eerste bespreking op 12 januari 2001 heeft laten weten dat hij een vast beleid heeft om niet met effecten te handelen. Klagers hebben deze stelling van de notaris niet bestreden. Ook is niet gebleken dat de notaris het vermogen slecht heeft beheerd door niet met de effecten te handelen. Het hof verklaart dit onderdeel van de klacht ongegrond. Tot slot verwijten klagers de notaris dat zijn handelwijze slordig is. Vast is komen te staan dat er verschrijvingen en typefouten in de stukken van de notaris zitten. De notaris heeft de klagers hierover uitleg gegeven. Het hof oordeelt dat deze slordigheden wel aan de notaris kunnen worden toegerekend doch niet tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven. Het hof vernietigt de beslissing van de kamer van 24 april 2003 en verklaart de klacht opnieuw rechtdoende op onderdelen gegrond. Aan de notaris wordt een waarschuwing opgelegd. Notaris wordt daarvoor opgeroepen.
9.2.166 Zorgplicht, testament, testeervaardigheid
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 8 januari 2004, NM 2004-2
Inhoud
Op de notaris rust een zwaarwegende zorgplicht om zich ervan te vergewissen dat de beoogde rechtshandeling in de akte juist en volledig wordt opgenomen. Als cliënte in staat is in eigen bewoordingen te zeggen wat de strekking van haar testament moet zijn, kan de notaris het standpunt innemen dat testatrice de consequenties van haar handelen heeft kunnen overzien.
Feiten
Op 2 juni 2002 overlijdt A. In haar laatste testament, opgemaakt op 3 januari 2003 voor de notaris, wordt klaagsters zuster B als enig erfgenaam genoemd. In twee voorgaande testamenten, opgemaakt in 1991 en 1998, werden deze zuster en klaagster beiden als erfgenamen genoemd. Ten tijde van het opmaken van het laatste testament verbleef erflaatster, die 94 jaar oud was, in een verpleeghuis. Klaagster verwijt de notaris dat hij heeft nagelaten zich op de hoogte te stellen van de geestelijke conditie van erflaatster, aangezien erflaatster leed aan een geestelijke stoornis ten tijde van het opstellen en verlijden van het testament. Naar de mening van klaagster heeft de notaris zich er niet voldoende van vergewist of erflaatster in staat was haar wil te bepalen. Daarbij komt dat het verzoek tot wijziging van het testament is ingediend door de enig overgebleven erfgename, haar zuster B, verder te noemen de erfgename. Tevens is aan B het concepttestament verzonden. Gelet op de consequenties van de wijzigingen in het testament had de notaris een grotere voorzichtigheid dienen te betrachten. Klaagster acht het onwaarschijnlijk dat het testament daadwerkelijk de laatste wil van erflaatster weergeeft, mede gelet op de hartelijke band tussen klaagster en erflaatster. Gelet op de handtekening van erflaatster had de notaris het testament niet mogen verlijden. De notaris betwist dat het concepttestament naar de erfgename is gestuurd. Het concepttestament is rechtsreeks naar erflaatster verzonden. Tijdens het bezoek aan erflaatster in het verpleeghuis op 3 januari 2001 heeft de notaris uitvoerig met erflaatster gesproken, zowel voor als na het passeren van het testament. Hem is toen gebleken dat erflaatster goed in staat was zich te uiten. De notaris heeft erflaatster het verschil tussen het testament van 9 juli 1998 en het testament van 3 januari 2001 uitgelegd. In het bijzonder heeft hij het gevolg van het testament voor klaagster nader uitgelegd. De notaris onderschrijft de beschrijving betreffende de geestelijke toestand van erflaatster door klaagster niet.
Uitspraak
Het hof stelt voorop dat op de notaris, mede gelet op diens functie in het rechtsverkeer, een zwaarwegende zorgplicht rust om zich ervan te vergewissen dat de beoogde rechtshandeling in de akte juist en volledig wordt opgenomen. Naar het oordeel van het hof heeft de notaris, mede gelet op de hierna weergegeven feitelijke gang van zaken, in het onderhavige geval voldoende zorg betracht bij het verlijden van het testament van klaagster. Het standpunt van de kamer dat de notaris verwijtbaar te kort is geschoten deelt het hof dan ook niet. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de notaris – nadat reeds eerder het concepttestament aan de testatrice was toegezonden – het testament, alvorens dit te verlijden, met erflaatster heeft doorgenomen en haar gewezen heeft op de strekking ervan, mede in vergelijking met het testament van 3 juli 1998. Desgevraagd heeft de notaris verklaard dat hij in het algemeen, wanneer hij een cliënt bezoekt in een inrichting, tijdens het gesprek voorafgaande aan het passeren van het testament, juist op zijn hoede is. Indien de cliënt niet in staat is in eigen bewoordingen te zeggen wat de strekking van het testament moet zijn, dan passeert de notaris de akte niet. In deze zaak deed zich dat niet voor. Het hof is dan ook van oordeel dat de notaris het standpunt kon innemen dat testatrice de consequenties van haar handelen heeft kunnen overzien. Het hof acht de klacht van klaagster op dit onderdeel ongegrond. De klacht van klaagster dat de notaris het testament niet had mogen verlijden op grond van de gebrekkige handtekening van erflaatster, wordt door het hof verworpen. Ter zitting heeft de notaris verklaard dat erflaatster wegens haar fysieke gesteldheid niet goed in staat was haar handtekening zonder haperen te zetten. Nu klaagster tegen deze stelling van de notaris geen verweer heeft gevoerd, gaat ook het hof er van uit dat erflaatster wegens fysieke oorzaken niet in staat was om haar handtekening zonder haperen te zetten. Ook dit klachtonderdeel treft geen doel. Het hof vernietigt de beslissing van de kamer en verklaart de klacht ongegrond.
9.2.167 Ontvankelijkheid klacht, afgifte vruchtgebruiklegaat, overgangsrecht, declaratiegeschil
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 29 januari 2004, LJN AO2666
Inhoud
Het hof deelt de mening van klaagster en de notaris dat de behandeling door de kamer (van 10 januari 2002 tot en met 29 april 2003) te lang heeft geduurd. Omdat de klacht in eerste instantie op 10 januari 2002, dus na de invoering van de Wet op het notarisambt (Stb. 1999, 190) per 1 oktober 1999, heeft ingediend, beoordeelt het hof de ontvankelijkheid van de klacht aan de hand van het bepaalde in art. 99 lid 12 van deze wet. Dat betekent dat klaagster in de onderhavige zaak in beginsel niet kan worden ontvangen in haar klacht voor zover die betreft het handelen van de notaris in de periode vóór 10 januari 1999. Het hof kan een dergelijk geschil slechts marginaal toetsen.
Feiten
Op 24 januari 1991 overleed erflater, echtgenoot van klaagster. De echtelieden waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Uit dit huwelijk is een zoon geboren. Klaagster en haar overleden echtgenoot hadden een testament op elkaars leven laten maken. Op 1 februari 1991 is door de notaris in het bijzijn van klaagster en haar zoon het testament voorgelezen. De nalatenschap werd direct door klaagster en haar zoon aanvaard. Volgens het testament van haar overleden echtgenoot verkreeg klaagster de eigendom en – apart benoemd – het levenslang vruchtgebruik van zijn gehele nalatenschap. Dat vruchtgebruik kon klaagster uitdrukkelijk niet vervreemden, tenzij klaagster voor zichzelf een lening afsluit met de verplichting tot zekerheidstelling. Het vruchtgebruik komt te vervallen als klaagster bijvoorbeeld wordt opgenomen in een verzorgingstehuis, waarbij men beslag kan leggen op haar gehele vermogen. De inzet van het geschil betreft een geërfde boerderij. Deze boerderij bevond zich in een onverdeelde nalatenschap van de reeds lang overleden ouders van de overleden echtgenoot van klaagster. Deze ouders hadden in totaal drie zoons. Op verzoek van twee zoons werden klaagster en haar zoon omstreeks september 1991 benaderd door kandidaat-notaris, destijds kandidaat-notaris ten kantore van de notaris, met het verzoek een regeling te treffen betreffende de boerderij te [plaats], in het geval klaagster zou komen te overlijden. De twee zoons bewoonden op dat moment de boerderij te [plaats]. De afspraak welke door tussenkomst van de kandidaat-notaris werd gemaakt was dat klaagster afstand zou doen van haar eigendom ten behoeve van haar zoon. Om te voorkomen dat na het overlijden van klaagster de gehele boerderij zou moeten worden verkocht, werd door klaagster en haar zoon aan het voorstel de kandidaat-notaris medewerking verleend. De via het testament van nagelaten eigendom van de boerderij viel uiteen in de helft van 1/3 deel voor klaagster en de andere helft van 1/3 deel voor haar zoon. Los van de eigendom erfde klaagster testamentair het levenslang durend vruchtgebruik van de totale nalatenschap. Vanaf 1994 bewoonde klaagster de boerderij zelf. Op 22 november 1991 wordt ten kantore van de notaris een akte opgesteld, ondertekend door klaagster en haar zoon. Als gevolg daarvan gaan de eigendom van het 1/3 onverdeeld aandeel van de boerderij en het vruchtgebruik geheel naar de zoon van klaagster. De notaris liet vervolgens de gehele voornoemde eigendom (1/3 deel) en het vruchtgebruik geheel op naam van de zoon in de kadastrale registers inschrijven. In mei 1998 is klaagster door een kantoorgenoot van de curator in het faillissement van de zoon van klaagster op de hoogte gebracht van het feit dat er door de notaris een fout is gemaakt aangaande de inschrijving van de boerderij. Door de rechter-commissaris en de curator in dat faillissement werd vervolgens geen rekening gehouden met de gemaakte fout en het 1/3 aan de zoon toebehorende aandeel in de boerderij werd verkocht aan de twee zoons. Op 23 juni 1998 ontving klaagster een namens de notaris dat de inhoud van de akte van 22 november 1991 klaagster en haar zoon duidelijk was en dat zij daarvoor hadden getekend. Via de rechter in Assen dwingen de twee zoons klaagster vervolgens de boerderij te verlaten, waardoor klaagster genoodzaakt is andere huisvesting te zoeken. Klaagster verwijt de notaris dat hij heeft nagelaten om zorg te dragen voor een correcte inschrijving in het kadaster van het levenslang vruchtgebruik en de met dit vruchtgebruik belaste onverdeelde aandeel in de eigendom van een registergoed te [plaats], overeenkomstig het bepaalde in het testament van haar echtgenoot, erflater, overleden op 24 januari 1991. Voorts verwijt klaagster de notaris dat hij de akte van 22 november 1991, inhoudende de toedeling van het onverdeeld aandeel in genoemd registergoed in volle eigendom aan klaagsters zoon, niet correct en bovendien in strijd met het bepaalde in het testament heeft opgesteld. Als gevolg hiervan is klaagster haar vruchtgebruik van het registergoed te [plaats] kwijt geraakt en heeft zij deze door haar bewoonde boerderij moeten verlaten. In april 2001 heeft klaagster aan de notaris de vraag gesteld waarom in februari 1991 geen inschrijving in het kadaster van het vruchtgebruik en de eigendom van de woning heeft plaatsgevonden. Als antwoord hierop ontving zij een nota en vervolgens diverse betalingsherinneringen. In hoger beroep beklaagt klaagster zich over de gang van zaken in eerste aanleg. De behandeling door de kamer was langdurig en de beslissing bevat onwaarheden: de notaris was niet ter zitting aanwezig. Voorts is de kamer niet consequent in haar uitspraak door klaagster eerst niet-ontvankelijk in haar klacht te verklaren en vervolgens wèl tot inhoudelijke behandeling over te gaan in het voordeel van de notaris. Volgens klaagster ontstond pas in 2002 de feitelijke basis om de notaris opheldering te vragen en een klacht in te dienen. Pas in dat jaar bleek dat het vruchtgebruik niet was ingeschreven en maakte de familie klaagster kenbaar dat zij de woning, waarvan zij meende het vruchtgebruik te hebben, moest verlaten. De notaris stelt dat klaagster en haar zoon voor het eerst bij hem op kantoor kwamen na het overlijden van erflater en dat zij goed gedocumenteerd waren en voldoende helder. Zij waren derhalve zeer wel in staat de strekking van het testament te begrijpen. Op hun verzoek en in hun aanwezigheid heeft de notaris toen een boedelvolmacht opgesteld. Ook het opstellen van een verklaring van erfrecht en het indienen van de successieaangifte is op het kantoor van de notaris verzorgd. Eveneens kreeg het kantoor van de notaris van klaagster en haar zoon de opdracht tot het verdelen van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en van de daarin begrepen nalatenschap van de erflater. Door hen is, volgens de notaris, zeer duidelijk aangegeven dat het gehele 1/3 onverdeelde aandeel in het registergoed uitsluitend op naam van de zoon moest worden gesteld. Het aan klaagster gelegateerde vruchtgebruik moest niet worden afgegeven, maar de waarde ervan moest worden verrekend door middel van een schuldbekentenis van de zoon aan klaagster. Ook andere opdrachten zijn uitgevoerd. De akten hiertoe zijn in concept aan zowel klaagster als haar zoon gezonden en vervolgens door hen getekend, nadat een renvooi in de tekst is aangebracht. Dit renvooi had betrekking op de situatie voorafgaand aan de verdeling. Aangezien er geen vruchtgebruik was afgegeven was de tekst aanvankelijk niet juist. Overeenkomstig de bedoeling van partijen en met hun instemming is de tekst gewijzigd. Klaagster en haar zoon hebben vervolgens de wijziging geparafeerd. De notaris erkent dat de toedeling van de volle eigendom aan de zoon in afwijking is van het bepaalde in het testament van erflater, doch hij is van mening dat de gezamenlijke gerechtigden tot de onverdeeldheid bevoegd zijn daarvan af te wijken. Nadat de zoon failliet was gegaan, in 1998, liet klaagster de notaris weten dat zij toch het vruchtgebruik had willen hebben. De notaris heeft uitvoerig met klaagster gecorrespondeerd. Om redenen van piëteit heeft hij geen nota gezonden. In 2001 dreigde er opnieuw een uitgebreide correspondentie tussen klaagster en de notaris op gang te komen. Klaagster deed een verzoek om inlichtingen die de notaris haar al in 1998 had verschaft. Voor het opnieuw verstrekken van deze inlichtingen heeft de notaris klaagster een nota gezonden van ƒ 150,- exclusief omzetbelasting. Gezien zijn normale uurtarief van ƒ 345,- exclusief omzetbelasting is dit, naar mening van de notaris, zeker geen hoog bedrag. In hoger beroep stelt de notaris dat het juist is dat hij niet ter zitting van de kamer aanwezig was, vanwege het feit dat zijn dochter een ernstig auto-ongeluk had gehad. Voorts heeft de notaris de kamer er zowel telefonisch als schriftelijk op gewezen dat de uitspraak wel erg lang op zich liet wachten. Voorts sluit de notaris zich, in hoger beroep, aan bij de beslissing van de kamer dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht vanwege overschrijding van de verjaringstermijn zoals genoemd in art. 99 lid 12 van de Wet op het Notarisambt, hierna: Wet op het Notarisambt. Tot slot verzoekt de notaris het hof klaagster erop te wijzen dat zij aan de notaris nog immer een bedrag van ƒ 150,- is verschuldigd, met wettelijke rente inmiddels verhoogd tot ƒ 178,50.
Uitspraak
Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken in eerste aanleg. Zij noemt de lange duur van de behandeling door de kamer en het feit dat de beslissing van de kamer vermeldt dat de notaris ter zitting aanwezig was. De notaris heeft bevestigd dat hij niet ter zitting aanwezig was. Het hof deelt de mening van klaagster en de notaris dat de behandeling door de kamer (van 10 januari 2002 tot en met 29 april 2003) te lang heeft geduurd. Het hof heeft nota genomen van de foutieve vermelding in het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, maar kan verder aan de door klaagster geuite bezwaren geen verdere gevolgen verbinden. Nu klaagster haar klacht in eerste instantie op 10 januari 2002, mitsdien na de invoering van de Wet op het notarisambt (Stb. 1999, 190) per 1 oktober 1999, heeft ingediend, dient het hof de ontvankelijkheid van de klacht te beoordelen aan de hand van het bepaalde in art. 99 lid 12 van deze wet. Ingevolge art. 99 lid 12 Wet op het notarisambt kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven heeft kennis genomen. Klaagster heeft op 10 januari 2002 een klacht bij de kamer ingediend ter zake van de handelwijze van de notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater, in het bijzonder bij de verdeling van het registergoed. Dat betekent dat klaagster in beginsel niet kan worden ontvangen in haar klacht voor zover die betreft het handelen van de notaris in de periode vóór 10 januari 1999. Volgens klaagster ontstond pas in 2002 de feitelijke basis om de notaris om opheldering te vragen en een klacht in te dienen, omdat haar pas in dat jaar bleek dat het vruchtgebruik niet was ingeschreven en zij de woning in [plaats] moest verlaten. Naar het oordeel van het hof faalt dit verweer. Het hof stelt voorop dat klaagster en haar zoon op 22 november 1991 een akte van verdeling van registergoed hebben ondertekend. In deze akte is een renvooi aangebracht waarvoor zowel klaagster als haar zoon hebben geparafeerd. Dit renvooi geeft de situatie weer zoals deze bestond voor de toedeling van de volle eigendom van het tussen partijen gemeenschappelijke registergoed aan klaagsters zoon. Hieruit blijkt reeds dat er ook toen geen sprake was van een aan klaagster afgegeven recht van vruchtgebruik. Het hof is dan ook van oordeel dat klaagster reeds op 22 november 1991 bekend mag worden verondersteld met het feit dat zij niet over het vruchtgebruik beschikte. Het vorenstaande leidt ertoe dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar klacht voor zover betrekking hebbende op het handelen of nalaten van de notaris in de periode vóór 10 januari 1999. De notaris heeft deze brief beantwoord op 6 april 2001, onder verwijzing naar de akte van verdeling van 22 november 1991 en de correspondentie hierover in 1998. Hij heeft voor dit onderzoek ƒ 150,- vermeerderd met omzetbelasting in rekening gebracht. Naar het hof begrijpt, ziet dit klachtonderdeel op een geschil inzake de hoogte van de declaratie. Ingevolge art. 55 lid 2 Wet op het notarisambt kan een geschil over de declaratie door de meest gerede partij worden voorgelegd aan de voorzitter van het bestuur van de ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie in het arrondissement waar de notaris is gevestigd. Deze ringvoorzitter toetst volledig. Tegen de beslissing van de ringvoorzitter staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hof kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een dergelijk geschil slechts marginaal toetsen. Het hof komt na marginale toetsing tot het oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die tot het oordeel nopen dat de notaris in redelijkheid niet tot zijn declaratie had kunnen komen, mede in aanmerking genomen dat de declaratie minder dan de helft bedraagt van het normale uurtarief van de notaris van ƒ 345,- exclusief omzetbelasting. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond. Het hof verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht voor zover het de onderdelen betreft die hebben plaatsgevonden vóór 10 januari 1999 en voor het overige ongegrond.
9.2.168 Herroeping berusting, verklaring van erfrecht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 29 januari 2004, NM 2004-2
Inhoud
Een in het verkeer gebrachte ondubbelzinnige schriftelijke verklaring van berusting kan niet worden herroepen op de enkele grond dat zulks in overeenstemming is met de wil van de enige bij testament benoemde erfgenaam. Ofschoon de verklaring van erfrecht geen dwingende bewijskracht heeft ten aanzien van de vraag wie als erfgenaam moet worden aangemerkt, is het van het grootste belang dat de verklaring van erfrecht is gebaseerd op juiste gegevens, gezien de belangrijke rol van die verklaring in het maatschappelijk verkeer.
Feiten
Op 16 december 2000 overlijdt A, verder te noemen erflater. Bij testament, verleden op 27 december 1990 voor de notaris, heeft hij over zijn nalatenschap beschikt. Bij zijn overlijden zijn de echtgenote van A, drie kinderen en twee kleinkinderen – kinderen van een vooroverleden dochter – in leven. Bij genoemd testament sloot erflater zijn kleinkinderen uit als erfgenamen en lastbevoordeelden van zijn nalatenschap. Voorts heeft hij zijn echtgenote tot enig erfgenaam benoemd onder de last aan de kinderen een bedrag schuldig te erkennen gelijk aan de waarde van de erfdelen waartoe zij volgens de wet in de nalatenschap gerechtigd zouden zijn. Bij onderscheidenlijk op 15 januari 2001, 17 januari 2001 en 18 januari 2001 ondertekende en vervolgens aan de notaris gezonden verklaringen hebben de kinderen zonder enig voorbehoud verklaard te berusten in het testament van 27 december 1990. Op 10 juni 2001 doen de kleinkinderen bij brief gericht aan de notaris elk een beroep op hun legitieme portie in de nalatenschap van erflater. Daarna laten de kinderen weten dat zij willen terugkomen van hun berusting in het testament. Een mede namens de andere kinderen geschreven brief van een van de kinderen van erflater van 14 januari 2002 gericht aan de notaris bevat onder meer de volgende passages: ‘Namens mijn broer en zus, wil ik u nader uitleggen waarom wij drieën onze berustingsverklaring hebben ingetrokken. Na het overlijden van onze vader in december 2000, hebben wij berust in zijn testament, er van uitgaande dat onze neven (…) dat ook zouden doen. Immers in deze situatie beland, wilden wij als kinderen onze moeder, op haar hoge leeftijd vanzelfsprekend zo veel mogelijk sparen, omdat dit verlies voor haar emotioneel al bijna niet te dragen was. Toen het in augustus 2001 helaas duidelijk werd, dat zij niet wilden berusten en hun legitieme portie opeisten, hebben wij hierover met onze moeder gesproken. In het verleden hebben onze ouders altijd consequent één lijn getrokken tussen onze kinderen onderling en nooit de een boven de ander bevoordeeld. Voor die houding hebben wij respect. Onze moeder besloot dus, dat – als haar kleinkinderen (…) geld zouden krijgen uit de nalatenschap – wij dan ook een beroep op onze legitieme portie mochten doen. Om die reden hebben wij drieën onze berustingsverklaring ingetrokken’. De op 19 oktober 2001 door de notaris opgemaakte verklaring van erfrecht houdt onder meer in dat erflaters kinderen en kleinkinderen niet hebben berust in de in het testament gemelde erfstelling en een beroep hebben gedaan op hun legitieme portie. Eén van de kleinkinderen, hierna te noemen klager, verwijt de notaris dat hij ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater een onjuiste verklaring van erfrecht heeft afgegeven op 19 oktober 2001 en niet bereid is alsnog een juiste verklaring af te geven. Voorts meent klager dat de kinderen van erflater, die in het testament hebben berust, van deze berusting niet terug kunnen komen, nu zij geen daartoe strekkend voorbehoud hebben gemaakt. Een dergelijke actie komt de rechtszekerheid niet ten goede. De notaris is van mening dat de kinderen van erflater, hoewel zij in de erfstelling hadden berust, van deze eerdere berusting terug mochten komen. Mede gelet op de uitdrukkelijke wens van de enige bij testament benoemde erfgenaam dat alle kinderen een gelijke financiële positie ten opzichte van klager en zijn broer zouden hebben, is de notaris van mening dat de akte van berusting herroepen kon worden en de afgifte van de verklaring van erfrecht op juiste wijze is geschied. De notaris betoogt dat er sprake is van een juridisch verschil van mening en mocht de afgifte van de verklaring van erfrecht onjuist zijn, dan dient de burgerlijke rechter daarover een oordeel te geven.
Uitspraak
Aan de notaris kan worden toegegeven dat het aan de burgerlijke rechter is om bij verschil van mening over de juistheid van de door de notaris afgegeven verklaring van erfrecht daaromtrent een voor partijen bindend oordeel te vellen. Dat betekent echter niet dat het hof in het kader van een tuchtprocedure niet aan de beoordeling van de gedraging bestaande uit het opstellen en afgeven van de verklaring van erfrecht kan toekomen. Het hof dient te onderzoeken en te beoordelen of deze gedraging al dan niet in strijd is met de norm van art. 98, eerste lid, Wet op het notarisambt. Vast staat dat de kinderen van erflater in januari 2001 in aan de notaris gezonden en door hem ontvangen schriftelijke verklaringen zonder enig voorbehoud hebben kenbaar gemaakt te berusten in het testament van 27 december 1990. Daarmee hebben zij afstand gedaan van het recht zich te beroepen op schending van de legitieme portie en zijn de daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen ingetreden. De notaris heeft vervolgens op 19 oktober 2001 een verklaring van erfrecht opgemaakt, onder meer inhoudende dat de kinderen en de kleinkinderen niet in de erfstelling hebben berust. De notaris heeft het standpunt ingenomen dat, gelet op de uitdrukkelijke wens van de enige bij testament benoemde erfgenaam dat alle kinderen een gelijkwaardige positie ten opzichte van klager en zijn broer zouden hebben, de verklaringen van berusting door de kinderen konden worden herroepen. Dit standpunt van de notaris kan echter niet als juist worden aanvaard. Een in het verkeer gebrachte ondubbelzinnige schriftelijke verklaring van berusting kan niet worden herroepen op de enkele grond dat zulks in overeenstemming is met de wil van de enige bij testament benoemde erfgenaam. De door een notaris af te geven verklaring van erfrecht vervult in het maatschappelijk verkeer een belangrijke rol. Immers, ofschoon de verklaring van erfrecht geen dwingende bewijskracht heeft ten aanzien van de vraag wie als erfgenaam moet worden aangemerkt, geeft deze wel aan erfgenamen en/of de executeurs toegang tot de (in Nederland gelegen) boedelbestanddelen. Tevens bewerkstelligt een zodanige verklaring dat een derde die daarop afgaat te dien aanzien als te goeder trouw geldt. Het is dan ook van het grootste belang dat een door een notaris afgegeven verklaring van erfrecht is gebaseerd op juiste gegevens. In deze zaak heeft de notaris in de door hem afgegeven verklaring van erfrecht, gelet op het hiervoor overwogene, ten onrechte vermeld dat de kinderen niet hebben berust in het testament en een beroep op de legitieme portie hebben gedaan. De notaris heeft aldus onjuist gehandeld. De klacht is dus gegrond. Het hof vernietigt de beslissing van de kamer, verklaart de klacht gegrond en legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op.
9.2.169 Boedelnotaris tevens executeur
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 5 februari 2004, nr. 180/03, NM 2004-4
Inhoud
Notaris-executeur kan niet zonder toestemming van de erfgenamen tevens als boedelnotaris optreden. De boedelnotaris behoort ten behoeve van de erfgenamen de executeur te controleren. De boedelnotaris mag zich voor het verkrijgen van informatie op derden verlaten, de executeur heeft een eigen verantwoordelijkheid voor de juistheid van de bij de afwikkeling van de nalatenschap in aanmerking te nemen gegevens.
Feiten
A, overleden op 19 november 2000, heeft bij codicil van 26 augustus 1988 de notaris, die inmiddels oud-notaris is, zijn plaatsvervanger of opvolger, benoemd tot uitvoerder van zijn uiterste wilsbeschikkingen, bezorger van zijn begrafenis en beredderaar van zijn inboedel, hem toekennende alle bevoegdheden die hem als zodanig kunnen worden gegeven, speciaal het recht tot inbezitneming van zijn gehele nalatenschap, voor de tijd voor de afwikkeling daarvan vereist. De notaris is de opvolger van de oud-notaris. De notaris machtigt de oud-notaris om de feitelijke afwikkeling van de nalatenschap ter hand te nemen. Tot de nalatenschap van A zijn, behoudens enkele legaten, zijn twee kinderen gerechtigd. Bij brief van 14 mei 2001 geeft de oud-notaris aan één van de kinderen te kennen zijn werkzaamheden ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap te beëindigen. Op enig moment tracht de oud-notaris de werkzaamheden inzake de afwikkeling van de nalatenschap over te dragen aan de notaris. Bij brief van 24 juli 2001 deelt de notaris aan de oud-notaris mede dat hij gelet op de huidige omstandigheden geen rol voor zich weggelegd ziet in de afwikkeling van de nalatenschap. Eén van de kinderen van A, hierna te noemen klaagster, verwijt de notaris en de oud-notaris dat zij na het overlijden van A geen, dan wel onvoldoende werkzaamheden hebben verricht om te komen tot afwikkeling van de nalatenschap. De notarissen hebben geen onderzoek verricht naar de omvang van de nalatenschap, en haar onvoldoende en tegenstrijdige informatie verstrekt met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap, aldus klaagster. De notaris en de oud-notaris, verder te noemen de notarissen, zijn van mening dat zij de nalatenschap, voor zover hen dat mogelijk is gemaakt, op correcte wijze hebben behandeld en hen dienaangaande niets valt te verwijten. Zij erkennen dat bij aanvang van de werkzaamheden niet exact een onderscheid is aangebracht tussen de boedelnotaris en de executeur-testamentair, doch dit is in de regel ook niet nodig. Pas als er problemen dreigen is het nodig om deze scheiding exact aan te brengen, aldus de notarissen. Voor zover klaagster de notarissen verwijt niets, dan wel te weinig hebben gedaan, is dit omdat de oud-notaris ondanks herhaalde verzoeken daartoe geen volmacht heeft verkregen van de erfgenamen. Derhalve had hij geen bevoegdheden inzake de nalatenschap.
Uitspraak
Ter zitting hebben de notarissen erkend dat in hun praktijk de scheiding tussen beide functies niet strikt gemaakt wordt. Het hof acht dit onjuist. De twee afzonderlijke functies kunnen immers op gespannen voet met elkaar komen te staan. Dit blijkt reeds uit art. 18 lid 2 van de Verordening beroeps-en gedragsregels, inhoudende dat een notaris die in een nalatenschap optreedt als executeur-testamentair niet zonder toestemming van de erfgenamen als boedelnotaris kan optreden. Van belang is voorts dat de boedelnotaris ten behoeve van de erfgenamen de executeur-testamentair dient te controleren en de erfgenamen dient te adviseren. Tevens geldt dat de notaris in zijn hoedanigheid van boedelnotaris zich in het algemeen op derden mag verlaten voor het verkrijgen van informatie, terwijl de executeur-testamentair een ruimere taak heeft met een eigen verantwoordelijkheid voor de juistheid van de bij de afwikkeling van de nalatenschap in aanmerking te nemen gegevens. De notarissen hadden in de eerste plaats al het nodige in het werk moeten stellen om overeenstemming te bewerkstelligen tussen de erfgenamen omtrent de te benoemen boedelnotaris. Zij hebben dit nagelaten en hebben een aantal werkzaamheden verricht ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap waarbij enkele werkzaamheden juist zijn uitgesteld vanwege de onenigheid tussen de erfgenamen. Het komt het hof voor dat de notarissen geen duidelijke strategie hebben bepaald en de erfgenamen en de legatarissen hierover in het ongewisse hebben gelaten. Het hof acht dit onderdeel van de klacht dan ook gegrond. Het hof vernietigt de beslissing van de kamer, verklaart de klacht gegrond en legt aan de notaris en de oud-notaris de maatregel van waarschuwing op.
9.2.170 Zorgvuldigheid, schijn van partijdigheid, voorschot, declaratie, verrekening
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 19 februari 2004, NM 2004-4
Inhoud
Notaris vraagt om schriftelijke instemming met een door hem in te dienen verzoekschrift tot onderbewindstelling, maar gunt geen redelijke termijn voor antwoord. Notaris, die zijn diensten verleent op voorschotbasis, moet een bepaald bedrag noemen of een indicatie geven hoeveel zijn werkzaamheden zullen gaan kosten.
Feiten
De heer A en mevrouw B zijn de ouders van C, haar zuster en haar broer. Vanwege de slechte geestelijke en lichamelijke gezondheid van de ouders gaan de broer en zuster van C in de loop van 2002 naar notaris X voor een onderbewindstelling van de goederen van voornoemde ouders. C, die al jaren de financiën en de administratie voor haar ouders regelt, is aanvankelijk tegen de instelling van een bewind. Haar broer en zuster wilden een neutrale stichting als bewindvoerder. Uiteindelijk doet notaris X een compromisvoorstel, inhoudende het bewind wél aan te vragen, maar dan twee bewindvoerders te laten benoemen: C voor de dagelijkse betalingen en de administratie en iemand van het kantoor van notaris X voor de periodieke controle van de uitgaven en ontvangsten. Dit voorstel lijkt begin september 2002 ieders instemming te hebben. Op 24 september 2002 wenden de broer en zuster van C, zonder C daarin te kennen, zich met hun ouders tot het kantoor van de notaris. Bij brief van (woensdag) 25 september 2002 bevestigt een kandidaat-notaris van het kantoor van de notaris de opdracht van de ouders tot onderbewindstelling van hun vermogen aan de ouders en hun drie kinderen onder toezending van een concept verzoekschrift. Tevens schrijft hij in deze brief: ‘Gaarne verneem ik schriftelijk van C of zij instemt met de onderbewindstelling. Uw schriftelijke reactie zie ik gaarne omgaand tegemoet.’ Als C na een kort verblijf in het buitenland maandagmiddag 30 september 2002 reageert, krijgt zij te horen dat deze reactie te laat is en het verzoekschrift tot onderbewindstelling al bij het kantongerecht is ingediend. Buiten C om, is op 27 september 2002 een bedrag van € 10.543,27 ten laste van de bankrekening van de ouders (het totale bedrag van de privérekening én de spaarrekening) op de kwaliteitsrekening van de notaris gestort. Op verzoek van C stort de notaris op 4 oktober 2002 een bedrag van € 2000,- terug en later in die maand nog eens een bedrag van € 2500,-. Op 8 november 2002 verschijnen alle betrokkenen ter zitting van de kantonrechter te Arnhem. In afwijking van de in het verzoekschrift voorgestelde stichting als bewindvoerder benoemt de kantonrechter C als bewindvoerster en doet hij onmiddellijk uitspraak. In aansluiting op deze uitspraak stuurt de notaris bij brief van 8 november 2002 zijn declaratie aan C met de mededeling dat hij het aan haar ouders toekomende saldo heeft overgemaakt op hun privérekening. In de declaratie wordt melding gemaakt van ‘uitbetaling depot’. C, hierna te noemen klaagster, verwijt de notaris dat hij haar bewust buiten spel heeft gezet door de (te) korte termijn voor het geven van een reactie op de brief van 25 september 2002. Voorts klaagt zij over het feit dat door toedoen van de notaris al het geld van de lopende rekening en de spaarrekening van de ouders op de rekening van de notaris is overgeboekt, zodat klaagster niet meer in staat was rekeningen voor haar ouders te betalen en er zelfs een ‘roodstand’ ontstond. Tenslotte verwijt zij de notaris dat hij ten onrechte heeft beschikt over het geld van haar ouders door zonder overleg met klaagster als bewindvoerster, het declaratiebedrag in te houden. De notaris betoogt dat hij werkzaamheden heeft verricht op voorschotbasis. Tijdens de bespreking op 24 september 2002 met de ouders en de broer en zus van klaagster verzocht de notaris om een voorschot. Aangezien de ouders geen opgave konden verstrekken over hun liquide middelen stelde de notaris toen voor zoveel mogelijk te laten overmaken. Met betrekking tot het overgemaakte bedrag stelt de notaris nog dat hij bij brief van 4 oktober 2002 aan klaagster, haar ouders en haar broer en zus, heeft bevestigd dat een bedrag van € 10.543,27 op zijn kwaliteitsrekening is gestort. De notaris verwijst verder naar art. 25 lid 1 Wet op het notarisambt en art. 5 van de Administratieverordening, waaruit blijkt dat alle door een notaris ontvangen gelden in beginsel derdengelden zijn tegen vergoeding van de gekweekte rente en dat hierover pas kan worden beschikt na een declaratie of afrekening. Pas na afronding van de werkzaamheden heeft de notaris een declaratie uitgebracht en is over het gehele bedrag rente vergoed. Tenslotte betoogt de notaris dat de ouders van klaagsters zijn opdrachtgevers waren.
Uitspraak
Klaagster verwijt de notaris dat hij haar geen redelijke termijn heeft gegeven om te reageren op het ontwerpverzoekschrift tot onderbewindstelling. Het hof heeft geconstateerd dat de notaris zelf het initiatief heeft genomen om klaagster – uitdrukkelijk – om instemming te vragen bij brief van woensdag 25 september 2002. Per post zal deze brief, op zijn vroegst, bezorgd zijn bij klaagster op donderdag 26 september 2002. De notaris vroeg om een schriftelijke instemming van klaagster, en wel per ommegaande. In redelijkheid zou deze reactie per post op zijn vroegst op vrijdag 27 dan wel zaterdag 28 september 2002 ten kantore van de notaris bezorgd kunnen worden. Toen klaagster die maandagmiddag belde met het notariskantoor werd haar te verstaan gegeven dat het verzoekschrift al was ingediend bij het kantongerecht. Uit de beschikking tot onderbewindstelling, opgenomen in het dossier van de eerste aanleg, blijkt dat het verzoekschrift op 1 oktober 2002 bij het kantongerecht is ingediend. Het komt het hof voor dat de notaris klaagster geen redelijke termijn heeft gegeven om – zoals door de notaris gevraagd – schriftelijk te reageren. De feitelijk aan klaagster geboden reactietermijn – in de brief van 25 september 2002 bovendien aangeduid met ‘per ommegaande’ – is dermate kort dat de notaris aldus wel de schijn heeft gewekt klaagster in het verzoekschrift te betrekken, doch dit in werkelijkheid niet heeft gedaan. Het hof acht dit onderdeel van de klacht dan ook gegrond. Klaagster verwijt de notaris tevens dat hij heeft nagelaten om te onderzoeken wat de consequenties waren van zijn handelen met betrekking tot het geld van haar ouders. De notaris stelt dat hij zijn diensten heeft verleend op voorschotbasis en dat hij dit ook heeft aangekondigd tijdens de bespreking op 24 september 2002. Het hof is van oordeel dat de notaris had moeten voorzien dat het gevolg van zijn voorstel om maar ‘zoveel mogelijk’ over te maken zou kunnen zijn dat reguliere betalingen niet meer zouden kunnen worden gedaan. Nadat de notaris € 10.543,27 op zijn kwaliteitsrekening had ontvangen heeft hij in eerste instantie slechts € 2000,- terug gestort. Het hof is van oordeel dat de notaris op onzorgvuldige wijze is omgegaan met de (financiële) belangen van de ouders van klaagster. Het hof oordeelt dat dit onderdeel van de klacht gegrond is. Met betrekking tot het laatste verwijt van klaagster, dat de notaris zijn declaratie heeft verrekend met het bedrag dat op zijn derdengeldrekening was gestort, overweegt het hof het volgende. In de eerste plaats oordeelt het hof dat de wijze waarop de betaling tot stand is gekomen, nadat de notaris had gesuggereerd om maar ‘zoveel mogelijk’ te storten, niet kan worden gekwalificeerd als de betaling van een voorschot. Het is het hof niet gebleken dat de notaris hierbij een bepaald bedrag heeft genoemd dan wel een indicatie heeft gegeven hoeveel zijn werkzaamheden zouden gaan kosten. De notaris had hier meer duidelijkheid moeten scheppen. Dat de notaris de ontvangst van het bedrag heeft bevestigd en heeft gesteld dat uit art. 25 Wet op het notarisambt en art. 5 lid 1 van de Administratieverordening zou blijken dat alle door een notaris ontvangen gelden in beginsel derdengelden zijn waarover rente wordt vergoed en dat hierover pas kan worden beschikt na een declaratie of afrekening, doet hieraan niet af. Het hof is in dit kader verder van oordeel dat de ouders van klaagster als opdrachtgevers mogen worden aangemerkt. De notaris heeft terecht gewezen op het door hen ondertekende verzoekschrift strekkende tot onderbewindstelling en de daaropvolgende beschikking van de kantonrechter. De notaris had dan ook contact moeten zoeken met klaagster, als feitelijk bewindvoerster over het vermogen van haar ouders, en een regeling moeten treffen met betrekking tot de betaling van zijn declaratie en de terugstorting van het bedrag dat de notaris op zijn derdengeldrekening had staan. De notaris heeft dit nagelaten en het hof acht dit onderdeel van de klacht in zoverre dan ook gegrond. Het hof vernietigt de beslissing van de kamer, verklaart de klacht gegrond en legt aan de notaris de maatregel van berisping op.
9.2.171 Aanvaarding, executele
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Arnhem 2 maart 2004, nr. 07.831.1/29
Inhoud
Uit feitelijke handelingen van de notaris kan worden afgeleid dat deze de benoeming tot executeur heeft aanvaard. Ongeveer twee maanden na het openvallen van de nalatenschap legt de notaris haar functie van executeur neer, omdat geen overeenstemming tussen de familie van erflaatster en haar levensgezel was te bereiken.
Feiten
Erflaatster legateerde aan haar levensgezel onder meer het zakelijk recht van gebruik en bewoning van haar woonhuis. Nadat er twee besprekingen met één van de erfgenamen en de levensgezel hebben plaatsgehad, trekt de notaris zich als executeur terug gezien de onenigheid tussen de erfgenamen. De notaris stelt dat zij de benoeming tot executeur nooit heeft aanvaard omdat de eerste bespreking reeds in een grimmige sfeer verliep.
Uitspraak
De kamer oordeelt dat de notaris de benoeming tot executeur wel degelijk had aanvaard gezien het beleggen van twee besprekingen en telefonisch overleg, alsmede het in ontvangstnemen van de kluissleutel, autopapieren en andere bescheiden, alsmede haar brief waarin zij de functie van executeur neerlegt. De kamer acht het optreden van de notaris onduidelijk en tegenstrijdig en getuigen van onvoldoende krachtdadig en professioneel optreden.
9.2.172 Afgifte verklaring van erfrecht, dienstplicht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 8 april 2004, nr. 799/03, NM 2004-5
Inhoud
Het weigeren van een verklaring van erfrecht aan een erfgenaam vanwege het ontbreken van een gemachtigde is onjuist. Ofschoon de verklaring van erfrecht geen dwingende bewijskracht heeft ten aanzien van de vraag wie als erfgenaam moet worden aangemerkt, geeft deze wel aan erfgenamen de legitimatie tot het verkrijgen van informatie omtrent de (in Nederland gelegen) boedelbestanddelen.
Feiten
De notaris willigt het verzoek van een erfgenaam om een verklaring van erfrecht af te geven, niet in (voor de tweede maal, zie ook Hof Amsterdam 7 november 2002, NM 2003-2, zie ook de tuchtrechtuitspraak in onderdeel 9.2.141). De notaris meende de afgifte van een verklaring van erfrecht te mogen weigeren aan een erfgenaam, omdat deze zonder machtiging van de andere deelgenoten, toch niet beschikkingsbevoegd zou zijn. In de zaak die nu aan de orde was wilde de klager inzicht verwerven in de transacties op de rekening van erflater. De notaris stelde wederom dat de verklaring van erfrecht zonder volmachten van de overige deelgenoten toch van weinig nut zou zijn.
