10.2.1 Internationale aspecten
Zoals al eerder gememoreerd, dient het internationaal privaatrecht ertoe internationale gevallen in rechtens goede banen te leiden. Het conflictenrecht geeft antwoord op de vraag welk recht op het voorliggende internationale geval dient te worden toegepast. Deze vraag is echter slechts relevant indien er ook daadwerkelijk van een internationaal geval gesproken kan worden. Het is daarom van belang internationale aspecten te herkennen en als juridisch relevant te erkennen.
In het internationaal erfrecht kunnen op verschillende vlakken internationale aspecten worden gevonden. In de eerste plaats zijn er de aspecten die verband houden met de (persoon van de) erflater. Het internationale karakter kan dan gelegen zijn in diens nationaliteit, diens (laatste) woonplaats, diens (laatste) gewone verblijfplaats of de plaats van zijn overlijden. Nationaliteit, woonplaats en gewone verblijfplaats kunnen ook van de kant van de erfgenamen een internationaal karakter geven aan de erfopvolging. Ten slotte kan ook de plaats van ligging van de bestanddelen van de nalatenschap een internationaal aspect van de boedel vormen.
Indien er een of meer internationale aspecten aanwezig zijn, dient zich de vraag aan welk recht moet worden toegepast. De Nederlandse notaris moet zich daarbij in eerste instantie door het Nederlandse internationaal privaatrecht laten leiden. Vaak is echter ook het buitenlandse internationaal privaatrecht voor de uitkomst van belang. Dit geldt zeker voor gevallen waarin voor de afwikkeling van de nalatenschap in het buitenland de medewerking van een buitenlandse rechter of notaris is vereist. Deze autoriteiten zijn namelijk slechts gebonden aan hun eigen regels van internationaal privaatrecht. Met name in de adviespraktijk, waarin het gaat om het met behulp van juridische instrumenten, bijvoorbeeld rechtskeuze of testament, aansturen op en realiseren van de gewenste afloop van het geval (ook in het buitenland), is kennis van het internationaal privaatrecht van het bij de internationale boedel betrokken buitenland onontbeerlijk.
Niet ieder internationaal aspect maakt dat buitenlands recht op de vererving en/of de afwikkeling van de boedel moet worden toegepast. Bepalend daarvoor is immers de in de conflictregel opgenomen aanknopingsfactor. Indien het aanwezige internationale aspect geen invloed heeft op de aanknopingsfactor, zal het internationale karakter van de casus geen gevolgen hebben voor het daarop toepasselijke recht. De aanwezigheid van een internationaal aspect verlangt en rechtvaardigt echter wel altijd een onderzoek naar het toepasselijke recht.
10.2.2 Basiskenmerken regeling internationaal erfrecht in Nederland
Conflictenrechtelijk onderscheid vererving en afwikkeling
Het Nederlandse internationaal erfrecht maakt van oudsher op conflictenrechtelijk niveau onderscheid tussen de vererving en de afwikkeling van een nalatenschap. Voor beide onderdelen van de erfopvolging kent het een aparte conflictregel. Dit heeft tot gevolg dat het kan voorkomen dat de vererving door een ander recht wordt beheerst dan de afwikkeling van de boedel. Voordeel hiervan is dat bij de keuze voor de aanknopingsfactor(en) in de te onderscheiden conflictregels voor vererving en afwikkeling met verschillende belangen rekening kan worden gehouden. Nadeel is dat een duidelijke afbakening tussen vererving en afwikkeling noodzakelijk is voor een goede toepassing van het conflictenrecht.
Zie hierover ook J.G. Knot, Internationale boedelafwikkeling. Over het toepasselijke recht op de afwikkeling van nalatenschappen (diss. Groningen 2008).
Internationaal bezien is het in het conflictenrecht maken van onderscheid tussen vererving en afwikkeling zeker geen gemeengoed. In de ons omringende landen gelden de erfrechtelijke conflictregels voor zowel de vererving als de afwikkeling. Dit maakt dat, hoewel dit handboek alleen de afwikkeling van boedels behandelt, het op internationaal privaatrechtelijk vlak van belang is ook oog te hebben voor de verervingsregels, die buiten Nederland dikwijls zullen samenvallen met de afwikkelingsregels.
Met de komst van de Erfrechtverordening komt dit onderscheid grotendeels te vervallen. Het door de verordening aangewezen recht is van toepassing op zowel de vererving als de afwikkeling van de nalatenschap.
Zie hierover ook onderdeel 10.3.
Eenheidsstelsel
Het internationaal erfrecht in Nederland gaat uit van een eenheidsstelsel. Dit houdt in dat de vererving van zowel de roerende als de onroerende zaken is onderworpen aan dezelfde conflictregel en derhalve wordt beheerst door hetzelfde rechtsstelsel. De nalatenschap vererft aldus als één geheel.
In sommige andere landen is dit niet het geval en kent men een splitsingsstelsel. In een splitsingsstelsel is de vererving van onroerende zaken onderworpen aan een andere conflictregel dan de vererving van roerende zaken. Er ontstaan meerdere deelnalatenschappen, die naar verschillende rechtsstelsels (kunnen) vererven.
