In dit onderdeel staat de wijze waarop een internationale nalatenschap vererft en dient te worden afgewikkeld volgens de regels van de Europese Erfrechtverordening centraal. De verordening is van toepassing op de erfopvolging van personen die overlijden op of na 17 augustus 2015. De regeling wordt uiteengezet aan de hand van enkele veel voorkomende praktijksituaties: de Nederlander met onroerend (vakantiehuis) en roerend (bankrekening) vermogen in een andere Europese lidstaat en de Europeaan met dergelijk vermogen in Nederland. Zowel de situatie zonder als met testament komt aan bod, waarbij voor de laatste situatie onderscheid wordt gemaakt tussen het geval waarin een (geldige) rechtskeuze is uitgebracht en het geval waarin deze ontbreekt.
Zie over de hoofdlijnen van het Europese internationaal erfrecht ook onderdeel 10.3 alsmede onder meer het themanummer ‘Nieuw IPR-Erfrecht: de Erfrechtverordening’, WPNR 7024 (2014), welke bijdragen tevens zijn opgenomen in P. Vlas e.a., De Erfrechtverordening (WPNR-boekenreeks), Den Haag: Sdu 2014, het themanummer ‘Europese Erfrechtverordening en de notariële praktijk’, TE 2015/4 en het themanummer ‘De Europese Erfrechtverordening’, FTV 2015 (september). Zie voorts A.L.G.A. Stille, Erfrecht in het IPR, Praktijkreeks IPR, Den Haag: Boom juridisch 2020.
10.12.1 Nederlander met vermogen in een andere Europese lidstaat en gewone verblijfplaats in Nederland
De Europese Erfrechtverordening hanteert het eenheidsstelsel. Dit betekent dat in de Europese regels van internationaal erfrecht geen onderscheid wordt gemaakt tussen het toepasselijke recht op de onroerende en dat op de roerende zaken.
Het als toepasselijk aangewezen recht beheerst zowel de vererving als de afwikkeling van de nalatenschap. Ook op dat punt behoeft derhalve geen onderscheid te worden gemaakt.
10.12.1.1 Geen testament
Indien de erflater geen testament heeft opgemaakt en derhalve geen (geldige) rechtskeuze heeft uitgebracht, worden de vererving en de afwikkeling van zijn gehele nalatenschap – dus ten aanzien van zowel de roerende als de onroerende zaken – beheerst door het recht van het land waar de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats had.
Art. 21 lid 1 van de verordening, waarop voorgaande regel is gestoeld, luidt: ‘Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is op de erfopvolging in haar geheel het recht van de staat van toepassing, waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had.’
In het onderhavige geval is dan ook op zowel de vakantiewoning en bankrekening in de andere Europese lidstaat als de in Nederland aanwezige boedelbestanddelen Nederlands erfrecht van toepassing. Bij wijze van uitzondering kan echter van het voorgaande worden afgeweken ten gunste van toepassing van het recht van een ander land, indien blijkt dat de erflater op het moment van zijn overlijden een kennelijk nauwere band met dat andere land bezit.
Men dient er bij dit alles op bedacht te zijn dat het begrip gewone verblijfplaats ook onder de Europese Erfrechtverordening een autonoom conflictenrechtelijk begrip is, dat moet worden onderscheiden van het internrechtelijke woonplaatsbegrip (zie hierover nader onderdeel 10.3.2 en 10.2.3).
10.12.1.2 Testament zonder rechtskeuze
De geldigheid van de vorm van het (schriftelijke) testament valt binnen het toepassingsbereik van de Europese Erfrechtverordening. Lidstaten echter die tevens partij zijn bij het Haags Testamentsvormenverdrag 1961, zullen op de formele geldigheid van het testament de regels van het verdrag blijven toepassen. Lidstaten die niet bij het verdrag zijn aangesloten, passen daarentegen art. 27 van de verordening toe.
In het onderhavige geval zal het testament onder de werking van zowel het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 als art. 27 van de verordening in ieder geval formeel geldig zijn als is voldaan aan de regels van Nederlands recht, aangezien de testateur op het moment van overlijden de Nederlandse nationaliteit bezat, zijn woonplaats in Nederland had en ook zijn gewone verblijfplaats in Nederland gelegen was. Met betrekking tot de vakantiewoning in de andere Europese lidstaat mag het testament ook in de vorm van die andere Europese lidstaat zijn opgemaakt, aangezien met betrekking tot onroerende zaken ook het voldoen aan de wet van de plaats van ligging formele geldigheid aan dat deel van het testament verschaft. Daarnaast is de vorm van het testament geldig als het voldoet aan het recht van de nationaliteit, de woonplaats of de gewone verblijfplaats van de erflater op het moment van beschikken of aan het recht van de plaats waar de erflater het testament heeft opgemaakt.