Uitspraak
Klager zelf heeft als erfgenaam jegens de notaris aanspraak op een verklaring van erfrecht, ongeacht hetgeen hij met die verklaring van erfrecht wil bereiken. Immers, ofschoon de verklaring van erfrecht geen dwingende bewijskracht heeft ten aanzien van de vraag wie als erfgenaam moet worden aangemerkt, geeft deze wel aan erfgenamen en/of de executeurs de legitimatie tot het verkrijgen van informatie omtrent de (in Nederland gelegen) boedelbestanddelen. Het hof beslist dat deze gedraging van de notaris dusdanig laakbaar is dat ter zake daarvan aan de notaris de tuchtrechtelijke maatregel van waarschuwing wordt opgelegd. Bij de beslissing van het hof in 2002 overwoog het hof nog dat de notaris de erfgenaam eventueel vooraf zou kunnen informeren over het beperkte nut van een verklaring van erfrecht zonder dat een gemachtigde van de gezamenlijke erfgenamen is aangewezen. Maar overigens geldt ook bij het verzoek om afgifte van een verklaring van erfrecht het bepaalde in art. 21 lid 1 Wet op het notarisambt dat de notaris verplicht is de door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten, behoudens bijzondere omstandigheden, die een grond voor dienstweigering zouden opleveren.
9.2.173 Boedelnotaris, opdracht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 10 juni 2004, LJN AQ5293
Inhoud
Er bestaat discrepantie tussen hetgeen klaagster enerzijds verwachtte van de notaris en anderzijds de bevoegdheden die hem ter beschikking stonden om zijn werkzaamheden te verrichten. De notaris had, mede gezien de correspondentie van klaagster, meer inspanningen kunnen leveren om haar duidelijk te maken dat hij geen boedelnotaris was.
Feiten
De vader van klaagster is op 13 september 2000 overleden. Ten aanzien van de nalatenschap van erflater is van toepassing het testament verleden voor notaris F. op 25 augustus 1978. Op 14 september 2000 heeft klaagster contact opgenomen met de notaris en hebben de erven, naast klaagster ook de moeder van klaagster, en de broer van klaagster, elkaar bij volmacht van 18 september 2000 toestemming verleend voor het verrichten van bepaalde handelingen inzake de nalatenschap. Bij brief van 29 november 2000 heeft klaagster haar volmacht ingetrokken. Bij beschikking van 6 november 2001 heeft de kantonrechter de notaris opdracht gegeven een boedelbeschrijving op te maken. In 2001 is ten overstaan van de notaris het testament van de moeder van klaagster verleden. Op 18 december 2002 is moeder van klaagster overleden.
Uitspraak
Met de kamer is het hof van oordeel dat er discrepantie bestaat tussen hetgeen klaagster enerzijds verwachtte van de notaris en anderzijds de bevoegdheden die hem ter beschikking stonden om zijn werkzaamheden te verrichten. Uit de beschikking van de kantonrechter te Groningen van 6 november 2001 blijkt dat slechts de boedelbeschrijving is opgedragen aan de notaris, doch niet dat de notaris is aangewezen als boedelnotaris. Daarnaast heeft de notaris nog drie andere afzonderlijk verstrekte opdrachten aanvaard van de erfgenamen, te weten het opstellen van de verklaring van erfrecht, het laten taxeren van de roerende goederen en het doen van successieaangifte. Het hof is van oordeel dat de notaris zich, met de aanvaarding en uitvoering van deze afzonderlijke opdrachten niet de hoedanigheid van boedelnotaris heeft verworven en ook niet als zodanig door klaagster beschouwd mag worden. Het hof neemt daarbij mee in aanmerking dat de notaris in zijn brief van 16 april 2002 aan klaagster en haar mede-erfgenamen hun in overweging heeft gegeven om hem aan te wijzen als notaris ter verdere afwikkeling van de nalatenschap, op welke suggestie de notaris geen positieve reactie heeft ontvangen. Het hof zal dan ook niet apart ingaan op de verwijten die klaagster de notaris maakt ter zake van onzorgvuldig handelen, voor zover deze kwesties betreffen waarover de notaris geen bevoegdheden had. Het komt het hof overigens wel voor dat de notaris, mede gezien de correspondentie van klaagster, meer inspanningen had kunnen leveren om haar duidelijk te maken dat hij geen boedelnotaris was. Het hof acht dit nalaten echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Met betrekking tot de taxatie van de roerende goederen en de door de notaris verzorgde successieaangifte – werkzaamheden die de notaris afzonderlijk zijn opgedragen door de erfgenamen – is het hof niet gebleken van onzorgvuldig handelen van de notaris. Dat de notaris partijdig heeft gehandeld ten aanzien van de taxatie is het hof niet gebleken. Ter zitting heeft de notaris met betrekking tot de aangifte voor het recht van successie gesteld dat klaagster hem had gezegd dat het geld voor de successierechten beschikbaar moest zijn zodra de aanslag zou zijn opgelegd. Klaagster heeft dit niet of onvoldoende weersproken en gesteld dat zij uiteindelijk tevreden is met het feit dat de successierechten zijn betaald. Het hof sluit zich voorts aan bij het oordeel van de kamer dat de notaris ministerieplicht had ten aanzien van het opstellen van het testament van de moeder van klaagster. De notaris behartigde in de nalatenschap van erflater de belangen van alle partijen, niet slechts die van klaagster. Bij het opstellen van het testament heeft de notaris slechts de wil van erflaatster in het testament neergelegd. Belangenbehartiging van klaagster was daarbij niet aan de orde en evenmin met de belangen van klaagster conflicterende belangenbehartiging van haar moeder. Er was voor de notaris dan ook geen gegronde reden aanwezig tot weigering van zijn ministerie bij het tot stand brengen van het testament van klaagsters moeder. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven. Het hof verwerpt het beroep.
9.2.174 Declaratiegeschil, partijadviseur, inzagerecht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 1 juli 2004, LJN AQ5369
Inhoud
Notaris meldt dat hij, indien er geen akkoord wordt bereikt over het aan hem als boedelnotaris verschuldigde honorarium, zijn werkzaamheden als zodanig zal stoppen en verder zal gaan als partijadviseur van mevrouw. De suggestie is daarmee gewekt dat de notaris verder op zou treden als belangenbehartiger van één van de betrokken erfgenamen. Klaagsters hebben geen recht hebben op inzage in of kopieën van correspondentie voor zover die afkomstig is van of gericht is aan anderen dan klaagsters en die een vertrouwelijk karakter heeft. Het niet maken van afspraken over honorering.
Feiten
Op 16 augustus 2001 is erflater overleden. Erflater heeft bij testament van 25 november 1985 over zijn nalatenschap beschikt. Tot zijn erfgenamen heeft erflater benoemd, tezamen en voor gelijke delen, zijn levenspartner en klaagsters, zijn dochters uit zijn door echtscheiding ontbonden huwelijk. Op verzoek van mevrouw, die door erflater tevens is benoemd tot uitvoerster van zijn testament, heeft de notaris de afwikkeling van de nalatenschap op zich genomen. Van deze opdracht zijn klaagsters bij brief van 24 augustus 2001 op de hoogte gebracht. In november 2001 hebben klaagsters een eigen juridisch adviseur ingeschakeld, te weten mr. B, notaris te B, om hen bij de verdere boedelafwikkeling te adviseren en vertegenwoordigen. Bij brief van 25 maart 2002 is de kwestie van de kosten van de boedelbehandeling aan de orde gesteld. Dit heeft een discussie op gang gebracht, die uiteindelijk niet tot overeenstemming over het honorarium van de notaris heeft geleid. De notaris heeft hieruit begin 2003 de conclusie getrokken dat hij niet langer als boedelnotaris kon optreden, hetgeen klaagster hebben opgevat als dienstweigering van de notaris.
Uitspraak
Het verwijt van klaagsters dat de notaris onvoldoende tempo en kwaliteit heeft geleverd met betrekking tot zijn werkzaamheden als boedelnotaris treft naar het oordeel van het hof geen doel. Met de kamer is het hof van oordeel dat de notaris bij de afwikkeling van een boedel afhankelijk is van derden en de medewerking van alle betrokkenen. Dit houdt onder meer in dat veelal niet alle informatie in één keer kan worden verstrekt. De notaris heeft met zijn verweerschrift een lange lijst van zijn verrichtte werkzaamheden overgelegd, waaruit genoegzaam blijkt dat hij zich in voldoende mate en in een voldoende tempo van zijn taak heeft gekweten. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat hij inadequaat heeft gehandeld. Het door de notaris bij klaagsters bij herhaling aandringen op het nemen van een beslissing omtrent het al dan niet aanvaarden van de nalatenschap ziet het hof niet als partijdigheid van de notaris. Deze dient er als boedelnotaris naar te streven dat zo spoedig als in redelijkheid mogelijk is duidelijkheid ontstaat over de vraag wie als erfgenamen tot de nalatenschap gerechtigd zijn. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond. Het hof is voorts van oordeel dat klaagsters geen recht hebben op inzage in of kopieën van correspondentie voor zover die afkomstig is van of gericht is aan anderen dan klaagsters en die een vertrouwelijk karakter heeft. Door de weigering om aan klaagsters op hun verzoek inzage in of kopieën van door de notaris als vertrouwelijk aangemerkte correspondentie tussen hem en mevrouw te verschaffen heeft de notaris zich niet partijdig opgesteld. Het hof acht ook dit klachtonderdeel ongegrond. Het verwijt van klaagsters dat de notaris zich partijdig heeft opgesteld door in de brief van 8 november 2002 aan mr. B in diens hoedanigheid van adviseur en belangenbehartiger van klaagsters te melden dat hij, indien er geen akkoord wordt bereikt over het aan hem als boedelnotaris verschuldigde honorarium, zijn werkzaamheden als zodanig zal stoppen en verder zal gaan als ‘partijnotaris’ (bedoeld is ‘partijadviseur’) van mevrouw, treft doel. Hoewel klaagsters zich lieten bijstaan door mr. B die hun belangen behartigde, is minstens de suggestie gewekt in deze brief dat de notaris verder op zou treden als belangenbehartiger van mevrouw. Hiermee werd de reeds bestaande vrees voor partijdigheid bij klaagsters bevestigd. Dat de notaris zijn excuses aangeboden heeft voor deze omissie doet daar niet aan af. Het hof acht dit klachtonderdeel dan ook gegrond. Ten aanzien van het klachtonderdeel dat de notaris zijn dienst zou weigeren door zijn werkzaamheden te staken oordeelt het hof als volgt. De notaris had reeds geruime tijd werkzaamheden verricht ten behoeve van klaagsters zonder dat er gesproken was over het honorarium. De notaris had er beter aan gedaan dit onderdeel bij de aanvang van zijn werkzaamheden te bespreken, zodat het voor klaagsters van meet af aan duidelijk was wat zij konden verwachten. Nu echter de overeenstemming dienaangaande is uitgebleven mocht de notaris zijn werkzaamheden staken. Hoewel het hof de handelwijze ten aanzien van zijn honorarium onzorgvuldig oordeelt, acht het hof deze handelwijze niet zodanig laakbaar dat het tot gegrondheid van dit klachtonderdeel zou moeten leiden. Het hof acht het klachtonderdeel ongegrond. De vraag ligt thans voor of de notaris voor zijn laakbaar handelen een maatregel dient te worden opgelegd. Het hof is van oordeel dat het handelen van de notaris niet dusdanig laakbaar is dat een maatregel gerechtvaardigd is. Het hof zal dan ook geen maatregel opleggen. Volgt gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel.
9.2.175 Verklaring van toedeling, fiscaal advisering, informatieplicht, boedelnotaris
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Utrecht 2 april 2004, NM 2005-3
Inhoud
Op de notaris rust niet de plicht om eigener beweging te adviseren tot een voor een erfgenaam uit fiscaal oogpunt gunstiger constructie, nu daarom door de testateur niet is gevraagd en de taak van de notaris een beperkte was.
Feiten
In 1992 heeft klager het garagebedrijf van zijn ouders voortgezet. Hij huurde het bedrijfspand van zijn moeder en kreeg een koopoptie. Wegens sanering van de bodem rustte er op het bedrijfsgebouw en de woning een kwalitatieve verplichting om in geval van overdracht voor 30 december 2002 aan Subat een bedrag van ongeveer ƒ 261.000,- te voldoen. De notaris heeft in 1996 een ouderlijke boedelverdeling voor de ouders gemaakt. In dat testament is onder meer ook een voorziening opgenomen voor het geval de langstlevende de nalatenschap verwerpt. De koopoptie wordt in het testament genoemd. In 1997 is er gesproken over overdracht van het woonhuis, maar omdat bleek dat de Subatclaim ook hierop rustte, is van die verkoop afgezien. Nadat moeder in 1997 is overleden, wordt aan de notaris gevraagd om door middel van een verklaring van toedeling de registergoederen op naam van vader te doen stellen. Alle kinderen tekenen een verklaring van berusting. In maart 2003 oefent klager zijn koopoptie uit. Hij wordt € 43.695,- aan overdrachtsbelasting verschuldigd. Klager verwijt de notaris dat deze tekort is geschoten in zijn zorgplicht jegens moeder en andere betrokken familie door tot een ouderlijke boedelverdeling te adviseren en te verzuimen om zodanige clausules op te nemen dat bij uitoefening van de in het testament vermelde koopoptie de heffing van overdrachtsbelasting zou worden voorkomen. Verder verwijt hij de notaris tekortschieten in zijn zorgplicht jegens de erfgenamen in het algemeen en hem, klager, in het bijzonder, door er niet op te attenderen dat in geval van berusting in het testament, klager overdrachtsbelasting zou moeten betalen. Hij had, aldus klager, op alternatieven moeten wijzen, zoals verwerping van de nalatenschap door vader. Hij heeft in feite noch klager, noch de ouders gewezen op mogelijkheden om overdrachtsbelasting te besparen. De notaris brengt hier tegen in dat de ouderlijke boedelverdeling een gebruikelijk testament was ‘er toe strekkende dat vader als langstlevende goed beschermd zou achterblijven overeenkomstig de wens van moeder’. Moeder heeft bij het maken van het testament niet ter sprake gebracht dat de zoon de bedrijfsruimte zo goedkoop mogelijk zou moeten verwerven en de notaris heeft dat dan ook niet eigener beweging ter sprake gebracht. Na moeders overlijden heeft de notaris de gebruikelijke handelingen verricht: hij heeft de kinderen een kopie van het testament met een verklaring van berusting gezonden. Verder dan het opmaken van een verklaring van toedeling strekte de hem gegeven opdracht niet, met name niet om de nalatenschap af te wikkelen. Klager heeft zich na moeders overlijden en voor het afgeven van de verklaring van toedeling niet tot hem om advies gewend. Nu het de kennelijke wens van moeder was dat vader als langstlevende goed verzorgd zou achterblijven, lag het ‘niet op zijn weg […] vader ongevraagd te adviseren de nalatenschap te verwerpen.’
Uitspraak
De Kamer overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de wil van moeder ten tijde van het opstellen van het testament gericht was op het beschermen van haar man tegen aanspraken van hun tien kinderen op hun erfdeel. Het is niet gesteld of gebleken dat moeder tegen de notaris de wens heeft geuit om bij het opstellen van het testament rekening te houden met de gevolgen van de uitoefening van de koopoptie. De notaris is, aldus de Kamer, niet tekortgeschoten in de zorg die hij jegens moeder behoorde te betrachten. Dat er alternatieven waren waarbij klager de eigendom van de bedrijfsruimte op een voor hem voordeliger wijze zou kunnen verkrijgen, kan daaraan naar het oordeel van de Kamer niet afdoen. Ook de wetenschap van de notaris omtrent de Subat-bepaling maakt dit niet anders. De tweede klacht wordt eveneens afgewezen. De betrokkenheid van de notaris was beperkt tot het toezenden van verklaringen van berusting aan de erfgenamen en het opstellen van bedoelde verklaring van toedeling. De notaris had geen opdracht de nalatenschap verder af te wikkelen, trad niet op als boedelnotaris en had derhalve een beperkte rol. De Kamer overweegt verder dat de bedoeling van de erflaatster gelet op de bewoordingen en bepalingen van het testament duidelijk was en als zodanig aan de notaris geen aanleiding behoefde te geven om de erfgenamen nader te informeren of te adviseren inzake de nalatenschap. Voorts heeft klager zelf naar aanleiding van het overlijden van zijn moeder en de ontvangst van het testament bij de verklaring van berusting geen contact opgenomen met de notaris om zich te laten informeren over de uitoefening van zijn koopoptie in relatie tot de afwikkeling van de nalatenschap. Naar het oordeel van de Kamer zou het te ver gaan om van de notaris te verlangen dat hij uit eigen beweging klager of de andere erfgenamen zou adviseren niet te berusten in het testament, dan wel zou adviseren de nalatenschap te verwerpen. Klacht ongegrond verklaard.
9.2.176 Boedelbehandeling, vermogensbeheer, zorgplicht
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht ’s-Gravenhage 19 mei 2004, nr. 03/41, NM 2004-11, zie ook in onderdeel 9.2.177, vgl. voor de uitspraak in hoger beroep onderdeel 9.2.186.
Inhoud
Bij de boedelbehandeling handelt de notaris onaanvaardbaar traag en geeft te laat en te weinig informatie aan de erfgenamen. Ondanks een moeilijke kantoorsituatie is de notaris, ook al was hij aldaar pas kort in functie, verantwoordelijk voor hetgeen op dat kantoor plaatsvindt.
Feiten
Op 4 juni 2002 overlijdt A. Bij zijn testament, verleden voor de voorganger van de notaris, heeft erflater gelegateerd aan zijn levensgezellin B, naast legaten aan anderen, een bedrag van ƒ 65.000,-, vrij van rechten en kosten, uit te keren binnen zes maanden na zijn overlijden, en voorts, niet vrij van rechten en kosten, af te geven binnen zes maanden na zijn overlijden het levenslang vruchtgebruik van de zuivere nalatenschap nadat daaruit als schulden zijn betaald alle kosten en rechten, door en bij zijn overlijden verschuldigd als successierechten, begrafeniskosten, kosten van boedelbereddering en dergelijke. Onder last van voornoemde legaten zijn twee instellingen tot erfgenaam benoemd. Eind december 2002 is een gedeelte van het geldlegaat aan B uitgekeerd en in januari 2003 het restant daarvan. Eind juli 2003 vraagt de notaris per brief aan B om vóór 17 september 2003 een bedrag van € 138.164,63 aan successierechten over te boeken naar zijn kantoor. Als B hiertegen bezwaar maakt, vraagt de notaris advies aan het Notarieel Juridisch Bureau. Het Bureau antwoordt dat het successierecht als schuld van de nalatenschap uit de nalatenschap kan worden betaald en adviseert tot afkoop door B van het recht van vruchtgebruik tegen betaling van de waarde daarvan. Daaruit kan B dan de successierechten betalen. Intussen was de waarde van het effectenvermogen dat tot de boedel behoorde sedert het overlijden ongeveer gehalveerd, zonder dat overleg met de erfgenamen over het wel of niet aanhouden daarvan had plaatsgevonden. Op 14 oktober 2003 vraagt de gemachtigde van B aan de notaris een overzicht van de sedert het overlijden van erflater gekweekte vruchten. De notaris deelt mede dat hij daarvan de successierechten heeft betaald, zodat hij minder effecten tegen lage koers behoefde te verkopen. B, die inmiddels € 50.000,- als voorschot op de afkoopsom dan wel de vruchten heeft ontvangen, klaagt over het gebrek aan informatie, de traagheid in de afwikkeling en het gevoerde beheer. Toen haar gemachtigde contact met de erfgenamen opnam inzake de afkoop van het vruchtgebruik, bleken zij 18 maanden na het overlijden van erflater daarvan nog steeds niets te weten, terwijl wel namens hen de successieaangifte was gedaan. De notaris meende dat zijn voorganger en diens kandidaat de boedelbehandeling tijdens zijn vakantie ter hand hadden genomen en de erfgenamen en legatarissen hadden geïnformeerd.
Uitspraak
De Kamer overweegt dat de notaris na terugkeer van vakantie had behoren te vragen naar de lopende zaken op het kantoor. Hoewel de waardevermindering van de effecten de notaris op zich niet kan worden tegengeworpen, nu deze vermindering vooral door marktfactoren is bepaald, is het wel zo dat door het niet inlichten van de erfgenamen toetsing van het beheer, ook al was de notaris daarin vrij, niet heeft kunnen plaatsvinden, hetgeen de notaris kwetsbaar heeft gemaakt voor het verwijt achteraf dat hij het vermogen niet naar behoren heeft beheerd. De Kamer is voorts van oordeel dat de notaris onzorgvuldig is opgetreden door geen verantwoording af te leggen inzake het beheer van de nalatenschap en door de gekweekte vruchten, die aan B toekwamen en niet aan de nalatenschap, aan te wenden voor betaling van het door B verschuldigde successierecht.
9.2.177 Geldigheid making, verboden begunstiging, onderzoeksplicht, kandidaat-notaris tevens executeur
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht ’s-Gravenhage 19 mei 2004, nr. 04/03, NM 2004-11, zie ook in onderdeel 9.2.176, vgl. voor de uitspraak in hoger beroep onderdeel 9.2.186.
Inhoud
Een kandidaat-notaris dient in zijn hoedanigheid van executeur de woning van de overledene aan een grondig onderzoek te onderwerpen. Bij het concipiëren van een testament ziet de kandidaat-notaris art. 4:958 lid 2 (oud) over het hoofd. De notaris passeert het testament ondanks zijn twijfel over de geldigheid van de uiterste wilsbeschikking. De notaris had van het bestaan van deze wetsbepaling op de hoogte moeten zijn, had althans in dit geval waarin hij zelf – naar eigen zeggen – al een vermoeden had dat ook dit alternatief niet tot de wettelijk toegestane mogelijkheden behoorde, niet mogen vertrouwen op een onderzoek door de kandidaat-notaris. Het had op de weg van de notaris gelegen daar zelf een onderzoek naar in te stellen, zeker nu bij de notaris al twijfel was gerezen.
Feiten
Op 3 december 2001 overlijdt erflaatster A, die bij testament, verleden op 3 september 2001 voor de notaris, haar uiterste wilsbeschikkingen heeft gewijzigd. Kort daarvoor heeft A met de kandidaat-notaris over die wijziging gesproken. A wilde haar woonhuis en enige inboedelgoederen aan haar huisarts legateren. De kandidaat-notaris wees A er op dat een legaat aan haar huisarts (naar de toen geldende wet) nietig was. Omdat A volhardde in haar wens en volgens de kandidaat-notaris niet getwijfeld behoefde te worden aan haar bekwaamheid om te testeren, heeft de kandidaat-notaris een legaat aan de echtgenote en kinderen van de huisarts in het testament opgenomen. Hij was kennelijk niet op de hoogte dat voor de beschikking aan een tussenbeiden komende persoon hetzelfde gold. De kandidaat-notaris werd bij het testament tot executeur benoemd. Na het overlijden van A heeft hij haar woonhuis bezocht. Daarbij heeft hij niet gezien dat er zich een kluis in het huis bevond en kennelijk ook geen voldoende aandacht aan de daar berustende bescheiden gegeven. Anders had hij uit het later gevonden vrijwaringsbewijs, gedateerd 22 augustus 2001, kunnen opmaken dat mogelijk een auto tot de nalatenschap behoorde.
Uitspraak
De kamer oordeelt dat de kandidaat-notaris in zijn hoedanigheid van executeur de woning van de overledene aan een grondig onderzoek had dienen te onderwerpen. Als hij voorts de daar aanwezige bescheiden zorgvuldig had bekeken, zou hij zeker op het vrijwaringsbewijs van de auto zijn gestuit. Gelet op de datum waarop dit formulier was gesteld, zou dit vraagtekens bij de kandidaat-notaris hebben moeten oproepen (daargelaten of het onderzoek zelf naar de auto wel tot zijn taak als executeur behoorde). De Kamer beslist aan de kandidaat-notaris de maatregel van een tijdelijke ontzegging van de waarnemingsbevoegdheid op te leggen. Met betrekking tot de notaris die het gemelde testament passeerde, overweegt de Kamer dat de notaris niet zelf heeft uitgezocht of het mogelijk was om de echtgenote en de kinderen van de huisarts die de overledene tijdens haar ziekte bediende, als materieel begunstigde in het testament op te nemen, maar de kandidaat-notaris heeft verzocht een en ander uit te zoeken. Vervolgens heeft hij – er op vertrouwend dat de kandidaat-notaris zijn nazoekwerk zorgvuldig had verricht – op de mededeling van de kandidaat-notaris vertrouwd dat er geen belemmering was voor het opnemen van het bewuste legaat in het testament. De Kamer oordeelt dat de notaris van het bestaan van deze wetsbepaling op de hoogte had moeten zijn, althans in dit geval waarin hij zelf – naar eigen zeggen – al een vermoeden had dat ook dit alternatief niet tot de wettelijk toegestane mogelijkheden behoorde, niet had mogen vertrouwen op een onderzoek door de kandidaat-notaris. Het had op de weg van de notaris gelegen daar zelf een onderzoek naar in te stellen, zeker nu bij de notaris al twijfel was gerezen. De Kamer legt aan de notaris de maatregel van berisping op.
9.2.178 Onpartijdigheid kamer, Informatieplicht, zuivere aanvaarding, inventarisatie inboedel
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 9 juni 2005, LJN AT8670
Inhoud
Het enkele feit dat de notarisleden van de kamer de notaris als zodanig kennen, is onvoldoende om tot de gevolgtrekking te komen dat te hunnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de onpartijdigheid van die leden schade zou kunnen leiden. Ook al omdat de notaris klager had geadviseerd de nalatenschap beneficiair te aanvaarden had de notaris niet mogen volstaan met het vermelden van de zuivere aanvaarding in de verklaring van erfrecht, doch had hij klager hierover eerst moeten raadplegen.
Feiten
Klagers moeder, mevrouw A.M. (hierna: erflaatster), is op 21 april 2003 overleden. Blijkens het testament d.d. 27 februari 2003 van erflaatster is de notaris benoemd tot executeur-testamentair; volgens dit testament is klager benoemd tot enig erfgenaam. Bij brief van 16 juni 2003 heeft de notaris klager medegedeeld dat hij enig erfgenaam is; voorts heeft de notaris in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair klager verzocht hem schriftelijk aan te geven of hij de nalatenschap wil aanvaarden of verwerpen, waarbij een korte toelichting op de diverse keuzemogelijkheden en de gevolgen daarvan is gegeven; in deze brief heeft de notaris voorts klager verzocht hem de bescheiden van erflaatster te overhandigen, opdat een boedelbeschrijving kan worden opgemaakt. Een kopie van deze brief heeft de notaris aan de beide zusters van klager, mevrouw N.M. en mevrouw E.L., gezonden. Op 14 juli 2003 heeft de notaris de woning van erflaatster bezocht voor het opmaken van een boedelbeschrijving; deze woning – die aanvankelijk door klager met zijn moeder samen werd bewoond – wordt thans nog door klager bewoond. Bij brief van 17 juli 2003 heeft de notaris aan klager zijn handelen met betrekking tot de boedelbeschrijving uiteengezet. Bij deze brief is het door hem opgestelde overzicht van de op 14 juli 2003 aangetroffen zaken gevoegd. In dezelfde brief heeft de notaris klager laten weten dat hem gebleken is dat klager zich als erfgenaam heeft gedragen, onder meer door het doen overschrijven van de auto van erflaatster bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer op zijn naam, door het wijzigen van de tenaamstelling van de inboedelverzekering, en door het doen van mededelingen aan agenten van Politiebureau Overbosch. De notaris heeft verder in de brief van 17 juli 2003 klager medegedeeld dat hem is gebleken dat klager zich als erfgenaam heeft gedragen door het verrichten voor voornoemde handelingen, dat het gevolg is dat klager daarmee de nalatenschap van erflaatster zuiver heeft aanvaard en dat dit inhoudt dat klager recht heeft op de baten van de nalatenschap, maar ook dat hij met zijn privévermogen aansprakelijk is voor eventuele schulden voor zover deze de baten overtreffen. In zijn brief van 21 juli 2003 berichtte de notaris klager dat wanneer met de gegevens die de notaris ter beschikking staan een staat van baten en lasten wordt opgemaakt, er een tekort is aan liquide middelen. Uit deze liquide middelen zouden de schulden aan ieder van de kinderen uit overbedeling moeten worden voldaan. Vermeld is verder dat bij gebrek aan die liquide middelen de goederen uit de nalatenschap, voornamelijk bestaande uit de woning en de inboedel, dienen te worden verkocht. Bij brief van 26 augustus 2003 heeft de raadsman van klager de notaris bericht dat klager geen vertrouwen meer heeft in de notaris en daarom wenst dat deze wordt ontslagen als executeur-testamentair. De notaris heeft klager bij brief van 28 augustus 2003 bericht zijn ontslag als executeur-testamentair te aanvaarden.
Uitspraak
7. De beoordeling
7.1. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken in eerste aanleg. Deze bezwaren van klager behoeven echter geen nadere bespreking, omdat deze door hem gestelde tekortkomingen ten gevolge van de behandeling in hoger beroep zijn hersteld. Gelet op de stellingen van de notaris voegt het hof daar nog aan toe dat het enkele feit dat de notarisleden van de kamer de notaris als zodanig kennen, onvoldoende is om tot de gevolgtrekking te komen dat te hunnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de onpartijdigheid van die leden schade zou kunnen leiden.
7.2. Wat betreft het eerste klachtonderdeel, waarin klager stelt te laat en onvoldoende te zijn geïnformeerd over de keuzemogelijkheden die hij had bij de aanvaarding van de nalatenschap van zijn moeder overweegt het hof als volgt. Zoals de kamer reeds vaststelde zijn klager en notaris verdeeld over de vraag of er op 13 mei 2003 een eerste bespreking tussen hen heeft plaatsgevonden. Alhoewel klager ontkent dat deze bespreking heeft plaatsgevonden verklaart de notaris stellig dat deze bespreking wèl heeft plaatsgevonden. De verklaring van de notaris wordt ondersteund door de schriftelijke verklaring van zijn medewerker [B] van 17 maart 2004 en door de in hoger beroep overgelegde gespreksaantekeningen van de notaris. Het hof acht het aannemelijk dat het gesprek op 13 mei 2003 heeft plaatsgevonden. Wat hier ook van zij, ter zitting in hoger beroep is in ieder geval komen vast te staan, gezien de aldaar door klager afgelegde verklaring, dat tijdens de bespreking die klager met de notaris heeft gevoerd op 25 juni 2003, waarbij aan klager formulieren zijn overhandigd, de notaris klager heeft geadviseerd beneficiair te aanvaarden. Voor het hof staat dan ook vast dat klager tijdig en voldoende is geïnformeerd door de notaris over de mogelijke wijzen van aanvaarding. Het hof acht dit onderdeel van de klacht ongegrond.
7.3. Het tweede klachtonderdeel richt zich op de gang van zaken tijdens de inventarisatie van de boedel bij klager thuis. Alhoewel het hof het zeker niet gebruikelijk acht dat bij een dergelijke inventarisatie beschadigingen optreden kan dat toch voorkomen, zeker als sprake is, zoals de notaris onweersproken heeft gesteld, van kamers waar het onmogelijk was om een voet voor de ander te zetten. De notaris stelt ten aanzien van de beschadigingen te hebben aangeboden deze schade te vergoeden. Het hof acht dit een normale gang van zaken en heeft geen redenen om aan dit aanbod van de notaris te twijfelen. Wat betreft het meenemen van sieraden uit de secretaire van klagers moeder door de notaris oordeelt het hof dat het verstrekken van een reçu hier ten onrechte achterwege is gebleven. Ter zitting is namens de notaris gesteld dat het maken van een foto op het kantoor van de notaris en het vervolgens onmiddellijk retourneren van de goederen aan klager gebruikelijk is en eenzelfde waarde zou kunnen hebben als het verstrekken van een reçu. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is, aangezien de goederen op het moment dat de foto’s worden gemaakt reeds uit de macht van de oorspronkelijke bezitter zijn, en verklaart dit onderdeel van de klacht gegrond.
7.4. Zoals ook de kamer reeds heeft vastgesteld blijkt uit de overgelegde stukken niet of klager dan wel de notaris een juiste versie geeft van het gebrek aan tact en medemenselijkheid dat de notaris ten toon zou hebben gespreid. Het hof acht dit onderdeel van de klacht dan ook ongegrond.
7.5. Het vierde onderdeel van de klacht betreft de conclusie die de notaris heeft getrokken met betrekking tot de zuivere aanvaarding van de erfenis en die hij vervolgens in de verklaring van erfrecht heeft opgenomen. De notaris is tot deze conclusie gekomen op grond van het verrichten van handelingen door klager, nog voordat de notaris met zijn werk als executeur was begonnen. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de genoemde handelingen deze conclusie niet zonder meer, mede gelet op de toelichting die klager heeft gegeven omtrent de gang van zaken bij de ABN AMRO Bank NV, de kentekenregistratie van de auto van erflaatster en de verzekeringen. Ook al omdat de notaris klager had geadviseerd de nalatenschap beneficiair te aanvaarden had de notaris niet mogen volstaan met het vermelden van de zuivere aanvaarding in de verklaring van erfrecht, doch had hij klager hierover eerst moeten raadplegen. Het hof oordeelt dat dit onderdeel van de klacht gegrond is.
7.6. Voor zover het klachtonderdeel zoals genoemd onder 5.5. ziet op de hoogte van declaratie van de notaris is het hof van oordeel dat ingevolge artikel 55, tweede lid, van de Wet op het notarisambt een dergelijk geschil door de meest gerede partij aan de voorzitter van het bestuur van de desbetreffende ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie kan worden voorgelegd. De ringvoorzitter toetst volledig. Tegen de beslissing van de voorzitter staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak bij de Raad van State. Het hof kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een dergelijk geschil slechts marginaal toetsen. Gezien de door de notaris verrichte werkzaamheden en de daarmee gemoeide tijd is het hof van oordeel dat het bedrag van € 6.503,12 niet excessief hoog is. Het hof is van oordeel dat dit onderdeel van de klacht, voor zover ontvankelijk, ongegrond is.
7.7. Het bovenvermelde is redengevend voor het oordeel dat de notaris in voege als voormeld bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden onzorgvuldig heeft gehandeld en dat deze tekortkoming dusdanig verwijtbaar is dat een maatregel op zijn plaats is. Het hof zal de beslissing van de kamer vernietigen, behoudens de vaststelling van de feiten en de klacht deels gegrond en deels ongegrond verklaren onder oplegging van de maatregel van waarschuwing aan de notaris.
9.2.179 Tekst testament, zorgvuldigheid, fiscale advisering, rentevergoeding, executeursloon
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 22 juli 2004, LJN AQ5829
Inhoud
De kamer is van oordeel dat de notaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld in de afhandeling van een nalatenschap. Het hof verwerpt het beroep van klager.
Feiten
De vader van klager is overleden op 2 september 2001. Erflater heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Als erfgenamen heeft hij benoemd zijn tweede echtgenote, mevrouw– verder de weduwe –, en zijn twee zoons, waaronder klager. Klager is benoemd tot executeur-testamentair. De notaris was boedelnotaris. Het testament is door de notaris opgemaakt en op 27 november 2000 door hem gepasseerd. Het testament is een aanpassing op een in 1993 verleden testament, in welk testament de erven ieder voor één derde van de nalatenschap zijn benoemd. Aan de weduwe was het vruchtgebruik van de woning met inboedel gelegateerd. De aanpassing houdt in dat bij het einde van het vruchtgebruik anders dan door overlijden van de weduwe, het woonhuis diende te worden verkocht en de daaruit vrijkomende verkoopsom aan de erven diende te worden uitgekeerd in de verhouding 14% aan de weduwe en 43% aan ieder van de kinderen. Verder werd een bepaling opgenomen dat na overlijden van de weduwe haar erfdeel aan de kinderen van erflater zou worden uitgekeerd. Vanwege verschillen van mening tussen de erven omtrent de afwikkeling van de nalatenschap heeft de weduwe de notaris verzocht te bemiddelen. Op 24 juli 2002 heeft op het kantoor van de notaris een bespreking ter zake plaatsgevonden met de erfgenamen. Tijdens de bespreking is door de erfgenamen besloten geen uitvoering te geven aan het testament en de nalatenschap te verdelen overeenkomstig het ab-intestaat erfrecht. Bij brief van 19 september 2002 heeft de notaris aan ieder der deelgenoten de ontwerp verdelingsakte toegezonden. Bij brief van 23 oktober 2002 heeft de notaris de erven meegedeeld dat hij niet langer als boedelnotaris kon functioneren en het dossier zou sluiten, een en ander naar aanleiding van de inhoud van de brief van klager aan de notaris van 14 oktober 2002 als reactie op het ontwerp verdelingsakte. Vanwege de tussenkomst van de weduwe heeft de notaris de betreffende werkzaamheden voltooid en is tenslotte de akte van verdeling getekend.
Uitspraak
De kamer oordeelt dat het eerste klachtonderdeel dat het testament niet duidelijk is en juridisch slecht geformuleerd, niet gegrond. Mogelijk vereist het testament vanwege de aanpassingen op een eerder testament aandachtiger lezing, maar niet valt in te zien dat de wensen van erflater door de notaris juridisch onduidelijk dan wel beneden de maat zijn geformuleerd. De stelling van klager dat het de wens was van erflater de zoons per sterfdatum een onmiddellijk uitkeerbare geldsom na te laten, wordt door het testament niet ondersteund. De notaris kan er in elk geval geen enkel verwijt van worden gemaakt dat erflater een en ander niet in het testament heeft laten vastleggen. Tegenover de ontkenning van de notaris dat de taken van klager als executeur-testamentair niet met hem zijn besproken, is de desbetreffende stelling van klager onvoldoende aannemelijk geworden. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond. Ook is niet gebleken dat de notaris het toesturen van de concept verdelingsakte doelbewust ten nadele van klager heeft vertraagd. Naar zeggen van de notaris heeft hij de laatste – voor de akte relevante – stukken op 13 september 2002 ontvangen. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat de notaris laksheid kan worden verweten. Wat het klachtonderdeel ten aanzien van het executeursloon betreft, is op geen enkele wijze gebleken dat de notaris klager daarover onjuist heeft ingelicht of hem toekomend executeursloon heeft onthouden. Nu klager had afgezien van het loon was de notaris niet gehouden het aanvankelijke standpunt van klager op te nemen in de akte. Ook dit onderdeel kan daarom niet slagen. Klager is van mening dat de notaris wat de belastingadviezen betreft de afwikkeling van de nalatenschap in zijn nadeel heeft willen beïnvloeden. Het komt de kamer juist voor dat de notaris gezien zijn twijfel over de berekening van voormeld fiscale voordeel, heeft aangeraden – zoals hij heeft verklaard – hierover een belastingadviseur te raadplegen. Aannemelijk is zijn betoog dat hij zulks heeft gedaan tijdens de bijeenkomst op 24 juli 2002. Deze bijeenkomst was langdurig van aard en had de strekking geschilpunten op te lossen. Er is geen grond om aan te nemen dat de notaris daar achteraf met buitensluiting van klager met de weduwe contact over heeft opgenomen. Ten aanzien van de rente over de depositorekening heeft de notaris verklaard dat er omtrent de over deze rente gekweekte rente geen afspraken waren gemaakt. Bij de berekening daarvan is hij is uitgegaan van de gegevens die hem ter zake waren verstrekt. Dit uitgangspunt komt de kamer juist voor. Niet valt in te zien dat de notaris in dat opzicht manipulatief dan wel anderszins laakbaar heeft gehandeld. Nu ook overigens niet is gebleken dat de notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap onzorgvuldig, vertragend dan wel partijdig is opgetreden, wordt de klacht in al haar onderdelen als ongegrond afgewezen. Het hof stelt vooreerst vast dat, in tegenstelling tot hetgeen klager stelt, niet is gebleken dat erflaters testament inconsistenties bevatte. Weliswaar betreft het een ingewikkelde regeling, doch geen onduidelijke regeling. De stelling van klager dat erflater aan zijn kinderen een onmiddellijk uitkeerbare som heeft nagelaten wordt niet door het testament ondersteund en kan de notaris dan ook niet worden tegengeworpen. Het hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
9.2.180 Slordige afwikkeling nalatenschap, rentevergoeding
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 15 juli 2004, LJN AQ5372
Inhoud
Het hof is van oordeel dat de notaris – in de afhandeling van een nalatenschap – op enkele punten slordig heeft gehandeld.
Feiten
Op 24 september 2000 is erflaatster overleden. Klaagster is de dochter van de echtgenoot van erflaatster uit een eerder huwelijk. De echtgenoot van erflaatster is vooroverleden. Bij testament heeft erflaatster haar vijf kinderen en klaagster tot erfgenamen benoemd. De notaris is boedelnotaris. Op 29 november 2000 heeft ten overstaan van notaris mr R.D. Bos te Amsterdam het transport plaatsgevonden van de tot de boedel behorende onroerende zaak aan de Keizersgracht 470 te Amsterdam. De klachten betreffen de wijze waarop de notaris vervolgens het transport financieel en juridisch heeft afgehandeld.
Uitspraak
6.1. Het tegen de notaris gerichte klachtonderdeel met betrekking tot de nota van afrekening inzake de huuropbrengst is ongegrond. Deze nota van afrekening is immers opgesteld door notaris mr. R.D. Bos met betrekking tot een ten overstaan van die notaris verleden akte.
6.2. Klaagster richt verder in de onderhavige zaak een groot aantal verwijten aan het adres van de notaris voor wat betreft de afwikkeling van de nalatenschap van A. Westerdijk-van Heel. De klachtonderdelen betreffen veelal de renteberekeningen dan wel het rentepercentage met betrekking tot de opbrengst ad ƒ 2.336.034,32 van de verkoop van het pand aan de Keizersgracht. Het betoog van klaagster dat de rente berekend dient te worden vanaf 29 november 2000 in plaats vanaf 1 december 2000, zal het hof niet volgen. Naar zeggen van de notaris is de koopsom pas op 1 december 2000 op zijn rekening bijgeschreven, zodat op die datum de rente is gaan lopen. Het hof acht dit klacht onderdeel ongegrond.
6.3. Het verwijt van klaagster dat de woning aan de Schoterlandseweg 50 te Nieuwehorn, foutief op de successieaangifte is vermeld, faalt. Het betreft hier een concept-successieaangifte, waardoor de mogelijkheid tot herstel van een eventuele omissie aanwezig is. Hoewel het hof dit klachtonderdeel ongegrond acht, is het hof van oordeel dat deze handelwijze van de notaris niettemin als slordig dient te worden aangemerkt.