Het kan voorkomen dat het in Nederland geldende eenheidsstelsel onder omstandigheden wordt doorbroken door een in het buitenland geldend splitsingsstelsel. Zie daarover verderop in onderdeel 10.3.9 (aanknopingsovermacht).
Ook de Erfrechtverordening neemt krachtens art. 23 lid 1 het eenheidsstelsel tot uitgangspunt.
Rechtskeuzebevoegdheid
In het Nederlandse internationaal erfrecht bestaat de mogelijkheid tot het uitbrengen van een rechtskeuze voor de vererving en – in beperktere mate ook – de afwikkeling van een nalatenschap. Dit betekent dat naast de objectieve verwijzingsregel ook met een subjectieve verwijzingsregel rekening dient te worden gehouden. Een geldig uitgebrachte rechtskeuze zal moeten worden gevolgd en vormt zo de eerste trede van de verwijzingsladder. De objectieve verwijzingsregel vult de volgende trede(n) in, die pas bij het ontbreken van een (geldige) rechtskeuze voor toepassing in aanmerking komen. Ook de Erfrechtverordening kent in art. 22 de mogelijkheid tot het uitbrengen van een rechtskeuze.
10.2.3 Aanknopingsfactoren
Hiervoor werd al uiteengezet dat de aanknopingsfactor een zeer belangrijk onderdeel is van de conflictregel. De aanknopingsfactor bepaalt het verwijzingsresultaat en maakt daarmee uit welk recht moet worden toegepast. Het is daarom van groot belang de inhoud en betekenis van het als aanknopingsfactor gebruikte begrip goed te kennen. Alleen dan kan de conflictregel op de juiste wijze worden toegepast en wordt het juiste recht gevonden. Hieronder volgt een beschrijving van de in dit kader belangrijke begrippen (laatste) woonplaats, (laatste) gewone verblijfplaats en nationaliteit.
Woonplaats
Woonplaats moet als aanknopingsfactor goed worden onderscheiden van de hierna te bespreken gewone verblijfplaats. Het Nederlandse recht omschrijft het begrip woonplaats in art. 1:10.
De woonplaats van een natuurlijk persoon bevindt zich te zijner woonstede, en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.
De vraag waar de plaats van iemands woonstede gelegen is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Hoofdcriterium ter bepaling van iemands woonstede, en daarmee iemands woonplaats, is de plaats waar iemand regelmatig de nacht doorbrengt. Indien dit criterium echter in een concreet geval geen eenduidige uitkomst biedt, kunnen andere in de rechtspraak van de Hoge Raad naar voren gebrachte factoren – te weten de plaats waar iemand naar maatschappelijke opvattingen woont, zijn zaken behartigt, voor het rechtsverkeer steeds bereikbaar is, en waar hij niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens met het plan om, als dat doel bereikt is, terug te keren – behulpzaam zijn bij de bepaling van de woonstede.
Indien iemand geen woonstede heeft zal het werkelijke verblijf zijn woonplaats bepalen. Aan het werkelijke verblijf worden minder hoge eisen wat betreft regelmaat en duur van het verblijf gesteld dan aan het aannemen van een woonstede. Alleen een verblijf van geheel voorbijgaande aard is zonder wettelijke betekenis.
Gewone verblijfplaats
De gewone verblijfplaats (résidence habituelle) is als aanknopingsfactor ontwikkeld tijdens de Haagse Conferenties. In tegenstelling tot het begrip woonplaats, waarvan de inhoud door het interne recht van ieder land wordt bepaald, is de gewone verblijfplaats een autonoom conflictenrechtelijk begrip. Dat wil zeggen dat voor het bepalen van de inhoud van het begrip geen aansluiting wordt gezocht bij het interne recht, maar dat het conflictenrecht zelfstandig bepaalt wat onder de gewone verblijfplaats moet worden verstaan. De conflictenrechtelijk autonome en daarmee (idealiter) eenvormige uitlegging van dit begrip maakt de gewone verblijfplaats voor verdragen doorgaans tot een geschiktere aanknopingsfactor dan de woonplaats, waaraan door de diverse landen een zeer uiteenlopende betekenis wordt toegekend.
De gewone verblijfplaats moet als aanknopingsfactor de verbinding leggen tussen de persoon en het rechtsstelsel van het land waarmee die persoon feitelijk nauw is verbonden. In het algemeen kan worden gezegd dat iemands gewone verblijfplaats daar gelegen is, waar zich het feitelijke centrum van zijn leven bevindt, de plaats van waaruit de meeste, zo niet alle, bedrijvigheid uitgaat. Bij het bepalen van dat centrum spelen de duurzaamheid van het verblijf en de intentie van de persoon een belangrijke rol. Enige duurzaamheid van het verblijf in een bepaald land zal veelal zijn geboden om van een gewone verblijfplaats in dat land te kunnen spreken. Ook de intentie en plannen die iemand heeft over het laten voortduren van het verblijf in een land spelen een rol bij het aldaar aannemen van een gewone verblijfplaats.