Zie voor een uitgebreidere bespreking van de ruimhartige geldigheidsregels van het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 en art. 27 van de verordening onderdeel 10.3.6.
De toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van het testament dienen te worden beoordeeld naar het recht dat op de erfopvolging van toepassing zou zijn geweest, indien de erflater zou zijn overleden op de dag waarop het testament is gemaakt. Dit recht beheerst de inhoud van het gehele testament, zowel het deel dat ziet op de vakantiewoning en bankrekening in de andere Europese lidstaat als het deel dat ziet op de in Nederland aanwezige boedelbestanddelen. Zonder rechtskeuze zal hierop het recht van het land waar de erflater op het moment van testeren zijn gewone verblijfplaats had van toepassing zijn.
Bij wijze van uitzondering kan hiervan worden afgeweken, indien blijkt dat de erflater op het moment van testeren een kennelijk nauwere band bezit met een ander land. Overigens is het de testateur ook toegestaan (enkel) ten aanzien van de toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van zijn testament een rechtskeuze voor zijn nationale wet uit te brengen.
Voor het overige wordt de erfopvolging beheerst door het recht dat daarop ook zonder testament van toepassing zou zijn. In casu is dat derhalve Nederlands recht, als recht van het land waar de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats had.
Ook nu weer geldt dat hiervan bij wijze van uitzondering kan worden afgeweken, indien blijkt dat de erflater op het moment van zijn overlijden een kennelijk nauwere band bezit met een ander land.
10.12.1.3 Testament met rechtskeuze
Aan de regels voor het bepalen van de formele geldigheid van een (schriftelijk) testament verandert niets door het daarin opnemen van een rechtskeuze. Deze dient in Nederland derhalve te worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor beschreven regels van het Haags Testamentsvormenverdrag 1961. Lidstaten die geen partij zijn bij het verdrag, passen art. 27 van de verordening toe. Datzelfde geldt voor de vorm van de rechtskeuze, aangezien deze moet worden uitgedrukt in een verklaring die wat vorm betreft voldoet aan de vereisten voor uiterste wilsbeschikkingen.
Zijn het testament en de rechtskeuze geldig, dan worden de vererving en de afwikkeling van de nalatenschap ten aanzien van zowel de Nederlandse als de in de andere Europese lidstaat gelegen boedelbestanddelen beheerst door het gekozen recht. In de onderhavige situatie, waarin de erflater op het tijdstip van overlijden (enkel) de Nederlandse nationaliteit had, is een keuze voor Nederlands recht in ieder geval geldig. Daarnaast zou een keuze voor het recht van ieder ander land waarvan de erflater de nationaliteit bezat op het moment van het uitbrengen van de rechtskeuze geldig zijn.
Art. 22 van de verordening, waarop voorgaande regel is gestoeld, luidt:
‘1. Een persoon kan als het recht dat zijn erfopvolging in het geheel beheerst, het recht van de staat kiezen, waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze of op het tijdstip van overlijden de nationaliteit bezit. Een persoon die meer dan een nationaliteit bezit, kan het recht kiezen van een van de staten waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze de nationaliteit bezit.
2. De rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan in een verklaring in de vorm van een uiterste wilsbeschikking of blijkt duidelijk uit de bewoordingen van die beschikking.
3. De materiële geldigheid van de handeling waarbij de rechtskeuze wordt gemaakt, wordt bepaald door het gekozen recht.
4. Elke wijziging of herroeping van de rechtskeuze moet voldoen aan de vormvoorschriften voor de wijziging of de intrekking van een uiterste wilsbeschikking.’
10.12.1.4 Aanknopingsovermacht
Aangezien onder vigeur van de Europese Erfrechtverordening in alle lidstaten van de Europese Unie hetzelfde recht wordt toegepast op de vererving en de afwikkeling van nalatenschappen, is het ontstaan van een situatie van aanknopingsovermacht ten opzichte van een andere lidstaat uitgesloten.
10.12.2 Nederlander met vermogen en gewone verblijfplaats in een andere Europese lidstaat
De Europese Erfrechtverordening hanteert het eenheidsstelsel. Dit betekent dat in de Europese regels van internationaal erfrecht geen onderscheid wordt gemaakt tussen het toepasselijke recht op de onroerende en dat op de roerende zaken.
Het als toepasselijk aangewezen recht beheerst zowel de vererving als de afwikkeling van de nalatenschap. Ook op dat punt behoeft derhalve geen onderscheid te worden gemaakt.