6.4. Het hof zal daarentegen klaagster wel volgen in de klacht dat de notaris het geldbedrag eerder dan 28 december 2000 op een rentedragende deposito rekening had moeten storten. Het verweer van de notaris dat hij nog betalingen van deze rekening diende te verrichten doet daaraan niet af. Het hof acht dit klachtonderdeel gegrond.
6.5. Voor zover klaagster klaagt over het niet tijdig verlengen van de depositorekening vanaf 28 mei 2001 is het hof van oordeel dat dit klachtonderdeel terecht is voorgesteld. Hoewel de notaris deze gang van zaken betreurt laat deze handelwijze onverlet dat het hof ook dit klachtonderdeel gegrond acht.
6.6. Dit geldt echter niet voor wat betreft het – naar de mening van klaagster – willekeurige berekenen van het rentepercentage van de door de notaris voorgestelde rentevergoeding. Het hof acht een dergelijke renteberekening redelijk. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
6.7. Eveneens ongegrond is het klachtonderdeel dat ziet op het zonder mededeling vooraf in rekening brengen van administratiekosten; waar ervan moet worden uitgegaan dat de notaris deze informatie niet opzettelijk heeft achtergehouden acht het hof dergelijk handelen wel slordig, doch niet tuchtrechtelijk laakbaar.
6.8. Tenslotte is het hof van oordeel dat het klachtonderdeel met betrekking tot de rekenfout in zijn declaratie wederom een voorbeeld is van de slordige werkwijze van de notaris. Dat de notaris de fout erkend heeft doet daar niet aan af. Het hof acht ook dit klachtonderdeel gegrond.
6.9. De vraag ligt thans voor of de notaris voor zijn laakbaar handelen een maatregel dient te worden opgelegd. Het hof is van oordeel, nu de notaris heeft verklaard de onjuistheid van zijn handelen te betreuren en er alles aan gedaan heeft – voor zover mogelijk – om zijn slordigheden te herstellen, dat een maatregel niet op zijn plaats is. Het hof zal dan ook geen maatregel opleggen.
9.2.181 Professioneel optreden, emoties, miscommunicatie
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 7 oktober 2004, LJN AR3588
Inhoud
Naar het oordeel van het hof behoort de professionaliteit van een (kandidaat-)notaris met zich te brengen dat hij zich binnen de mate van het mogelijke dienstbaar opstelt jegens zijn cliënten. Daartoe behoort in elk geval dat de (kandidaat-)notaris zijn emoties zodanig in bedwang weet te houden dat zijn beroepsmatig functioneren door zijn uitingen niet wordt gehinderd. De verklaringen van de kandidaat-notaris omtrent zijn eigen gedrag, gelezen in samenhang met de stellingen klagers daarover, leiden het hof tot de conclusie dat de kandidaat-notaris met zijn optreden daarbij verder is gegaan dan oirbaar moet worden geacht. In aanmerking wordt daarbij genomen de communicatie ook van de zijde van klagers als zeer moeizaam kan worden omschreven.
Feiten
Op 28 februari 2001 is de moeder van klaagster, [naam], overleden; haar erfgenamen zijn klaagster en haar broer, [naam]. De notaris en de kandidaat-notaris zijn betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw [naam]. Bij schrijven van 19 maart 2001 van mevr. mr. [naam] (kandidaat-notaris ten kantore van de notaris en de kandidaat-notaris) wordt aan klaagster onder meer verzocht om contact op te nemen met het notariskantoor. Bij schrijven van de kandidaat-notaris van 14 mei 2001 aan ieder van de erfgenamen, wordt o.a. verzocht een bijgesloten en te ondertekenen boedelvolmacht te retourneren; voorts is bijgevoegd een overzicht, waarin is opgenomen het vermogen per de sterfdag en de wijzigingen tot dan toe, alsmede de verdelingen. Vervolgens zijn er correspondentie en mondelinge contacten tussen klagers en de kandidaat-notaris gevolgd, met onderlinge onenigheid over te tekenen verklaringen en inzage in stukken. Bij schrijven van de kandidaat-notaris van 8 januari 2003 aan ieder van de erfgenamen, wordt o.a. het ontwerp van de akte van verdeling met het daarbij behorende overzicht toegezonden. Vorenbedoelde ook aan klaagster gezonden correspondentie van de kandidaat-notaris heeft bij klaagster nieuwe vragen opgeroepen, er uiteindelijk toe leidend dat de nalatenschap thans nog niet is afgewikkeld. Klagers verwijten de notaris en de kandidaat-notaris dat zij bij de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder van klaagster sub 2, [naam], overleden op 28 februari 2001, verder te noemen erflaatster, onvoldoende zorg en onvoldoende onpartijdigheid hebben betracht. Klagers verwijten de kandidaat-notaris in het bijzonder dat zij, toen zij op zijn kantoor kwamen, door hem zonder reden zijn weggestuurd. Daarbij komt dat hij tegen hen heeft geschreeuwd, getierd en beledigend jegens klagers is opgetreden. Voorts heeft de kandidaat-notaris zich tegenover klagers niet onpartijdig opgesteld, nu de kandidaat-notaris aan de hand van bankrekeningafschriften van erflaatster heeft geoordeeld dat de schenkingslijst zoals overhandigd door de zoon van erflaatster, verder te noemen [naam], correct is opgesteld. Klagers zijn van mening dat deze lijst niet correct is en zij zijn daarom niet overgegaan tot ondertekening van de boedelvolmacht. Daarbij komt dat zij deze papieren niet mochten inzien. De kandidaat-notaris heeft klagers onheus bejegend en door het intimiderende gedrag van de kandidaat-notaris voelen zij zich niet veilig. De notaris wordt verweten dat hij de klacht gericht tegen de kandidaat-notaris heeft gebagatelliseerd. De notaris heeft weliswaar gesteld dat er een fout is gemaakt, maar heeft daaromtrent geen helderheid verschaft. Hij heeft klaagster sub 2 beledigd en gemeend de kandidaat-notaris de hand boven het hoofd te moeten houden, daarbij opmerkend dat de kandidaat-notaris een goede kandidaat-notaris is en hijzelf deel uit maakt van de kamer van toezicht te Groningen. De notaris en de kandidaat-notaris betwisten de stellingen van klagers en verweren zich als volgt. De notaris en de kandidaat-notaris zijn van mening dat zij niet te kort zijn geschoten in de wijze waarop zij de nalatenschap van erflaatster behandeld hebben, maar dat een verstoorde familierelatie ten grondslag ligt aan het ongenoegen van klagers. Klagers trachten de frustraties die voortvloeien uit de verstoorde verhouding af te wentelen op het notariskantoor. In de diverse gesprekken hebben de notaris en de kandidaat-notaris begrip getoond voor de situatie van klaagster sub 2. Steeds weer is geprobeerd om klagers uitleg te verschaffen over de vragen die zij hadden. Daarbij is het geduld van de kandidaat-notaris op een uitzonderlijke manier op de proef gesteld. Het bleek niet mogelijk om met klaagster sub 2 op een verstandige manier te communiceren. De notaris en de kandidaat-notaris voelen zich door klagers onheus bejegend.
Uitspraak
4. Beoordeling van de bestreden beslissing Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer, met uitzondering van de vaststelling van de feiten, en zal deze beslissing derhalve vernietigen. (…)
7. De beoordeling
7.1. Het hof is – met de kamer van toezicht – van oordeel dat er sprake is geweest miscommunicatie tussen klagers enerzijds en de notaris en/of de kandidaat-notaris anderzijds bij de afwikkeling van de nalatenschap.
7.2. Het hof zal eerst de klachten behandelen die jegens de kandidaat-notaris zijn aangevoerd.
7.3. De kandidaat-notaris heeft op het klachtonderdeel waarin hem wordt verweten dat hij ondanks een daartoe strekkend verzoek van klaagster sub 2 – geen stukken ter inzage heeft gegeven aan klaagster sub 2, te kennen gegeven dat hij ten tijde van dat verzoek meende dat het om de akte ging waarin klaagster sub 2 en haar broer verklaarden niets meer van elkaar te vorderen te hebben. De kandidaat-notaris heeft bij de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard niet te weten wat klaagster sub 2 nu precies bedoelde met de door haar gewenste inzage van ‘de papieren’. Naar het oordeel van het hof leidt het vorenstaande tot de gevolgtrekking dat de kandidaat-notaris niet voldoende passend heeft gereageerd op het verzoek van klaagster sub 2 tot inzage. Mocht de kandidaat-notaris niet geweten hebben van welke ‘papieren’ hem inzage is verzocht, dan had het op zijn weg gelegen zich er van te vergewissen om welke ‘papieren’ het dan wel zou moeten gaan. Nu is gebleken dat de kandidaat-notaris niet in overeenstemming met deze voor hem geldende uitgangspunten heeft gehandeld, is dit klachtonderdeel in zoverre gegrond.
7.4. Voorts is uit de door klagers aangevoerde feiten en omstandigheden het hof niet gebleken dat de kandidaat-notaris zich onvoldoende onpartijdig heeft gedragen bij de behandeling van de nalatenschap. Het enkele doorgeven van de stellingen van klaagsters broer aan klaagster sub 2 is daarvoor onvoldoende. Uit het feit dat de kandidaat-notaris aan de hand van de bankafschriften heeft vastgesteld dat er met betrekking tot de gestelde schenkingen aan klaagsters broer, zich geen onregelmatigheden hebben voorgedaan – met welke conclusie klagers het niet eens zijn – blijkt op zich evenmin van een onvoldoende onpartijdig gedrag van de kandidaat-notaris jegens klagers. Het klachtonderdeel met betrekking tot de onvoldoende onpartijdigheid is mitsdien ongegrond.
7.5. De kandidaat-notaris heeft blijkens het proces-verbaal in eerste aanleg van 5 november 2003 verklaard klagers op enig moment het bevel te hebben gegeven het kantoor te verlaten en daaraan toegevoegd dat die wegzending inderdaad wel heftig was. Ook heeft hij verklaard met stemverheffing tegen klagers te hebben gesproken. Naar het oordeel van het hof behoort de professionaliteit van een (kandidaat-)notaris met zich te brengen dat hij zich binnen de mate van het mogelijke dienstbaar opstelt jegens zijn cliënten. Daartoe behoort in elk geval dat de (kandidaat-)notaris zijn emoties zodanig in bedwang weet te houden dat zijn beroepsmatig functioneren door zijn uitingen niet wordt gehinderd. De verklaringen van de kandidaat-notaris omtrent zijn eigen gedrag, gelezen in samenhang met de stellingen klagers daarover, leiden het hof tot de conclusie dat de kandidaat-notaris met zijn optreden jegens klaagster sub 2 daarbij verder is gegaan dan oirbaar moet worden geacht.
7.6. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het opleggen van een maatregel aan de kandidaat-notaris in de rede ligt. Het hof neemt evenwel in aanmerking dat, gelet op de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, de communicatie ook van de zijde van klagers als zeer moeizaam kan worden omschreven. Derhalve acht het hof de klachten tegen de kandidaat-notaris gegrond, maar zal het hem – alles afwegende – geen maatregel opleggen.
7.7. Ten aanzien van de klacht gericht tegen de notaris is het hof van oordeel dat deze ongegrond is. Weliswaar is de notaris verantwoordelijk voor de gehele gang van zaken te zijnen kantore, maar, gelet op de eigen tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van de kandidaat-notaris, diens jarenlange ervaring en diens zelfstandige positie ten kantore van de notaris en bij de behandeling van de boedel, kan niet worden vastgesteld dat de notaris in zijn handelen met het oog op die genoemde gang van zaken in dit geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit laat evenwel onverlet dat de rol van de notaris uiteindelijk weinig oplossend gericht is geweest en dat hij niet altijd even tactvol heeft gereageerd op klagers, onder meer met zijn opmerking betreffende zijn lidmaatschap van de kamer van toezicht.
9.2.182 Notaris als executeur, ontslag executeur, volmachtverlening door executeur, informatieplicht, belangenbehartiging, zorgvuldigheid, beantwoording brieven
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 8 december 2005, LJN AU8187
Inhoud
De regels van het maatschappelijk verkeer brengen met zich dat een notaris niet altijd en uitsluitend kan volstaan met een telefonische beantwoording van geschreven brieven. Het is niet onzorgvuldig als de notaris als executeur een volmacht heeft afgegeven aan één van de erfgenamen. De notaris had reeds na de terechtzitting waarop tussen partijen afspraken zijn gemaakt actie moeten ondernemen teneinde de gemaakte afspraken na te komen. Hij had niet had moeten wachten totdat deze afspraken formeel in een vonnis waren bevestigd.
Feiten
Op 27 februari 2003 overlijdt de heer K. D. D had een samenlevingscontract (met verblijvingsbeding) met klaagster, dat was opgesteld door de notaris. D liet conform testament zijn drie kinderen als erfgenamen achter. De notaris is benoemd als executeur-testamentair. D heeft de notaris op 11 februari 2002 bij codicil benoemd tot executeur oude stijl. De notaris heeft op 6 mei 2003 één der erven, te weten K.S. D, volmacht gegeven tot het verrichten van een beperkt aantal handelingen. Op 11 februari 2004 is de notaris ontslag verleend als executeur. Klagers verwijten de notaris dat hij in gebreke is gebleven met het informeren van personen die hem, hetzij als boedelnotaris, hetzij als executeur, benaderden met kwesties met betrekking tot de nalatenschap. Zo heeft de notaris niet gereageerd op een aantal brieven van de hand van de klagers sub 2 en 3, als vertegenwoordigers van klaagster sub 1. Het betreft brieven van respectievelijk 11 juli, 18 september, 10 november en 28 november 2003. De notaris heeft slechts een enkele keer telefonisch gereageerd op deze brieven. In de tweede plaats heeft de notaris, geheel ten onrechte want in strijd met de kennelijke bedoeling van het codicil waarbij de notaris tot executeur was benoemd, een van de erven volmacht gegeven tot het verrichten van bepaalde boedelberedderingswerkzaamheden en andere handelingen betreffende de nalatenschap. De erflater had persoonlijke redenen, te oordelen naar het genoemde codicil, om geen van zijn erfgenamen, noch hen tezamen, de boedelberedderingswerkzaamheden en de nalatenschapsvereffening toe te vertrouwen. De notaris heeft voorts geweigerd om de volmacht in te trekken, nadat hij medio november 2003 had vernomen hoe de gevolmachtigde misbruik had gemaakt van deze volmacht en zelfs nadat de notaris per brief van 26 februari 2004 uitdrukkelijk om intrekking van de volmacht is verzocht. De notaris heeft vervolgens nagelaten om in te grijpen in het misbruik, althans verkeerd gebruik dat de gevolmachtigde heeft gemaakt van de hem bij volmacht gegeven bevoegdheden. Op 13 november 2003 hebben de erfgenamen, onder aanvoering van de gevolmachtigde, een grote hoeveelheid zaken in beslag doen nemen en doen sequestreren. De notaris heeft dit laten plaatsvinden, terwijl hij dit als boedelnotaris, tevens executeur, had moeten voorkomen. Ook is een ‘en/of’ bankrekening ten name van erflater en klaagster sub 1 leeggehaald door de gevolmachtigde. Dit is gebeurd buiten kennis en instemming van klaagster sub 1. De notaris heeft niets, althans niets dat aantoonbaar is, gedaan tot restitutie van dit saldo, zelfs niet nadat hij was gedagvaard te dier zake. Voorts komt de notaris, ondanks sommatie, het in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 6 februari 2004 niet na jegens klaagster sub 1. Het desbetreffende deel van het dictum luidt als volgt: ‘2. Verstaat dat gedaagde sub 1. er voor zal zorgdragen dat door gedaagden sub 2, 3 en 4 een bedrag van EUR 60.000,- zal worden gestort op een door gedaagde sub 1 en eiseres te openen gezamenlijke ‘en-en’ rekening ten name van ‘de erven (of: de nalatenschap) K. D en N.E. [B]; ’. Tenslotte verwijten klagers de notaris dat hij zich heeft laten ontslaan als executeur met de bewering dat hij zijn taak niet kan uitoefenen wegens strijd tussen de erfgenamen en een ander. De notaris verzuimt hiermee definitief zijn wettelijke, vrijwillig aanvaarde plicht, doordat hij geen enkele opvolger voorstelt of laat benoemen. De notaris bestrijdt de stellingen van klagers en verweert zich als volgt. In de eerste plaats merkt de notaris op dat hij diverse malen door klagers wordt betiteld als executeur en boedelnotaris. Naar de mening van de notaris is de combinatie van deze functies niet juist. Zo deze combinatie wel mogelijk zou zijn, dan zouden de erfgenamen de executeur moeten verzoeken om tevens als boedelnotaris op te treden. Dat is in dit geval niet gebeurd. Wat betreft het verwijt van klagers dat door de notaris onvoldoende is gereageerd op vragen omtrent de nalatenschap, stelt de notaris dat hij in diverse telefonische gesprekken, anders dan wordt beweerd, ook inhoudelijk op vragen is ingegaan. Wat betreft de brieven van klagers stelt de notaris dat deze brieven, in het bijzonder die van 28 november en 22 december 2003, alsmede die van 26 februari en 24 maart 2004, vooral eisen en mededelingen behelzen voorzien van dreigementen tot het indienen van een klacht tegen de notaris als het geëiste niet zou worden uitgevoerd. Verder is de informatievoorziening richting klagers ook vertraagd op gang gekomen vanwege het laat beschikbaar stellen van stukken door derden, zoals de accountant van erflater. Ten aanzien van de stellingen van klagers omtrent het codicil stelt de notaris dat hem niet door erflater is medegedeeld dat de notaris tot executeur werd benoemd vanwege problemen tussen de erfgenamen en klaagster sub 1. Het was de notaris ook bij het aanvaarden van de executele niet bekend dat dergelijke problemen bestonden. In het kader van de afwikkeling van de nalatenschap heeft de notaris één van de erven volmacht gegeven tot het verrichten van een beperkt aantal handelingen. De notaris stelt ook dat hij als executeur de bevoegdheid heeft namens hem bepaalde handelingen te laten verrichten. De notaris voegt hieraan toe dat de erfgenamen, alhoewel niet beheers-of beschikkingsbevoegd, wel degenen zijn naar wie de executeur moet luisteren, omdat hij hun belangen behartigt. Ten aanzien van de afgegeven volmacht wijst de notaris erop dat de executeur geen almachtig persoon is die de erfgenamen van bepaalde handeling kan weerhouden dan wel kan dwingen bepaalde handelingen te verrichten. De notaris is voorts van mening dat, alhoewel de executeur de goederen van de nalatenschap beheert, beslaglegging en sequestratie van tot de nalatenschap behorende goederen een bevoegdheid is die tevens de erfgenamen toekomt. De actie van de erfgenamen kwam voor de notaris onverwacht. Nadat hij daarvan door de klager sub 3 telefonisch op de hoogte was gesteld is hij onmiddellijk naar [woonplaats] vertrokken om bij de beslaglegging en sequestratie aanwezig te zijn en te trachten daarbij een bemiddelende rol te spelen. Een controle of hetgeen werd meegenomen in overeenstemming was met het verlof tot inbeslagneming en sequestratie is niet door de notaris uitgevoerd. Volgens de notaris is dit een zaak tussen de gerechtsdeurwaarder, de erfgenamen en de beslagene. Wat betreft de bankrekening welke op naam van klaagster sub 1 en/of erflater stond stelt de notaris het volgende. Ten tijde van het overlijden stond hierop een batig saldo van € 80.000,-. Als executeur heeft de notaris € 20.000,- van deze rekening gebruikt voor onder andere begrafeniskosten. Op enig moment is de resterende € 60.000,- opgenomen door de erfgenamen, die meenden hierover te mogen beschikken. De notaris heeft de erfgenamen daarop verzocht ten minste € 40.000,- terug te storten op bedoelde rekening, hetgeen echter niet is gebeurd. De gevolmachtigde heeft de notaris desgevraagd verzekerd dat het geld op ieder gewenst moment zou kunnen worden teruggestort zodra dat door de rechter zou worden bevolen. De notaris heeft vervolgens aan klaagster sub 1 medegedeeld dat hij zich persoonlijk jegens haar garant stelde voor het totale bedrag van € 60.000,-. Het terugstorten van het geld is vervolgens niet gebeurd tot het moment waarop de rechter in het vonnis in kort geding van 6 februari 2004 heeft bepaald dat € 60.000,- moest worden gestort op een te openen ‘en-en’ rekening ten name van de erfgenamen en klaagster sub 1. De rechter bepaalde dat de notaris zal zorgdragen voor opening van deze rekening en voor het storten van genoemd bedrag door de erfgenamen. Aangezien de gevolmachtigde de beschikking had over de € 60.000,- heeft de notaris hem verzocht een en ander overeenkomstig genoemd vonnis te effectueren. De notaris heeft hierop controle uitgeoefend ondanks het hem op 11 februari 2004 door de kantonrechter verleende ontslag als executeur. Eveneens op 11 februari 2004 ontving de notaris een afschrift van het vonnis in kort geding van 6 februari 2004. De verplichting tot het openen van de genoemde bankrekening is de notaris opgelegd in zijn functie van executeur. Na het ontslag hebben de erfgenamen de notaris niet verzocht om als boedelnotaris op te treden, zodat de notaris ook uit dien hoofde niets meer kon doen. Desondanks heeft de notaris zich nog bemoeid met het openen van de bedoelde rekening. Ten aanzien van zijn ontslag als executeur stelt de notaris dat niemand een executeur kan dwingen om aan te blijven. De notaris heeft voorts naar eer en geweten getracht de nalatenschap af te wikkelen. Na het ontslag hebben de erfgenamen het beheer van de nalatenschap meteen op zich genomen. Hiertoe is ook een verklaring van erfrecht afgegeven. Aan zijn zorgplicht om de nalatenschap niet onbeheerd achter te laten heeft de notaris, naar zijn mening, ruimschoots voldaan. Te meer omdat de notaris geen bevoegdheid had tot het aanwijzen van een vereffenaar of om een ander tot executeur in zijn plaats te stellen. De erfgenamen hebben daarom rechtsgeldig het beheer op zich genomen.
Uitspraak
7. De beoordeling (…)
7.2. Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel waarin de notaris wordt verweten dat hij in gebreke is gebleven met het informeren van, naar het hof begrijpt, klaagster sub 1 overweegt het hof als volgt. Zoals de kamer reeds vaststelde is de notaris rechtsgeldig tot executeur benoemd. Het hof voegt hier aan toe dat niet is gebleken dat de notaris ook als boedelnotaris is opgetreden. Uit art. 4:144 BW volgt onder meer dat de executeur tot taak heeft de nalatenschap te beheren en de schulden uit de nalatenschap te voldoen. Art. 4:145 lid 2 BW bepaalt dat de executeur gedurende zijn beheer bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigt. Hieruit volgt dat de executeur alleen de belangen van de erfgenamen behartigt. Dit neemt, naar oordeel van het hof, niet weg dat de executeur de gerechtvaardigde belangen van anderen, waaronder klaagster sub 1, moet eerbiedigen en naar vermogen dient te voorkomen dat deze worden geschonden. Dit is echter iets anders dan het behartigen van de belangen van klaagster sub 1. Het hof is van oordeel dat niet gebleken is dat de notaris te kort is geschoten in het verstrekken van informatie aan klaagster sub 1. De notaris heeft gesteld dat hij klaagster sub 1 in een eerste gesprek op zijn positie heeft gewezen en dat zij, toen eenmaal bleek dat men er niet uitkwam, een raadsman, te weten klager sub 3, heeft ingeschakeld. Van de zijde van klaagster sub 1 is dit niet weersproken. In zoverre acht het hof dit onderdeel van de klacht ongegrond.
7.3. Wat betreft het onderdeel van de klacht waarin de notaris wordt verweten dat hij een aantal brieven, naar het hof aanneemt geschreven door de gemachtigden van klaagster sub 1, niet heeft beantwoord, overweegt het hof als volgt. Naar eigen zeggen heeft de notaris steeds telefonisch gereageerd op deze brieven, waarbij hij tevens inhoudelijk op aspecten is ingegaan. Klagers bestrijden dit. Wat hier ook van zij, het hof is van oordeel dat de regels van het maatschappelijk verkeer met zich meebrengen dat een notaris niet altijd en uitsluitend kan volstaan met een telefonische beantwoording van geschreven brieven. Het had de notaris dan ook gepast om, eventueel ter bevestiging van hetgeen hij reeds telefonisch had medegedeeld, een schriftelijk antwoord aan klagers te doen toekomen. In zoverre acht het hof dit onderdeel van de klacht, waarin ook klagers sub 2 en 3 kunnen worden ontvangen, gegrond.
7.4. Ten aanzien van het onderdeel van de klacht waarin de notaris wordt verweten dat hij, tegen de bedoeling van het codicil in, een van de erfgenamen een volmacht heeft gegeven, oordeelt het hof het volgende. Zoals reeds vastgesteld in rubriek 7.2. behartigt de notaris als executeur de belangen van de erfgenamen. In deze positie heeft hij zich bevoegd geacht om één van de erfgenamen een volmacht te verlenen. Ter zitting van het hof heeft de notaris ten aanzien van het opgestelde codicil verklaard dat het om een voorlopige constructie ging, dat hij destijds een goed contact had met erflater en daarom de benoeming als executeur aanvaardde en dat er reeds besprekingen tussen hem en erflater plaatsvonden teneinde een definitieve regeling op te nemen in een testament. Toen overleed erflater. De notaris stelt niet bekend te zijn geweest met problemen tussen klaagster sub 1 en de erfgenamen ten tijde van het overlijden van erflater en het hof acht dit ook niet onaannemelijk, aangezien deze stelling van de zijde van klaagster sub 1 niet althans onvoldoende is weersproken. In het verlengde hiervan acht het hof het dan ook niet onzorgvuldig dat de notaris een dergelijke volmacht heeft afgegeven aan één van de erfgenamen. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
7.5. Het volgende klachtonderdeel ziet op het gestelde misbruik althans verkeerd gebruik van de volmacht, zonder dat de notaris hier iets aan heeft gedaan. Het hof stelt voorop dat de notaris als executeur de goederen van de nalatenschap beheert, doch dit doet niet af aan de bevoegdheid van de erfgenamen om goederen in beslag te doen nemen en te doen sequestreren. Het hof is van oordeel dat het de notaris siert dat hij, alhoewel hij niet optrad als behartiger van de belangen van klaagster sub 1, onmiddellijk is afgereisd naar het huis van klaagster sub 1 en heeft getracht zaken daar in goede banen te leiden. Ten aanzien van de stelling dat er meer is meegenomen dan waarvoor verlof was verleend heeft de notaris ter zitting van het hof gesteld dat hij op de dag van het beslag klaagster sub 1, die toen vergezeld was van haar zoon, heeft gevraagd een lijst op te stellen van de desbetreffende goederen. Het hof heeft moeten vaststellen dat deze lijst nooit aan de notaris is overgelegd. Het hof is dan ook van oordeel dat de notaris ten aanzien van de hier geschetste gang van zaken geen verwijt treft. Wat betreft het opnemen van een geldbedrag door de gevolmachtigde is het hof van oordeel dat de door de notaris verleende volmacht hiertoe, in onderdeel b, de mogelijkheid biedt. Een verdeling van dit bedrag onder de erfgenamen kan niet op de volmacht gebaseerd worden. Aangezien de gevolmachtigde de executeur in deze vertegenwoordigt moet dit handelen de notaris aangerekend worden. Echter, het hof is tevens van oordeel dat de notaris, nadat dit handelen hem bekend is geworden, onmiddellijk heeft doen weten dat hij het met deze actie niet eens was en alles wat in zijn vermogen lag heeft ondernomen om dit te corrigeren, waaronder zelfs een persoonlijke garantselling ten aanzien van klaagster sub 1. Het hof is dan ook van oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
7.6. Ten aanzien van het klachtonderdeel waarin de notaris wordt verweten dat hij het vonnis van 6 februari 2004 niet is nagekomen overweegt het hof als volgt. Blijkens dit vonnis zijn ter zitting van de rechtbank Leeuwarden van 19 december 2003 afspraken gemaakt tussen klaagster sub 1 enerzijds en de notaris alsmede de erfgenamen anderzijds. Deze afspraken zijn door de rechter bevestigd in genoemd vonnis. Hieruit blijkt dat de primaire verplichting tot nakoming van de afspraken is gelegd bij de notaris en dat de erfgenamen waar nodig de notaris zullen bijstaan. Dit laatste geldt in het bijzonder voor het storten van het bedrag van € 60.000,- op de door de notaris en de klaagster sub 1 te openen ‘en-en’ rekening. Het hof is van oordeel dat de notaris reeds na de terechtzitting van 19 december 2003 actie had moeten ondernemen teneinde de gemaakte afspraken na te komen en niet had moeten wachten totdat deze afspraken formeel in een vonnis waren bevestigd. Door dit na te laten heeft de notaris onzorgvuldig gehandeld. Dat de erfgenamen deze afspraken geheel zelfstandig hebben uitgevoerd en dat de notaris, na op 11 februari 2004 van het vonnis in kennis te zijn gesteld, zich alsnog heeft bemoeid met de uitvoering van deze afspraken doet hieraan niet af. Het hof acht dit onderdeel van de klacht dan ook gegrond.
7.7. Wat betreft het laatste onderdeel van de klacht, dat ziet op het ontslag van de notaris als executeur, oordeelt het hof als volgt. Op grond van art. 4:149 lid 1 onder f BW eindigt de taak van een executeur door ontslag dat de kantonrechter hem met ingang van een bepaalde dag verleent. Ingevolge lid 2 van dit artikel kan het ontslag op verzoek van een executeur worden verleend. Lid 3 van dit artikel bepaalt dat een gewezen executeur verplicht blijft te doen wat niet zonder nadeel voor de afwikkeling van de nalatenschap kan worden uitgesteld, totdat degene die na hem tot het beheer van de nalatenschap bevoegd is dit heeft aanvaard. De erfgenamen van erflater hebben op 23 januari 2004 aan erfgenaam K.S. D volmacht verleend om hen te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschap, onder instemming met het besluit van de executeur om zijn functie te beëindigen. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat de handelwijze van de notaris is overeenstemming is met de wettelijke eisen, en dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
9.2.183 Afwikkeling ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, depot, schijn van partijdigheid
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Haarlem 18 januari 2005, NM 2005-4
Inhoud
Notaris betaald op verzoek van de vrouw uit het bedrag dat de man uit overbedeling toekomt zijn belastingschuld. Indruk van partijdigheid gewekt.
Feiten
De rechtbank stelt de verdeling van een ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast. Partijen leggen over en weer beslagen, de vrouw loonbeslag op het salaris van de man ter zake van de door hem te betalen belastingschuld, de man executoriaal beslag op de woning van de vrouw met betrekking tot de door haar te betalen overbedelingssom aan de man. De vrouw stort het bedrag dat zij aan de man verschuldigd is onder de notaris, uit te betalen nadat de man de belastingschuld zal hebben voldaan. De advocaat van de man vraagt de notaris om het bedrag, dat de vrouw verschuldigd is, op diens derdengeldrekening te storten, zodat daaruit de belastingschuld zal kunnen worden voldaan. De notaris antwoordt dat hij de belastingschuld uit het depot zal betalen en het restant zal overmaken. Bij afwezigheid van de advocaat, deelt de man aan de notaris mede dat hij de belastingschuld zal voldoen, zodra het loonbeslag is opgeheven en voegt daaraan toe dat de notaris volgens hem inmiddels de belangen van de vrouw behartigt. Op dezelfde dag verzoekt de vrouw aan de notaris om de belastingschuld te voldoen, waaraan de notaris de volgende dag voldoet. De notaris schrijft vervolgens aan de man dat het resterende depot te zijner beschikking wordt gehouden, maar dat de vrouw er zeker van wilde zijn dat hij ook aan zijn verplichtingen zou voldoen. Hij heeft als intermediair gefungeerd, hetgeen uitstekend bij zijn functie als notaris past.
Uitspraak
De Kamer oordeelt de klacht van de man, dat de notaris de indruk van partijdigheid heeft gewekt, gegrond, maar beslist dat objectief gezien van partijdigheid geen sprake is. De notaris handelde op instructie van de vrouw, die het depot had gestort en dus de enige was die daartoe bevoegd was.
9.2.184 Privacy, geheimhoudingsplicht, zorgvuldigheid, onderzoeksplicht
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht ’s-Hertogenbosch 20 januari 2005, NM 2005-4
Inhoud
Ondanks het uitdrukkelijk verzoek van de erfgename om haar adres geheim te houden jegens haar ex-echtgenoot en haar familie, wordt door een medewerker van de notaris nagelaten om haar GBA-adres uit een als bijlage bij de stukken meegezonden belastingaanslag te verwijderen. Doen van onjuiste mededelingen.
Feiten
De kandidaat-notaris deelt in strijd met de waarheid telefonisch mede dat zij zelf is gaan kijken en heeft gezien dat de op te leveren woning en garage geheel waren ontruimd. Bij het intakegesprek deelt een erfgename aan de notaris mede dat haar adresgegevens geheim waren en geheim moesten blijven, vanwege dreiging met gewelddadigheden door haar ex-echtgenoot en/of familieleden. Per abuis worden de adresgegevens toch niet verwijderd uit een, als bijlage meegezonden, belastingaanslag bij aan de erven toegezonden stukken, op welke aanslag het GBA-adres stond vermeld. De fout is gemaakt onder verantwoordelijkheid van de notaris, die hiervoor wel haar excuses heeft aangeboden. Voorts zou het notariskantoor zorgen voor tijdige ontruiming en bezemschoon opleveren van de woning van erflaatster. In een telefoongesprek deelt de kandidaat-notaris mede dat zij zelf ter plaatse is gaan kijken en heeft gezien dat het huis en de garage waren ontruimd, terwijl naderhand bleek dat de garage niet leeg was en dat er nog restanten van de inboedel op het terrein van de woning stonden. Zij was afgegaan op de telefonische mededeling van een derde.
Uitspraak
De Kamer beslist dat de klachten gegrond zijn en legt de notaris en de kandidaat-notaris beiden de maatregel van waarschuwing op. Ogenschijnlijk gaat het om een kleine onnauwkeurigheid en een net iets van de waarheid afwijkende telefonische mededeling. Van notarissen en kandidaat-notarissen wordt echter grote zorgvuldigheid gevraagd en zij zijn verantwoordelijk voor het handelen van hun medewerkers.
9.2.185 Verdeling, partijnotaris, volmacht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 3 februari 2005, NM 2005-4
Inhoud
Derden mogen er van uitgaan dat de notaris zich steeds bewust is hoever de hem verleende volmacht reikt en dat hij de grenzen daarvan niet te buiten zal gaan. De notaris, die als gevolmachtigde van twee erfgenamen optreedt bij een jarenlang slepende boedelbehandeling, wekt ten onrechte de indruk over toereikende volmacht te beschikken om beslissingen te nemen tijdens een ultieme poging van de boedelnotaris om in der minne tot verdeling te geraken. De boedelnotaris mocht er op vertrouwen dat de notaris de beperkingen van zijn volmacht kende en hij daarover duidelijkheid zou verschaffen.
Feiten
Bij de afwikkeling van een in 1996 opengevallen nalatenschap was de notaris aanvankelijk als boedelnotaris en later als gevolmachtigde van twee van de vier erfgenamen, betrokken. Ruim vijf jaar later nodigt de opvolgende boedelnotaris de raadsman van de andere twee erfgenamen en de notaris uit voor een gesprek over de afwikkeling en verdeling. De notaris wijst er in zijn antwoord op dat de hem verleende volmacht uit twee gedeelten bestaat: het eerste gedeelte heeft betrekking op ‘Friesland’, terwijl het tweede gedeelte, dat betrekking heeft op de verkoop van roerende zaken, pas in werking treedt als ‘Friesland’ is afgerond. Voorafgaande aan de bespreking heeft de boedelnotaris schriftelijk gevraagd om eventuele beperkingen in de volmacht vooraf op te geven omdat hij ter plekke beslissingen wenste te nemen. Tijdens de bespreking op 3 oktober 2002 heeft de boedelnotaris de volmachten nogmaals aan de orde gesteld en gevraagd of de notaris, gesteld dat over ‘Friesland’ een akkoord werd bereikt, hij ook voor de volgende fase gemachtigd was. De notaris gaf te kennen over de benodigde volmachten te beschikken. Naar achteraf blijkt, ten onrechte. De Kamer van toezicht te ’s-Gravenhage oordeelt dat het te ver gaat om opzet van de notaris te veronderstellen, zoals de boedelnotaris stelt. Maar de notaris heeft de indruk gewekt bevoegd te zijn en daarop mocht worden vertrouwd. Als de verstrekte opdracht te ingewikkeld was gemaakt, had de notaris de volmacht moeten weigeren. De Kamer legt de notaris de maatregel van berisping op. Beide partijen gaan in beroep. De notaris wijst er op dat hij, in antwoord op de uitnodiging van de boedelnotaris melding had gemaakt van de ‘getrapte’ volmacht. Tijdens de bespreking is het hem ontschoten dat hij voor het gebruik van de tweede trap van de volmacht de schriftelijke toestemming van de volmachtgeefsters behoefde.
Uitspraak
Het Hof verwerpt het beroep, overwegende dat de notaris de beperkingen van zijn volmachten behoorde te kennen. Uit de mededelingen van de notaris was niet af te leiden dat voor het gebruik van de tweede ‘volmacht’ de expliciete, schriftelijke toestemming van de volmachtgeefsters benodigd was. De notaris diende zich ondubbelzinnig uit te laten, zodat de boedelnotaris wist wat een ieders bevoegdheid ter zake was. Van opzet is echter ook in hoger beroep niet gebleken. Verder neemt het Hof in aanmerking dat de notaris ter zitting blijk gaf het onjuiste van zijn handelen niet in te zien. Mede in dat licht acht het Hof de opgelegde maatregel gerechtvaardigd. Als een notaris een opdracht aanvaardt om als partijnotaris op te treden, is het van groot belang dat hij zorgt voor een duidelijke omschrijving van zijn taak en bevoegdheid. Vervolgens behoort hij alle partijen, die bij de rechtshandelingen betrokken zijn, daaromtrent volledig in te lichten.
9.2.186 Verantwoordelijkheid notaris, geldigheid making, verboden begunstiging, onderzoeksplicht, kandidaat-notaris tevens executeur
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 24 maart 2005, NM 2005-6/7, vgl. voor de uitspraak in eerste instantie onderdeel 9.2.176 en 9.2.177.
Inhoud
Erflaatster wilde haar woning legateren aan de huisarts. Omdat dit een verboden begunstiging is, heeft de notaris aan de kandidaat-notaris opgedragen te onderzoeken of een legaat aan de echtgenote en kinderen van de huisarts wel mogelijk is. Toen de kandidaat-notaris dit bevestigde, heeft de notaris geen eigen onderzoek ingesteld en het testament gepasseerd. Ontzegging van waarnemingsbevoegdheid gedurende een week aan de kandidaat-notaris. Berisping van de notaris.
Feiten
Op 3 september 2001 passeert de notaris een testament, inhoudende een legaat van het woonhuis van testatrice aan de echtgenote en kinderen van haar huisarts. Het testament is geconcipieerd door de kandidaat-notaris. De kandidaat-notaris verklaart dat hij, wetende dat een legaat aan de huisarts nietig is, gezocht heeft naar een alternatief om aan de wens van testatrice tegemoet te komen. De kandidaat-notaris heeft in een vroeg stadium met de notaris contact gehad over de wens van testatrice. De notaris heeft de kandidaat-notaris, die reeds meer dan 30 jaar als zodanig werkzaam was, gevraagd om te onderzoeken of begunstiging van de echtgenote en kinderen van de huisarts wel mogelijk was. Toen de kandidaat-notaris dat bevestigde heeft de notaris zelf geen onderzoek meer gedaan. Na het overlijden van testatrice op 3 december 2001 heeft de kandidaat-notaris bij brief van 6 maart 2002 aan klaagster, een nicht van testatrice, gevraagd of er iets te bedenken zou zijn waardoor de uitdrukkelijke wens van testatrice toch gerealiseerd zou kunnen worden. De kamer van toezicht te ’s-Gravenhage oordeelt dat de notaris en de kandidaat-notaris van het bepaalde in art. 4:958 lid 2 BW (oud) op de hoogte hadden behoren te zijn en de notaris had – nu zij zelf al een vermoeden had dat dit alternatief voor de wens van testatrice niet tot de wettelijk toegestane mogelijkheden behoorde – niet mogen vertrouwen op een onderzoek van de kandidaat-notaris. De kamer legt aan de notaris de maatregel van berisping op. Ten aanzien van de kandidaat-notaris overweegt de kamer voorts dat hij, toen hij van de verbodsbepaling op de hoogte was, de erfgenamen heeft benaderd met het verzoek om alsnog aan de wens van de overledene te voldoen. Voorts heeft de kandidaat-notaris op de vraag van klaagster wie de persoon was aan wie de woning was gelegateerd, geantwoord dat hij daar niet van op de hoogte was. De kamer legt aan de kandidaat-notaris de maatregel van ontzegging van de bevoegdheid om waar te nemen gedurende een week op.
Uitspraak
Het Hof overweegt dat de primaire verantwoordelijkheid voor het passeren van het testament bij de notaris ligt en verwerpt haar beroep. Ten aanzien van de uitspraak van de kamer met betrekking tot de kandidaat-notaris vernietigt het hof het onderdeel van de uitspraak dat de kandidaat-notaris de erfgenamen benaderd heeft met het verzoek alsnog aan de wens van de overledene te voldoen en verwerpt het beroep voor het overige.
9.2.187 Ervaring kandidaat-notaris, eigen verantwoordelijkheid kandidaat-notaris, organisatie notariskantoor
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 31 maart 2005, NM 2005-6/7
Inhoud
De notaris is bij waarneming alleen dan niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk indien de optredende waarnemer voldoende ervaring heeft en de klacht niet een handelen betreft dat (mede) is toe te schrijven aan de structuur of de organisatie van het kantoor van de notaris.
Feiten
Op 12 augustus 1997 passeert de kandidaat-notaris, als waarnemer van de thans oud-notaris, het testament van de vader van klaagster, inhoudende een ouderlijke boedelverdeling. Vader overlijdt op 20 februari 2002. Gerechtigd tot de nalatenschap zijn de tweede echtgenote van vader en diens kinderen uit eerste echt. Op 28 november 2002 vraagt de advocaat van klaagster aan de boedelnotaris om een verklaring van de kandidaat-notaris toe te zenden waaruit blijkt dat vader ten tijde van het passeren van het testament over voldoende verstandelijke vermogens beschikte om zijn laatste wil te bepalen. De notaris antwoordt dat hem in het dossier niet van onregelmatigheden is gebleken en dat de verblijfplaats van de kandidaat-notaris (in Frankrijk) hem niet bekend is. Klaagster verwijt de oud-notaris dat hij het testament van vader heeft verleden dan wel doen verlijden, zonder onderzoek naar zijn geestelijke vermogens, hoewel vader ten tijde daarvan wegens dementie onvoldoende zijn wil kon bepalen.