Bij het bepalen van de laatste gewone verblijfplaats van een erflater moet dus gekeken worden naar de duurzaamheid van het verblijf van de erflater in een bepaald land en de intenties van de erflater over het al dan niet laten voortduren van dat verblijf. Aan de hand hiervan kan erflaters centrum van bedrijvigheid en daarmee de ligging van diens laatste gewone verblijfplaats worden bepaald.
Zie hierover ook J.G. Knot, ‘Laatste (gewone) verblijfplaats als aanknopingsfactor in het internationaal erfrecht’, WPNR 6597 (2004), p. 875-881.
Ter illustratie van de betekenis van het begrip gewone verblijfplaats in de Europese Erfrechtverordening (PbEU 2012, L 201/107) kunnen ook overweging 23 en 24 van de preambule bij deze verordening dienen:
(23) (…) Om de gewone verblijfplaats vast te stellen, dient de aangezochte autoriteit zich een oordeel te vormen over alle aspecten die het leven van de erflater in de jaren voor zijn overlijden en op het tijdstip van overlijden hebben gekenmerkt, en daarbij alle relevante feitelijke elementen in beschouwing te nemen, in het bijzonder de duur en de regelmatigheid van de aanwezigheid van de erflater in de betrokken staat en de omstandigheden van en de redenen voor het verblijf. De aldus vastgestelde gewone verblijfplaats moet, uit het oogpunt van de specifieke doelstellingen van deze verordening, duiden op een nauwe en duurzame band met de betrokken staat.
(24) In sommige gevallen kan het bepalen van de gewone verblijfplaats van de overledene een complexe zaak blijken. Dit kan het geval zijn indien de erflater om professionele of economische redenen, en soms voor een langere tijd, in een andere lidstaat is gaan wonen en werken, maar een nauwe en duurzame band met zijn land van oorsprong heeft behouden. In een dergelijk geval zou, afhankelijk van alle omstandigheden, kunnen worden geoordeeld dat de erflater zijn gewone verblijfplaats nog in zijn land van oorsprong had, waar zich het centrum van zijn belangen voor zijn gezins- en sociaal leven bevond. Andere complexe gevallen kunnen zich voordoen als de erflater afwisselend in verschillende lidstaten heeft gewoond of van staat naar staat is gereisd zonder zich voor langere tijd in een ervan te vestigen. Indien de erflater onderdaan van een van deze staten was of in een van deze staten al zijn voornaamste goederen had, zou zijn nationaliteit of de plaats waar deze goederen zich bevinden, bijzonder kunnen meewegen bij de algehele beoordeling van alle feitelijke omstandigheden.
Nationaliteit
De nationaliteit heeft als aanknopingsfactor in het internationaal privaatrecht de laatste jaren enigszins aan belang ingeboet ten gunste van de woonplaats en de gewone verblijfplaats. Toch blijft de nationaliteit als aanknopingsfactor nog steeds van groot belang, met name ook in het internationaal erfrecht.
Niet het conflictenrecht, maar het nationaliteitsrecht van een land bepaalt wie de nationaliteit van dat land bezitten. In sommige landen is enkel geboorte op het grondgebied van dat land voldoende voor het verwerven van de nationaliteit, terwijl de nationaliteit van andere landen alleen kan worden verworven doordat vader en/of moeder de nationaliteit van dat land bezit. Beide systemen van nationaliteitswetgeving zijn gebaseerd op een bepaalde band tussen de persoon en het land van de nationaliteit. Dit maakt de nationaliteit geschikt als aanknopingsfactor. Het leidt immers tot een meer of minder nauw verbonden recht.
Problemen ontstaan wanneer een persoon in het geheel geen of juist meer dan één nationaliteit bezit. In het eerste geval spreken we van staatloosheid (apatridie), in het tweede van een dubbele of zelfs meervoudige nationaliteit (bi- of polypatridie). Ook kan het voorkomen dat de aanwezige nationaliteit geen reële band (meer) vertegenwoordigt tussen persoon en land van nationaliteit. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij vluchtelingen. Door nationaliteitsaanknoping wordt in een dergelijk geval geen nauw verbonden rechtsstelsel aangewezen.
Steeds wanneer aanknoping aan de nationaliteit wordt gemotiveerd vanuit de wens een nauw verbonden recht als toepasselijk aan te wijzen, dient het verwijzingsresultaat te worden gecontroleerd aan de hand van de realiteitstoets: vertegenwoordigt de nationaliteit in dit specifieke geval een voldoende nauwe band om aanknoping aan die nationaliteit te rechtvaardigen? Zo niet, dan moet, evenals bij staatlozen, een alternatieve aanknopingsfactor worden gezocht.
In het geval dat iemand meer dan één nationaliteit bezit moet worden onderzocht welk van de nationaliteiten de nauwste band vertegenwoordigt. Dit is de zogenaamde effectiviteitstoets. Ook hier moet vervolgens weer controle aan de hand van de realiteitstoets plaatsvinden. Blijkt onvoldoende nauwe band met het land van de meest effectieve nationaliteit aanwezig, dan moet alsnog via een alternatieve aanknopingsfactor aansluiting worden gezocht bij een ander rechtsstelsel.