Uitspraak
De tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van de notaris eindigt niet steeds zodra voor hem een plaatsvervanger (krachtens art. 53 van de Wet op het Notarisambt van 1842) of een waarnemer (krachtens art. 28 Wna) optreedt. Deze verantwoordelijkheid blijft bestaan ingeval (onder de oude wet) de plaatsvervanger op verzoek en op aanbeveling van de notaris is benoemd, dan wel (onder de nieuwe wet) ingeval de waarnemer op verzoek van de notaris is benoemd teneinde de notaris in de in art. 28 Wna bedoelde gevallen te vervangen. In deze gevallen is de notaris alleen dan niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk indien de optredende plaatsvervanger of waarnemer voldoende ervaring heeft en het niet een handelen betreft dat (mede) is toe te schrijven aan de structuur of de organisatie van het kantoor van de notaris. De kandidaat-notaris heeft een eigen verantwoordelijkheid en kan beschouwd worden als voldoende ervaren, terwijl niet is gebleken van enig gebrek in de structuur of de organisatie van het kantoor van de oud-notaris met betrekking tot de totstandkoming van het testament. Kamer en Hof verklaren de klacht tegen de oud-notaris ongegrond.
9.2.188 Vereffening, beheer executeur, beschikkingsbevoegdheid erfgenaam, onderzoeksplicht notaris
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Almelo 11 mei 2005, NM 2005-8
Inhoud
De notaris die het transport van een boedelgoed behandelt moet de opbrengst aan de executeur (die het beheer heeft) uitkeren en dus niet rechtstreeks aan de erfgenamen. Hij moet zo-nodig onderzoeken of er een executeur is. Ten onrechte heeft de notaris kosten in rekening gebracht voor het beantwoorden van brieven waarin hij werd gewezen op het onjuiste van zijn handelen. Waarschuwing.
Feiten
De executeur verkoopt een registergoed uit de boedel. Haar broer en zusters worden in kort geding tot medewerking aan de levering veroordeeld. De notaris die het transport behandelt vraagt vervolgens volmachten van alle erfgenamen voor de levering en krijgt die. Hij deelt de netto-opbrengst in zessen en maakt aan ieder van de erfgenamen een zesde gedeelte over. De executeur verwijt de notaris dat deze zonder haar medeweten en toestemming gelden rechtstreeks aan de erfgenamen heeft uitgekeerd. Bovendien is hierdoor schade ontstaan, want zij had uit die opbrengst nog een belastingschuld moeten voldoen. De notaris wijst er op dat uit de concept-akte, die ieder heeft ontvangen, blijkt dat de levering (niet door de executeur, maar) door de erfgenamen plaats zou vinden. De afrekening stond op naam van de erfgenamen. Noch de makelaar, noch de boedelnotaris, noch de executeur, die bij het passeren van de leveringsakte aanwezig was, heeft hem anders geïnstrueerd. De toestemming van de executeur had hij, naar zijn mening, voor de wijze van afhandeling niet nodig.
Uitspraak
De Kamer stelt vast dat zolang de executeur het beheer van de boedel had, de (overige) erfgenamen ingevolge art. 4:145 lid 1 Burgerlijk Wetboek geen beschikkingsbevoegdheid bezaten. Zij werden ingevolge art. 4:145 lid 2 Burgerlijk Wetboek door de executeur vertegenwoordigd. De notaris wist dat er een executeur was. Bovendien rustte op de notaris dienaangaande een plicht tot onderzoek. In het bijzonder is het verkeerd dat de notaris zijn reacties op de brieven waarin hij is gewezen op de onjuistheid van zijn handelen in rekening heeft gebracht. De klacht is gegrond en leidt tot een waarschuwing.
9.2.189 Afwikkeling nalatenschap
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 12 mei 2005, LJN AT6022
Inhoud
De notaris heeft niet voortvarend gehandeld in de afwikkeling van een nalatenschap.
Feiten
Op 16 februari 2000 is de moeder van klaagster overleden. Tot executeur testamentair had zij haar accountant, L.J. Lor, benoemd. Deze heeft de executele niet aanvaard. De erven hebben volmacht tot boedelafwikkeling verleend aan de notaris, aan kandidaat-notaris mr. M. K, werkzaam op het kantoor van de notaris, en mevrouw A.M. B, eveneens werkzaam op het kantoor van de notaris. De verhoudingen tussen de vier erfgenamen, mevrouw T en mevrouw L enerzijds en de heer L en klaagster anderzijds zijn al jarenlang ernstig verstoord. Achtereenvolgens hebben K en B zich, onder verantwoordelijkheid van de notaris, met de afwikkeling van de nalatenschap beziggehouden. Bij brief van 7 juni 2000 van de notaris aan de advocate van T heeft de notaris onder meer te kennen gegeven dat het hem verstandig leek zijn werkzaamheden te beperken tot het opstellen van de boedelbeschrijving, en partijen te adviseren voor de verdere afwikkeling een andere notaris in te schakelen. Bij brief van 14 februari 2001 heeft de notaris klaagster onder meer bericht dat T en L de effectenportefeuille wilden aanhouden en eventueel verdelen en dat de heer L en klaagster deze onverdeeld wilden aanhouden. Tevens heeft de notaris bericht dat het voor het voldoen van de successierechten niet noodzakelijk was de portefeuille te verkopen, gezien de waarde der effecten en de verdere samenstelling van de nalatenschap. Bij dezelfde brief heeft de notaris klaagster bericht dat hij zich genoodzaakt zou zien zijn werkzaamheden stop te zetten indien niet alle erfgenamen hem zouden machtigen om de nalatenschap af te wikkelen. Bij brief van 3 april 2001 heeft de notaris de erven onder meer bericht dat hij de Postbank en Robeco zou verzoeken de saldi van de daar lopende rekeningen over te boeken naar de ervenrekening bij de ABN AMRO Bank, en daarna de rekeningen op te heffen. Bij brief van 10 juli 2001 heeft B onder meer een voorstel voor verdeling van de effectenportefeuille gedaan en de erfgenamen verzocht haar te berichten of zij daarmee akkoord gingen. Bij brief van 23 augustus 2001 heeft de notaris de erven onder meer bericht zijn werkzaamheden te zullen beëindigen in verband met het gebrek aan respect voor en vertrouwen in zijn functioneren. In dezelfde brief heeft de notaris meegedeeld dat de successieaangifte ingediend diende te worden vóór 1 september 2001. Aangezien die aangifte in concept klaar lag heeft de notaris zich bereid verklaard deze aan de erven te verzenden en de aangifte in te dienen. Voor betaling van de aanslag dienden de erfgenamen zelf zorg te dragen. Bij brief van 27 augustus 2001 heeft de notaris de erven onder meer bericht dat hem gebleken was dat enige erfgenamen het op prijs zouden stellen als hij namens hen de betaling van de successierechten zou verzorgen. De notaris heeft alle erven verzocht hem daarvoor schriftelijk toestemming te verlenen.
Bij brief van 31 augustus 2001 heeft de notaris de erven een gecorrigeerde successieaangifte ter ondertekening gestuurd omdat de eerdere versie een fout bevatte. T, L en de heer L hebben de gecorrigeerde successieaangifte ondertekend. Bij (fax)brief van 22 oktober 2001 heeft klaagster haar vertrouwen in het notariskantoor opgezegd en haar machtiging ingetrokken. Klaagster had de aangifte aanvankelijk getekend, maar op haar verzoek is haar handtekening op de aangifte doorgehaald. De notaris heeft de ABN AMRO Bank opdracht gegeven tot betaling van de verschuldigde successierechten.
Uitspraak
7.1. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken in eerste aanleg. In het bijzonder beklaagt zij zich over het feit dat in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de kamer een aantal zaken onjuist zijn weergegeven. Deze bezwaren van klaagster behoeven echter geen nadere bespreking, omdat deze door haar gestelde tekortkomingen ten gevolge van de behandeling in hoger beroep zijn hersteld.
7.2. Het eerste klachtonderdeel betreft het verwijt dat de notaris niet voortvarend genoeg zou hebben gehandeld met betrekking tot de verdeling van de effectenportefeuille. Het hof is van oordeel dat dit klachtonderdeel terecht door klaagster is voorgesteld. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat klaagster van meet af aan heeft verzocht om de verdeling van de effectenportefeuille. Niet is gebleken dat aan de verdeling iets in de weg stond. De erven waren het eens over de wijze van verdeling door de onderhavige portefeuille in vier porties te verdelen en het eventuele restant te verkopen, waarna de verkoopopbrengst bijgeschreven zou worden op de ervenrekening. Het was de taak van de notaris hieraan uitvoering te geven. De notaris heeft niet tijdig ingegrepen toen hem bleek, althans had moeten blijken, van stagnatie op zijn kantoor bij deze uitvoering, zulks temeer nu het een risicovolle portefeuille betrof. Dit nalaten kan de notaris verweten worden. Het hof acht dit klachtonderdeel gegrond.
7.3. Dit geldt evenzeer voor het klachtonderdeel met betrekking tot het bod op het appartementsrecht aan de [straat] te [woonplaats]. Het had op de weg van de notaris gelegen dit bod terstond met de erfgenamen te bespreken. Het verweer van de notaris dat de erven het niet eens konden worden over de taxatie en de keuze van de makelaar doet hieraan niet af. Het hof acht dit klachtonderdeel gegrond.
7.4. Wat betreft het klachtonderdeel ter zake van de betaling van de aanslag inzake de successierechten ten behoeve van de drie overige erfgenamen van de ervenrekenig, is het hof van oordeel dat ook deze klacht doel treft. Het stond de notaris niet vrij om de betaling ten laste van deze ervenrekening te verrichten, aangezien de notaris zich reeds bij brief van 23 augustus 2001 had teruggetrokken als boedelnotaris en daarenboven klaagster bij brief van 22 oktober 2001 aan de notaris de door haar aan hem verstrekte volmacht had ingetrokken. De betaling ter zake blijkt op 11 april 2002 van de ervenrekening te zijn afgeschreven. Dit klachtonderdeel acht het hof gegrond.
7.5. Inzake het verwijt van klaagster dat de notaris verzuimd heeft de bankrekeningen op te heffen en het saldo op één rekening te storten is het hof van oordeel dat ook dit klachtonderdeel gegrond is. Uit de stukken is gebleken dat aan uitvoering van dit verzoek van klaagster niets in de weg heeft gestaan, hetgeen de notaris heeft beaamd. De notaris heeft dan ook geen verweer tegen dit klachtonderdeel gevoerd. Klaagster heeft dit klachtonderdeel terecht voorgesteld.
7.6. Dit geldt echter niet voor het verwijt van klaagster dat de notaris onnodige herstelwerkzaamheden heeft laten verrichten met betrekking tot het gaslek dat geconstateerd zou zijn in het appartement aan de [straat] te [woonplaats]. Het hof kan klaagster niet volgen in haar klacht. Het hof is van oordeel dat de notaris hierbij als zaakwaarnemer van de erfgenamen voortvarend én juist heeft gehandeld door ieder risico af te wenden. Het hof acht dit klachtonderdeel ongegrond. 7.7. Voor zover het klachtonderdeel zoals genoemd onder 5.6. ziet op de hoogte van declaraties van de notaris is het hof van oordeel dat ingevolge art. 55 Wna een dergelijk geschil door de meest gerede partij aan de voorzitter van het bestuur van de desbetreffende ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie kan worden voorgelegd. De ringvoorzitter toetst volledig. Tegen de beslissing van de voorzitter staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak bij de Raad van State. Het hof kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een dergelijk geschil slechts marginaal toetsen. Aangezien de voorzitter van de Ring ’s-Gravenhage reeds op dit klachtonderdeel heeft beslist bij besluit van 13 juli 2004, waarbij de bezwaren van klaagster als ongegrond zijn afgewezen, is het hof van oordeel dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
7.8. Het bovenvermelde is redengevend voor het oordeel dat de notaris in voege als voormeld bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden onzorgvuldig heeft gehandeld en dat deze tekortkomingen dus danig verwijtbaar zijn dat een maatregel op zijn plaats is. Het hof zal de beslissing van de kamer vernietigen, behoudens de vaststelling van de feiten en de klacht deels gegrond en deels ongegrond verklaren onder oplegging van de maatregel van berisping aan de notaris.
9.2.190 Verklaring van erfrecht, boedelvolmacht, volmacht
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Almelo 19 mei 2005, NM 2005-8
Inhoud
Een verklaring van erfrecht bevat fouten. Hoewel daarop wordt geattendeerd en herstel wordt toegezegd, wordt de gecorrigeerde verklaring pas een half jaar later afgegeven. De verkoop van het tot de nalatenschap behorende registergoed door de kandidaat-notaris was niet strijdig met de door de erfgenamen afgegeven volmacht.
Feiten
Op 22 april 2004 wordt onder verantwoordelijkheid van de kandidaat-notaris een verklaring van erfrecht afgegeven. Deze verklaring bevat een aantal onjuistheden en onduidelijkheden, waarop door de erfgenamen wordt geattendeerd. Ondanks toezeggingen dat de fouten hersteld zullen worden, duurt het tot 29 oktober 2004 voordat een juiste verklaring van erfrecht wordt afgegeven. Een van de erfgenamen verwijt de kandidaat-notaris gebrek aan onafhankelijkheid, omdat hij niet met haar, maar wel met mede-erfgenamen, heeft overlegd over de vraagprijs van het te verkopen registergoed. De erfgenamen gaven een boedelvolmacht aan de kandidaat-notaris af om de nalatenschap in de meest brede zin af te wikkelen. Onder meer gaf de volmacht zonder enige restrictie de bevoegdheid aan de kandidaat-notaris om het tot de nalatenschap behorende registergoed te verkopen. De kandidaat-notaris schakelde een makelaar in. Deze adviseerde een vraagprijs, waarna de kandidaat-notaris, naar aanleiding van ontvangen reacties, nader overleg met hem pleegde en hem advies vroeg.
Uitspraak
De Kamer oordeelt over de late verzending van de gecorrigeerde verklaring van erfrecht dat ‘hoewel dit herstel in praktische zin wellicht niet de hoogste prioriteit heeft gehad’, deze termijn te lang is en beslist dat de klacht dus gegrond is, maar ziet geen aanleiding voor het opleggen van een maatregel. Op geen enkele wijze bestond er voor de kandidaat-notaris de verplichting of de noodzaak om met betrekking tot de vraagprijs een familiebrede discussie op gang te brengen. Vanuit zijn professionaliteit mocht juist verwacht worden dat hij, indachtig de reden waarom hij werd ingeschakeld en de volmacht die hem werd verleend, hiertoe niet zou overgaan. De kandidaat-notaris mocht volstaan met het informeren van de erfgenamen. De Kamer beslist dat de kandidaat-notaris niet klachtwaardig heeft gehandeld.
9.2.191 Boedelbeschrijving, trage boedelafwikkeling
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 7 juli 2005, LJN AT9345
Inhoud
In de afhandeling van een nalatenschap heeft de notaris niet voldaan aan art. 17 lid 1 Wet op het notarisambt, waarin is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid uitoefent en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigt.
Feiten
Aanleiding tot de klacht is de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klaagster, die op 21 december 1995 is overleden. Vader was een persoonlijke vriend van de notaris. In het testament, opgemaakt door de notaris, is een langstlevende clausule opgenomen, in die zin dat de erflater gebruik heeft gemaakt van de hem bij art. 1167 van het Burgerlijk Wetboek gegeven bevoegdheid en alle activa behorend tot zijn nalatenschap heeft toebedeeld aan zijn echtgenote, waarbij ieder der overige erfgenamen een vordering in contanten is toegedeeld die pas opeisbaar is bij (onder meer) het overlijden van de overgebleven echtgenote. Omdat klaagster vraagtekens plaatste bij de door haar moeder opgestelde onderhandse boedelbeschrijving, heeft zij in een procedure voor de kantonrechter verzocht om een notariële boedelbeschrijving. Bij beschikking van 8 september 1997 heeft de kantonrechter bepaald dat dit verzoek in het belang van beide partijen (klaagster en haar moeder) voor toewijzing in aanmerking komt. De kantonrechter heeft de notaris met diens instemming benoemd tot notaris te wiens overstaan de boedelbeschrijving zal dienen te geschieden. In de periode tot 23 maart 2000 is geprocedeerd over de betaling van de kosten van een notariële boedelbeschrijving. Bij vonnis van laatstgenoemde datum heeft de rechtbank bepaald dat de kosten van de boedelbeschrijving uit de boedel moeten worden voldaan. Op 4 augustus 2000 heeft de advocaat van klaagster de notaris verzocht aan te geven welke activiteiten hij heeft ondernomen in verband met het vonnis van 23 maart 2000. In de periode vanaf oktober 2000 tot juli 2002 hebben de advocaat van klaagster en de notaris vervolgens met tussenpozen variërend van enkele weken tot meer dan een jaar gecorrespondeerd over het inschakelen van een taxateur voor het schatten van de waarde van de inboedel, alsmede over de betaling van de bijbehorende kosten. Op 18 juni 2002 heeft de notaris een taxateur verzocht een taxatierapport op te stellen met een nauwkeurige omschrijving van alle zaken van inboedel en de waarde daarvan op de sterfdag van de vader van klaagster. In 2002 heeft de notaris bij wijze van dossierakte een concept boedelbeschrijving opgesteld in afwachting van het taxatierapport. Op 8 juli 2003 heeft de taxateur een rapport gezonden aan de notaris, waar deze niet mee heeft ingestemd, omdat de taxateur de gegeven opdracht (beschrijving van de inboedel en schatting van de waarde daarvan) te buiten was gegaan. Op 26 augustus 2003 heeft de taxateur een aangepast rapport afgeleverd aan de notaris. De notaris heeft dit aangepaste rapport doen toekomen aan de moeder van klaagster. Bij brieven van 19 december 2002, 20 mei 2003, 10 juli 2003 en 23 maart 2004 heeft de advocaat van klaagster de notaris verzocht om informatie over de voortgang ten aanzien van de taxatie en om overlegging van het taxatierapport. Op 29 maart 2004 heeft de notaris de advocaat van klaagster bericht dat de familie van klaagster heeft verzocht nog geen akte van boedelbeschrijving op te maken en dat moeder het taxatierapport met een begeleidende brief aan klaagster zal toezenden. De notaris is op 1 april 2004 gedefungeerd.
Uitspraak
6.1. Het hof is van oordeel dat de kamer terecht voorop heeft gesteld dat de notaris bij rechterlijke beschikking van 8 september 1997 in het belang van alle erfgenamen, inclusief moeder en klaagster, is benoemd tot notaris te wiens overstaan een boedelbeschrijving diende te worden opgemaakt. De notaris heeft deze benoeming aanvaard, waardoor aan het verweer van de notaris dat bij het nemen van eerdergenoemde beschikking over het hoofd is gezien dat klaagster slechts een voorwaardelijke aanspraak had, geen betekenis kan worden toegekend. Nu de notaris de opdracht tot notariële boedelbeschrijving had aanvaard had hij deze opdracht met de nodige voortvarendheid en met inachtneming van de belangen van alle erfgenamen moeten oppakken, met dien verstande dat het hof van oordeel is dat de notaris terecht heeft gewezen op de passage uit de beschikking van de kantonrechter waaruit blijkt dat de notaris zijn werkzaamheden niet behoefde aan te vangen voordat klaagster hem ter dekking van zijn kosten een door hem vast te stellen bedrag in depot zou hebben voldaan. Eerst op 23 maart 2000 is door de president voornoemd bepaald dat de kosten van de boedelbeschrijving alsnog uit de boedel zullen worden voldaan. Nadien heeft de notaris echter gewacht tot oktober 2000 voordat hij actie ondernam om te komen tot een notariële boedelbeschrijving. Vervolgens is er sprake geweest van een uitvoerige correspondentie tussen de advocaat van klaagster en de notaris, waarbij de notaris meermalen pas na een rappèl van de advocaat van klaagster tot actie is overgegaan. Weliswaar is ook door toedoen van klaagster en haar advocaat vertraging ontstaan, doch het hof is van oordeel dat het op de weg van de notaris had gelegen om ook van zijn kant te rappelleren en de voortgang van de uitvoering van de hem gegeven opdracht te bewaken. Het hof is van oordeel dat de notaris, gezien het hiervoor geschetste, onzorgvuldig jegens klaagster heeft gehandeld en acht dit onderdeel van de klacht gegrond.
6.2. Het tweede klachtonderdeel betreft het laten prevaleren van de belangen van moeder boven die van klaagster. Uit het verweer van de notaris leidt het hof af dat de notaris moeder verscheidene malen in de gelegenheid heeft gesteld zelf contact op te nemen met klaagster, dit teneinde problemen in der minne op te lossen en/of zoveel mogelijk kosten die ten laste van moeder zouden moeten worden gemaakt te voorkomen. Alhoewel het hof sympathie heeft voor de door de notaris beschreven gang van zaken in zijn praktijk om bij kleine boedels zoveel mogelijk kosten te voorkomen, is het hof van oordeel dat de notaris in deze boedel te veel het belang van moeder voorop heeft gesteld. Zo heeft de notaris nagelaten om, alvorens moeder tijd te gunnen om zaken in der minne te regelen, contact op te nemen met klaagster dan wel haar advocaat om na te gaan of klaagster genegen was zaken op deze wijze te regelen. Bovendien is het hof van oordeel dat de notaris ook hier heeft nagelaten de voortgang in de totstandkoming van de notariële boedelbeschrijving te bewaken, waarmee hij eveneens het belang van klaagster te kort heeft gedaan. Uit het enerzijds niet toezenden van het taxatierapport aan klaagster, doch anderzijds moeder wel de tijd gunnen om klaagster dit zelf toe te sturen blijkt, naar oordeel van het hof, eveneens dat de notaris zich in het bijzonder richtte tot moeder en het belang van klaagster op de tweede plaats stelde. Het hof is dan ook van oordeel dat ook dit onderdeel van de klacht gegrond is. 6.3. Het hof is, evenals de kamer, van oordeel dat de notaris niet heeft voldaan aan artikel 17 lid 1 Wet op het notarisambt, hierna WNA, waarin is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid uitoefent en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigt. Daarbij acht het hof de maatregel van waarschuwing op zijn plaats. Het in de bestreden beslissing weergegeven oordeel van de kamer dat het opleggen van een maatregel achterwege zal dienen te blijven omdat de notaris niet meer als notaris werkzaam is, is onjuist. Ingevolge art. 98 Wna blijven notarissen die niet meer als zodanig werkzaam zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij als zodanig werkzaam waren. Ook aan hen kunnen derhalve de in art. 103 Wna genoemde maatregelen worden opgelegd. Dit is slechts anders indien het een maatregel betreft die er zich uit zijn aard niet voor leent om alsnog te worden opgelegd, te weten de maatregelen van schorsing in de uitvoering van het ambt en ontzetting uit het ambt. Het hof zal dan ook de bestreden beslissing vernietigen voor wat betreft de in rubriek 3.7 derde zin weergegeven overweging.
9.2.192 Onzorgvuldige boedelafwikkeling
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 14 juli 2005, LJN AT9834
Inhoud
Onzorgvuldig handelen van de notaris in de afhandeling van een nalatenschap.
Feiten
Op 18 augustus 2001 is de vader van klaagster overleden. Door de erflater is een testament opgemaakt waarin aan de moeder van klaagster het vruchtgebruik van zijn nalatenschap is gelegateerd. Drie dochters, waaronder klaagster, zijn door de erflater benoemd tot zijn enige erfgenamen. Over de verdeling is zowel schriftelijk als mondeling gecommuniceerd. De notaris heeft in een brief van 4 december 2001 algemene informatie verstrekt en aangegeven hoe stap voor stap kan worden gehandeld. Klaagster en haar zusters hebben niet rechtstreeks met elkaar gesproken maar hun standpunten bij de notaris neergelegd, al dan niet door gebruik te maken van een tussenpersoon of gemachtigde. In een brief van de notaris van 25 februari 2002 is de stand van zaken weergegeven. Onder meer is daarin het standpunt van de moeder van klaagster genoemd ten aanzien van uitbetaling van 1/6 deel van het vermogen. Op 16 mei 2002 heeft de notaris een concept successieaangifte naar klaagster gezonden. De namens klaagster voorgestane correctie van de waarde van een woning is door de notaris gevolgd en door de belastingdienst geaccepteerd. In augustus 2002 heeft een zuster van klaagster tezamen met haar adviseur gesproken met de notaris over de door moeder gewenste afhandeling. In een brief van 16 augustus 2002 heeft de notaris dit weergegeven. Blijkens reacties namens moeder is echter in genoemde brief iets anders weergegeven dan moeder heeft bedoeld. Dit heeft geleid tot een brief van de notaris van 15 oktober 2002 en een verdelingsvoorstel in een brief van 8 november 2002.
Uitspraak
4.1. Het eerste klachtonderdeel betreft het verwijt dat de notaris niet of pas na herhaald aandringen van klaagster heeft gereageerd op brieven van klaagster en haar gemachtigde. Het hof is van oordeel dat dit klachtonderdeel terecht door klaagster is voorgesteld. De notaris heeft wat betreft dit klachtonderdeel geen verweer gevoerd en de zienswijze van klaagster beaamt. Dit leidt er toe dat dit klachtonderdeel gegrond is.
4.2. Dit geldt evenzeer voor het klachtonderdeel met betrekking tot het foutief adresseren van de voor klaagster bestemde brieven. Uit de stukken is gebleken dat de brieven gericht aan de zuster van klaagster voorzien zijn van het adres van klaagster. Ook dit klachtonderdeel is terecht door klaagster voorgesteld en het hof acht dit klachtonderdeel gegrond.
4.3. Wat betreft het verwijt van klaagster ter zake van een foutieve aangifte voor het recht van successie ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klaagster, is het hof van oordeel dat ook dit klachtonderdeel doel treft. De notaris heeft in de conceptaangifte opgegeven dat het registergoed aan [adres] te [plaats] als vrije verkeerswaarde aangemerkt diende te worden, terwijl de moeder van klaagster het registergoed nog bewoonde. De aangifte was op dat punt onjuist geredigeerd. Aangezien klaagster bij brief van haar gemachtigde gedateerd 11 september 2002 de notaris op deze omissie heeft gewezen, heeft klaagster van dit handelen van de notaris geen nadeel ondervonden. Het geen echter onverlet laat dat de handelwijze van de notaris, de notaris valt te verwijten, zodat ook dit klachtonderdeel gegrond is.
4.4. Het hof kan klaagster echter niet volgen in haar klacht met betrekking tot het verwijt hetgeen haar zuster haar gemaakt zou hebben. Klaagster heeft dit klachtonderdeel onvoldoende gemotiveerd, dan wel niet met feiten gestaafdeling Het hof acht dit klachtonderdeel ongegrond.
4.5. Ten slotte is het hof van oordeel dat ook het verwijt van klaagster dat zij niet ontvangen heeft uit de nalatenschap waar zij recht op heeft terecht door klaagster is voorgesteld. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat de notaris een verdelingsoverzicht heeft gemaakt. De notaris heeft verklaard – daarnaar gevraagd – dat hij aan klaagster een betaling ad € 25.000,- heeft gedaan, alsmede dat hij de aanslag ingevolge de successieaangifte heeft voldaan. Voor het overige heeft de notaris naar de bank verwezen ter verdere uitvoering van de opdracht tot uitbetaling. De notaris heeft dit vervolgens niet meer gecontroleerd. De handelwijze van de notaris leidt er toe dat klaagster in het ongewisse blijft van hetgeen zij had behoren te ontvangen. Het hof is van oordeel dat bij de afwikkeling van een boedel een overzicht hoort van hetgeen aan ieder der deelgenoten toegescheiden dient te worden. Nu een dergelijk overzicht is uitgebleven, heeft klaagster niet kunnen constateren of zij uit de nalatenschap heeft gekregen waar zij recht op heeft. Dit klachtonderdeel is terecht door klaagster voorgesteld. Het hof acht het klachtonderdeel gegrond.
4.6. Het bovenvermelde is redengevend voor het oordeel dat de notaris in voege als voormeld bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden onzorgvuldig heeft gehandeld en dat deze tekortkomingen dusdanig verwijtbaar zijn dat een maatregel op zijn plaats is. Het hof zal de beslissing van de kamer vernietigen, behoudens de vaststelling van de feiten en de klacht deels gegrond en deels ongegrond verklaren onder oplegging van de maatregel van waarschuwing aan de notaris.
9.2.193 Boedelnotaris
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 14 juli 2005, LJN AT9465
Inhoud
Afhandeling van een nalatenschap. De notaris trad niet op als boedelnotaris.
Feiten
Klaagster, haar (tweeling)zuster Nanda, haar zuster Marion en haar broer Edi zijn de kinderen van Wilhelmina C en Egilius X, die met elkaar waren gehuwd. De moeder van klaagster, die op 23 december 1986 is overleden, had bij testament op basis van een ouderlijke boedelverdeling haar vermogen toebedeeld aan haar echtgenoot en aan ieder van haar kinderen een vordering op hun vader, die opeisbaar werd bij diens overlijden. Op 26 juni 1996 is de vader van klaagster overleden. Op grond van zijn testament zijn de onder punt a. vermelde kinderen erfgenaam van zijn nalatenschap, ieder voor een vierde gedeelte. In 1996 heeft Nanda diverse notarissen verzocht om de afwikkeling van de nalatenschap ter hand te nemen. Geen van de ingeschakelde notarissen is er in geslaagd om de afwikkeling van de nalatenschap af te ronden. Dit was met name te wijten aan de inmiddels ernstig verstoorde familieverhoudingen. Om de nalatenschap te kunnen beheren heeft klaagster zich op haar beurt gewend tot een notaris, die op 12 december 1996 een verklaring van erfrecht heeft afgegeven. In de periode 1997-1998 heeft Marion, en klaagster heeft zich bij haar vervolgens aangesloten, zich laten bijstaan door een advocaat, aangezien zij (beiden) het moederlijk erfdeel – van ongeveer ƒ 15.061,76 met rente – uit de boedel uitbetaald wenste(n) te zien. Nanda en Edi hebben zich tegen deze vorderingen verzet. In juni 1999 hebben Nanda en Edi de notaris verzocht om namens hen te bemiddelen bij de afwikkeling van de nalatenschap. Klaagster heeft toen met de notaris afgesproken dat deze niet als boedelnotaris zou optreden en dat zij de notaris in geen geval een volmacht zou geven. In het concept van de brief van 10 november 1999 aan de Postbank heeft de notaris – voor zover hier van belang – het navolgende medegedeeld: ‘(…) Ter zake van de nalatenschap van de heer E.P. X doe ik u bijgaand toekomen een verklaring van erfrecht waaruit blijkt dat ik voor drie van de vier erfgenamen optreed als gevolmachtigde. Ik verzoek u bovengenoemde rekening op te heffen en van de saldi inclusief de lopende rente over te maken:
– naar de rekening van mevrouw W (…) een bedrag van ƒ 15.061,76
– naar de rekening van Marion X (…) een bedrag van ƒ 15.061,76
– Het restant op een van mijn kantoorrekeningen over te maken, met vermelding: erven X. Ten bewijze van instemming van de vierde erfgename, mevrouw [W] heeft zij deze brief mede ondertekend. (…)’. Klaagster heeft deze brief echter niet ondertekend, aangezien zij van mening was dat de tegoeden naar een erven-rekening overgemaakt moesten worden, in plaats van naar een kantoorrekening van de notaris. Begin 2000 heeft de notaris aan klaagster medegedeeld dat de overige erfgenamen voornemens waren de verdeling van de nalatenschap via de rechter te vorderen. In haar vonnis van 13 november 2002 heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage – voor zover van belang – het navolgende overwogen: ‘(…) 6. Partijen zijn het erover eens dat de nalatenschap van Vader in ieder geval de volgende activa omvat: (…)’. en voorts onder meer bepaald: ‘(…)
Bepaalt dat uit de nalatenschap van Vader aan Marion en Ingrid (ieder) wordt voldaan een bedrag van ƒ 15.061,76, met rente van 6% per jaar vanaf 1 december 1999 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt dat ieder van partijen 1⁄¢ deel verkrijgt van het verschil tussen (…) de vermelde activa en (…) het totaalbedrag van de vermelde schulden. (…)’. Met betrekking tot de afhandeling van de nalatenschap heeft klaagster in haar brief van 24 mei 2003 aan de notaris onder meer de navolgende vraag gesteld: ‘(…) Verder zou ik van u graag vernemen of en zo ja welke gelden en/of waardepapieren u onder zich heeft en opgave van de rente tot 1-5-2003. (…)’. In haar brief van 19 september 2003 aan de Kamer heeft de notaris – voor zover hier van belang – het navolgende medegedeeld: ‘(…) De vraag van mevrouw W (…) ter zake van gelden, waardepapieren en renten moet ik ontkennend beantwoorden. Ik heb niets van dat alles. Alles wat mij met betrekking tot bankrekeningen bekend is, is ook aan mevrouw W bekend. Ik heb het echtpaar daarvan in 1999 mededeling gedaan. (…)’. Klaagster verwijt de notaris dat zij de in een brief van 24 mei 2003 gestelde vragen niet heeft willen beantwoorden. Deze brief is geschreven door W en gericht aan de notaris. In de tweede plaats verwijt klaagster de notaris dat zij zich bedient van een manier van handelen die voor een notaris onacceptabel is. De notaris treedt op als advocaat voor haar cliënten, onder de schijn van objectiviteit en onpartijdigheid van een notaris. In hoger beroep beklaagt klaagster zich over de gang van zaken in eerste instantie. Zo werd zij op de zitting van de kamer geconfronteerd met stukken die niet eerder overgelegd waren. Tevens stelt klaagster dat de notaris op de dag van de uitspraak van de bestreden beslissing verder is gegaan met het verspreiden van onjuiste informatie betreffende de nalatenschap van de vader van klaagster. De notaris stelt op verzoek van de advocaat van mevrouw Nanda O-X, een van de erfgenamen en een zus van klaagster, haar uiterste best te hebben gedaan om tot afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klaagster te komen. Omdat klaagster geen volmacht heeft willen geven heeft de notaris haar medegedeeld dat ook zonder het verstrekken van een volmacht de nalatenschap zou kunnen worden afgewikkeld. Klaagster heeft hieraan echter geen medewerking willen verlenen. Zo heeft zij bijvoorbeeld geweigerd een door de notaris opgestelde brief mede te ondertekenen waarmee een bankrekening kon worden opgeheven. Hierdoor is de afwikkeling van de nalatenschap vertraagd en zijn partijen over de verdeling van de nalatenschap gaan procederen. De rechtbank heeft in haar vonnis van 13 november 2002 alle bestanddelen van de boedel opgenomen. Klaagster was op de hoogte van de inhoud van dit vonnis en daarmee ook van de omvang van de boedel en over de samenstelling daarvan. Ter zitting in eerste instantie heeft de notaris gesteld dat zij op de door klaagster gestelde vraag heeft verwezen naar voornoemd vonnis. Voorts stelde de notaris dat zij de brief van 24 mei 2003 waarschijnlijk niet goed heeft gelezen en daarom heeft nagelaten de vragen inhoudelijk te beantwoorden. Zij stelt in te zien dat het verstandiger zou zijn geweest als zij aan deze brief meer aandacht had besteed. Ten aanzien van het tweede onderdeel van de klacht stelt de notaris nooit als boedelnotaris in deze nalatenschap te zijn opgetreden. Zij had van een broer en een zus van klaagster een volmacht ontvangen op basis waarvan zij heeft getracht de nalatenschap af te wikkelen. Zij heeft hierover overigens contact gehad met klaagster. De notaris betwist dan ook dat zij zich partijdig heeft opgesteld, in die zin dat zij het belang van klaagster zou hebben achter gesteld bij het belang van de overige erfgenamen. De kamer verklaar de klachten ongegrond.
9.2.194 Actief boedelen gewenst (nogmaals)
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Zutphen 5 oktober 2005, 20/2004
Trefwoord
Ruzieboedel, actieve houding bij afwikkeling
Inhoud
De notaris heeft de boedelafwikkeling in 1999 ter hand genomen, maar na, volgens zijn zeggen onplezierige en bedreigende, ervaringen met enkele erfgenamen komt hij nauwelijks nog verder.
Feiten
Weinig spoedige afwikkeling van een nalatenschap: notaris ontplooit vijf jaren lang geen actie inzake afwikkeling. Erfgenamen stellen zich volgens de notaris ‘dreigend’ op. Familieruzie.
Uitspraak
In 2003 oordeelt de kamer dat de notaris bij de afwikkeling ernstig in gebreke is gebleven en verbindt daaraan de maatregel van waarschuwing. De klaagster heeft meerdere malen op afwikkeling aangedrongen. De notaris beantwoordde haar brieven niet en kwam gedane toezeggingen niet na. Op de onderhavige klacht heeft de notaris naar de klaagster gereageerd met een brief waarin hij haar verzoekt hem in de gelegenheid te stellen de nalatenschap vóór een bepaalde datum af te wikkelen. De klaagster schrijft terug op die afwikkeling te rekenen, maar haar klacht te handhaven. De kamer acht het schrijven van de brief door de notaris ongepast, te meer nu de notaris de kamer niet omtrent die brief heeft geïnformeerd. De notaris beroept zich op het bedreigende gedrag van enkele erfgenamen. De kamer ‘is van oordeel dat een dergelijke uit de hand gelopen familieruzie om de nalatenschap, waarin de notaris betrokken werd, niet rechtvaardigt dat hij vijf jaar lang vrijwel geen activiteiten heeft ontplooid. Integendeel, juist een boedel met ruziënde erfgenamen vraagt om een tijdig ingrijpen en een strakke regie’. En ‘het getuigt van weinig professionaliteit dat de notaris heeft besloten het dossier te laten liggen in plaats van een oplossing voor de afhandeling te zoeken, te meer daar de Kamer hem al in 2003 een waarschuwing heeft opgelegd voor de trage afwikkeling van het dossier…’. Toen de notaris bleek dat hij zelf niet meer tot een zakelijke benadering in staat was, behoorde het tot zijn verantwoordelijkheid om het dossier zo snel mogelijk aan een andere notaris over te dragen, waardoor de afwikkeling geen verdere vertraging behoefde te ondervinden. De kamer oordeelt de klacht gegrond en legt, mede in aanmerking nemende dat eerder in dezelfde zaak een waarschuwing was gegeven, de maatregel van schorsing gedurende twee weken op.
9.2.195 Verschotten, verdeling, declaratiegeschil
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 13 oktober 2005, LJN AU4653
Inhoud
Het past een notaris niet om zonder uitdrukkelijke toestemming van zijn opdrachtgever in een ontwerpakte van verdeling de ten name van een derde gemaakte kosten ten laste van de opdrachtgever te brengen. Geen maatregel.
Feiten
Op 31 augustus 1964 overleed mevrouw X verder: erflaatster. Erflaatster heeft bij testament, opgemaakt op 30 juli 1963, haar vijftien kinderen aangewezen als erfgenamen. Klager is één van hen. De notaris treedt thans op als boedelnotaris. Op 4 augustus 1983 heeft de vorige boedelnotaris een ontwerpakte van beschrijving en van scheiding en deling aan de erfgenamen toegezonden. In 1990 is door klager en enkele andere erfgenamen een zwarighedenprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank te Middelburg. Hierin is vonnis gewezen, welk vonnis in hoger beroep door het hof ’s-Gravenhage bij arrest van 27 augustus 1999 deels is bekrachtigd en deels is vernietigd. Ter uitvoering van voornoemd arrest heeft een van de erfgenamen, Y op 24 maart 2000 een bedrag van ƒ 817.212,- gestort op de derdenrekening van de notaris. De notaris heeft dit bedrag op 17 april 2000 doorgestort op een boedelrekening. Bij arrest van 11 januari 2002 heeft de Hoge Raad in cassatie beslist. In mei 2002 is door de notaris een conceptakte van verdeling opgesteld. Deze conceptakte is in augustus 2002 aan de erven toegestuurd. Klager en enkele andere erfgenamen hebben in maart 2003 een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Middelburg waarin – naast enkele overige erfgenamen – mevrouw A werd gedagvaard om als onzijdig persoon mee te werken aan de (totstandkoming van de akte van) verdeling namens de onwillige erfgenamen. Mevrouw A werd bijgestaan door mr. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 22 april 2003 zijn klager c.s. veroordeeld in de proceskosten van mevrouw A Op 14 april 2003 is de akte van verdeling van de nalatenschap gepasseerd. In die akte is een bedrag van € 15.145,46 aan notariskosten opgenomen. Op 1 augustus 2003 is door de notaris een slotafrekening opgesteld. Hierin is opgenomen een bedrag van € 2.822,68 wegens nakomende notariskosten.
Uitspraak
6.1. Het hof is van oordeel dat de klachtonderdelen zoals genoemd onder 4.2. a., b. en c. in de beslissing van de kamer terecht ongegrond zijn verklaard. Het hof zal de kamer op die punten volgen en zich haar standpunten eigen maken.
6.2. Dit geldt echter niet voor het klachtonderdeel met betrekking tot de bemoeienissen van de notaris met betrekking tot de declaratie van A Hoewel het hof begrip heeft voor de wijze waarop de notaris gemeend heeft voor de belangen van A te moeten opkomen, past het een notaris niet om zonder uitdrukkelijke toestemming van zijn opdrachtgever in een ontwerpakte van verdeling de ten name van een derde gemaakte kosten ten laste van de opdrachtgever te brengen. Het hof acht de klacht terecht door klager naar voren gebracht en is van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is. Het hof zal de beslissing van de kamer op dit punt vernietigen. Hoewel het klachtonderdeel gegrond is acht het hof geen termen aanwezig om de notaris dienaangaande een maatregel op te leggen. Dit geldt te meer nu de notaris naar het oordeel van het hof heeft gehandeld uit overwegingen van fatsoen en hij ter zitting heeft verklaard in te zien dat zijn handelen juridisch onjuist is en hij zulks niet had mogen doen.
6.3. Het hof is van oordeel dat ingevolge artikel 55, tweede lid, van de Wet op het notarisambt een geschil over de hoogte van declaraties door de meest gerede partij aan de voorzitter van het bestuur van de ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie kan worden voorgelegd. De ringvoorzitter toetst alsdan volledig. Tegen de beslissing van de ringvoorzitter staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hof kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een dergelijk geschil slechts marginaal toetsen. Het hof komt aldus tot het oordeel dat hem geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die tot het oordeel nopen dat de notaris in redelijkheid niet tot zijn declaratie had kunnen komen.
9.2.196 Actief boedelen gewenst (nogmaals)
Instantie en vindplaats
Kamer van Toezicht Amsterdam 20 juli 2006, 336629/NT 06-19
Trefwoord
Ruzieboedel, actieve houding bij afwikkeling
Inhoud
Zeer trage afwikkeling van een boedel. Notaris reageert niet op de klacht. Slordigheden in de afwikkeling.
Feiten
In 1997 heeft de notaris een, naar de kamer opmerkt niet ingewikkelde, nalatenschap in behandeling genomen. Acht jaren later is deze nog niet afgedaan.
Uitspraak
De notaris heeft tegenover de kamer niet op de klacht gereageerd en is niet op de zitting verschenen. De kamer vindt hierin aanleiding om uit te gaan van de juistheid van de stellingen van de klager. Er zijn stukken in het ongerede geraakt, in de akte van verdeling van de registergoederen zitten fouten die niet zijn gerectificeerd, een urenspecificatie is niet verstrekt, de nota is niet gespecificeerd en is eigenmachtig verrekend met de uitkeringen aan de erfgenamen. De kamer neemt de slordigheden en het gebrek aan actie van de notaris zeer ernstig op. Ongetwijfeld speelt daarbij een rol dat de kamer in de afgelopen drie jaren al vijf malen een waarschuwing aan de notaris heeft opgelegd. Kennelijk, zegt de kamer, heeft de notaris zijn zaken niet op orde. De kamer acht de wijze waarop de notaris zijn kantoor voert ‘volstrekt onaanvaardbaar’. De klacht wordt gegrond bevonden en de kamer legt aan de notaris de maatregel van schorsing gedurende drie maanden op ‘opdat een waarnemer kan inventariseren wat nodig is om orde op zaken op het kantoor van de notaris te stellen’.
9.2.197 Ook ruzieboedel moet afgewikkeld
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 20 juli 2006, LJN AY4989
Trefwoord
Ruzieboedel, actieve houding bij afwikkeling, afsluiting van boedel
Inhoud
Zeer langdurige afwikkeling van een nalatenschap. Notaris stuurt op gerechtelijke procedure aan, maar ruzie tussen erven doet alles mislukken.
Feiten
Na het overlijden van vader in 1990 behartigen drie van de negen kinderen (hier te noemen ‘de erven A’) de financiële zaken van hun moeder. Eén van de andere kinderen (hierna te noemen ‘klaagster’) tracht moeder tevergeefs onder bewind te laten stellen omdat zij het niet eens is met het beheer. In 1994 overlijdt moeder. De erven A dragen de boedelbehandeling op aan notaris X. De overige erfgenamen (hierna te noemen ‘de erven B’) zijn het daar niet mee eens, waarna de afwikkeling van de nalatenschap volledig aan de notaris in handen wordt gegeven. In 1995 doet de notaris een voorstel tot verdeling. De erven B menen, na een door hen ingesteld accountantsonderzoek, dat er een onverklaarbaar tekort in de nalatenschap is van tenminste ƒ 17.000,-. Een langdurige correspondentie leidt in 2002 tot een inventarisatie door de notaris van de standpunten van de erven A en de erven B inzake de bestaande geschillen.
Uitspraak
Klaagster verwijt de notaris dat hij niet adequaat heeft gereageerd op het standpunt van de erven B en dat hij heeft zich heeft neergelegd bij weigering van de erven A om rekening en verantwoording af te leggen. De notaris stelt dat hij geen enkel machtsmiddel heeft om de erven te dwingen. Hij heeft de erven er op gewezen dat zij hun geschil omtrent de omvang van de nalatenschap aan de rechter dienen voor te leggen. De kamer van toezicht te Almelo overweegt dat de notaris een bemiddelende rol dient te spelen, maar wel afhankelijk is van de wijze waarop de erven met elkaar (willen) communiceren. De notaris kan niet worden verweten dat het verschil van mening na tien jaren nog steeds niet aan de rechter is voorgelegd, waarop hij had aangedrongen. De kamer verklaart de klacht ongegrond. Het hof oordeelt dat het handelen van de notaris geen schoonheidsprijs verdient. Weliswaar heeft de notaris geen machtsmiddel in handen om de erven te dwingen overeenstemming te bereiken ten aanzien van de verdeling van de nalatenschap, dit laat echter onverlet dat de notaris voortvarender had kunnen optreden. Hoewel klaagster duidelijk naar voren heeft gebracht om welke problemen het ging, is de notaris op het merendeel van deze problemen niet ingegaan. Het had op de weg van de notaris gelegen in een eerder stadium aan te sturen op afsluiting van de zaak. Het hof acht de klacht in zoverre gegrond en acht een maatregel passend en geboden. De beslissing van de kamer wordt door het hof vernietigd en aan de notaris wordt de maatregel van waarschuwing opgelegd.
9.2.198 Legitimaris recht op inzage testament
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 20 juli 2006, nr. 292/2005 NOT
Trefwoord
Legitieme portie, afschrift testament, onterving
Inhoud
Het is niet vast komen te staan dat de notaris in strijd met art. 49 Wna heeft gehandeld, door een afschrift van het gehele testament aan de legitimaris te verstrekken.
Feiten
Op 9 oktober 2003 is erflaatster A overleden. Bij op 20 mei 2003 voor notaris Z verleden testament heeft erflaatster haar zoon X, klager in deze procedure, benoemd tot haar enig erfgenaam en haar overige kinderen, alsmede de kinderen van haar vooroverleden zoon, uitgesloten van erfopvolging. Dhr. Y, gemachtigde van klager, heeft zich namens klager, in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw A, tot de notaris gewend met het verzoek om afgifte van een verklaring van erfrecht. Op 20 november 2003 is de verklaring van erfrecht gepasseerd. Na afgifte van de verklaring van erfrecht is de notaris benaderd door dhr. A, zoon van erflaatster, die, in de hoedanigheid van legitimaris, om inzage in het testament heeft verzocht. De notaris heeft dhr. A een kopie van het testament verstrekt.
Uitspraak
Klager verwijt de notaris dat hij onrechtmatig heeft gehandeld door een afschrift met de volledige tekst van het testament van erflaatster te verstrekken aan één van de onterfde ab intestaat erfgenamen. Dit is in strijd met art. 49, tweede lid sub b van de Wet op het notarisambt. De notaris betwist de stelling van klager en hij verweert zich als volgt. De notaris heeft betoogd dat, nu de onterfde ab intestaat erfgenaam legitimaris is, hij blijkens het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1981, NJ 1982, 423, recht heeft op een afschrift van het testament van erflaatster. Alvorens een afschrift te verstrekken heeft de notaris juridisch advies ingewonnen bij het Notarieel Juridisch Bureau.
11. De Wna bepaalt in artikel 49 lid 2 sub b, dat onterfde legitimarissen recht hebben op inzage in, een afschrift of een uittreksel van de bepalingen uit het testament, die betrekking hebben op de onterving en rechtstreeks van belang (kunnen) zijn voor de (uitoefening van die rechten van) de legitimaris.
12. De notaris stelt dat het testament in zijn geheel relevant is voor de legitimarissen en nauwelijks uittrekselbaar. Klager heeft niet aangegeven welke bepalingen uit het testament niet relevant (kunnen) zijn voor de legitimarissen, in het kader van het uitoefenen van hun wilsrechten, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Evenmin is op enige wijze duidelijk geworden dat de erfgenaam door de inlichtingen aan de legitimaris op enige wijze in zijn belangen zou zijn of kon worden geschaad. Het is dan ook niet vast komen te staan dat de notaris in strijd met art. 49 Wna – en derhalve klachtwaardig – heeft gehandeld, door een kopie van het gehele testament aan dhr. [A] te verstrekken. De klacht is om deze reden ongegrond.
9.2.199 Legaat aan verpleegster
Instantie en vindplaats
Rb. Assen 26 juli 2006, nr. 54046
Trefwoord
Zorgplicht notaris, nietigheid legaat
Inhoud
Het doen opnemen in het testament van erflater van een bij vonnis nietig verklaard legaat levert onzorgvuldig handelen op, indien vast komt te staan dat de notaris erflater onvoldoende heeft voorgelicht over de aan het legaat klevende risico’s en dat, ware erflater voldoende voorgelicht, erflater dit legaat niet zou hebben gemaakt.
Feiten
Erflater, is op 1 februari 2000 overleden aan de ziekte waarvoor hij werd verpleegd, te weten: ataxie van Friedreich. Op 30 augustus 1999 heeft getuige 3 telefonisch contact opgenomen met het kantoor van notaris over het maken van een testament door erflater. Daarop is notaris op 7 september 1999 bij erflater thuis geweest en heeft daar met hem gesproken over de inhoud van het door hem op te maken testament. Daarbij heeft notaris voor de communicatie met erflater gebruik gemaakt van een kladblok en een viltstift, aangezien erflater slechtziend en slechthorend was. Op een latere dag is kandidaat-notaris bij gedaagde, met het concepttestament naar het huis van erflater gegaan en heeft zij dit concepttestament aan de hand van een uitvergrote tekst met erflater besproken. Daarbij heeft kandidaat-notaris tevens gebruik gemaakt van een vel met de volgende, eveneens uitvergrote, tekst: ‘legaat aan verpleegster Het gevaar bestaat dat het legaat aan uw verpleegster bij uw overlijden niet kan worden uitgevoerd. Uw verpleegster is op grond van de wet onbevoegd om uw legaat in ontvangst te nemen indien zij u daadwerkelijk behandeld heeft (de voorschriften van de arts uitgevoerd) voor een bepaalde ziekte, u tijdens deze ziekte de beschikking ten behoeve van uw verpleegster heeft getroffen (bij codicil of bij testament) en u daadwerkelijk aan deze ziekte bent overleden. Alleen indien aan al deze drie voorwaarden wordt voldaan, is uw verpleegster onbevoegd. Op grond van het vorenstaande dient u zelf te beoordelen of het legaat kan worden gemaakt.’ Op 24 september 1999 heeft erflater bij testament, overeenkomstig het concepttestament, over zijn nalatenschap beschikt. Bij vonnis van 23 juli 2003 heeft deze rechtbank vervolgens het legaat ten gunste van verzorgster nietig verklaard op grond van het bepaalde in art. 4:953 BW.
Uitspraak
Voorop staat dat het legaat ten gunste van verzorgster bij vonnis van 23 juli 2003 van deze rechtbank nietig is verklaard, omdat verzorgster op grond van art. 4:953 lid 1 BW (oud) geen voordeel kon trekken uit dit legaat. Deze rechtbank heeft daartoe overwogen dat verzorgster erflater vele uren per week bijstand in de vorm van ziekenverzorging verleende en erflater afhankelijk was van die hulp, alsmede dat niet is komen vast te staan dat dit legaat is gemaakt als beloning voor door verzorgster aan erflater bewezen diensten. De rechtbank constateert dat eisers weliswaar in hun dagvaarding stellen dat het de vraag is of erflater, die ernstig ziek was, in staat was om zijn wil te bepalen en deze kenbaar te maken, maar dat zij daaraan geen consequenties verbinden en er in hun conclusie van repliek ook niet op terugkomen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat erflater voldoende in staat was tot het bepalen van zijn uiterste wil. Het enkele feit dat in het testament van erflater een nietig legaat ten behoeve van verzorgster is opgenomen maakt niet zonder meer dat gedaagde daarmee onzorgvuldig heeft gehandeld en op grond daarvan schadeplichtig zou zijn. Indien het – ook na een deugdelijke voorlichting van erflater door gedaagde en/of zijn medewerkers over de mogelijke nietigheid daarvan – de uitdrukkelijke wens van erflater was het legaat ten behoeve van verzorgster te maken, dan was gedaagde als notaris gehouden aan die wens gehoor te geven. Slechts dan is sprake van een onrechtmatige daad van gedaagde indien vast komt te komen staan dat hij erflater onvoldoende heeft voorgelicht over de aan het legaat ten behoeve van verzorgster klevende risico’s en dat, ware erflater voldoende voorgelicht, erflater dit legaat niet zou hebben gemaakt. De informatieplicht en de daarmee samenhangende onderzoeksplicht van gedaagde ten aanzien van het door erflater op te maken testament, met daarin het legaat ten behoeve van verzorgster, gold tegenover erflater. Het opmaken van een testament is immers een eenzijdige, hoogstpersoonlijke, rechtshandeling, waarin de testateur verklaart op welke wijze hij over zijn vermogen wenst te beschikken. eisers kunnen zich niet op een andere dan wel een verdergaande bescherming beroepen dan erflater zou hebben gekund, ware hij nog in leven geweest. De belangen van een testateur en van zijn erfgenamen zijn immers niet steeds met elkaar te verenigen. Naar mate de nietigheid van het legaat meer evident was rustte een meer vergaande informatieplicht op gedaagde erflater over de mogelijke risico’s die aan dat legaat kleefden. Maar ook in het geval voor gedaagde duidelijk was of behoorde te zijn dat het legaat nietig was, en erflater, die daarvan voldoende op de hoogte was, vervolgens volhardde in zijn uiterste wil, betekent dit niet dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door het doen opnemen van dit legaat. In dat geval stond de testeervrijheid van erflater immers voorop. Daarbij overweegt de rechtbank dat het sinds 1 januari 2003 geldende erfrecht niet meer uitgaat van nietigheid van een dergelijk legaat, maar van vernietigbaarheid, waarmee is beoogd dat deze sanctie ten goede komt aan die testeervrijheid. Verder diende gedaagde rekening te houden met de mogelijkheid dat de erfgenamen in een bepaald geval omstandigheden aanwezig zouden achten om het inroepen van de nietigheid van dit legaat achterwege te laten. De informatieplicht van gedaagde wordt ingekleurd door hetgeen hij wist dan wel behoorde te weten over de positie van verzorgster en de gevolgen daarvan voor de geldigheid van het legaat aan haar. Gedaagde diende derhalve allereerst deugdelijk te onderzoeken of het legaat ten gunste van verzorgster de toets van het op 1 december 1997 gewijzigde art. 4:953 BW kon doorstaan. Door eisers is niet betwist dat erflater, net als verzorgster, aan gedaagde heeft verklaard dat verzorgster niet meer dan een (onbetaalde) hulp in de huishouding was. Anders dan eisers betogen mocht gedaagde in beginsel afgaan op die verklaring van erflater, mits hij deze bij zijn vraagstelling voldoende heeft voorgelicht over de mogelijke consequenties van de positie van verzorgster voor de geldigheid van het legaat aan haar. Daarbij hoefde hij geen nader onderzoek te verrichten naar de status van verzorgster. Het zou met name ook te ver gaan indien gedaagde, op eigen initiatief, daarnaast nog onderzoek bij derden, zoals de huisarts van erflater, zou zijn gaan verrichten teneinde de verklaringen, met name ook van erflater, te staven. Daarbij had hij mogelijk niet alleen zijn geheimhoudingsplicht geschaad, maar ook zijn vertrouwensrelatie met erflater. Dit zou anders zijn geweest indien erflater hem daartoe opdracht had gegeven. Dat dit het geval is geweest is gesteld noch gebleken. De rechtbank acht het op basis van de door gedaagde overgelegde uitvergrote teksten voldoende aannemelijk dat de kwestie van de mogelijke nietigheid van het legaat met erflater is besproken. Uit de door gedaagde is bij de communicatie met erflater gebruikte tekst: ‘Resultaat onderzoek naar verzorgster. Ik weet niet of dat mag, medisch geheim, proberen’ blijkt verder voldoende dat gedaagde ook na onderzoek naar de positie van verzorgster twijfel had over de geldigheid van het legaat en deze twijfel aan erflater heeft voorgehouden en dat door erflater is besloten het desalniettemin te proberen. Wel acht de rechtbank het niet uitgesloten dat gedaagde, dan wel zijn medewerkster kandidaat-notaris, erflater hebben voorgelicht aan de hand van de voor 1 december 1997 geldende, dus verouderde, wettekst van art. 4:953 BW, zoals door eisers is gesteld. Dit leidt de rechtbank met name af uit de in deze procedure overgelegde productie 2, weergegeven in r.o. 2.6, die aanhaakt bij de oude wettekst, aangezien daarin wordt gesproken over het ‘uitvoeren van de voorschriften van de arts’, welke definitie is verlaten in de per 1 december 1997 geldende wettekst. Ook in de brief van getuige 2 aan eisers van 3 maart 2000 in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater werd in eerste instantie naar de verouderde wettekst verwezen. De per 1 december 1997 geldende wettekst van art. 4:953 BW was strenger dan de daarvoor geldende wettekst en dit betekent dat verzorgster eerder onder de per 1 december 1997 geldende definitie viel van de groep van personen die van bevoordeling bij testament was uitgesloten, dan onder de oude wettekst het geval was. Dat gedaagde van de verouderde wettekst is uitgegaan is onvoldoende om op grond alleen daarvan aan te nemen dat gedaagde niet de zorgvuldigheid heeft betracht die niet van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht, aangezien hij erflater wel degelijk over het risico van nietigheid van het legaat heeft voorgelicht. Verder is het gegeven dat gedaagde mogelijkerwijze – vanwege het gebruik van de oude wettekst – minder nadrukkelijk is ingegaan op de kans op nietigheid van het legaat onvoldoende om daarmee ook direct aan te nemen dat, indien gedaagde erflater nadrukkelijker zou hebben voorgelicht over de houdbaarheidskansen van het legaat, erflater dit legaat in dat geval niet zou hebben gemaakt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat erflater, ook na voorlichting over een mogelijke nietigheid aan de hand van de verouderde, soepelere, wettekst, aan gedaagde deed voorkomen dat slechts sprake was van een hulpvaardige buur, terwijl gebleken is dat dit niet het geval was, hetgeen toch ook voor erflater duidelijk moet zijn geweest, en dat op grond daarvan aannemelijk is dat erflater bewust enig risico op nietigheid van dit legaat heeft genomen, hetgeen overigens, zoals hiervoor is overwogen, zijn goed recht was. In het licht van hetgeen in de vorige rechtsoverweging is overwogen hebben eisers onvoldoende gesteld om aan te nemen dat erflater, in het geval erflater aan de hand van de op dat moment geldende tekst van art. 4:953 BW zou zijn voorgelicht over de mogelijke nietigheid van het legaat aan verzorgster, en niet aan de hand van de voorheen geldende tekst, erflater dit legaat achterwege zou hebben gelaten. Verder constateert de rechtbank dat eisers in punt 34 van hun dagvaarding zelf stellen dat het de vraag is of een andere inhoud van het testament van erflater tot stand zou zijn gekomen indien gedaagde een juiste voorstelling van zaken zou hebben gehad, waarbij zij naar het oordeel van de rechtbank doelen op de situatie waarin erflater juist zou zijn voorgelicht over de mogelijke nietigheid van het legaat, omdat zij van mening zijn dat erflater het legaat aan verzorgster onder invloed van verzorgster heeft gemaakt. Nu het door eisers gestelde niet handelen niet met zich meebrengt dat gedaagde niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht, en zij ook onvoldoende hebben gesteld om aan te nemen dat het legaat aan verzorgster achterwege zou zijn gebleven indien gedaagde erflater aan hand van de juiste wettekst zou hebben voorgelicht, zal de rechtbank de vorderingen van eisers op dit onderdeel afwijzen.
9.2.200 Zorgplicht bij keuze erfgenaamschap
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 19 oktober 2006, LJN AZ1200
Trefwoord
Zorgplicht, zuivere aanvaarding, beneficiaire aanvaarding
Inhoud
Hoe ver reikt zorgplicht bij voorlichting over zuivere aanvaarding, beneficiaire aanvaarding en verwerping? Kandidaat-notaris licht erfgenaam wel voor omtrent te maken keuzes, maar doet dit onvoldoende. Nalatenschap is negatief door overlegatering.
Feiten
Op 25 december 2004 is de moeder van klager, verder te noemen erflaatster, overleden. Klager heeft daarna contact opgenomen met zijn nicht, verder te noemen X, om te vragen wat hij moest doen en op haar advies heeft klager contact opgenomen met het kantoor van de notaris. Op 29 december 2004 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager en de kandidaat-notaris over het testament van erflaatster. Op dat moment bleek aan klager dat in dit testament een legaat was opgenomen van ƒ 100.000,- ten gunste van de heer Y. Nadat dit klager was meegedeeld heeft hij het notariskantoor nagenoeg overstuur verlaten en heeft hij de kandidaat-notaris meegedeeld dat hij nog over het een en ander wilde nadenken. Op 3 februari 2005 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen klager en de kandidaat-notaris, waarbij ook X aanwezig was. Tijdens dit gesprek is aan de kandidaat-notaris verzocht een verklaring van erfrecht op te maken. Y heeft klager daarna aangesproken tot betaling van het legaat.
Uitspraak
Met de kamer is het hof van oordeel dat het op de weg van de kandidaat-notaris had gelegen om klager zodanig voor te lichten met betrekking tot de aanvaarding van deze nalatenschap dat de gevolgen van het zuiver aanvaarden daarvan voor klager duidelijk waren. Onweersproken is gebleven dat klager van zijn stuk was gebracht door de inhoud van het legaat en dat dit de kandidaat-notaris niet was ontgaan. In dat geval had de kandidaat-notaris klager uitvoerig dienen uit te leggen welke de mogelijkheden en de gevolgen waren met betrekking tot het zuiver dan wel beneficiair aanvaarden van de nalatenschap. Het hof acht het daarbij van belang dat de kandidaat-notaris er aan is voorbij gegaan dat klager tijdens het tweede gesprek naar voren heeft gebracht – door middel van het tonen van de afschriften van de bankrekeningen van erflaatster – dat er wellicht onvoldoende baten in de boedel aanwezig waren om tot integrale uitkering van het legaat over te gaan. Ook had de kandidaat-notaris niet mogen afgaan op de vermeende deskundigheid van X. Het verweer van de kandidaat-notaris dat hij klager bij brief van 6 januari 2005 op de diverse mogelijkheden van aanvaarding heeft gewezen gaat niet op. De brief van 6 januari 2005, waarvan de inhoud voor zover van belang luidt: ‘Vriendelijk verzoek ik u mij te laten weten of u de nalatenschap aanvaardt, verwerpt of beneficiair aanvaardt en of u in het eerste geval een verklaring van erfrecht wenst op te laten maken.’ acht het hof – mede gelet op de gemoedstoestand van klager – bepaald ontoereikend. De klacht is terecht door klager voorgesteld en het hof acht de klacht gegrond. Het hof oordeelt het handelen van de kandidaat-notaris dermate klachtwaardig, dat een maatregel op zijn plaats is. In het onderhavige geval acht het hof de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Het hof zal de beslissing van de kamer op dit punt vernietigen en aan de kandidaat-notaris de maatregel van waarschuwing opleggen. De klacht gericht tegen de notaris acht het hof ongegrond nu onvoldoende is gebleken dat klager uitdrukkelijk om een gesprek met de notaris heeft verzocht en daarbij heeft aangegeven dat hij niet kon of wilde spreken met de kandidaat-notaris.
9.2.201 Testament faxen aan collega
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 14 december 2006, LJN AZ4688
Trefwoord
Kopie testament, toestemming erfgenamen, geheimhoudingsplicht, art. 22 Wna
Inhoud
Het per fax beschikbaar stellen van een kopie van een testament aan een collega-notaris die met de afwikkeling van de nalatenschap is belast, is een gangbare praktijk, althans niet ongebruikelijk in de notariële wereld.
Feiten
Op 6 oktober 2005 is overleden X, de vader van klager en zijn zuster A. De vader heeft twee testamenten doen opmaken; het eerste testament is op 18 februari 1999 verleden door notaris Y, toen nog kandidaat-notaris op het kantoor van notaris Z, het tweede testament is op 6 december 2001 verleden door notaris Z. Klager en zijn zuster zijn de enige erven. De klager heeft een tegen notaris Y en notaris Z een klacht die uiteenvalt in drie onderdelen. Het eerste onderdeel stelt dat notaris Z op 10 oktober 2005 per fax een kopie van de twee testamenten in strijd met de wet en zonder toestemming van de erven ter beschikking heeft gesteld van het notariskantoor A en hiermee de privacy van de testateur en van klager heeft geschonden. Bovendien had de notaris geen kopie van deze testamenten aan mr. C, notaris bij dat kantoor, mogen afgeven, nu mr. C de notaris als advocaat bijstaat in een klaagschriftprocedure van klager over de testamenten van wijlen zijn moeder. Het tweede onderdeel stelt dat het testament van 18 februari 1999 van de vader van klager niet correct verleden is door de toenmalige kandidaat-notaris Y, nu daaruit te lezen is dat het niet onmiddellijk na voorlezing is ondertekend. In het laatste onderdeel wordt toegelicht dat de inhoud van het door notaris Z verleden testament van 6 december 2001 niet eenduidig is, want onzorgvuldig opgemaakt door notaris Z. De kamer van toezicht verklaart de klacht tegen de notarissen Y en Z in alle onderdelen ongegrond. De klager gaat tegen de beslissing in hoger beroep bij het Hof Amsterdam.
Uitspraak
Over het eerste onderdeel van de klacht oordeelt het hof dat het per fax beschikbaar stellen van een kopie van een testament aan een collega-notaris die met de afwikkeling van de nalatenschap is belast, een gangbare praktijk is, althans niet ongebruikelijk is in de notariële wereld. Bovendien is niet gebleken dat klager door deze verzending enig nadeel heeft ondervonden en is een mogelijke belangenverstrengeling vanwege de afwikkeling van de nalatenschap door deze kandidaat-notaris en de bijstand in de klaagschriftprocedure door mr. C aan notaris Z niet door klager aannemelijk gemaakt. Over het tweede onderdeel oordeelt het hof als volgt. In het vijfde lid van artikel 43 van de Wet op het notarisambt wordt onder meer bepaald dat van de ondertekening overeenkomstig het vierde lid melding wordt gemaakt in het slot van de akte. In het vierde lid wordt bepaald dat de akte door ieder der verschijnende personen onmiddellijk na voorlezing wordt ondertekend en dat onmiddellijk daarna de notaris de akte ondertekent. Deze regeling geldt vanaf de inwerkingtreding op 1 oktober 1999 van de Wet op het notarisambt. De vóór die datum geldende Wet op het Notarisambt 1842, die op het onderhavige testament van toepassing is, nu dit is verleden op 18 februari 1999, kende een dergelijk voorschrift echter niet. Het Hof is wat betreft het derde onderdeel van mening dat de tekst van het testament van 6 december 2001 bij eerste lezing wellicht niet voor iedere lezer onmiddellijk duidelijk zou kunnen zijn, maar dat de bedoeling in essentie wel duidelijk en niet voor meerderlei uitleg vatbaar is. De stelling van klager dat de vader ten tijde van het passeren van het testament op 6 december 2001 wegens dementie niet zijn wil heeft kunnen bepalen is naar het oordeel van de Kamer niet door klager aannemelijk gemaakt.
9.2.202 Wilsonbekwame testateur
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 8 februari 2007, LJN AZ8646
Trefwoord
Wils(on)bekwaamheid, belanghebbende, protocol KNB, Alzheimer
Inhoud
De oud-notaris had ook een deskundige, bijvoorbeeld een arts met genoegzame kennis op het gebied van de ziekte van Alzheimer, moeten raadplegen alvorens zijn eigen oordeel over de wilsbekwaamheid van de testateur vast te stellen. Daaraan doet niet af dat in het protocol, zoals dit uiteindelijk is vastgesteld door de KNB, geen bepaling meer voorkomt omtrent het inschakelen van een dergelijke deskundige, wat daar verder van zij. Het hof is van oordeel dat voor de vraag wie het recht heeft een klacht in te dienen een verwijzing naar het (rechtstreeks) belanghebbendenbegrip in de art. 49 Wna te beperkt is.
Feiten
De klacht jegens de oud-notaris spitst zich toe op de vraag of de oud-notaris voldoende zorgvuldig heeft gehandeld in zijn oordeelsvorming omtrent de wilsbekwaamheid van de vader met betrekking tot het maken van huwelijkse voorwaarden en het wijzigen van zijn uiterste wilsbeschikking. De oud-notaris was al enige tijd bekend met het feit dat de vader leed aan de ziekte van Alzheimer. Dit was hem zowel door vader zelf als door twee van zijn zoons medegedeeld, laatstelijk één maand voor het huwelijk van vader met A. De oud-notaris heeft ook aangegeven dat tijdens zijn gesprekken met vader merkbaar was dat vader te lijden had onder zijn ziekte: hij gaf slechts korte, doch volgens de oud-notaris wel ondubbelzinnige, antwoorden op de vragen van de oud-notaris en zijn kantoorgenoot.
Uitspraak
Het hof is van oordeel dat de oud-notaris, behalve dat hij een mevrouw van het accountantskantoor waar vader klant was en zijn kantoorgenoot heeft gevraagd naar hun oordeel omtrent de wilsbekwaamheid van vader, beiden onmiskenbaar geen deskundigen op het gebied van de ziekte van Alzheimer, ook een deskundige, bijvoorbeeld een arts met genoegzame kennis op het gebied van de ziekte van Alzheimer, had moeten raadplegen alvorens zijn eigen oordeel over de wilsbekwaamheid van vader vast te stellen. Het hof acht de concrete omstandigheden dat de oud-notaris op de hoogte was van de ziekte van vader, dat hij door twee van de zoons hierover is gebeld en het feit dat de oud-notaris merkte dat vader onder zijn ziekte leed, van doorslaggevend belang bij de afweging van de oud-notaris die ertoe had moeten leiden dat hij eveneens advies zou hebben ingewonnen bij een deskundige als hiervoor bedoeld. Daaraan doet niet af dat in het eerdergenoemde protocol, zoals dit uiteindelijk is vastgesteld door de KNB, geen bepaling meer voorkomt omtrent het inschakelen van een dergelijke deskundige, wat daar verder van zij. Het hof is van oordeel dat voor de vraag wie het recht heeft een klacht in te dienen een verwijzing naar het (rechtstreeks) belanghebbendenbegrip in de artikelen 49 en 49b Wna te beperkt is. Er zijn immers situaties denkbaar waarin ook diegenen belanghebbenden kunnen zijn die niet met zoveel woorden vallen onder de categorieën genoemd in die artikelen. Of een dergelijke situatie zich voordoet, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In casu is het hof is van oordeel dat in de onderhavige situatie klagers kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden.
9.2.203 Notaris is executeur en boedelnotaris
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 22 maart 2007, LJN BA2332
Trefwoord
Boedelnotaris, executeur
Inhoud
De functie van executeur en boedelnotaris staan op gespannen voet met elkaar en dienen om die reden niet verenigd te worden in een en dezelfde persoon.
Feiten
In casu gaat het om een ‘eenvoudige’ boedel die door de notaris wordt afgewikkeld. Hiervoor ontplooit hij nodeloos veel activiteiten en klaagster verzet zich tegen de hoogte van de declaratie op uurbasis. Door klaagster wordt gesteld dat de notaris zich als boedelnotaris heeft voorgedaan, zo volgt uit de volgende feiten: de notaris heeft zelf een notariële akte van erfrecht verleden, heeft ook een vaststellingsovereenkomst opgesteld met het doel om de overeenstemming van de erfgenamen betreffende de erfrechtelijke positie van klaagster vast te leggen bij akte ten overstaan van hemzelf te verlijden en is hij blijkens de tekst van de beschikking van 18 maart 2005 opgetreden als boedelnotaris.
Uitspraak
Het hof is van oordeel dat de notaris niet zonder voorafgaande instemming van de erfgenamen zijn werkzaamheden op uurbasis had mogen declareren. De bepaling zoals hierboven weergegeven is daartoe niet toereikend aangezien de bepaling onduidelijk is nu er ter zake geen beroepsregels zijn gesteld. Bij gebreke van overeenstemming met de erfgenamen had het op de weg van de notaris gelegen zich te dier zake tot de civiele rechter te wenden in een procedure waarin hij de erfgenamen zou hebben betrokken. De mening van de notaris dat zijn wijze van declareren overeenkomstig de wens van de erflaatster was, had in een dergelijk geding behoren te worden getoetst. […] Over de klacht met betrekking tot het overschrijden door de notaris van zijn rol als executeur oordeelt het hof als volgt. Hoewel de notaris zich niet uitdrukkelijk heeft geafficheerd als boedelnotaris, maar, naar zijn zeggen, als betrokken notaris, heeft hij op zijn minst de schijn gewekt als boedelnotaris op te treden; daaraan doet niet af dat de notaris zich als zodanig niet in heeft laten schrijven in het boedelregister. Zo heeft de notaris niet slechts zelf een notariële akte van erfrecht verleden met betrekking tot de onderhavige nalatenschap, maar heeft hij ook een vaststellingsovereenkomst opgesteld met het doel om de overeenstemming van de erfgenamen betreffende de erfrechtelijke positie van klaagster sub 1 vast te leggen bij akte ten overstaan van hemzelf te verlijden. Bovendien is de notaris in de procedure bij de sector kanton van de rechtbank te Utrecht, rekestnummer 392645 EU 05-173, blijkens de tekst van de beschikking van 18 maart 2005, opgetreden als boedelnotaris. Het hof acht deze handelwijze onjuist aangezien de functie van executeur en die van boedelnotaris op gespannen voet met elkaar kunnen komen te staan.
9.2.204 Boedelnotaris handelt zonder volmacht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 22 maart 2007, LJN BA2131
Trefwoord
Afwikkeling nalatenschap, volmacht, boedelnotaris
Inhoud
Een notaris die slechts boedelnotaris en geen executeur is, behoort niet zonder volmacht van de erfgenamen goederen van de boedel te onderzoeken, te openen e.d.
Feiten
De notaris heeft na het overlijden het afwikkelen van de nalatenschap op zich genomen. Tot de nalatenschap behoort een kluisje dat de erflaatster bij de bank aanhield. De notaris ziet zich gedwongen het kluisje te openen maar hiervoor ontbreekt de toestemming van de erfgenaam, die daarop een klacht indient bij de kamer van toezicht. De kamer van toezicht acht de klacht gegrond.
Uitspraak
Voorts is gebleken dat de notaris, wederom in zijn hoedanigheid van boedelnotaris, het kluisje op 21 maart 2006 buiten aanwezigheid van de erfgenamen heeft geopend. Het hof heeft uit geen enkel stuk noch anderszins kunnen afleiden dat de notaris van klager een volmacht hiertoe had gekregen. Ook de brief van de gemachtigde van klager, van 1 maart 2006, kan naar oordeel van het hof niet worden gekwalificeerd als een volmacht. Voorts is het hof niet gebleken dat de notaris op enigerlei wijze de erfgenamen vooraf op de hoogte heeft gesteld van zijn voornemen het kluisje te openen en hen heeft uitgenodigd daarbij aanwezig te zijn. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de notaris ten onrechte buiten de erfgenamen om heeft gehandeld.
9.2.205 Legitimaris recht op boedelbeschrijving
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 12 juni 2007, LJN BB1481
Trefwoord
Legitimaris, boedelbeschrijving
Inhoud
Het had op de weg van de notaris gelegen een boedelbeschrijving als door de wet voorgeschreven op te maken. Door het niet reageren van de notaris op een brief van de legitimaris heeft de notaris zijn informatieplicht jegens hem geschonden. Voorts heeft de notaris zichzelf in een positie gebracht dat hij bij zijn onderzoek naar de omvang en de waarde van de nalatenschap geen acht kon slaan op relevante informatie die klaagster mogelijk had kunnen bijbrengen, zodat het onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaats gevonden.
Feiten
Erflaatster overlijdt op 6 september 2004 met achterlating van haar dochter die legitimaris is. Deze laatste vraagt de notaris om een boedelbeschrijving, maar deze weigert dit en verwijst naar het KNB-preadvies uit 2004, waaruit zou blijken dat het hem niet vrijstaat om haar een afschrift te verstrekken aangezien zij geen erfgename is en uit hoofde van haar legitieme slechts een vorderingsrecht tot vergoeding van geld heeft op de erfgenamen.
Uitspraak
[…] Met de kamer is het hof van oordeel dat in de wet of het door de notaris genoemde preadvies geen aanknopingspunt is te vinden voor de stelling van de notaris dat het hem niet vrij zou staan klaagster sub 1 een kopie te verstrekken. Ter zitting is gebleken dat een boedelbeschrijving, waarvan art. 4:146 BW voorschrijft dat zij met bekwame spoed dient te worden opgemaakt door de notaris in zijn hoedanigheid van executeur, niet is opgemaakt. Het overgelegde overzicht van bank- en girorekeningen kan niet als zodanig worden aangemerkt. Het had op de weg van de notaris gelegen een boedelbeschrijving als door de wet voorschreven op te maken en aan het verzoek van klaagster sub 1, gelet op haar belang als legitimaris, te voldoen. Met zijn brief van 15 november 2005 heeft klager sub 2 namens zijn dochter, klaagster sub 1, onder overlegging van een machtiging kopie van een aantal bescheiden gevraagd; blijkens de brief werd daarmee beoogd de gegevens van de notaris te vergelijken met de ter beschikking van klagers staande gegevens zodat meer duidelijkheid verkregen kon worden over het standpunt van de notaris dat de nalatenschap negatief was, althans een geringe waarde vertegenwoordigde. Deze brief is door de notaris niet beantwoord. Hierdoor is klaagster sub 1 de mogelijkheid ontnomen om op het standpunt van de notaris te reageren. De notaris heeft hiermee zijn informatieplicht jegens klaagster sub 1 geschonden. Bovendien heeft de notaris zichzelf in een positie gebracht dat hij bij zijn onderzoek naar de omvang en de waarde van de nalatenschap geen acht kon slaan op relevante informatie die klaagster sub 1 mogelijk had kunnen bijbrengen, zodat dit onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden. Nu geoordeeld wordt dat het onderzoek van de notaris naar de omvang en de waarde van de nalatenschap niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden, volgt daaruit dat ook het oordeel van de notaris dat de nalatenschap negatief was, althans een geringe waarde vertegenwoordigde, onvoldoende onderbouwd is.
9.2.206 Spoedtestament
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Groningen 26 juni 2007, NM 2007-1
Trefwoord
Zorgvuldigheid, spoedtestament
Inhoud
Onder bepaalde omstandigheden mag een notaris geen veertien dagen wachten met het opmaken van een testament.
Feiten
In april 2006 is bij A een ernstige vorm van longkanker geconstateerd. Klaagster, de naaste vriendin van A, neemt op zijn verzoek telefonisch contact op met de notaris en verzoekt hem om een afspraak te maken bij A aan huis voor de bespreking van zijn testament. Op 20 juni 2006 bezoekt de notaris hem. Hij lag op dat moment ernstig ziek op bed. Tijdens het gesprek van de notaris met A is diens gezondheidstoestand ter sprake gekomen. A deelde de notaris mede dat hij ongeneeslijk ziek was, dat bij hem longkanker in een ver gevorderd stadium was geconstateerd en dat het medisch handelen was gestaakt. Hij deelde de notaris onder meer mee dat hij een bedrag van € 100.000,- aan klaagster wilde legateren. De notaris had op donderdag 29 juni 2006 het ontwerp van het testament voor verzending gereed. Op vrijdag 30 juni 2006 is vanuit het notariskantoor tevergeefs getracht telefonisch een afspraak te maken met A voor de ondertekening van het testament. Op maandag 3 juli 2006 belt klaagster de notaris met de mededeling dat A die dag was overleden. Op haar verzoek heeft de notaris het ontwerp van het testament die dag op het huisadres van A bezorgd.
Uitspraak
Onweersproken is dat op 20 juni 2006 de gezondheidstoestand van A onderwerp van gesprek is geweest tussen hem en de notaris en dat de notaris derhalve op de hoogte was van het feit dat A longkanker in een ver gevorderd stadium had en dat het medisch handelen was gestaakt. Toen de notaris A op 20 juni 2006 bezocht was hij bovendien al bedlegerig en kwam niet of nauwelijks meer van bed af. Verder had hij voortdurend verzorging nodig. Op grond van deze specifieke omstandigheden had de notaris naar het oordeel van de kamer moeten begrijpen dat hij met een dermate zieke man te maken had dat het opmaken van het testament met de nodige spoed moest gebeuren. Door de gebruikelijke termijn van 14 dagen in acht te nemen, heeft de notaris naar het oordeel van de kamer onvoldoende zorgvuldig gehandeld.
9.2.207 Afwikkeling kleine boedel
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 12 juli 2007, LJN BA9649
Trefwoord
Afwikkeling, nalatigheid, onzorgvuldigheid, omvang opdracht
Inhoud
De notaris heeft zich naar vermogen voldoende ingespannen bij het afwikkelen van de boedel van geringe omvang.
Feiten
Erflater laat een boedel achter met weinig middelen. De notaris behandelt de boedel wetende dat hij slechts een gedeelte gedeclareerd zal krijgen. Volgens klager is de notaris onzorgvuldig geweest bij het verwerken van de gegevens in de dadingovereenkomst en door op de inventarislijst niet alles te beschrijven. De nalatigheid van de notaris zou onder meer blijken uit het weigeren van de notaris om de fouten in de dading te herstellen, om de abonnementen op te zeggen en voorts om een aantal financiële kwesties af te handelen. Klager verwijt de notaris daarom dat hij bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden betreffende de afhandeling van de nalatenschap van de erflater partijdig, onzorgvuldig en nalatig is geweest.
Uitspraak
Het hof is van oordeel dat de klachten van klager geen doel treffen. De notaris is er in geslaagd met de familie en B tot een vaststellingsovereenkomst (door hen aangeduid als dading) te komen in een situatie die minst genomen als moeizaam gekenschetst kan worden. De notaris heeft vóór de aanvang van zijn werkzaamheden voorgesteld dat hij de afwikkeling van de nalatenschap éénmaal zo goed mogelijk zou bekijken om vervolgens op grond van een beperkt advies tot afronding ineens van de boedel te kunnen overgaan. Hiertegenover zou staan dat het honorarium van de notaris slechts € 250,- zou bedragen. Hiermee is klager akkoord gegaan. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de boedel omvangrijker was dan de notaris had verwacht, waardoor de afhandeling ervan langere tijd in beslag heeft genomen dan was voorzien. In dat licht bezien is het hof van oordeel dat de notaris zich binnen de aan hem verstrekte opdracht naar vermogen heeft ingespannen. Wel was het op zijn plaats geweest als de notaris van meet af aan duidelijk naar voren zou hebben gebracht wat klager van hem – gelet op zijn beperkte opdracht – kon verwachten. Ondanks de constatering dat de notaris hierin enigszins nalatig is gebleven, kan het handelen van de notaris niet als klachtwaardig worden bestempeld.
9.2.208 Successierecht legitimaris
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Zutphen 23 augustus 2007, NM 2007-1
Trefwoord
Informatieplicht, afdracht successierecht
Inhoud
Notaris verstrekt aan een legitimaris onvoldoende informatie, waardoor bij haar de verkeerde verwachting werd gewekt dat de voldoening van het door haar verschuldigde successierecht was gewaarborgd.
Feiten
Mevrouw X overlijdt en heeft haar nicht, mevrouw Z, tot enig erfgename had benoemd. De dochter van X, de legitimaris, doet een beroep op haar legitieme portie. Op 24 november 2004 zendt de boedelnotaris haar een overzicht inzake de nalatenschap met de afrekening. Hierin was het erfdeel van de legitimaris berekend, verminderd met het door haar verschuldigde successierecht en vermeerderd met een rentevergoeding. Notaris A, die de legitimaris adviseert, wijst de notaris erop dat de rentevergoeding niet juist is berekend. Daarop stuurt de notaris een aangepast overzicht en een eindafrekening aan de legitimaris waarin drie eerder gedane deeluitkeringen zijn vermeld en het restant van het netto erfdeel dat de legitimaris nog zou ontvangen. Op 18 april 2005 keert de notaris het resterende erfdeel van de legitimaris, verminderd met het successierecht te haren laste en vermeerderd met een rentevergoeding, conform de eindafrekening aan haar uit. Tot haar verrassing ontvangt de legitimaris op 14 maart 2006 een brief van de Belastingdienst waarin jegens haar aanspraak wordt gemaakt op betaling van het successierecht, dat ter zake van haar verkrijging uit de nalatenschap van erflaatster is verschuldigd. Als de legitimaris naar aanleiding van de brief van de Belastingdienst contact opneemt met de notaris blijkt dat hij het successierecht niet aan de Belastingdienst heeft afgedragen, omdat hij het bedrag nooit onder zich heeft gehad. De erfgename bleek namelijk niet bereid te zijn om het tekort aan liquide middelen aan te vullen, waarmee de successierechten konden worden betaald. De notaris deelt de legitimaris mede dat zij destijds ten onrechte een rentevergoeding had ontvangen en dat haar eventuele claim op de notaris wegens nog steeds aan de Belastingdienst verschuldigde successierechten daarmee zou worden verrekend. Op 6 juni 2006 sommeert notaris A, namens de legitimaris, de notaris de verrekening terug te draaien en het verschuldigde successierecht per omgaande aan de Belastingdienst over te maken, aangezien dit successierecht al met het uitgekeerde erfdeel van klaagster was verrekend en zij derhalve in de veronderstelling verkeerde dat de notaris voor betaling had zorggedragen. Bij brief van 7 juli 2006 heeft een kantoorgenote van de notaris, namens de notaris aan de legitimaris meegedeeld dat destijds ten onrechte een rentevergoeding aan haar was verstrekt en dat dit bedrag daarom als zijnde onverschuldigd betaald wordt teruggevorderd.
Uitspraak
De kamer van toezicht overweegt dat de notaris bij de eindafrekening, waarin het successierecht op het erfdeel van de legitimaris werd ingehouden, niet de kanttekening heeft geplaatst dat het slechts om een voorstel ging. Voorts is haar netto erfdeel daadwerkelijk uitgekeerd. Met deze opeenvolgende handelingen heeft de notaris de indruk gewekt dat hij voor de afdracht van de successierechten zou zorgdragen. Bovendien deelde de legitimaris ter zitting mede dat een medewerker van de notaris haar diverse malen telefonisch meedeelde dat de erfgename het tekort zou aanvullen, zodat het successierecht kon worden afgedragen. Bijna een jaar later werd de legitimaris plotseling geconfronteerd met een grote vordering van de Belastingdienst, terwijl bij de notaris geen middelen aanwezig zijn om deze alsnog te kunnen voldoen. De legitimaris leefde echter met recht in de veronderstelling dat zij de Belastingdienst niets verschuldigd was. Dit was anders geweest indien de notaris haar bij de uitkering had gewaarschuwd dat de successierechten nog niet waren afgedragen omdat de erfgename geen middelen daarvoor ter beschikking had gesteld. Een andere mogelijkheid was geweest dat de notaris het erfdeel van legitimaris onder zich had gehouden totdat hij voldoende middelen had om ook de successierechten te kunnen betalen. De kamer oordeelt dat de klacht gegrond is en legt de notaris de maatregel van waarschuwing op.
9.2.209 Erfgenamen recht op conceptakte bij executele
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 20 september 2007, LJN BB4592
Trefwoord
Tijdige kennisname van akte door erfgenamen, executele, partij bij akte
Inhoud
Afgifte legaat tijdens executele. Aangezien een erfgenaam partij is bij de akte, ook al wordt hij daarbij vertegenwoordigd door de executeur, dient aan hem, behoudens een andersluidende uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraak, een concept van de te passeren akte te worden toegezonden en na het passeren een afschrift. Zie art. 43 Wna.
Feiten
In essentie stelt klager dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot zijn werkzaamheden als ‘betrokken notaris’ bij de nalatenschap van de vader van klager.
Uitspraak
Het verwijt van klager dat hij van de gepasseerde akten van afgifte legaat niet vooraf een concept ter beoordeling heeft ontvangen en nadien geen afschrift van die akten, treft naar het oordeel van het hof doel. Aangezien klager partij is bij de akten, ook al wordt hij daarbij vertegenwoordigd door de executeur, dient aan hem, behoudens een andersluidende uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraak, een concept van de te passeren akten te worden toegezonden en na het passeren een afschrift. Nu de notaris heeft nagelaten binnen redelijke termijn hieraan te voldoen wordt dit klachtonderdeel gegrond bevonden. Een ouderlijke boedelverdeling laat het niet toe dat aan de ene erfgenaam het vruchtgebruik en aan de andere erfgenaam de blote eigendom van de zaak wordt toegekend.
9.2.210 Actief boedelen
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 25 oktober 2007, LJN BB6701
Trefwoord
Informatieplicht, actieve houding boedelafwikkeling
Inhoud
Indien sprake is van een verstoorde verstandhouding tussen de erfgenamen wordt van de notaris een strakke regie verwacht. De notaris behoort alle erfgenamen regelmatig op de hoogte te houden van de verrichte en nog te verrichten handelingen, voorstellen voor een bepaalde wijze van afhandeling te doen en, in geval erfgenamen niet meewerken, de verantwoordelijkheid daarvoor expliciet bij hen neer te leggen.
Feiten
Erflaatster overleed op 24 november 2004 en liet als enige erfgenamen haar twee dochters na. Haar nalatenschap bestaat onder meer uit haar woonhuis. Bij brief van 11 januari 2005 stelt de notaris aan de erfgenamen voor om drie gegadigden een bod te laten uitbrengen. Op 26 januari 2005 heeft een van de erfgenamen, hierna te noemen klaagster, een beperkte boedelvolmacht en een volmacht tot verkoop en levering van het woonhuis aan de personeelsleden van het kantoor van de notaris, zowel aan hen gezamenlijk als ieder van hen afzonderlijk, gegeven. Op 9 augustus 2005 vraagt de advocaat van klaagster aan de notaris naar de stand van zaken met betrekking tot de verkoop van de woning en om informatie omtrent de bestanddelen van de nalatenschap. Op 17 en 22 augustus 2005 verstrekt deze advocaat stukken aan de notaris met betrekking tot het bewind over de moeder van klaagster. Nadat de notaris op 3 november 2005 had medegedeeld dat hij in de week daarop een kopie van de successieaangifte aan klaagster zou toezenden, heeft de advocaat op 20 december 2005 zijn verzoek om informatie herhaald en medegedeeld dat klaagster overweegt de boedelvolmacht in te trekken. Maar op 18 januari 2006 wijst de advocaat de notaris er op dat klaagster nog steeds geen bericht van de notaris heeft ontvangen en stelt hem aansprakelijk voor geleden of nog te lijden schade. Hij dient op 6 februari 2006 namens klaagster een klacht in tegen de notaris. Klaagster verwijt de notaris dat hij geen blijk heeft gegeven van enige activiteit. Voor zover klaagster bekend, hebben beide erfgenamen de nalatenschap zuiver aanvaard en is door beiden aan de notaris een volmacht verstrekt voor de afwikkeling van de nalatenschap en de verkoop van de woning. Met name ten aanzien van de verkoop van het woonhuis heeft de notaris geen informatie verstrekt. Evenmin over de boedelbestanddelen of de successieaangifte. De notaris voert als verweer aan dat de slechte verstandhouding tussen de erfgenamen de boedelafwikkeling vertraagt. Hij bewaart om die reden enige afstand tot de erfgenamen. Van de successieaangifte, die begin 2006 is ingediend, heeft hij tengevolge van ziekte geen afschriften aan klaagster doen toekomen. De verkoop van het woonhuis ligt al geruime tijd stil aangezien de gegadigden zich na bezichtiging hebben teruggetrokken. Nu klaagster haar volmacht heeft ingetrokken, kan de notaris niets meer doen.
Uitspraak
De kamer overweegt dat in een situatie waar sprake is van een verstoorde verstandhouding tussen de erfgenamen, van de notaris een strakke regie wordt verwacht. Die kan zich kenmerken door het regelmatig versturen van een overzicht aan alle erven van de verrichte en nog te verrichten handelingen, door het voorstellen van een bepaalde wijze van afhandeling en door de verantwoordelijkheid expliciet bij de erfgenamen neer te leggen in het geval die niet meewerken. Tot op heden heeft het daaraan ontbroken. Op de intrekking van de volmacht kan de notaris zich niet beroepen nu die (voorwaardelijke) intrekking juist werd ingegeven door het feit dat de notaris onvoldoende voortvarend handelde. De kamer acht de klachten van zo ernstige aard dat de maatregel van berisping op zijn plaats is. De notaris tekent hoger beroep aan. Behalve het hiervoor gemelde verweer stelt de notaris tijdens de zitting op 13 september 2007 dat hij aan klaagster geen rekening en verantwoording behoefde af te leggen, noch andere informatie behoefde te verschaffen, omdat hij dit dan ook aan de andere erfgenaam zou moeten doen en de gevolgen hiervan niet kon overzien. Bovendien is de notaris van mening dat hij pas achteraf rekening en verantwoording diende af te leggen en niet halverwege de afwikkeling van de nalatenschap. Het hof verenigt zich echter met de beslissing van de kamer en verwerpt het beroep.
9.2.211 Ernstig onzorgvuldige afwikkeling
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 25 oktober 2007, LJN BB6696
Trefwoord
Trage afwikkeling, onzorgvuldig handelen, dreigementen
Inhoud
De notaris had zich dienen te realiseren dat hij door aldus te handelen gedurende geruime tijd de tenuitvoerlegging van erflaatsters uiterste wil heeft belet, in strijd met het vertrouwen dat de erflaatster in de uitvoering daarvan door hem mocht hebben. Het past een notaris niet van een cliënt kwijting en decharge te verlangen van een declaratie waarover nog een geschil bestaat. Dreigementen van de notaris aan het adres van de cliënt maken de zaak dermate laakbaar dat de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van vijf dagen onvoldoende recht doet aan de ernst van de situatie.
Feiten
Erflaatster heeft bij uiterste wil, opgemaakt door de notaris op 22 april 2004, klaagster (een stichting) tot enige erfgenaam van haar nalatenschap benoemd. Als executeur werd de notaris aangewezen. Erflaatster is op 29 juli 2004 overleden. Op 10 augustus 2004 is klaagster opgericht. De oprichtingsakte is verleden door de notaris. Klaagster verwijt de notaris dat hij zowel in zijn hoedanigheid van boedelnotaris als in die van executeur onvoldoende voortvarend en zorgvuldig heeft gehandeld in de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw. Om voor klaagster onduidelijke redenen bleef de erfenis van klaagster (€ 143.000,-) op een door de notaris geblokkeerde rekening staan. Ten gevolge hiervan was klaagster niet in staat aan haar in de oprichtingsakte genoemde doelstellingen te voldoen. Evenmin werd het haar mogelijk gemaakt aan haar betalingsverplichting jegens de verzorger van de honden van erflaatster te voldoen. Op 14 april 2005 heeft het bestuur van klaagster een gesprek gevoerd met de notaris over het in haar ogen verwijtbare gedrag van de notaris. In dat gesprek is namens klaagster aangegeven dat zij haar klachten wilde voorleggen aan de ringvoorzitter. Daarop heeft de notaris gedreigd in dat geval ‘elke minuut te zullen declareren’. Niettemin heeft klaagster contact opgenomen met de ringvoorzitter en zijn er gesprekken gevoerd waarbij niet alleen werd gesproken over de gang van zaken met betrekking tot de afwikkeling van het testament maar ook over de hoogte van de declaraties van de notaris. Terwijl de onderhandelingen over de declaraties nog gaande waren, heeft de notaris klaagster op 28 februari 2006 gevraagd de rekening en verantwoording te ondertekenen. Omdat klaagster er niet voor voelde om de notaris als executeur kwijting en decharge te verlenen, heeft klaagster de ondertekening geweigerd. De notaris heeft vervolgens gedreigd dat het dan ‘wel eens heel lang zou kunnen duren voordat klaagster over haar geld kon beschikken’.
Uitspraak
6.2. Met de kamer is het hof van oordeel dat de notaris is tekortgeschoten zowel bij de uitvoering van het testament van erflaatster als bij de afwikkeling van de nalatenschap. Het verweer van de notaris dat de werkzaamheden verbonden aan de afwikkeling van de boedel toch uitgebreider waren dan aanvankelijk het geval leek, kan hem niet baten, nu hij deze stelling niet nader heeft onderbouwd. Vast staat dat erflaatster is overleden op 29 juli 2004. Behoudens wat problemen met de belastingdienst over de adressering van een aanslag inkomstenbelasting heeft de notaris aan het hof niet duidelijk kunnen maken waarom de afwikkeling zo lang op zich heeft laten wachten. De verwijzing door hem naar zijn ziekte gaat niet op, nu die ziekte hem trof in mei 2006 en, zoals hij zelf meedeelde, drie weken heeft geduurd.
6.3. Het standpunt van de notaris dat hij tussentijds niet zou kunnen uitkeren in verband met de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap door de Stichting vindt geen steun in het recht, zodat er in de onderhavige nalatenschap geen reden was om niet tot enige uitkering over te gaan. Door het handelen van de notaris zijn zowel de Stichting als de klager sub 2c ernstig in verlegenheid gebracht. De notaris had dat moeten onderkennen. Daar komt bij dat de notaris zich tevens had dienen te realiseren dat hij door aldus te handelen gedurende geruime tijd de tenuitvoerlegging van erflaatsters uiterste wil heeft belet, in strijd met het vertrouwen dat de erflaatster in de uitvoering daarvan door hem mocht hebben.
6.4. Dat geldt evenzeer voor het klachtonderdeel met betrekking tot de declaratie van de notaris die ter beoordeling was voorgelegd aan de Ringvoorzitter. Het past een notaris niet van de Stichting kwijting en decharge te verlangen van een declaratie waarover nog een geschil bestaat. Voor wat betreft de door de notaris geuite dreigementen jegens de Stichting is het hof van oordeel dat de notaris niet afdoende haar stellingen daaromtrent heeft weersproken, zodat het hof er vanuit gaat dat de situatie zoals door de Stichting geschetst de juiste gang van zaken is geweest.
6.5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de klachten in al hun onderdelen gegrond zijn. Het hof acht de handelwijze van de notaris dermate laakbaar dat de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van vijf dagen onvoldoende recht doet aan de ernst van de situatie. Het hof zal de beslissingen van de kamer dan ook op dat punt vernietigen en de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van één maand opleggen.
9.2.212 Afgifte verklaring van erfrecht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 13 december 2007, LJN BC2038
Trefwoord
Verklaring van erfrecht
Inhoud
In zijn algemeenheid dient de notaris, indien een van de erfgenamen hierom verzoekt, een afschrift van een verklaring van erfrecht af te geven. De afgifte dient te geschieden, ongeacht of en op welke wijze de afzonderlijke erfgenamen vervolgens gebruik kunnen maken van de verklaring van erfrecht.
Feiten
Op 15 augustus 2003 is X, moeder van de klager overleden. De nalatenschap van de moeder omvat mede het vermogen verkregen uit de nalatenschap van de vooroverleden vader van klager. De erfgenamen zijn de negen kinderen, onder wie klager, van voormelde moeder en vader. De notaris heeft geweigerd een verklaring van erfrecht af te geven ondanks een verzoek daartoe. De erfgenamen hebben deze verklaring van erfrecht onder andere nodig om zich in Suriname als erfgenaam te kunnen legitimeren in verband met twee familiegraven aldaar.
Uitspraak
Dit onderdeel betreft de weigering van de notaris om een afschrift van de verklaring van erfrecht aan de afzonderlijke erfgenamen af te geven. In zijn algemeenheid dient de notaris, indien een van de erfgenamen hierom verzoekt, een afschrift van een dergelijke verklaring af te geven. De afgifte dient te geschieden, ongeacht of en op welke wijze de afzonderlijke erfgenamen vervolgens gebruik kunnen maken van de verklaring. Uit de verklaring zelf blijkt immers wie erfgenamen zijn en in hoeverre individuele erfgenamen afzonderlijk gerechtigd zijn om handelingen ten aanzien van de nalatenschap te verrichten. In het onderhavige geval had de notaris dan ook op eerste verzoek van een van de erfgenamen aan deze een afschrift van de verklaring van erfrecht moeten verstrekken. Het hof zal de beslissing van de kamer op dit punt vernietigen en, opnieuw rechtdoende, dit onderdeel van de klacht alsnog gegrond verklaren. Het hof acht geen termen aanwezig om de notaris een maatregel op te leggen.
9.2.213 Privatieve bevoegdheid executeur
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 17 januari 2008, LJN BC2842
Trefwoord
Executele, privatieve bevoegdheid, ontslag executeur
Inhoud
Wat er ook zij van het functioneren van een executeur, zolang deze in functie is moet de notaris diens juridische positie en bevoegdheden eerbiedigen.
Feiten
Klager is als executeur betrokken geweest bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Erflaatster heeft twee erfgenamen, die onenigheid hadden over de verdeling van de nalatenschap. Op 4 juni 2003 heeft klager in zijn hoedanigheid van executeur de tot de nalatenschap behorende woning aan de koper overgedragen. De notaris heeft de opbrengst, ondanks diverse verzoeken van klager, niet aan klager afgedragen, maar onder zich gehouden. Omdat klager de aangifte voor het recht van successie niet wilde doen, heeft de notaris dat gedaan. In april 2005 hebben de erfgenamen de bank verzocht om drie bankrekeningen, ten name van de nalatenschap van erflaatster, op te heffen en de saldi van deze rekeningen over te boeken naar de derdenrekening van de notaris. De bank heeft de saldi overgeboekt. Klager is op eigen verzoek uit zijn functie van executeur ontslagen. De klacht aan het adres van de notaris luidt dat hij na de verkoop van de tot de nalatenschap behorende onroerende zaak medio 2003 ten onrechte de netto verkoopopbrengst niet aan klager als executeur ter beschikking heeft gesteld. De notaris heeft kennelijk uit de door hem onder zich gehouden gelden betalingen gedaan zonder overleg met, laat staan met toestemming van klager als executeur. De notaris was daartoe niet bevoegd. De notaris heeft klager in diens hoedanigheid als executeur niet, althans volstrekt onvoldoende geïnformeerd over de ontwikkelingen binnen de boedel sedert medio 2003. Zo heeft hij geweigerd een kopie van de successieaangifte aan klager te verstrekken. De notaris heeft zonder overleg met klager, laat staan met diens toestemming, beschikt over banktegoeden die klager op eigen naam in zijn hoedanigheid van executeur aanhield bij de bank. Hierbij heeft de notaris de bank kennelijk op het verkeerde been gezet en de bank verleid tot het onbevoegd overboeken van de gelden van de betreffende bankrekening op een eigen bankrekening van de notaris, alles kennelijk vanuit zijn functie van de notaris.
Uitspraak
6.1. Het hof heeft er, evenals de kamer, begrip voor dat de notaris het gevoel had in deze nalatenschap klem te zitten tussen de beide erfgenamen enerzijds en klager als executeur anderzijds. Desondanks is het hof van oordeel dat de notaris de situatie in deze nalatenschap op onjuiste wijze heeft afgehandeld. Immers, het lag voor de hand dat in een situatie als deze allereerst het ontslag van klager als executeur zou worden bewerkstelligd, […] voordat de notaris de handelingen verrichtte zoals deze zijn beschreven in de klacht. De notaris heeft in hoger beroep gesteld dat hij aan de erfgenamen de mogelijkheid van het indienen van een verzoek tot ontslag van de executeur heeft voorgehouden en dat zij hier niet op in zijn gegaan. Dit had er echter niet toe mogen leiden dat de notaris handelingen ging verrichten die zijn voorbehouden aan een executeur. De notaris had zijn ministerie hiervoor aan de beide erfgenamen moeten weigeren. Wat er ook zij van het functioneren van een executeur, zolang deze in functie is dient de notaris diens juridische positie en bevoegdheden te eerbiedigen.
6.2. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de klachtonderdelen 1. en 2. gegrond zijn. De executeur heeft tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen, die tijdens zijn beheer uit die goederen behoren te worden voldaan (art. 4:144 BW). Niet is gebleken dat de erfgenamen de bevoegdheid van de executeur hadden beëindigd op grond van art. 4:150 BW, noch dat de executeur zelf zijn taak als zodanig had neergelegd. Hieruit volgt dat de notaris uit de bedragen geen betalingen had mogen doen maar de gelden had moeten overmaken naar klager. […]
6.4. Ten slotte overweegt het hof dat ook klachtonderdeel 4 gegrond moet worden verklaard. De notaris heeft, per brief van 25 april 2005, aan de bank laten weten dat de saldi van de betreffende bankrekeningen naar zijn derdengeldenrekening moesten worden overgemaakt, onder verwijzing naar de bijgevoegde verklaringen van de erfgenamen. Ook hier geldt dat zolang klager nog executeur was hij als enige gerechtigd was om over deze gelden te beschikken. De notaris had dan ook niet een dergelijk verzoek aan de bank mogen doen.
6.5. Zoals reeds overwogen in rubriek 6.1. heeft het hof wel begrip voor de situatie waarin de notaris verkeerde; toch acht het hof de gang van zaken ernstig genoeg om aan de notaris een maatregel op te leggen. Hierbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat de notaris op relatief eenvoudige wijze deze gang van zaken had kunnen voorkomen door het ontslag van de naar het oordeel van de beide erfgenamen slecht functionerende executeur te (laten) bewerkstelligen, en tot het moment van het ontslag zijn ministerie aan de beide erfgenamen te weigeren voor zover dit de exclusieve bevoegdheden van de executeur zou betreffen. Om die reden is het hof van oordeel dat de maatregel van berisping moet worden opgelegd, zonder daarbij enige eerdere maatregel tegen de notaris in aanmerking te nemen.
9.2.214 Bewaring van goederen en beleggen van boedelgelden
Instantie en vindplaats
Kamer van toezicht Arnhem 8 januari 2008, NM 2008-4
Trefwoord
Bewaring, verdwenen goederen, beleggen van boedelgelden
Inhoud
Van een notaris mag worden verwacht dat hij niet alleen grondig inventariseert welke goederen aan hem in bewaring worden gegeven, maar ook dat hij tijdens de bewaarneming de goederen op een veilige plaats bewaart waar toegang door derden onmogelijk is. Hij dient de belangen van erfgenamen te behartigen en op verzoek boedelgelden op een hogere rentedragende rekening te beleggen in plaats van op een laagrentende rekening te laten staan.
Feiten
De boedelnotaris krijgt sieraden in bewaring en opdracht deze te laten taxeren. Later blijken de sieraden ongetaxeerd te zijn verdwenen. Daarnaast hebben boedelgelden op een te lage rentedragende rekening gestaan, hoewel de klaagster had gevraagd deze op een hogere rentedragende rekening te beleggen.
Uitspraak
De kamer is van oordeel dat van een notaris mag worden verwacht dat hij niet alleen grondig inventariseert welke goederen of sieraden aan hem in bewaring gegeven worden, maar ook dat hij tijdens de bewaarneming de goederen of sieraden bewaart op een veilige plaats waar toegang door derden die zich in het kantoor bevinden, onmogelijk is. Door dit na te laten, heeft de betreffende notaris klachtwaardig gehandeld. Daarnaast heeft de notaris de belangen van klaagster niet goed behartigd door de boedelgelden, ondanks haar daartoe strekkende verzoek, niet op een hogere rentedragende rekening te zetten. De klachten zijn gegrond en leiden tot een berisping.
9.2.215 Verantwoordelijkheid notaris voor kandidaat-notaris
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 28 februari 2008, LJN BC8302
Trefwoord
Excuses, nota, verantwoordelijkheid notaris voor kandidaat
Inhoud
Excuses en financiële compensatie nemen niet de grond weg voor het opleggen van een tuchtmaatregel. De notaris draagt verantwoordelijkheid voor het handelen van de kandidaat-notaris in de gebruikelijke uitvoering van diens werkzaamheden.
Feiten
Nalatenschap uit 2005. Vanwege een onzorgvuldigheid in de akte (afgifte legaat; foutief hypotheekbedrag) loopt de afwikkeling van twee boedels – vooral ook vanwege een lange briefwisseling – vertraging op.
Uitspraak
De notarissen hebben tijdens de mondelinge behandeling betoogd dat er, behalve het aangeboden zijn van excuses, tevens in financieel opzicht rekening is gehouden met de gemaakte fout bij het opstellen van de nota. Naar hun overtuiging is hiermee voldoende tegemoetgekomen aan het ongemak dat klagers is aangedaan. Tijdens de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat de nota nooit door klagers is betaald, waartegenover klagers hebben betoogd dat zij helemaal geen nota hebben ontvangen. De kandidaat-notaris heeft ter zitting verklaard dat nimmer een rappel aan klagers is gezonden, aangezien hij vreesde dat dit tot een nieuw klachtpunt zou leiden. Het hof is echter van oordeel dat deze gang van zaken er niet toe kan leiden dat de maatregel van waarschuwing opgelegd aan de kandidaat-notaris, achterwege zou moeten worden gelaten. Het hof tekent hier voorts, als reactie op het onder 6.C. weergegeven standpunt van de notaris, bij aan dat in beginsel de notaris de primaire verantwoordelijkheid draagt voor het handelen van de kandidaat-notaris in de gebruikelijke uitvoering van diens werkzaamheden ten kantore van de notaris, ook als de notaris het verkiest om niet alle van de kandidaat-notaris uitgaande stukken en al diens handelingen persoonlijk op hun juistheid te controleren. Hetgeen de notaris heeft betoogd omtrent zijn verantwoordelijkheid voor het handelen van de kandidaat-notaris, kan dan ook geen aanleiding zijn om de aan hem opgelegde maatregel van waarschuwing te matigen.
9.2.216 Voorlichting erfgenamen en controle gegevens
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 17 april 2008, LJN BD2493
Trefwoord
Voorlichting erfgenamen, controle financiële gegevens nalatenschap
Inhoud
De notaris doet er goed aan erfgenamen voor te lichten over in het testament opgenomen voorwaarden en eventuele alternatieven voor een letterlijke uitvoering, om de belangen van alle erfgenamen te behartigen. Het is in het algemeen niet de taak van de notaris de door een erfgenaam geleverde financiële gegevens omtrent de nalatenschap te controleren, tenzij de notaris gegronde twijfels heeft ten aanzien van de verstrekte gegevens.
Feiten
Het testament van een op 3 november 2003 overleden erflater bevatte een ouderlijke boedelverdeling, met daarbij de verplichting deze vast te leggen bij notariële akte. Zoon X klaagt dat de notaris hem pas in juni 2004 een kopie van het testament heeft toegestuurd, en in plaats van de in het testament voorgeschreven akte, een depotakte heeft opgesteld. Met dat laatste heeft de notaris uitsluitend de belangen van Z, de echtgenoot van erflater, behartigd, die vanwege haar inkomenspositie de kosten zo veel mogelijk wilde beheersen. Ook stelt klager dat de notaris heeft nagelaten de door Z geleverde cijfers over de omvang van de nalatenschap te controleren.
Uitspraak
Het hof is het met klager eens dat verzending van een kopie van het testament ruim zeven maanden na het overlijden, te laat is. Ook de klacht dat het testament niet naar de letter is uitgevoerd, is gegrond: naar het oordeel van het hof had de notaris er goed aan gedaan de erfgenamen per brief voor te lichten omtrent de voorwaarden van het testament, de noodzaak om deze naar de letter uit te voeren en het alternatief daarvoor, alvorens tot zijn handelingen over te gaan. Op deze wijze had de notaris van meet af aan zowel de belangen van Z kunnen behartigen als die van klager. Door te volstaan met een depotakte als praktisch alternatief voor de in het testament opgenomen voorwaarden, heeft de notaris, gezien de goedgekeurde successieaangifte en Z’s financiële positie, niet onjuist gehandeld. Het is in het algemeen niet de taak van de notaris de door een erfgenaam geleverde financiële gegevens omtrent de nalatenschap te controleren, tenzij de notaris gegronde twijfels heeft ten aanzien van de verstrekte gegevens. Dat is hier niet het geval, mede doordat klager akkoord was gegaan met de successieaangifte waarin de waarde in het economisch verkeer van de vermogensbestanddelen is opgenomen. Hoewel enkele klachten gegrond zijn verklaard, kan dit de notaris niet in die mate aangerekend worden dat een maatregel passend en geboden zou zijn.
9.2.217 Actief boedelen (internationaal)
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 24 april 2008, LJN BD2221
Trefwoord
Internationale boedel, vlotte afwikkeling
Inhoud
De notaris is voldoende voortvarend opgetreden; vanwege de internationale aspecten van de beide boedels kan de afwikkeling lang duren. Samenhangende boedels kunnen tegelijk behandeld worden.
Feiten
Twee erflaters, waarvan één de Spaanse nationaliteit en erfgenamen heeft, overlijden kort na elkaar. In essentie verwijt klager de notaris onvoldoende voortvarendheid bij de afwikkeling.
Uitspraak
Het hof verenigt zich met de uitspraak van de kamer dat niet gezegd kan worden dat de notaris onvoldoende voortvarend is opgetreden, zodat de klachten ongegrond zijn. Vanwege de internationale aspecten gaat het om een gecompliceerde zaak, hetgeen de lange duur van de afwikkeling van de boedels afdoende verklaart. De in het testament opgenomen afgiftetermijn van 6 maanden voor de legaten, is in het belang van de legatarissen. Indien zij echter, zoals in dit geval, niet voldoen aan hun verplichtingen met betrekking tot de successierecht, doet de notaris er verstandig aan de legaten die tot zekerheid van de nakoming van deze verplichtingen kunnen dienen niet af te geven. De notaris heeft door te wachten met afgifte niet onjuist gehandeld. De nalatenschap van de eerst overleden erflater maakt deel uit van de nalatenschap van de laatst overledene. Uit praktisch oogpunt is het niet haalbaar en ook niet wenselijk om te wachten met de afwikkeling van de tweede nalatenschap totdat die van de eerste is afgrond. Bovendien zijn de erfgenamen deels dezelfde, ook al is er beneficiair aanvaard.
9.2.218 Oud testament bij bespreking nieuwe
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 26 juni 2008, LJN BD5756
Trefwoord
Wilsbekwaamheid, zorgvuldigheid
Inhoud
De notaris heeft de wilsbekwaamheid van testatrice voldoende zorgvuldig beoordeeld, maar hij had ook het hem bekende, bestaande testament en de daarin opgenomen erfstelling, als basis voor het nieuwe testament moeten hanteren, en erflaatster uitdrukkelijk moeten vragen of het de bedoeling was om (ook) de erfstelling te wijzigen. Door dit na te laten heeft de notaris niet afdoende gecontroleerd of erflaatsters wil genoegzaam in het nieuwe testament tot uitdrukking is gebracht.
Feiten
Klaagster verwijt de notaris zich bij het passeren er niet van te hebben vergewist of erflaatster, destijds 87 jaar oud, wilsbekwaam was, nu daartoe gerede twijfel bestond. Voorts is er een geheel nieuw testament opgemaakt, terwijl het alleen de bedoeling was dat er een legaat zou worden toegevoegd. Door de herroeping is de erfstelling ten behoeve van de moeder van klaagster, vervangen door een erfstelling conform de wet. De notaris zou, ook door het eerdere testament niet van tevoren op te zoeken, niet hebben gecontroleerd of het testament werkelijk de uiterste wil van erflaatster weergaf.
Uitspraak
Volgens het hof is de klacht inzake de vermeende wilsonbekwaamheid ongegrond. De notaris heeft voorafgaand aan en tijdens het passeren van het testament een met voldoende waarborgen omklede procedure gevolgd om zich op de hoogte te stellen van de geestelijke gesteldheid van erflaatster. Hoewel de gevorderde leeftijd niet per definitie wilsonbekwaamheid betekent, is dat in het algemeen wel een reden om extra zorgvuldig te werk te gaan, hetgeen de notaris ook heeft gedaan. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat, hoewel voor de omgeving van erflaatster duidelijk was dat zij geleidelijk mentaal achteruitging, dit op zichzelf niet relevant is voor de positie van de notaris, aangezien hij bij de beoordeling van de geestelijke gesteldheid van een testateur voorafgaand en op het moment van passeren van het testament dient uit te gaan van zijn eigen waarneming. Dit kan anders zijn als de notaris ervan op de hoogte is dat de testateur aan een ziekte lijdt die de geestesvermogens beïnvloedt. Dat daarvan hier sprake was is noch gesteld noch gebleken. De klacht ten aanzien van de gang van zaken met betrekking tot de totstandkoming van het testament is wel gegrond. Erflaatster is noch bij de bespreking, noch achteraf geconfronteerd met de inhoud van haar bestaande testament, gepasseerd op het kantoor van deze notaris, en heeft zich er dus ook niet over uitgelaten of de inhoud van dat testament gehandhaafd moest worden. Deze gang van zaken is niet juist. Zeker nu de notaris (in eerste instantie) alleen werd benaderd in verband met de wens van erflaatster een legaat te maken, had het in de rede gelegen, het aan hem bekende eerdere testament, en in het bijzonder ook de daarin opgenomen erfstelling, als basis voor het nieuwe testament te hanteren en erflaatster uitdrukkelijk te vragen of het haar bedoeling was om (ook) de erfstelling te wijzigen. Nu de notaris kennelijk geheel aan de inhoud van het bestaande testament voorbij is gegaan, heeft hij onvoldoende zorgvuldigheid betracht bij de controle of het nieuwe testament daadwerkelijk de uiterste wil van erflater bevatte, hetgeen te meer klemt nu, zoals onder 6.2. gereleveerd, bij een testateur op leeftijd extra zorgvuldig te werk dient te worden gegaan. De notaris heeft dermate laakbaar gehandeld, dat het hof de maatregel van waarschuwing passend en geboden acht.
9.2.219 Zorgvuldige voorlichting
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 3 juli 2008, LJN BD6538
Trefwoord
Zorgvuldige voorlichting, begeleiding kandidaat-notaris
Inhoud
Het is de notaris te verwijten dat zijn kandidaat-notaris een onjuist en onvolledig advies geeft. Er is ook sprake van een onjuist en onvolledig advies indien een ongebruikelijke bepaling als opeisbaarheid van rente bij een ouderlijke boedelverdeling niet ter sprake komt bij de beoordeling van een eerder gepasseerd testament.
Feiten
Klaagster komt in 2005 met haar echtgenoot bij de notaris voor advies over het in 1975 verleden testament van de echtgenoot. Na het overlijden van de man in 2005 stelt klaagster dat zij door de kandidaat-notaris niet althans onjuist is ingelicht over de opeisbaarheid. Daarnaast verwijt klaagster de notaris dat hij tekort is geschoten in de begeleiding van de kandidaat-notaris.
Uitspraak
Het hof is van oordeel dat de kandidaat-notaris klaagster tijdens het gesprek een onjuist en onvolledig advies heeft gegeven. Ook als de stelling van de kandidaat-notaris juist is dat tijdens die bespreking de opeisbaarheid van de rente niet ter sprake is gekomen, laat dit onverlet dat het juist op de weg van de kandidaat-notaris lag dit onderwerp ter sprake te brengen, mede gelet op de moeizame verhouding met de stiefkinderen. De kandidaat-notaris had zich moeten realiseren dat de opeisbaarheid van rente een ongebruikelijke bepaling is. […] Het hof is ten slotte van oordeel dat het klachtonderdeel betreffende de onvoldoende snelheid en de onvoldoende zorg die de notaris heeft betracht ten aanzien van de behandeling van deze zaak doel treft. Het had de notaris duidelijk moeten zijn dat de kandidaat-notaris in haar advies onjuist heeft gehandeld. Ook tijdens de procedure is gebleken dat zij nog niet over de vereiste kennis beschikte om zelfstandig een dergelijk advies te geven. Het hof concludeert hieruit dat de notaris verwijtbaar in gebreke is gebleven zijn kandidaat-notaris voldoende te begeleiden.
9.2.220 Actief boedelen: onwillige erfgenamen
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 23 september 2008, LJN BF2232
Trefwoord
Onwillige erfgenamen, declaratie voor beheer boedelrekening
Inhoud
De notaris dient in het geval er een patstelling tussen de erfgenamen bestaat omtrent de uitkering van boedelgelden, te wijzen op de mogelijkheid van een civiele procedure. Het staat de notaris vrij te declareren voor werkzaamheden in het kader van het beheer van de boedelrekening.
Feiten
Nalatenschap uit 1992. De executeur-testamentair en tevens één van de elf erfgenamen, verwijt de notaris de nalatenschap niet in 15 jaar te hebben afgewikkeld, terwijl er onenigheid bestond tussen de erfgenamen. Ook zouden de financiële administratie en de verantwoording van de nalatenschap onjuist en onvolledig zijn.
Uitspraak
Het hof is in essentie van oordeel dat het in dit geval buiten de macht van de notaris ligt dat de boedel sinds 1994 niet verder is afgewikkeld: klaagster wenste de in depot staande gelden over te hevelen naar een rekening op haar eigen naam, maar daarover bestond, zoals meerdere malen door de notaris aangegeven, onder de erfgenamen geen eensgezindheid. Het hof is van oordeel dat een notaris in een situatie als de onderhavige meer kan doen om in de nalatenschap tot een oplossing te geraken, waarbij in het bijzonder valt te denken aan het wijzen op de mogelijkheid om door middel van een civiele procedure tegen de onwillige erfgenamen uit de impasse te geraken. Hoewel niet is gebleken dat de notaris dat in het tijdvak waarover het hof oordeelt heeft gedaan, acht het hof het zeker niet onaannemelijk dat de notaris klaagster in een eerder stadium wel op deze mogelijkheid heeft gewezen. De eerste klacht is ongegrond. Voor zover klaagster ook als ondeugdelijk beheer beschouwt het feit dat de notaris declareert voor zijn werkzaamheden in het kader van het beheer van de boedelrekening, is het hof van oordeel dat het de notaris vrijstaat om een nota te sturen voor de door hem in het kader van zijn beheer van de ‘begrafenisrekening’ verrichte werkzaamheden. Ook deze klacht is ongegrond.
9.2.221 Ne bis in idem, art. 6 EVRM
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 30 september 2008, LJN BF3825. Zie ook onderdeel 9.2.211.
Trefwoord
Ne bis in idem, art. 6 EVRM, afwijkende opvatting, maatregel
Inhoud
De notaris heeft bij het maken van het testament en vervolgens bij de boedelafwikkeling een aantal forse onzorgvuldigheden begaan, waaronder onheuse bejegening van de cliënt. Ofschoon het tuchtrecht zoals vervat in de Wet op het notarisambt het begrip ne bis in idem niet met zoveel woorden kent, moet worden aangenomen dat ook in het tuchtrecht die regel geldt (zie onderdeel 9.2.211). Wanneer leden van de kamer van toezicht zowel aan een onderzoek en de daaruit voortvloeiende formulering van de klacht, als aan de behandeling van de klacht ten gronde deelnemen, is sprake van schending van art. 6 EVRM. De notaris heeft voorts door het innemen van een afwijkend standpunt, in strijd met zijn ambtsplicht het aanmerkelijke risico gelopen dat die opvatting onjuist zou kunnen blijken te zijn en aanleiding zou kunnen zijn tot problemen bij de vereffening van de nalatenschap.
Feiten
Zie onderdeel 9.2.211. Erflaatster heeft in april 2004 bij testament een tijdens haar leven op te richten stichting tot enig erfgenaam benoemd, waarna zij in juli 2004 overleed. Eerst in augustus 2004 is de oprichtingsakte van de stichting verleden door de notaris (de oprichting van de stichting geschiedde derhalve niet bij testament/testamentaire last). De kamer heeft een ambtshalve klacht tegen de notaris ingediend, inhoudende het verwijt dat de notaris de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen, zowel erflaatster als de stichting, op uiterst onzorgvuldige wijze heeft behartigd. De notaris beroept zich ter verweer op een van de heersende leer afwijkend advies van prof. mr. W.M. Kleijn. Gezien de ernst van de gehele zaak heeft de Kamer de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd. In hoger beroep betoogt de notaris onder meer dat de kamer in strijd met het ne bis in idembeginsel heeft gehandeld. De zaak was namelijk reeds in behandeling geweest, zij het op andere juridische gronden (zie onderdeel 9.2.211). Uit de overwegingen van de kamer blijkt dat de kamer oordeelt dat sprake is van hetzelfde feitencomplex als de eerdere klacht, doch dat zij hieraan een andere kwalificatie verbindt, namelijk het niet voldoen aan art. 4:56 lid 1 BW (bestaanseis van de stichting). Ook betoogt de notaris – met succes – dat in strijd is gehandeld met art. 6 EVRM (fair trial).
Uitspraak
6.1. Het ne bis in idem-beginsel […] Ofschoon het tuchtrecht zoals vervat in de Wet op het notarisambt het begrip ne bis in idem niet met zoveel woorden kent, moet worden aangenomen dat ook in het tuchtrecht die regel geldt. Bij de beantwoording van de vraag of het in een zaak gaat om hetzelfde feit als reeds eerder aan de orde is geweest, moet rekening worden gehouden met het feit dat het een kamer van toezicht, of het hof in hoger beroep, niet vrijstaat een eigen uitbreiding te geven aan de klacht zoals die is ingediend. […]
6.2. Strijd met art. 6 EVRM […] De wetgever heeft de verplichting tot inachtneming van art. 6 EVRM in het notariële tuchtrecht terecht onderkend door in art. 96 Wna te bepalen dat een plaatsvervangend voorzitter die een onderzoek in een zaak heeft uitgevoerd, niet deelneemt aan de behandeling van die zaak door de kamer. Niet valt in te zien dat ingeval de kamer zelf een (verlengd) onderzoek doet – indien zulks gelet op het bepaalde in art. 96 Wna al mogelijk kan worden geacht –, voor de leden die van die kamer deelnemen aan dat onderzoek, een andere regel zou gelden. Doordat de leden van de kamer mrs. Kuipers en Bergman zowel aan het onderzoek en de daaruit voortvloeiende formulering van de klacht, als aan de behandeling van de klacht ten gronde hebben deelgenomen, zijn de bij een behandeling van een klacht ook geldende fundamentele rechtsregels zoals onder meer neergelegd in art. 6 EVRM in zo ernstige mate geschonden, dat op die grond de beslissing waarvan beroep dient te worden vernietigd. […]
6.5. Onjuiste civielrechtelijke uitleg door de kamer van de feiten […] Het hof is van oordeel dat de opvatting van prof. Kleijn die aan het handelen van de notaris ten grondslag is gelegd, een gerede kans veroorzaakt op onenigheid tussen de belanghebbenden bij de nalatenschap van erflaatster. […] De uitleg die prof. Kleijn heeft gegeven aan het samenstel van rechtshandelingen, op grond waarvan hij komt tot zijn opvatting van een (rechtsgeldige) oprichting van de stichting, leidt, wat daar overigens ook van zij, niet tot de gevolgtrekking dat de notaris juist heeft gehandeld. […] Ook overigens blijkt in de literatuur en jurisprudentie niet dat met de opvatting van Kleijn sprake is van een goed verdedigbare opvatting. Dat betekent dat de notaris met het innemen van dit standpunt in strijd met zijn ambtsplicht het aanmerkelijke risico heeft gelopen dat die opvatting onjuist zou kunnen blijken te zijn en dat die opvatting vervolgens aanleiding zou kunnen zijn tot problemen bij de vereffening van de nalatenschap van erflaatster. In zoverre is de klacht dan ook gegrond. […]
6.7. De maatregel […] Op grond van dit alles is het hof van oordeel dat er voldoende aanleiding is om de door de kamer opgelegde maatregel van ontzetting uit het ambt te matigen en in plaats daarvan aan de notaris de maatregel van schorsing voor de duur van vier maanden op te leggen.
9.2.222 Wils(on)bekwaamheid: inschakelen deskundige
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 28 oktober 2008, LJN BG4367
Trefwoord
Wilsbekwaamheid, inschakelen deskundige
Inhoud
De notaris had gezien de omstandigheden extern onderzoek moeten laten verrichten naar de wilsbekwaamheid van de verkoper. De eigen observatie van de notaris is niet objectief omdat hij de verkoper kende. Hoewel deze zaak zich afspeelt op het gebied van het registergoederenrecht, is de uitkomst ook van belang voor de boedelpraktijk.
Feiten
Klaagster verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van haar vaders woning aan klaagsters broer, terwijl vader, zoals de notaris had moeten weten, niet meer wilsbekwaam was.
Uitspraak
Het hof is van oordeel dat de brief van klaagster aan de notaris […] waarin zij hem meedeelt dat haar vader vermoedelijk handelingsonbekwaam is en dat deze kwestie aan de kantonrechter is voorgelegd, voor de notaris aanleiding had moeten zijn om zich over de geestelijke vermogens van vader door een externe deskundige te laten voorlichten. Niet alleen de leeftijd van vader – hij was destijds 94 jaar oud – noopte daartoe maar ook het feit dat de koopprijs die Z heeft betaald ten minste dertig procent onder de marktwaarde lag. […] Onder deze omstandigheden had de notaris de akte dan ook niet zonder nader onderzoek door een ter zake deskundige naar de geestestoestand van vader mogen passeren, ook al kende hij klaagsters vader goed. Juist omdat hij hem kende, kan zijn observatie niet meer objectief worden genoemd en was een nader extern onderzoek geboden. De klacht is gegrond. […] Door niet inhoudelijk op klaagsters brieven in te gaan heeft de notaris de indruk gewekt klaagster niet serieus te nemen. Het hof legt de maatregel van berisping op.
9.2.223 Verkoop aandelenpakket
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 18 november 2008, LJN BG4604
Trefwoord
Aandelen, koersdaling, medewerking erfgenamen
Inhoud
Een pakket aandelen kan niet door de notaris zonder medewerking van de erfgenamen worden verkocht, ook al dreigt de nalatenschap te worden benadeeld door koersdalingen.
Feiten
Klager is van mening dat de notaris de aandelen in de nalatenschap had moeten verkopen, zodat de nalatenschap niet onnodig benadeeld zou worden door de daling van de aandelenkoersen.
Uitspraak
Het hof overweegt het volgende: na het overlijden heeft een bespreking plaatsgevonden waarbij op grond van de voorhanden zijnde gegevens een voorlopige schatting is gemaakt van de te betalen successierechten. In overleg met de mede-erfgenaam is een aantal aandelen verkocht om de betaling van de successierechten veilig te stellen. Het resterende pakket aandelen kon buiten medewerking van de mede-erfgenaam niet worden verkocht. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
9.2.224 Duidelijkheid over opdracht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 9 december 2008, LJN BG6790
Trefwoord
Opdracht, verklaring van erfrecht
Inhoud
Een (kandidaat-)notaris dient duidelijk te zijn over welke werkzaamheden vallen binnen het kader van de aan hem verstrekte opdracht, en ook daarnaar te handelen.
Feiten
Een kandidaat-notaris stelt op verzoek van een erfgenaam, de broer van klager, een verklaring van erfrecht op. Klager verwijt haar tekort te zijn geschoten in de werkzaamheden met betrekking tot de nalatenschap.
Uitspraak
Het hof is van oordeel dat is komen vast te staan dat de opdracht die de kandidaat-notaris was verstrekt slechts zag op het afgeven van een verklaring van erfrecht inzake de nalatenschap van erflaatster. De werkzaamheden die de kandidaat-notaris daarnaast heeft verricht, hebben bij klager kennelijk de verwachting gewekt dat zij de boedel verder zou afwikkelen. Het ware beter geweest dat de kandidaat-notaris tegenover klager duidelijker was geweest. Door telkens schriftelijk te reageren op brieven (van) klager heeft zij mogelijk de indruk gewekt dat klager meer van haar kon verwachten dan het enkel opstellen van meergenoemde verklaring. Deze handelwijze leidt echter niet tot gegrondheid van de klacht.
9.2.225 Direct kamer verzorgingshuis afsluiten
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 17 februari 2009, LJN BH5207
Trefwoord
Executele, actieve houding, notaris-executeur
Inhoud
De vraag of de notaris-executeur een voldoende actieve houding aan de dag heeft gelegd: hij heeft een week na in kennis te zijn gesteld van het overlijden van erflater contact opgenomen met het verzorgingstehuis (een familielid van erflater had de kamer toen reeds leeggehaald). Het hof acht de slagvaardigheid hier onvoldoende.
Feiten
De nalatenschap van X (de oom van klaagster) valt open op 21 november 2006. Erflater heeft tot erfgenamen benoemd de broer van klaagster en de neef van klaagster (hierna: de neef). De notaris is benoemd tot executeur en uitvoerder van de crematie. De gebeurtenissen in chronologische volgorde:
Op 22 november is het notariskantoor in kennis gesteld van het overlijden.
Op 25 november is de erflater begraven (in tegenstelling tot uit testament blijkende crematie).
Op 27 november is de woning (in een verzorgingshuis) ontruimd door de neef en zijn er door hem goederen uit de boedel weggegeven.
Op 29 november 2006 heeft een medewerker van het notariskantoor contact gezocht met het verzorgingshuis.
Klaagster verwijt de notaris onder meer onvoldoende voortvarendheid aan de dag te hebben gelegd, waardoor de neef zijn gang kon gaan.
Uitspraak
Ten aanzien van het niet voortvarend optreden van de notaris bij de afwikkeling van erflaters nalatenschap is het hof, anders dan de kamer, van oordeel dat dit onderdeel van klaagsters klacht gegrond is. Het notariskantoor was reeds op 22 november 2006 bekend met het overlijden van erflater op 21 november 2006. Een medewerker van het notariskantoor heeft pas op 29 november 2006 contact gezocht met het verzorgingshuis van erflater. Het hof is van oordeel dat de notaris op deze wijze niet adequaat heeft gehandeld. Het had op de weg van de notaris gelegen om direct na in kennis te zijn gesteld van het overlijden van erflater contact op te nemen met het verzorgingstehuis om zich kenbaar te maken als executeur en te verzoeken om afsluiting van de woning. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat kamers en woningen van verzorgingstehuizen over het algemeen zeer snel na overlijden moeten worden ontruimd. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de notaris ermee bekend was dat de neef de regeling van de begrafenis reeds aan zich had getrokken. Door niet voldoende voortvarend te handelen heeft de notaris de neef in staat gesteld eigenmachtig op te treden. Dit klachtonderdeel is gegrond. Het hof is echter van oordeel dat het gegrond verklaarde onderdeel van de klacht niet zodanig ernstig is dat aan de notaris ter zake een maatregel zou moeten worden opgelegd.
9.2.226 Afgifte kopie testament
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 8 september 2009, LJN BK1397
Trefwoord
Geheimhouding, recht op inzage, kopie testament
Inhoud
Een notaris behoort afschriften of kopieën van testamenten enkel af te geven aan collegae nadat hij zich ervan heeft vergewist voor welk doel de kopie of het afschrift wordt verzocht.
Feiten
Aan de orde is de vraag of een notaris een testament mag doen toekomen aan een collega-notaris, wanneer laatstgenoemde daarom verzoekt. In casu had de notaris het testament van de in 2003 overleden vader van de klaagster aan twee notariskantoren verzonden, die daarom zonder nadere toelichting hadden verzocht.
Uitspraak
Met betrekking tot de klacht betreffende het versturen van kopieën van het testament van de vader van klaagster aan twee andere notarissen die daarom hadden verzocht overweegt het hof dat uit de verklaring van de notaris ter zitting is gebleken dat een van de twee door klaagster bedoelde notarissen de notaris van klaagster was die van haar het verzoek had gekregen om het testament te beoordelen. Klaagster was krachtens art. 49 Wna als erfgename gerechtigd een afschrift van het testament te ontvangen en de notaris was derhalve bevoegd tot het afgeven van een kopie van het testament aan zijn collega ten behoeve van klaagster. De andere notaris aan wie de notaris een kopie van het testament heeft afgegeven behartigde echter de belangen van de partner van de vader van klaagster, aan wie de notaris krachtens art. 49 Wna geen afschrift kon afgeven. Nu de notaris geen kopie mocht afgeven aan de partner van de vader van klaagster kon hij ook geen kopie afgeven aan degene die haar belangen behartigde, ook al is hij een collega-notaris.
Het hof verwerpt het verweer van de notaris dat hij zijn collega een kopie van het testament kon verschaffen omdat deze op zijn beurt gebonden is aan het beroepsgeheim. De collega trad immers niet op als notaris, maar als opdrachtnemer van een persoon aan wie de notaris krachtens art. 49 Wna geen afschrift kon afgeven.
De klacht is dan ook gegrond met betrekking tot de afgifte van een kopie van het testament aan de tweede hierboven bedoelde collega-notaris.
Het hof vindt in de omstandigheid dat het in de praktijk niet ongebruikelijk schijnt te zijn dat een notaris afschiften of kopieën van testamenten afgeeft aan collegae zonder zich ervan te vergewissen voor welk doel deze worden verzocht aanleiding om thans geen maatregel op te leggen.
9.2.227 Geen onduidelijk testament, geen onzorgvuldige afwikkeling
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 20 oktober 2009, LJN BK1413
Trefwoord
Afwikkeling, onzorgvuldige redactie testament, rente derdenrekening
Inhoud
Diverse klachten over de redactie van het testament en vervolgens de afwikkeling van de boedel. Klachten echter alle ongegrond. Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat het de wil van de erflater was dat het legaat de beleggingsrekening zou omvatten en dat de notarissen zulks hadden moeten begrijpen. Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat het legaat niet de uitdrukkelijke wil van de erflater weergeeft. Naar het oordeel van het hof hebben de notarissen op de brieven van klaagster zorgvuldig en correct gereageerd. Dat de hypothecaire geldverstrekker er geruime tijd over doet om een verklaring te produceren kan de notaris in casu niet worden tegengeworpen. Tot slot is niet aannemelijk geworden dat de notarissen het hebben doen voorkomen alsof de gekweekte rente over de derdengelden aan hen in eigendom toebehoorde.
Feiten
Klaagster verwijt de notarissen dat zij het testament van erflater onzorgvuldig hebben geredigeerd door niet overeenkomstig de wil van de erflater diens aandeel in de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde beleggingsrekening bij het legaat te betrekken.
Ook wordt de notarissen verweten dat het legaat in erflaatsters testament onder 3.1 (b) niet strookt met de bedoeling van de erflater om ook de overige in de echtelijke woning aanwezige goederen aan haar te legateren.
Klaagster verwijt de notarissen bovendien dat het legaat in erflaatsters testament onder 3.5 onjuist is geredigeerd, aangezien de notarissen behoorden te weten dat de erflater slechts de onverdeelde helft van de eigendom van die (inboedel)goederen had.
Ook wordt de notarissen verweten dat zij hebben nagelaten een concreet antwoord te geven op de door haar in diverse brieven aan hen gestelde vraag.
Klaagster verwijt voorts de notaris sub 2 dat zij de afgifte van het legaat onnodig hebben vertraagd door een in haar ogen overbodige toevoeging te verzoeken aan de hypotheekbank met betrekking tot de verklaring van die bank van 10 juni 2008.
Ten slotte verwijt klaagster de notarissen dat zij hebben doen voorkomen alsof de rente die op de derdenrekening van de notarissen is genoten over het aan haar, klaagster, toekomende bedrag aan hen in eigendom toebehoorde.
Uitspraak
6.1. Het hof is van oordeel dat het eerste klachtonderdeel betreffende het onjuist redigeren van het op 17 oktober 2006 verleden testament faalt. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen uit het dossier is gebleken gaat het hof ervan uit dat – voorafgaand aan het passeren van het testament – de financiering van de echtelijke woning in algemene zin ter sprake is gekomen evenals de specifieke wens van de erflater dat het legaat aan klaagster mede zou omvatten het verbouwingsdepot, maar dat de beleggingsrekening onbesproken is gebleven.
De notarissen waren niet op de hoogte van de beleggingsrekening. Klaagster heeft dienaangaande gesteld dat het op de weg van de notarissen had gelegen te onderzoeken hoe de financiering van de woning precies was geregeld en het aandeel in de beleggingsrekening van de erflater overeenkomstig diens wens bij het legaat van de woning te betrekken. Het hof kan klaagster niet volgen in haar stelling. De combinatie van een hypothecaire geldlening met een beleggingsrekening komt in de praktijk weliswaar vaker voor, maar daarvan kan niet in zijn algemeenheid worden gezegd dat zij gebruikelijk is. Nu die beleggingsrekening in de gesprekken tussen erflater en de notarissen niet door de erflater aan de orde is gesteld en de notarissen ook overigens geen informatie hebben gehad op grond waarvan zij wisten of zouden moeten begrijpen dat daarvan sprake was rustte op hen niet de verplichting om na te gaan of aan de hypothecaire geldlening een beleggingsrekening was gekoppeld. Het feit dat de beleggingsrekening uitsluitend kan worden aangewend ter aflossing van een deel van de hypothecaire geldlening, zoals door klaagster is gesteld, doet daaraan niet af. Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat het de wil van de erflater was dat het legaat de beleggingsrekening zou omvatten en dat de notarissen zulks hadden moeten begrijpen. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
6.2. Klaagster heeft voorts als tweede klachtonderdeel aangevoerd dat het legaat onder 3.1. (1) niet strookt met de bedoeling van erflater om ook de overige nog in de door erflater op 15 september 2006 verlaten echtelijke woning aanwezige goederen aan haar te legateren.
Naar het oordeel van het hof geldt ook hier als uitgangspunt de wil van erflater. Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat het legaat niet diens uitdrukkelijke wil weergeeft. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
6.3. Vervolgens is het hof van oordeel dat de ook het derde klachtonderdeel dat ziet op redactie van het legaat onder 3.5. tevergeefs is voorgedragen. Klaagster heeft gesteld dat het legaat onjuist is geredigeerd doordat in het legaat is begrepen de onverdeelde helft van de inboedelgoederen die haar krachtens huwelijksvermogensrecht toekomen. Dit is, volgens klaagster, in strijd met de wet. Het hof begrijpt dat klaagster hierbij het oog heeft op art. 4:51 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek dat bepaalt, voor zover van belang:
Wanneer een echtgenoot ten laste van zijn gezamenlijke erfgenamen een bepaald goed uit de huwelijksgemeenschap heeft vermaakt, kan de legataris levering van het hele goed van hen vorderen, doch zij kunnen, voor zover het goed bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap aan de andere echtgenoot of diens erfgenamen wordt toebedeeld, volstaan met de uitkering van de waarde van het goed.
Naar het oordeel van het hof regelt deze bepaling de rechtsverhouding tussen de legataris en de erfgenamen in het geval dat een bepaalde goed is gelegateerd uit de huwelijksgemeenschap waarin de erflater is gehuwd. Nog daargelaten of onder ‘bepaald’ niet mede ‘bepaalbaar’ moet worden verstaan kan uit dit wetsartikel niet worden afgeleid dat een legaat van niet specifiek bepaalde goederen uit de huwelijksgemeenschap ongeldig is. Nu niet is gebleken dat de uiterste wilsbeschikking op dit onderdeel niet de wil van de erflater weergeeft is ook dit klachtonderdeel ongegrond.
6.4. Met betrekking tot het vierde klachtonderdeel dat handelt over de afhandeling van de brieven van klaagster van 26 februari 2007, 4 maart 2007, 9 maart 2007 en 11 maart 2007 overweegt het hof het volgende. De brief van 9 maart 2007 heeft het hof niet aangetroffen bij de processtukken, zodat het deze brief bij zijn beoordeling van deze klacht buiten beschouwing zal laten.
6.5. Klaagster heeft beide notarissen verzocht te antwoorden op een concrete vraag in haar brieven. Hierop is bij brief van 28 februari 2007 en 9 maart 2007 door de notaris sub 1 genoemd en bij brief van 16 maart 2007 door de notaris sub 2 genoemd gereageerd. In de brieven van 28 februari 2007 en 9 maart 2007 wordt klaagster verzocht haar vraag te verduidelijken en wordt klaagster uitgenodigd voor een gesprek om een en ander nader toe te lichten en om de verdere gang van zaken en voortgang te bespreken. Klaagster is op die uitnodiging niet ingegaan en heeft in haar brief van 11 maart 2007 ‘nog eenmaal’ aangedrongen op een schriftelijk antwoord op de door haar gestelde vraag. Hierop heeft de notaris sub 2 genoemd bij brief van 16 maart 2007 een antwoord gegeven op de door klaagster gestelde vraag. Naar het oordeel van het hof hebben de notarissen op de brieven van klaagster zorgvuldig en correct gereageerd. Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.
6.6. Ten aanzien van het vijfde klachtonderdeel dat betrekking heeft op het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de erfgenamen ter gelegenheid van de afgifte van het legaat van de woning, is het hof van oordeel dat de notaris sub 2 genoemd juist heeft gehandeld. Ofschoon de desbetreffende akte van hypothecaire geldlening ontbreekt, gaat het hof er, gelet op de wel bijgevoegde offerte van 22 oktober 2005, vanuit dat klaagster en haar echtgenoot voor de lening hoofdelijk verbonden waren. Nu de woning aan klaagster was gelegateerd onder de verplichting de daarop rustende hypothecaire geldlening voor haar rekening te nemen lag het in de rede dat de erfgenamen wensten uit die hoofdelijkheid te worden ontslagen. Uit de brief van Florius van 10 juni 2008 kan slechts opgemaakt worden dat de leningsovereenkomst uitsluitend op de naam van klaagster zou worden geadministreerd. Wat er ook zij van de vraag of de bank hiermee wellicht impliciet afstand heeft willen doen van haar rechten jegens de erfgenamen, de notaris heeft naar het oordeel van het hof juist en zorgvuldig gehandeld door ten behoeve van de erfgenamen een expliciet ontslag van aansprakelijkheid te verlangen. Dat Florius er vervolgens bijna 4 weken over doet om een en ander te verwerken en de gevraagde aanvullende verklaring te produceren kan de notaris sub 2 niet worden tegen geworpen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
6.7. Ten slotte is ook het laatste klachtonderdeel ongegrond. De notaris heeft op de voet van artikel 25 lid 2 van de Wet op het notarisambt bij uitsluiting de bevoegdheid tot het beheer en de beschikking over de tegoeden op de zogeheten derdengeldrekening. Daardoor heeft hij een zelfde bevoegdheid ten aanzien van de op die rekening gekweekte renten. Klaagster heeft de rente ontvangen waarop zij ingevolge de met de notarissen gemaakte afspraak aanspraak kon maken. De notarissen hebben verklaard dat zij die afspraak hebben gemaakt in overleg met de erfgenamen die elke verdere discussie met klaagster wensten te voorkomen. Dat in de afspraak die de notarissen met klaagster maakten rente was begrepen die aan de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster toekwam is niet gebleken. Ook als dit laatste anders zou zijn, zou klaagster bij haar klacht geen belang hebben. Niet aannemelijk is geworden dat de notarissen het hebben doen voorkomen alsof de gekweekte rente hen in eigendom toebehoorde. […]
7. De beslissing: het hof bekrachtigt de bestreden beslissing van de kamer van 9 december 2008 (klachten ongegrond).
9.2.228 Van boedelnotaris naar partijnotaris
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 3 november 2009, LJN BK3968
Trefwoord
Boedelnotaris, partijdigheid, partij-notaris
Inhoud
Door eerst notaris te zijn ten behoeve van de onverdeeldheid en later partij-notaris, zonder deze ‘gedaanteverwisseling’ aan alle betrokkenen duidelijk te maken, schendt de notaris art. 9 VBG. Hij heeft de schijn van partijdigheid gewekt door zijn bevindingen met betrekking tot de – door de bij de afwikkeling van de nalatenschap later ingeschakelde notaris – opgemaakte conceptakte niet (ook) aan klager of diens advocaat mede te delen. Daarnaast heeft de notaris de zusters van klager op diverse tijdstippen gedurende de afwikkeling van de nalatenschap met raad en daad bijgestaan. Vervolgens heeft de notaris kosten van door hem op verzoek van en ten behoeve van die zusters in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap verrichte werkzaamheden bij de zusters van klager in rekening gebracht terwijl de afwikkeling van de nalatenschap (ook met klager) nog liep.
Feiten
Klager verwijt de notaris dat de procedure van levering van het door erflaatster aan klager gelegateerde appartementsrecht een aaneenschakeling is geweest van onder meer onzorgvuldig en niet voortvarend handelen van de notaris. De klacht valt uiteen in vier onderdelen.
1. De notaris heeft klager foutief voorgelicht en voorlichting achterwege gelaten, daar waar voorlichting noodzakelijk was.
2. De notaris heeft tijdens een bespreking met de erfgenamen druk uitgeoefend op klager om diens medewerking te verkrijgen. Volgens klager heeft hij onder deze druk toen besloten om alsnog toe te geven.
3. De notaris heeft onwaarheden verteld. Volgens de notaris zou hij, klager, hebben afgezien van iedere vastlegging aangaande de afwikkeling van de nalatenschap.
4. De notaris heeft zich partijdig opgesteld. In dit verband verwijt klager de notaris onder meer dat deze hem nooit op de hoogte heeft gesteld van zijn verdere werkzaamheden bij de afwikkeling van de nalatenschap noch klager daarbij heeft betrokken, nadat de afwikkeling in handen was gegeven van een andere notaris.
Uitspraak
6.1. Met betrekking tot de klachtonderdelen zoals weergegeven onder rechtsoverweging 4.2. onder 1. tot en met 3. heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt. Het hof voegt daar nog aan toe dat klager zijn stellingen als vervat in de genoemde klachtonderdelen niet voldoende heeft onderbouwd dan wel aannemelijk heeft gemaakt.
6.2. Ter beoordeling ligt thans nog voor of de notaris zich partijdig heeft opgesteld bij de afwikkeling van de nalatenschap als weergegeven onder 4. in rechtsoverweging 4.2.
Klager verwijt de notaris – naar het hof begrijpt – dat de notaris, nadat een andere notaris met de afwikkeling van de nalatenschap belast was, bij de afwikkeling van de nalatenschap betrokken is gebleven en de zusters van klager is blijven adviseren zonder hem, klager, van een en ander in kennis te stellen en zonder de adviezen die hij aan de zusters van klager verstrekte ook aan klager mede te delen. Voorts verwijt klager de notaris in dit verband dat hij de nota ter zake van deze advisering ook naar hem, klager, heeft gezonden.
Artikel 9 van de Verordening beroeps- en gedragsregels vastgesteld door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie krachtens artikel 61, lid 2 van de Wet op het notarisambt (Wna) bepaalt:
‘1. De notaris die opdracht krijgt tot afwikkeling van een onverdeeldheid kan niet partijadviseur van de opdrachtgever(s) zijn, maar moet de belangen behartigen van allen die bij de onverdeeldheid zijn betrokken.
2. Indien meer notarissen een dergelijke opdracht krijgen wordt de onverdeeldheid met inachtneming van het vorige lid afgewikkeld door de notaris die de opdracht heeft ontvangen van hen die voor meer dan de helft in de onverdeeldheid gerechtigd zijn. Doet dit geval zich niet voor, dan wel wanneer daartoe door de deelgerechtigden wordt besloten, dienen de notarissen de onverdeeldheid gezamenlijk aldus af te wikkelen.’
6.3. Het verwijt van klager dat de notaris hem, klager, nooit op de hoogte heeft gesteld van zijn verdere werkzaamheden bij de afwikkeling van de nalatenschap nadat de afwikkeling in handen was gegeven van een andere notaris, treft doel. Weliswaar heeft de notaris gesteld dat hij de werkzaamheden waarop klager doelt op verzoek van de bij de afwikkeling van de nalatenschap betrokken notaris heeft verricht en dat deze werkzaamheden voornamelijk bestonden uit het beoordelen van de door deze notaris opgestelde conceptakte houdende afgifte legaat en het beantwoorden van vragen van de zuster van klager over de conceptakte, maar dit doet er niet aan af dat de notaris, gelet op het feit dat hij op deze wijze bij de afwikkeling van de nalatenschap betrokken bleef, ook de belangen van klager diende te behartigen en deze in elk geval eigener beweging op de hoogte diende te (blijven) houden van hetgeen hij, notaris, in dat kader verrichtte. Niet is gebleken dat de notaris dat voldoende heeft gedaan.
6.4. Naar het oordeel van het hof heeft de notaris de schijn van partijdigheid gewekt door zijn bevindingen met betrekking tot de – door de bij de afwikkeling van de nalatenschap later ingeschakelde notaris – opgemaakte conceptakte niet (ook) aan klager of diens advocaat mede te delen. Daarnaast heeft de notaris de zusters van klager op diverse tijdstippen gedurende de afwikkeling van de nalatenschap met raad en daad bijgestaan. Vervolgens heeft de notaris kosten van door hem op verzoek van en ten behoeve van die zusters in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap verrichte werkzaamheden bij de zusters van klager in rekening gebracht terwijl de afwikkeling van de nalatenschap (ook met klager) nog liep. Het hof kan niet anders concluderen dan dat de combinatie van die gedragingen van de notaris een schending van artikel 9 van de Verordening beroeps- en gedragsregels Wna oplevert. Het hof acht klachtonderdeel 4. van de klacht dan ook gegrond. De beslissing van de kamer ter zake van dit klachtonderdeel zal moeten worden vernietigd.
6.5. Het hof is van oordeel dat, gezien de aard en de ernst van het gegrond verklaarde klachtonderdeel, de maatregel van waarschuwing aan de notaris moet worden opgelegd.
9.2.229 Wie is verantwoordelijk voor de boedelbeschrijving
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 25 mei 2010, LJN BM6830
Trefwoord
Boedelbeschrijving executeur, zorgvuldige afwikkeling
Inhoud
Het hof stelt voorop dat de executeur en niet de notaris verantwoordelijk is voor de volledigheid en juistheid van de boedelbeschrijving. Indien echter de boedelbeschrijving notarieel wordt opgemaakt brengt de tussenkomst van de notaris mee dat deze op volledigheid en juistheid toeziet voor zover hij zulks kan beoordelen. De notaris heeft in casu verklaard dat de executeur hem heeft bevestigd dat de in de akte opgenomen boedelbeschrijving een volledige weergave is van de bestanddelen van het te beschrijven vermogen. In zijn algemeenheid kan een notaris een dergelijke verklaring van de executeur voor juist houden, tenzij bijzondere omstandigheden daaraan in de weg staan.
Feiten
Onenigheid tussen een der erfgenamen en de notaris over de reikwijdte van diens zorgplicht ten aanzien van onder meer de boedelbeschrijving van de executeur.
Uitspraak
Het hof stelt voorop dat de executeur en niet de notaris verantwoordelijk is voor de volledigheid en juistheid van de boedelbeschrijving. Indien echter de boedelbeschrijving zoals in casu in de akte van 11 september 2008 notarieel wordt opgemaakt brengt de tussenkomst van de notaris mee dat deze op volledigheid en juistheid toeziet voor zover hij zulks kan beoordelen.
In de boedelbeschrijving is onder roerende zaken, afgezien van de auto en de boot, ongespecificeerd opgenomen een post inboedelgoederen. Gezien de omschrijving van het begrip inboedelgoederen in art. 3:5 van het Burgerlijk Wetboek behoren sieraden daar niet toe.
De notaris heeft verklaard dat de executeur hem heeft bevestigd dat de in de akte opgenomen boedelbeschrijving een volledige weergave is van de bestanddelen van het te beschrijven vermogen. In zijn algemeenheid kan een notaris een dergelijke verklaring van de executeur voor juist houden tenzij bijzondere omstandigheden daaraan in de weg staan.
9.2.230 Geheimhouding en verklaring van erfrecht
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 22 juni 2010, LJN BM9730
Trefwoord
Geheimhouding, verklaring van erfrecht, afschrift
Inhoud
Op grond van art. 49b Wna is een notaris verplicht de in dat artikel bedoelde informatie te verstrekken aan iemand die gemotiveerd stelt belang te hebben bij de betreffende informatie. Het is in dat geval niet aan de notaris om te beoordelen of een door de belanghebbende gestelde vordering enige kans van slagen heeft. De notaris mag de bedoelde informatie niet op die grond onthouden.
Feiten
Aan de notaris wordt het tuchtrechtelijke verwijt gemaakt dat hij ten onrechte aan klager geen inlichtingen heeft willen verstrekken over de gerechtigden tot de nalatenschappen van klagers zuster en zwager. Klager stelt dat hij een vordering van 36.000 euro heeft op (de erven van) zwager.
De notaris heeft als reden aangevoerd voor het niet verschaffen van de gevraagde informatie over de erfopvolging, dat er een te lange tijd was verstreken sinds het overlijden van klagers moeder (in 1987), klagers zuster (in 1999) en zwager (in 2001) en het moment waarop klager zijn gepretendeerde vordering wilde geldend maken (in 2006) en in het feit dat hij sterk twijfelde aan de gegrondheid van de door klager gepretendeerde vordering.
Uitspraak
Op grond van art. 49b Wna is een notaris die de verklaring van erfrecht heeft opgesteld of betrokken is geweest bij het opstellen van een testament door erflater – desgevraagd – verplicht de in dat artikel bedoelde informatie te verschaffen aan iemand die gemotiveerd stelt belang te hebben bij de desbetreffende informatie. Het is niet aan de notaris te beoordelen of een door de belanghebbende gestelde vordering op de erflater enige kans van slagen heeft en de notaris mag de hier bedoelde informatie dus niet aan de belanghebbende onthouden op de grond dat er veel tijd is verstreken sinds het openvallen van de nalatenschap of dat hij twijfelt aan het bestaan van de gestelde vordering op de nalatenschap. De notaris mocht dus niet volstaan met de mededeling aan klager dat hij noch een ander familielid als erfgenaam of legataris is aangewezen en dat hij klagers vordering aan de erfgenamen zou voorleggen. Hij had klager moeten vermelden wie de erfgenamen van X en zijn echtgenote waren nu de verklaringen van erfrecht van hen kennelijk tot zijn protocol behoorden. De in art. 49b Wna bedoelde informatie valt, anders dan de notaris nog heeft aangevoerd, niet onder de geheimhoudingsverplichting van de notaris. Door in gebreke te blijven de gevraagde informatie te verschaffen heeft de notaris klachtwaardig gehandeld. De klacht is gegrond (waarschuwing).
9.2.231 E-mail adequaat beantwoorden
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 14 september 2010, LJN BN9419
Trefwoord
E-mail, zorgvuldige afwikkeling, intrekken boedelvolmacht
Inhoud
E-mailberichten met een prangend karakter, bijvoorbeeld over de mogelijkheid om op passende wijze afscheid te nemen van de erflater, dienen met spoed behandeld te worden.
Na het intrekken van de boedelvolmacht is de notaris niet meer bevoegd tot het doen van betalingen of het verrekenen van zijn declaratie. Dat de intrekking van de boedelvolmacht mogelijk tot gevolg zou hebben dat schulden van de nalatenschap niet zouden worden betaald maakt dit niet anders.
Feiten
Klaagster (erfgename van erflater) verwijt de notaris dat hij niet dan wel pas na lange tijd heeft gereageerd op haar verschillende e-mailberichten (van 4 en 6 mei) naar aanleiding van het overlijden op 29 april 2008 van erflater.
Voorts wordt de notaris verweten dat hij nog betalingen ten laste van de nalatenschap van erflater heeft gedaan en zijn declaratie heeft verrekend met het saldo van de boedelgelden nadat klaagster op 20 augustus 2008 de door haar op 17 juni 2008 verstrekte boedelvolmacht had ingetrokken.
Uitspraak
Het valt de notaris te verwijten dat hij op genoemde e-mails geen actie heeft ondernomen, zeker gelet op het belang van klaagster om snel stappen te kunnen ondernemen naar aanleiding van het overlijden van erflater, niet alleen ten aanzien van de afwikkeling van het testament maar ook om klaagster zelf en vrienden van erflater in de gelegenheid te stellen op passende wijze afscheid van erflater te kunnen nemen. Gelet op het prangende karakter van de e-mailberichten acht het hof het onbegrijpelijk dat de notaris pas op 6 juni 2008 heeft gereageerd. De klacht is gegrond.
Dat laatste geldt eveneens voor de klacht betreffende het verrichten van betalingen en het verrekenen van het honorarium na intrekking van de boedelvolmacht door klaagster bij e-mailbericht van 20 augustus 2008. Blijkens de brief van 20 augustus 2008 van de notaris aan klaagster heeft hij na intrekking van de boedelvolmacht nog voor vier betalingen een geldbedrag ingehouden op het aan klaagster uit te keren saldo. Hiermee heeft de notaris onjuist gehandeld. Vanaf het intrekken van de volmacht op 20 augustus 2008 was de notaris niet meer bevoegd om betalingen te verrichten. Dat de intrekking van de boedelvolmacht mogelijk tot gevolg zou hebben dat schulden van de nalatenschap niet zouden worden betaald – de notaris onderbouwt zijn desbetreffende stelling overigens niet – maakt dit niet anders. Vanaf het tijdstip van intrekken van de boedelvolmacht was het niet meer de verantwoordelijkheid van de notaris dat de verplichtingen van de nalatenschap werden nagekomen.
9.2.232 Voorlichting over zuivere en beneficiaire aanvaarding en verwerping
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 5 oktober 2010, LJN BO0822
Trefwoord
Voorlichting, zorgvuldigheid, zuivere aanvaarding, beneficiaire aanvaarding, verwerping
Inhoud
Een notaris dient op deugdelijke wijze voor te lichten over de gevolgen van de door de erfgenaam te maken keuze tussen zuivere of beneficiaire aanvaarding of verwerping van een nalatenschap. Hij dient daarbij geen onoorbare druk uit te oefenen in de richting van een zuivere aanvaarding.
Feiten
Klaagster stelt dat de notaris er bij haar op heeft aangedrongen dat zij de nalatenschap zuiver zou aanvaarden. De berichten die de notaris aan klaagster hierover heeft gestuurd heeft zij ervaren als angstaanjagend waardoor klaagster bevreesd was dat haar kinderen haar een verwerping kwalijk zouden nemen. In een brief staat bijvoorbeeld: ‘Nogmaals: het staat u vrij om te bepalen wat u doet, maar weet wat u doet en zadel uw kinderen niet met een probleem op.’
Uitspraak
Het hof constateert dat de notaris, door herhaaldelijk te verwijzen naar de netelige positie waarin haar zoons zullen komen te verkeren, klaagster onder ontoelaatbaar zware druk zet om een voor haar financieel nadelige beslissing (zuivere aanvaarding van de nalatenschap) te nemen. Weliswaar noemt de notaris de mogelijkheid dat ook de zoons zullen verwerpen, maar deze vermelding, die gepaard gaat met een waarschuwing voor kosten die in het niet vallen vergeleken bij het financiële nadeel dat door aanvaarding van de nalatenschap zou ontstaan, krijgt nauwelijks betekenis in de continue op klaagster uitgeoefende druk.
Het hof constateert ook dat de notaris in zijn brief aan klaagster van 18 juli 2008 weliswaar terloops en letterlijk tussen haakjes de mogelijkheid van beneficiair aanvaarden heeft genoemd, maar dat hij dienaangaande niet expliciet is teruggekomen op zijn eerdere negatieve advies in de brief van 31 maart 2008. Het is het hof niet gebleken dat de notaris klaagster op enig moment deugdelijk heeft geadviseerd omtrent de mogelijkheid van beneficiaire aanvaarding.
Naar het oordeel van het hof heeft de notaris aldus in strijd met de door hem op grond van art. 17 Wna in acht te nemen zorgvuldigheid gehandeld. Immers, in zijn brieven wordt aan klaagster niet op deugdelijke wijze inzicht gegeven in de gevolgen van de door haar te maken keuze, wordt onvolledige, informatie gegeven over de rechtspositie van de zonen van klaagster en wordt, in samenhang met deze onjuiste/onvolledige advisering, ontoelaatbare druk op klaagster uitgeoefend om een (financieel voor haar ongunstige) beslissing te nemen. Het hof rekent dit een en ander de notaris als tuchtrechtelijk verwijtbaar aan. Dit klachtonderdeel is gegrond (waarschuwing).
9.2.233 Notaris/executeur en effectenportefeuille
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 28 december 2010, LJN BP4382
Trefwoord
Executeur, notaris, rekening en verantwoording, informatieplicht, boedelbeschrijving
Inhoud
De notaris wordt een waarschuwing opgelegd nu hem als executeur te verwijten valt dat hij de erfgenamen niet ingelicht heeft over de risico’s van het niet tijdig liquide maken van een effectenportefeuille. Daarnaast valt het de notaris kwalijk te nemen dat hij in zijn functie als executeur niet tijdig een boedelbeschrijving heeft opgemaakt. Ten slotte had de notaris conform art. 4:151 BW rekening en verantwoordingen dienen af te leggen na het einde van zijn werkzaamheden als executeur.
Feiten
Op 17 maart 2008 heeft de notaris een testament gepasseerd waarin erflaatster de notaris als executeur heeft aangewezen. Op 20 juni 2008 is de nalatenschap van erflaatster opengevallen. Op grond van zijn werkzaamheden als executeur heeft erfgenaam X een klacht ingediend jegens de notaris bij de Kamer van Toezicht. De notaris wordt onder meer verweten dat hij heeft nagelaten de effectenportefeuille direct na het overlijden te gelde te maken. Tussen het overlijden en de verkoop van de effecten zaten meer dan drie maanden en in die periode is de waarde van de effectenportefeuille met € 285.000,- gedaald. Verder wordt de notaris verweten dat hij niet met bekwame spoed een boedelbeschrijving heeft gemaakt en dat hij als executeur geen rekening en verantwoording heeft afgelegd. Tevens wordt hem verweten dat hij X onvoldoende heeft geïnformeerd en dat hij niet goed te bereiken was.
Uitspraak
In tegenstelling tot de Kamer van Toezicht, die slechts de klacht betreffende het afleggen van rekening en verantwoording gegrond verklaarde, acht het hof de eerste drie klachten van X gegrond.
Het hof acht aannemelijk dat in het eerste algemene gesprek van 14 juli 2008 tussen de notaris en X de effectenportefeuille aan de orde is geweest. Hierbij waren echter geen stukken voorhanden waaruit de omvang van de portefeuille bleek. Vervolgens is de notaris dienaangaande weinig actief geweest terwijl hij wetenschap had van de omvang van de portefeuille. Pas op 13 augustus 2008 heeft X een vermogensoverzicht van de bank via de notaris ontvangen. Gezien zijn taak als executeur had het op de weg van de notaris gelegen om, zodra de feiten betreffende het vermogen bekend waren, met X als erfgenaam in overleg te treden omtrent de wensen van X ten aanzien van de effectenportefeuille en hem in dit overleg moeten wijzen op de risico’s van het niet liquide maken van de effectenportefeuille. De notaris heeft dit echter nagelaten, hetgeen hem is aan te rekenen.
Tevens is het hof van mening toegedaan dat de notaris niet met bekwame spoed een boedelbeschrijving heeft opgemaakt. Volgens het testament was de notaris gehouden om als executeur binnen zes maanden na het overlijden van erflaatster een boedelbeschrijving op te maken met inbegrip van een voorlopige staat van de schulden van de nalatenschap. Aan deze verplichting heeft de notaris – zonder enig overleg met X – niet voldaan.
Na het einde van zijn taak als executeur is de notaris op grond van art. 4:151 BW verplicht om rekening en verantwoording af te leggen. Hieraan heeft de notaris evenmin voldaan. Het verweer van de notaris – dat het opstellen van een afzonderlijke rekening en verantwoording tot extra kosten ten laste van de nalatenschap zou hebben geleid – doet daaraan niets af.
De klachten over het onvoldoende verstrekken van informatie en de bereikbaarheid van de notaris falen, nu uit de urenstaat en het mailverkeer het tegendeel blijkt.
9.2.234 Zorgvuldigheid bij boedelafwikkeling
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 7 juni 2011, LJN BQ9866
Trefwoord
Zorgvuldigheid, onpartijdigheid, verdeling
Inhoud
Van een redelijk handelend (kandidaat-)notaris mag verwacht worden dat hij de belangen van alle betrokken partijen zichtbaar en kenbaar op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigt. De hier besproken handelwijze – klaarblijkelijk enkel ingegeven door financiële motieven – was daarmee in strijd.
Het hof legt de maatregel van berisping op vanwege de zwaarte van de handelingen: eerst het overmaken van de gehele verkoopopbrengst op de privébankrekening van één erfgenaam, vervolgens de feitelijke bevoordeling van één van de erfgenamen door alleen aan hem diens vermeende aandeel in de verkoopopbrengst over te maken (dit behelst een partiële verdeling, waarvoor instemming van alle deelgenoten vereist is), en ten slotte het ter zake van een gerechtelijke procedure jegens de andere erfgenamen in de arm nemen van dezelfde advocaat als die van de aldus bevoordeelde erfgenaam. De (kandidaat-)notarissen hebben door deze handelwijzen hun in acht te nemen onafhankelijkheid en onpartijdigheid miskend en in strijd daarmee gehandeld.
Feiten
Een notaris en een kandidaat-notaris hebben volgens klager fouten gemaakt bij het afwikkelen van een boedel en bij de verkoop van een pand. Met betrekking tot de levering van het pand is door de (kandidaat-)notarissen erkend dat zij de verkoopopbrengst van het pand hebben overgemaakt op een verkeerde bankrekening. De (kandidaat-)notarissen hebben getracht deze handeling – naar eigen zeggen – ten gunste van alle rechthebbenden recht te zetten, door het aan X (een van de erfgenamen) toekomende erfdeel aan hem uit te keren en dit bedrag daarna wegens onverschuldigde betaling bij Y (een van de erfgenamen) terug te vorderen. De bedoeling van de erfgenamen was echter dat de verkoopopbrengst van het pand op een gemeenschappelijke (‘erven-’)rekening zou worden gestort. In weerwil daarvan hebben de (kandidaat-)notarissen, zoals blijkt uit het voorgaande, niet alleen eerst de opbrengst van de verkoop overgemaakt op een andere rekening dan de ‘ervenrekening’, maar vervolgens – nadat hun vergissing was gebleken – in tweede instantie (ook) aan een van de erfgenamen (X) diens vermeende aandeel overgemaakt.
Daarnaast verwijt de klager de (kandidaat-)notarissen dat zij dezelfde advocaat in de arm hebben genomen als de advocaat die X bijstond in een procedure tegen de overige erfgenamen.
Uitspraak
Door de (kandidaat-)notarissen is gesteld dat er sprake was van een tweetal opdrachten, te weten het opstellen en afgeven van een verklaring van erfrecht en het opstellen van een akte van levering van het pand. Met betrekking tot de afwikkeling van de levering van het pand is door de (kandidaat-)notarissen meermaals erkend dat zij de verkoopopbrengst van het pand hebben overgemaakt op een verkeerde bankrekening. De (kandidaat-)notarissen hebben getracht deze handeling – naar eigen zeggen – ten gunste van alle rechthebbenden recht te zetten, door het aan X (een van de erfgenamen) toekomende erfdeel aan hem uit te keren en dit bedrag daarna wegens onverschuldigde betaling bij Y (een van de erfgenamen) terug te vorderen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is door klager gesteld – en door de (kandidaat-)notarissen niet althans onvoldoende weersproken – dat alle erfgenamen akkoord waren met de verkoop en levering van het pand indien de verkoopopbrengst van het pand op een gemeenschappelijke (‘erven-’)rekening zou worden gestort. In weerwil daarvan hebben de (kandidaat-)notarissen niet alleen eerst de opbrengst van de verkoop overgemaakt op een andere rekening dan de ‘ervenrekening’, maar vervolgens – nadat hun vergissing was gebleken – in tweede instantie (ook) aan een van de erfgenamen (X) diens vermeende aandeel overgemaakt. Het hof is van oordeel dat de (kandidaat-)notarissen hiermee buiten hun bevoegdheden zijn getreden. Door ten gunste van één van de erfgenamen een (deel van diens) erfdeel uit te keren, hebben zij immers de nalatenschap van erflaatster feitelijk gedeeltelijk verdeeld zonder dat deze partiële verdeling de instemming van alle deelgenoten had. Het hof is van oordeel dat het op de weg van de (kandidaat-)notarissen had gelegen om het gehele bedrag wegens onverschuldigde betaling van de heer Y terug te vorderen en alsnog naar een gemeenschappelijk ervenrekening over te maken, zodat de gehele verkoopopbrengst van de vooromschreven woning door de deelgenoten in de gehele verdeling van de nalatenschap van erflaatster betrokken had kunnen worden.
Het is niet aan de (kandidaat-)notarissen eigenmachtig en derhalve zonder opdracht dan wel instemming van alle deelgenoten over te gaan tot uitkering van een aandeel in de verkoopopbrengst aan een of meer deelgenoten en daarmee tot partiële verdeling van de nalatenschap van erflaatster.
Het hof overweegt voorts dat de keuze voor dezelfde advocaat als welke door de heer X in de arm was genomen, op zijn minst de schijn van partijdigheid kon wekken, zeker bezien tegen de achtergrond van het feit dat in de perceptie van de andere erfgenamen diezelfde X door de (kandidaat-)notarissen bevoordeeld was door de hiervoor genoemde uitbetaling van zijn vermeende aandeel zonder de instemming van alle deelgenoten. Van een redelijk handelend (kandidaat-)notaris mag verwacht worden dat hij de belangen van alle betrokken partijen zichtbaar en kenbaar op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigt. De hier besproken handelwijze – klaarblijkelijk enkel ingegeven door financiële motieven – was daarmee in strijd.
Het hof acht de handelwijze van de (kandidaat-)notarissen in die mate tuchtrechtelijk laakbaar dat de maatregel van berisping passend en geboden is. Hierbij heeft het hof de onderlinge samenhang tussen de verweten handelingen – eerst het overmaken van de gehele verkoopopbrengst op de privébankrekening van één erfgenaam, vervolgens de feitelijke bevoordeling van één van de erfgenamen door alleen aan hem diens vermeende aandeel in de verkoopopbrengst over te maken, en ten slotte het ter zake van een gerechtelijke procedure jegens de andere erfgenamen in de arm nemen van dezelfde advocaat als die van de aldus bevoordeelde erfgenaam – laten meewegen. De (kandidaat-)notarissen hebben door deze handelwijzen hun in acht te nemen onafhankelijkheid en onpartijdigheid miskend en in strijd daarmee gehandeld.
9.2.235 Buitenlandse erfgenaam en zuivere aanvaarding
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 2 augustus 2011, LJN BR5817
Trefwoord
Zuivere aanvaarding, buitenlandse cliënt, voorlichting notaris
Inhoud
Indien cliënten (zoals de langstlevende echtgenote van de erflater) van buitenlandse komaf zijn en de Nederlandse taal niet volledig machtig zijn, dient een notaris extra oplettend te zijn of cliënten de gegeven uitleg (in casu over de keuzes van de erfgenaam) voldoende hebben begrepen.
Feiten
Erflater is overleden in 2008. De versterferfgenamen zijn de echtgenote en de kinderen. Enkelen van hen hebben een bespreking met de kandidaat-notaris geweest over de afwikkeling van de nalatenschap. In een brief heeft de kandidaat-notaris de kinderen van erflater verzocht de bijgevoegde verklaring van zuivere aanvaarding tevens boedelvolmacht bij akkoordbevinding te ondertekenen en te retourneren.
Uiteindelijk tekenen alle erfgenamen de verklaring van zuivere aanvaarding en boedelvolmacht, op het notariskantoor in aanwezigheid van de kandidaat-notaris. De erfgenamen zijn niet alle de Nederlandse taal machtig. Er is gewerkt met vertalingen van bijvoorbeeld de verklaring van erfrecht.
Na enige tijd blijkt de nalatenschap – onverwacht – een negatief saldo te kennen. De erfgenamen stellen de notaris aansprakelijk, ten eerste omdat de verschillende wijzen van aanvaarding en verwerping niet voldoende zijn toegelicht en ten tweede omdat de kandidaat-notaris bij de langstlevende echtgenote, die zij Nederlandse taal niet goed beheerste, onvoldoende heeft geverifieerd of laatstgenoemde de inhoud van het eerste gesprek had begrepen.
Uitspraak
Het tweede klachtonderdeel treft daarentegen doel. Indien cliënten – zoals klaagster sub 1. – van buitenlandse komaf zijn en de Nederlandse taal niet volledig machtig, dient een (kandidaat-)notaris extra oplettend te zijn of cliënten de uitleg zoals gegeven voldoende hebben begrepen. Door de (kandidaat-)notarissen is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze extra oplettendheid in casu betracht is. De kandidaat-notaris heeft, desgevraagd, ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij tijdens de eerste bespreking op 9 juni 2008 niet nadrukkelijk heeft gecontroleerd of klaagster sub 1. haar uitleg begreep, omdat zij de indruk kreeg begrepen te worden. Ook bij de ondertekening van de verklaring van aanvaarding heeft de kandidaat-notaris niet geverifieerd of klaagster sub 1. haar uitleg had begrepen. Nu het haar bekend was dat klaagster sub 1. de Nederlandse taal slecht – althans onvoldoende – machtig was, acht het hof deze handelwijze van de kandidaat-notaris tuchtrechtelijk laakbaar. Volgt oplegging van de maatregel waarschuwing.
9.2.236 Oude boedel betrekken bij testamentbespreking; wie is aanwezig bij passeren?
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam, 21 augustus 2012, LJN BX9035
Trefwoord
Zorgvuldigheid afwikkeling, passeren testament
Inhoud
De notaris behoort in bepaalde gevallen bij het opstellen van een testament, alsmede bij het afwikkelen van een nalatenschap, te informeren naar eerdere nalatenschappen (bijvoorbeeld van de vooroverleden echtgenoot van de testateur).
Bij het passeren van een testament behoren geen anderen dan de door de wet voorgeschreven personen aanwezig te zijn (in casu waren de legatarissen bij het bespreken en passeren van het testament aanwezig).
Feiten
In 2004 overlijdt de moeder, in 2008 overlijdt de vader van klaagster. Zij is in haar vaders testament tot enig erfgename benoemd; haar broer is onterfd. Ook heeft de vader enkele legaten gemaakt (in aanvullende testamenten). Tevens speelt in deze casus een omvangrijke schenking van 300.000 euro aan de kinderen.
Bij de testamentbesprekingen met de vader heeft de notaris niet de eerdere nalatenschap van zijn echtgenote betrokken. De notaris liet enkele begunstigden, zoals de broer en de aanstaande echtgenote van erflater, bij de bespreking en het passeren van het testament aanwezig zijn.
Uitspraak
Door bij de bespreking van het testament niet bij erflater te informeren naar de afwikkeling van de nalatenschap van zijn op 3 februari 2004 vooroverleden echtgenote, van welk vooroverlijden de notaris blijkens de comparitie in de ten zijnen overstaan verleden uiterste wilsbeschikking van 19 maart 2007 kennis droeg, heeft de notaris niet gehandeld zoals van hem mocht worden verwacht. Bij een behoorlijke inventarisatie van de, volgens de notaris zelf, ‘bijzondere aspecten van de situatie van de testateur’ kon informatie over eventuele nog openliggende nalatenschappen niet worden gemist. Doordat de notaris zich niet heeft vergewist van het al dan niet afgewikkeld zijn van de nalatenschap van de vooroverleden echtgenote van erflater, was hij niet in staat te toetsen of erflater bij het toekennen van legaten van een juiste voorstelling van de omvang van zijn eigen nalatenschap uitging en was hij evenmin in staat bij het gesprek over de door erflater gedane schenking bij gelegenheid van het opstellen van het testament van 19 maart 2007 (zie de e-mailbrief van de broer van de erflater van 3 december 2008, tweede alinea) te toetsen of erflater werkelijk een schenking had beoogd of veeleer een aflossing van de schulden aan zijn kinderen. Door aldus te handelen heeft de notaris onduidelijkheden laten bestaan die later, bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater, tot problemen zouden kunnen leiden, welke problemen zich kennelijk hebben verwezenlijkt.
Voorts acht het hof het onwenselijk en onjuist dat de notaris begunstigden, zoals de broer en de aanstaande echtgenote van erflater, bij de bespreking en het passeren van het testament aanwezig heeft laten zijn. Mede doordat in de marge van het testament een handgeschreven wijziging is aangebracht waarmee aan de broer van erflater een, bezien in het licht van de omvang van de nalatenschap, aanzienlijk legaat is toegekend, heeft de notaris aldus de schijn laten ontstaan dat een of meer begunstigden dwang op erflater hebben kunnen uitoefenen. Die schijn dient een notaris te allen tijde te vermijden.
9.2.237 Wilsbekwaamheid bij passeren testament
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 20 november 2012, LJN BY3774
Trefwoord
Wilsbekwaamheid testateur
Inhoud
Volgens vaste rechtspraak van het hof (31 mei 2011, LJN BQ7826, 7 juni 2011, LJN BQ9860, 20 december 2011, LJN BV3896) mag een notaris er in beginsel van uitgaan dat een (meerderjarige) cliënt zijn wil onafhankelijk en zonder beïnvloeding van derden kan bepalen en uiten. In casu geen aanleiding voor toepassing van het Stappenplan wilsbekwaamheid, ondanks een aantal bijzondere feiten (zie in de uitspraak onder a t/m g).
Feiten
Testateur was de vader van een kantoorgenoot van de notaris. De notaris heeft met de hem voorheen onbekende testateur gesproken en het testament gepasseerd bij de zoon thuis. De notaris zal geen aanleiding voor de toepassing van het protocol Stappenplan wilsbekwaamheid. Klaagster, de dochter van erflater, betoogt dat de vader niet wilsbekwaam was bij het passeren van de uiterste wil.
Uitspraak
De oud-notaris heeft in reactie hierop betoogd dat hij het gehele testamentdossier uitvoerig heeft doorgenomen voordat hij op 17 maart 2010 naar erflater ging. In het testamentdossier trof hij een gedetailleerd memo van de kandidaat-notaris en een concept-testament (dat ook naar erflater was gezonden) waaruit hij kon afleiden dat de kandidaat-notaris meermalen met erflater gesproken moet hebben. Omdat de oud-notaris erflater niet persoonlijk kende, heeft hij bij het maken van de passeerafspraak laten aangeven dat hij ruim de tijd zou nemen om de laatste wil van erflater met hem te bespreken, hetgeen heeft geleid tot een gesprek van bijna twee uur. De oud-notaris heeft erflater hierbij eerst zelf laten vertellen wat zijn wensen en beweegredenen waren alvorens hij het concept-testament, waarover erflater reeds bleek te beschikken, met hem heeft doorgenomen. Erflater kwam, aldus de notaris, heel helder en consistent over en er was geen sprake van dat hij steeds in herhaling viel.
[…] Het hof ziet in de klacht van klaagster en haar toelichting hierop tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende aanleiding om de lezing van de oud-notaris in twijfel te trekken en volgt, evenals de kamer, de notaris in zijn verweer dat hij op basis van het dossier en zijn gesprek met erflater op 17 maart 2010 geen aanleiding had om in twijfel te trekken of erflater in staat was zijn wil op dit punt te bepalen en te uiten. Volgens vaste rechtspraak van dit hof (31 mei 2011, LJN: BQ7826, 7 juni 2011, LJN: BQ9860, 20 december 2011, LJN: BV3896) mag een notaris er in beginsel van uitgaan dat een (meerderjarige) cliënt zijn/haar wil onafhankelijk en zonder beïnvloeding van derden kan bepalen en uiten.
De (overige) door klaagster naar voren gebrachte feiten en omstandigheden:
a. erflater was een man op leeftijd;
b. erflater was begin 2008 gediagnosticeerd met een (beginnende) vasculaire dementie;
c. het testament is niet bij erflater maar bij zijn zoon thuis gepasseerd;
d. erflater deed niet meer zelfstandig zijn financiële administratie;
e. erflater kreeg thuiszorg;
f. het testament van erflater is op een aantal punten gewijzigd ten opzichte van zijn voorgaande testament;
g. erflater was de oud-notaris tot op dat moment onbekend;
leiden niet althans niet zonder meer tot de conclusie dat erflater bij het opstellen van het testament niet meer volledig wilsbekwaam kan zijn geweest, nog daargelaten dat niet al deze feiten en omstandigheden de oud-notaris bekend waren. In het bijzonder is van belang dat het onder b. genoemde aspect aan de oud-notaris niet bekend was. De leeftijd van erflater noch de inhoud van de door hem voorgestelde testamentwijziging gaf op zichzelf aanleiding voor extra behoedzaamheid. Verder is onweersproken door de oud-notaris aangegeven welke – alleszins plausibele – redenen erflater had om het passeren van de akte ten huize van zijn zoon te laten plaatsvinden. De oud-notaris was in de gegeven omstandigheden dan ook niet gehouden in zijn bespreking met erflater te onderzoeken welke (overige) indicatoren aanwezig zouden kunnen zijn, nu de inhoud van het gesprek noch de wijze waarop erflater zich presenteerde, daartoe aanleiding gaf. Dat de oud-notaris onder deze omstandigheden het Stappenplan niet heeft toegepast acht het hof niet tuchtrechtelijk laakbaar.
9.2.238 Notaris mag uit eigen beweging onterfde legitimaris inlichten
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 7 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1895
Trefwoord
Inlichten onterfde legitimaris, geheimhouding
Inhoud
Een (boedel)notaris mag uit eigen beweging, tegen de wens van de erfgenamen, de onterfde legitimarissen inlichten over hun aanspraken. Dit is niet in strijd met de geheimhoudingsplicht.
Zie over deze uitspraak Kolkman, FTV 2013 (juli/augustus), en Maasland, FTV 2013 (september).
Feiten
De nalatenschap van erflaatster is in 2008 opengevallen. Erflaatster is weduwe van de in 1989 overleden X. Het echtpaar heeft drie kinderen, een dochter (klaagster in deze zaak) en twee zonen. De beide zonen, A en M, zijn vóór erflaatster overleden. Haar testament uit 2003 benoemt tot erfgenamen haar dochter alsmede de echtgenote van de vooroverleden zoon A. Deze benoeming impliceert de onterving van een zestal kleinkinderen, die tevens legitimarissen zijn: zowel zoon A als zoon M had drie kinderen. Van deze zes kleinkinderen doet er eentje uit eigen beweging een beroep op de legitieme portie jegens de erfgenamen. Klaagster stelt de notaris daarvan op de hoogte, waarna deze (inmiddels gedefungeerd en thans optredend onder verantwoordelijkheid van zijn opvolger) alle overige legitimarissen schriftelijk wijst op hun legitimaire rechten.
De dochter dient hierover met succes een klacht in bij de Kamer van Toezicht. Deze merkt op dat de zorgplicht van de notaris zich wel uitstrekt over de erfgenaam, maar niet tot de legitimaris, die immers geen erfgenaam is. De notaris handelt in strijd met zijn geheimhoudingsplicht wanneer hij eigener beweging de kleinkinderen traceert en op hun legitieme wijst, aldus de Kamer (volgt berisping). Het hof oordeelt anders.
Uitspraak
Met betrekking tot het informeren van legitimarissen ten aanzien van hun rechten bestaan binnen het notariaat verschillende goed verdedigbare opvattingen. Eén van die opvattingen is dat de notaris legitimarissen in een nalatenschap in voorkomend geval wijst op hun wettelijke rechten. Die opvatting vindt steun in de beschouwingen van de toenmalige Minister van Justitie zoals die blijken uit de parlementaire geschiedenis van Boek 4 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken I, 2001/2002, 27 021, nr. 111a, p. 4) […].
[…] Op grond van het voorgaande kan het de notaris niet worden verweten dat de oud-notaris – nadat een van de kleinkinderen van erflaatster zich tot hem had gewend en een beroep op de legitieme portie had gedaan – tegen de wens van klaagster in alle kleinkinderen van erflaatster heeft aangeschreven en hen heeft geïnformeerd over hun rechten als legitimarissen.
Het hof verklaart de klacht ongegrond.
9.2.239 Verklaring van erfrecht en wettelijke verdeling
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 12 maart 2013, LJN CA3866
Trefwoord
Verklaring van erfrecht, wettelijke verdeling
Inhoud
Het hof oordeelt dat de notaris geen verklaring van erfrecht inzake de wettelijke verdeling had mogen opstellen nu zij onbekend was met het standpunt van de kinderen omtrent de keuze die zij kunnen uitbrengen over het al dan niet (beneficiair) aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap van erflater. De notaris had alvorens een VvE af te geven klagers moeten informeren over de gevolgen van de erfopvolging door het overlijden van hun vader en welke keuze met de daaraan verbonden rechtgevolgen zij ter zake hadden kunnen uitbrengen. Eerst nadat de klagers hun keuze hadden gemaakt, had de notaris een VvE kunnen afgeven aan de langstlevende.
Feiten
Erflater is overleden in oktober 2009. Hij liet als versterferfgenamen achter zijn tweede echtgenote en zijn twee kinderen uit zijn eerste huwelijk. De echtgenote vraagt om de afgifte van een verklaring van erfrecht. De notaris neemt daarin op dat erflater geen uiterste wilsbeschikking heeft opgemaakt en voorts dat de echtgenote de enige gerechtigde is tot alle goederen die behoren tot de nalatenschap. De notaris is uitgegaan van de toepasselijkheid van Nederlands (erf-)recht, terwijl er talrijke aanknopingen waren met België. De twee kinderen zijn na het overlijden van de vader niet door de notaris geïnformeerd over het bovenstaande.
Uitspraak
In de door de notaris opgestelde verklaring van erfrecht is vermeld dat erflater ten tijde van zijn overlijden was gehuwd, is overleden met achterlating van twee kinderen, zonder bij testament over zijn nalatenschap te hebben beschikt en mitsdien ingevolgde de wet als zijn erfgenamen nalaat zijn echtgenote en kinderen, ieder voor een derde onverdeeld aandeel. Vervolgens is vermeld dat, nu de langstlevende echtgenote heeft verklaard geen gebruik te maken van haar bevoegdheid op grond van art. 4:18 BW tot ongedaanmaking van de wettelijke verdeling, de nalatenschap overeenkomstig de wet is verdeeld zodat alle tot de nalatenschap behorende goederen zijn verkregen door de echtgenote die verplicht is de schulden van de nalatenschap voor haar rekening te nemen.
Het hof is van oordeel dat de notaris een VvE met deze inhoud en strekking niet had mogen opstellen nu zij onbekend was met het standpunt van klagers omtrent de keuze die zij kunnen uitbrengen over het al dan niet (beneficiair) aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap van erflater. De notaris had alvorens een VvE af te geven klagers moeten informeren over de gevolgen van de erfopvolging door het overlijden van hun vader en welke keuze met de daaraan verbonden rechtgevolgen zij ter zake hadden kunnen uitbrengen. Eerst nadat de klagers hun keuze hadden gemaakt, had de notaris een VvE kunnen afgeven. Art. 4:188 lid 1 aanhef en letter a BW schrijft niet voor niets voor dat in de VvE wordt vermeld of de nalatenschap is aanvaard. Het feit dat de notaris klagers niet in staat heeft gesteld een keuze te doen en hen niet heeft voorgelicht over de mogelijke keuzen met de daaraan verbonden rechtsgevolgen en terwijl zij onbekend was met een door klagers (mogelijk anderszins) gedane keuze toch een VvE heeft afgegeven waarin is vermeld dat klagers erfgenamen van erflater zijn, is haar tuchtrechtelijk te verwijten.
Uit het voorgaande vloeit voort ook dat de notaris tevens is tekortgeschoten in haar informatieplicht jegens klagers Het verweer van de notaris dat alleen de echtgenote van erflater haar opdrachtgeefster was, snijdt geen hout. Het gaat om de rechtsgevolgen voor de klagers, die de notaris zonder enig onderzoek en voorlichting aan, dan wel contact met klagers klaarblijkelijk maar heeft aangenomen. De notaris had klagers zodanig moeten informeren dat zij hun keuze hadden kunnen uitbrengen.
9.2.240 Bij twijfel passeren
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 16 december 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5353
Trefwoord
Wilsonbekwaamheid, stappenplan KNB, zorgvuldigheid notaris
Inhoud
In gevallen waarin aangenomen moet worden dat het overlijden nabij is en er weinig tijd rest voor het passeren van het testament, kan dit de notaris ertoe brengen ook bij een zekere twijfel aan de wilsbekwaamheid voorrang te geven aan zijn ministerieplicht en daarmee uitvoering aan het verlangen van de erflater om bij uiterste wil te beschikken, zonder dat deze keuze de notaris later tuchtrechtelijk mag worden verweten.
Feiten
De notaris heeft op 28 mei 2013 met erflaatster gesproken over het opstellen van een testament. Erflaatster was ernstig ziek en zij verbleef op dat moment bij haar broer en diens echtgenote in huis. Erflaatster is op 3 juni 2013 in het ziekenhuis opgenomen. Daar heeft de notaris haar op 7 juni 2013 opnieuw over het testament gesproken. Op 8 juni 2013 heeft de notaris het testament van erflaatster in de aanwezigheid van twee getuigen verleden. Erflaatster is op 10 juni 2013 overleden.
Bij het testament zijn klaagster (dochter van erflaatster) en haar broer benoemd tot erfgenamen voor twee derde gedeelte van de nalatenschap en is de broer van erflaatster benoemd tot erfgenaam voor een derde gedeelte van de nalatenschap.
De dochter betoogt dat de notaris onvoldoende heeft onderzocht of erflaatster wilsbekwaam was.
Uitspraak
Zoals bij elke akte heeft de notaris de wilsbekwaamheid van de betrokkene te beoordelen. Het komt daarbij in eerste instantie aan op de eigen waarneming van de notaris, die daarvoor een redelijke beoordelingsvrijheid toekomt. Bij gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid is in het algemeen verder onderzoek aangewezen. Het KNB Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid biedt hiervoor een handreiking. De beoordeling van de wilsbekwaamheid mag echter niet ertoe leiden dat een notaris, uit vrees voor mogelijke toekomstige klachten van belanghebbenden, door onnodig onderzoek zijn ministerieplicht verzaakt of dat door fataal tijdsverloop de ministerie niet meer kan worden verleend, waarmee het recht van een ieder om bij uiterste wil binnen de grenzen van de wet te kunnen beschikken over zijn nalatenschap, wordt gefrustreerd.
In gevallen waarin aangenomen moet worden dat het overlijden nabij is en er weinig tijd rest voor het passeren van het testament, kan dit de notaris ertoe brengen ook bij een zekere twijfel aan de wilsbekwaamheid voorrang te geven aan zijn ministerieplicht en daarmee uitvoering aan het verlangen van de erflater om bij uiterste wil te beschikken, zonder dat deze keuze de notaris later tuchtrechtelijk mag worden verweten. De notaris mag onder deze omstandigheden mede in aanmerking nemen dat er na het overlijden geen mogelijkheid meer is de uiterste wil vast te leggen, terwijl er na het overlijden nog wel de mogelijkheid is die uiterste wil bij de rechter aan te vechten. Van betekenis is bovendien dat (tijdig en gedegen) medisch onderzoek niet steeds mogelijk zal zijn omdat het artsen ingevolge hun beroepsregels niet zonder meer vrij staat zonder toestemming van de betrokkene informatie te verschaffen of om een oordeel te geven over de wilsbekwaamheid van de betrokkene, buiten de daarvoor geldende bijzondere regelingen. Wel zal in alle gevallen van de notaris mogen worden verlangd dat hij achteraf kan verantwoorden dat hij in de gegeven omstandigheden zorgvuldig heeft gehandeld, mede in aanmerking genomen dat de erflater wellicht de mogelijkheid zou zijn ontnomen om bij uiterste wil te beschikken, indien de notaris anders had gehandeld.
9.2.241 Eindigen taak executeur
Instantie en vindplaats
KvN Den Bosch 18 april 2016, ECLI:NL:TNORSHE:2016:11
Trefwoord
Wettelijke vereffening, beneficiaire aanvaarding, executele, einde taak executeur, ruimschoots toereikend saldo
Inhoud
Niet is gebleken dat de notaris ten tijde van de beneficiaire aanvaarding kon aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend waren om alle schulden van de nalatenschap te voldoen. Dit volgt mede uit het feit dat de notaris zelf heeft verklaard dat zij de erfgenamen heeft geadviseerd om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden in verband met eventuele claims vanwege de slechte staat van de tot de nalatenschap behorende registergoederen.
Feiten
Erflaatster is in oktober 2014 overleden. Zij heeft bij testamenten van 27 september 2010 en 16 augustus 2011 over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft daarbij onder meer de notaris tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder benoemd. De erfgenamen van erflaatster zijn haar vier kinderen.
De notaris heeft haar taak als executeur en afwikkelingsbewindvoerder aanvaard en werkzaamheden ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap verricht. Op 19 januari 2015 hebben alle erfgenamen de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard. Tot de nalatenschap behoorden diverse registergoederen. De notaris heeft middels biedingsformulieren de erfgenamen in de gelegenheid gesteld om deze registergoederen te kopen.
Bij brief van 6 juli 2015 heeft de notaris de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant medegedeeld dat haar op 2 juli 2015 is gebleken dat het saldo van de nalatenschap negatief is en dat de nalatenschap dient te worden vereffend waardoor haar taak als executeur eindigt.
Twee van de vier erfgenamen klagen dat de notaris ten onrechte haar taak als executeur niet heeft neergelegd op het moment dat de nalatenschap beneficiair is aanvaard. Klagers voeren in dit verband aan dat zij de notaris hier op 28 april 2015 op hebben gewezen. De overige drie klachten zijn van minder belang (en worden door de KvN ongegrond verklaard).
Uitspraak
Klagers verwijten de notaris in het eerste klachtonderdeel dat zij ten onrechte haar taak als executeur niet heeft neergelegd op het moment dat de nalatenschap beneficiair is aanvaard. Klagers voeren in dit verband aan dat zij de notaris hier op 28 april 2015 op hebben gewezen.
De notaris voert hiertegen verweer. Zij betoogt dat haar taak als executeur niet is geëindigd op het moment van beneficiaire aanvaarding, maar op 2 juli 2015 toen de belastingdienst de notaris telefonisch heeft medegedeeld dat de vorderingen van de kinderen uit hoofde van de nalatenschap van hun vader zodanig waren dat de notaris tot de conclusie kwam dat sprake was van een negatieve nalatenschap. De notaris wijst in dit verband naar de artikelen 4:149 lid 1 sub d en 4:202 lid 1 sub a BW.
De kamer overweegt als volgt. Ingevolge artikel 4:149 lid 1 sub d BW eindigt de taak van een executeur wanneer de nalatenschap moet worden vereffend. Uitgangspunt is dat als een nalatenschap door een of meer erfgenamen beneficiair is aanvaard deze moet worden vereffend.
Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering als er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is én deze kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden de nalatenschap te voldoen. De kamer verwijst in dit verband naar artikel 4:202 BW. Niet is gebleken dat de notaris ten tijde van de beneficiaire aanvaarding kon aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend waren om alle schulden van de nalatenschap te voldoen. Het klachtonderdeel is dan ook gegrond. Dit klemt te meer, nu de notaris ter zitting heeft verklaard dat zij de erfgenamen heeft geadviseerd om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden in verband met eventuele claims vanwege de slechte staat van de tot de nalatenschap behorende registergoederen.
9.2.242 Inzage testament door legataris
Instantie en vindplaats
Kvn Den Bosch 16 januari 2017, ECLI:NL:TNORSHE:2017:7
Trefwoord
Uittreksel testament, omvang geheimhoudingsplicht ligt bij notaris
Inhoud
De notaris neemt zelf de beslissing of de inhoud van een akte als vertrouwelijk heeft te gelden, de omvang van zijn geheimhoudingsplicht ligt dus primair bij de notaris. Indien iemand het niet eens is met (de omvang van) de informatie die hij van de notaris heeft gekregen, kan hij dit geschil aan de civiele rechter voorleggen. Als daar in het concrete geval aanleiding toe bestaat kan de civiele rechter een notaris die openheid weigert onder omstandigheden veroordelen eventueel onder nader te stellen voorwaarden openheid te geven.
Feiten
Testatrice is op 16 september 2015 overleden. Ze was toen ongehuwd en had geen kinderen. Ze heeft bij testament van 1 december 2010 over haar nalatenschap beschikt. In dat testament heeft zij onder andere haar neef (zoon van haar vooroverleden broer) onterfd. Wel heeft zij aan hem een bedrag van € 10.000,- gelegateerd.
Na het overlijden van erflaatster verzoekt de neef aan de notaris om inzage in het testament en informatie over de wilsbekwaamheid van zijn tante. De notaris heeft een gesprek met de neef en stuurt hem enige tijd later een uittreksel van het testament met informatie over het legaat en informatie omtrent de persoon van de executeur. Het uittreksel bevat geen informatie over de erfstellingen.
De neef klaagt bij de Kamer voor het Notariaat dat de notaris hem deze informatie wel dient te verstrekken.
Uitspraak
De kamer overweegt als volgt. De vraag ligt voor of personen die de erflater als versterferfgenaam stilzwijgend heeft onterfd, maar aan wie wel een geldbedrag is gelegateerd, recht hebben op een uittreksel van het testament dat naast het legaat óók de erfstellingen omvat.
Ingevolge artikel 49 lid 1 Wna geeft de notaris afschriften dan wel uittreksels af aan degenen die een recht ontlenen aan de akte. Ingevolge artikel 49 lid 2 Wna wordt onder ‘degene die een recht ontleent aan een akte’ begrepen ‘degene die door een uiterste wilsbeschikking een erfrechtelijke aanspraak heeft verloren’. Dat is hier het geval. Klager is door het testament immers niet langer versterferfgenaam. Daarbij geldt de restrictie ‘doch slechts ten aanzien van het desbetreffende onderdeel van die wilsbeschikking’. Vervolgens is de vraag of het uittreksel ook de erfstellingen omvat. In de literatuur zijn de meningen hierover verdeeld.
Sommige schrijvers beantwoorden deze vraag bevestigend, zoals de hiervoor door klager aangehaalde auteur. Daar staat tegenover dat andere schrijvers deze vraag voor de onterfde erfgenaam ontkennend beantwoorden, in welk verband de kamer verwijst naar Asser/Perrick, 4, 2013/424. De kamer maakt daarbij de kanttekening dat niet duidelijk is of deze zienswijze ook geldt voor een onterfde erfgenaam die wél een legaat krijgt.
Nu in de literatuur verschillend wordt gedacht over de vraag of het uittreksel ook de erfstellingen omvat, kan niet worden gezegd dat de notaris op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
De beoordeling over de omvang van zijn geheimhoudingsplicht ligt primair bij de notaris. De notaris neemt zelf de beslissing of de inhoud van een akte als vertrouwelijk heeft te gelden. Wanneer klager het niet eens is met (de omvang van) de informatie die hij van de notaris heeft gekregen, kan hij dit geschil aan de civiele rechter voorleggen. Als daar in het concrete geval aanleiding toe bestaat kan de civiele rechter een notaris die openheid weigert onder omstandigheden veroordelen eventueel onder nader te stellen voorwaarden openheid te geven. Gelet op het voorgaande zal de kamer de klacht ongegrond verklaren.
9.2.243 Notaris-executeur moet zich houden aan de bewoordingen van het testament
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 3 juli 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2304
Trefwoord
Bewoordingen testament niet voor meerdere uitleg vatbaar, notaris-executeur
Inhoud
Het Hof heeft zich met het oordeel van de Kamer van het Notariaat verenigd. De Kamer oordeelde dat het niet aan de (notaris-)executeur is om te oordelen over de vraag of de wil van erflaatster al dan niet juist in het testament is weergegeven. Een executeur moet zich namelijk in beginsel houden aan de bewoordingen van het testament.
Feiten
Erflaatster had aan de uitvaartondernemer door middel van een brief laten weten dat zij zo snel mogelijk gecremeerd wilde worden zonder dat daar familie bij moest zijn. Bij de notaris heeft zij haar testament laten wijzigen. De kandidaat-notaris heeft haar testament als waarnemend notaris gepasseerd. In dat testament is opgenomen: ‘Ik leg mijn erfgenamen de last op mijn crematie te regelen en mijn as te doen uitstrooien op de begraafplaats. Ik wens dat er geen dienst wordt gehouden.’ Volgens de kandidaat-notaris is deze passage echter per abuis opgenomen. Verder is in het testament opgenomen dat de notaris tot executeur wordt benoemd. Na het overlijden van erflaatster heeft de uitvaartondernemer de notaris gecontacteerd met het verzoek om tot crematie over te gaan op de manier die zij heeft beschreven in de voornoemde brief. De notaris heeft hiermee ingestemd. De klacht tegen de notaris luidt dan ook dat de notaris als executeur-afwikkelingsbewindvoerder onzorgvuldig heeft gehandeld door opdracht te geven tot de crematie van erflaatster, zonder dat zij de erfgenamen van het overlijden op de hoogte heeft gesteld.
Uitspraak
Voorop staat dat een notaris tuchtrechtelijk aansprakelijk kan zijn voor het handelen in een andere hoedanigheid dan notaris. De notaris heeft naar aanleiding van bovenstaande een berisping ontvangen van de Kamer voor het Notariaat. De Kamer oordeelde dat het niet aan de (notaris-)executeur is om te oordelen over de vraag of de wil van erflaatster al dan niet juist in het testament is weergegeven. Een executeur moet zich namelijk in beginsel houden aan de bewoordingen van het testament. De reeds aangehaalde passage betreffende de uitvaart van erflaatster is niet voor meerdere uitleg vatbaar. Doordat de notaris de erfgenamen pas na de uitvaart van erflaatster op de hoogte heeft gesteld van het overlijden heeft de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het hof heeft zich verenigd met het oordeel van de Kamer van het Notariaat.
9.2.244 Niet inschrijven als boedelnotaris is tuchtrechtelijk laakbaar
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 28 april 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1173
Trefwoord
Boedelnotaris, inschrijving
Inhoud
Als vaststaat dat de notaris gedurende de periode dat zij als boedelnotaris werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de nalatenschap zich niet op enig moment heeft ingeschreven in het boedelregister, dan heeft de notaris daarmee in strijd met een wettelijke bepaling gehandeld waarvan haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Daarbij is niet relevant of klaagster hierdoor schade heeft geleden.
Feiten
Klager voert aan dat de notaris zich gedurende diens werkzaamheden als boedelnotaris niet als zodanig in het boedelregister heeft ingeschreven, terwijl inschrijving op grond van art. 4:197 lid 1 BW verplicht is. Het verweer van de notaris komt erop neer dat voor de hoedanigheid van boedelnotaris inschrijving in het boedelregister geen constitutief vereiste is en dat het ontbreken van de inschrijving er niet toe heeft geleid dat klager niet wist van diens hoedanigheid of dat de klager schade heeft geleden.
Uitspraak
Vaststaat dat de notaris sinds februari 2017 boedelnotaris was in de ten processe bedoelde beneficiair aanvaarde boedel. Eveneens is niet in geschil dat de notaris zich niet als zodanig had laten registreren. Op grond van art. 4:197 lid 1 BW is een notaris die op verzoek van een erfgenaam als boedelnotaris voor de beneficiair aanvaarde nalatenschap optreedt, verplicht zich in te schrijven in het boedelregister. De strekking van deze bepaling is dat het voor derden mogelijk moet zijn om na te kunnen gaan wie de persoon van de erflater in het rechtsverkeer voortzet. Als onweersproken is vast komen te staan dat de notaris gedurende de periode dat zij als boedelnotaris werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de nalatenschap zich niet op enig moment heeft ingeschreven in het boedelregister, dan heeft de notaris daarmee in strijd met een wettelijke bepaling gehandeld waarvan haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Daarbij is niet relevant of klaagster hierdoor schade heeft geleden. Dat de inschrijving in het boedelregister geen constitutief vereiste is om als zodanig op te treden, doet hier evenmin aan af. Ook het feit dat klaagster, aldus de notaris, wist dat de notaris optrad als boedelnotaris maakt dit niet anders. Klachtonderdeel 5 is daarom gedeeltelijk gegrond. Volgt oplegging van de maatregel waarschuwing.
9.2.245 Partij-notaris of boedelnotaris?
Instantie en vindplaats
Hof Amsterdam 26 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:6
Trefwoord
Partij-notaris, partij-adviseur
Inhoud
De notaris moet het bijzondere karakter van zijn rol als partijadviseur voldoende onderkennen. Niet mag een beeld ontstaan waarbij de notaris nu eens als partij-notaris dan weer als boedelnotaris handelt. Het ligt op de weg van de notaris om bij aanvang van zijn opdracht duidelijkheid te scheppen over zijn rol en de bij deze rol passende werkzaamheden; hij moet ook samen met alle partijen het moment markeren dat zijn rol kennelijk verschuift van die van partijadviseur naar onpartijdige notaris.
Feiten
De opdrachtgevers van de notaris verwijten de notaris dat hij in zijn hoedanigheid van partij-notaris zonder toestemming of opdracht de andere erfgenamen heeft gewezen op de mogelijkheid aanspraak te maken op hun (aanvullende) legitieme portie.
Uitspraak
Een notaris moet de belangen van alle betrokken partijen op een onpartijdige wijze en met grote zorgvuldigheid behartigen (art. 17 lid 1 Wna). Art. 18 lid 1 Verordening beroeps- en gedragsregels (hierna: VBG) maakt mogelijk dat een notaris ook als partijadviseur kan optreden. In de praktijk wordt deze notaris ook wel partijnotaris genoemd. De notaris die naar buiten optreedt als partijadviseur moet jegens belanghebbenden tijdig kenbaar maken dat hij in die hoedanigheid optreedt. Ook op zijn handelen en nalaten als partijadviseur is het notarieel tuchtrecht, in het bijzonder de norm van art. 93 lid 1 Wna, geheel van toepassing. De opdracht van klagers aan de notaris behelsde dat hij hen vertegenwoordigde bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Onderdeel van die opdracht is dat hij hen dient te adviseren over hun rechtspositie en met hen moet afstemmen welke stappen hij mag en moet zetten om met de gemachtigde van de andere erfgenamen tot overeenstemming te geraken. Het hof is van oordeel dat de notaris in dit geval onvoldoende zorgvuldig invulling heeft gegeven aan deze opdracht. Zo heeft de notaris klagers onvoldoende geïnformeerd en geadviseerd over hun rechtspositie ten aanzien van de mogelijkheden van huurbescherming en de mogelijkheid van paulianeus handelen van erflaatster bij de overdracht van de woning aan de desbetreffende erfgename. (…)
Het hof is van oordeel dat de notaris bij de uitvoering van de opdracht van klagers het bijzondere karakter van zijn rol als partijadviseur onvoldoende heeft onderkend en in zijn rol als partijadviseur onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Hierdoor is een beeld ontstaan waarbij de notaris nu eens als partijnotaris dan weer als boedelnotaris heeft gehandeld, zoals bij het zonder toestemming van klagers toezenden van het concept van de akte van verdeling aan alle erfgenamen. Het ligt op de weg van de notaris om bij aanvang van zijn opdracht duidelijkheid te scheppen over zijn rol en de bij deze rol passende werkzaamheden; hij moet ook samen met alle partijen het moment markeren dat zijn rol kennelijk verschuift van die van partijadviseur naar onpartijdige notaris (art. 18 lid 2 VBG). Het hof legt de notaris de maatregel van waarschuwing op.