10.12.2.1 Geen testament
Indien de erflater geen testament heeft opgemaakt en derhalve geen (geldige) rechtskeuze heeft uitgebracht, worden de vererving en de afwikkeling van zijn gehele nalatenschap – dus ten aanzien van zowel de roerende als de onroerende zaken – beheerst door het recht van het land waar de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats had.
Art. 21 lid 1 van de verordening, waarop voorgaande regel is gestoeld, luidt: ‘Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is op de erfopvolging in haar geheel het recht van de staat van toepassing, waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had.’
In het onderhavige geval is dan ook op zowel de woning en bankrekening in de andere Europese lidstaat als de eventueel in Nederland aanwezige boedelbestanddelen het erfrecht van toepassing van de lidstaat waarin erflaters laatste gewone verblijfplaats is gelegen. Bij wijze van uitzondering kan echter van het voorgaande worden afgeweken ten gunste van toepassing van het recht van een ander land, indien blijkt dat de erflater op het moment van zijn overlijden een kennelijk nauwere band met dat andere land bezit.
Men dient er bij dit alles op bedacht te zijn dat het begrip gewone verblijfplaats ook onder de Europese Erfrechtverordening een autonoom conflictenrechtelijk begrip is, dat moet worden onderscheiden van het internrechtelijke woonplaatsbegrip (zie hierover nader onderdeel 10.3.2 en 10.2.3).
10.12.2.2 Testament zonder rechtskeuze
De geldigheid van de vorm van het (schriftelijke) testament valt binnen het toepassingsbereik van de Europese Erfrechtverordening. Lidstaten echter die tevens partij zijn bij het Haags Testamentsvormenverdrag 1961, zullen op de formele geldigheid van het testament de regels van het verdrag blijven toepassen. Lidstaten die niet bij het verdrag zijn aangesloten, passen daarentegen art. 27 van de verordening toe.
In het onderhavige geval zal het testament onder de werking van zowel het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 als art. 27 van de verordening in ieder geval formeel geldig zijn als is voldaan aan de regels van Nederlands recht, aangezien de testateur op het moment van overlijden de Nederlandse nationaliteit bezat. Ook een testament in de vorm van de andere Europese lidstaat waar de erflater zijn woonplaats of gewone verblijfplaats had is geldig. Daarnaast is de vorm van het testament geldig als het voldoet aan het recht van de nationaliteit, de woonplaats of de gewone verblijfplaats van de erflater op het moment van beschikken of aan het recht van de plaats waar de erflater het testament heeft opgemaakt.
Zie voor een uitgebreidere bespreking van de ruimhartige geldigheidsregels van het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 en art. 27 van de verordening onderdeel 10.3.6.
De toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van het testament dienen te worden beoordeeld naar het recht dat op de erfopvolging van toepassing zou zijn geweest, indien de erflater zou zijn overleden op de dag waarop het testament is gemaakt. Dit recht beheerst de inhoud van het gehele testament, zowel het deel dat ziet op de vakantiewoning en bankrekening in de andere Europese lidstaat als het deel dat ziet op de eventueel in Nederland aanwezige boedelbestanddelen. Zonder rechtskeuze zal hierop het recht van het land waar de erflater op het moment van testeren zijn gewone verblijfplaats had van toepassing zijn.
Bij wijze van uitzondering kan hiervan worden afgeweken, indien blijkt dat de erflater op het moment van testeren een kennelijk nauwere band bezit met een ander land. Overigens is het de testateur ook toegestaan (enkel) ten aanzien van de toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van zijn testament een rechtskeuze voor zijn nationale wet uit te brengen.
Voor het overige wordt de erfopvolging beheerst door het recht dat daarop ook zonder testament van toepassing zou zijn. In casu is dat derhalve het recht van de lidstaat waar de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats had.
Ook nu weer geldt dat hiervan bij wijze van uitzondering kan worden afgeweken, indien blijkt dat de erflater op het moment van zijn overlijden een kennelijk nauwere band bezit met een ander land.
10.12.2.3 Testament met rechtskeuze
Aan de regels voor het bepalen van de formele geldigheid van een (schriftelijk) testament verandert niets door het daarin opnemen van een rechtskeuze. Deze dient in Nederland derhalve te worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor beschreven regels van het Haags Testamentsvormenverdrag 1961. Lidstaten die geen partij zijn bij het verdrag, passen art. 27 van de verordening toe. Datzelfde geldt voor de vorm van de rechtskeuze, aangezien deze moet worden uitgedrukt in een verklaring die wat vorm betreft voldoet aan de vereisten voor uiterste wilsbeschikkingen.
Zijn het testament en de rechtskeuze geldig, dan worden de vererving en de afwikkeling van de nalatenschap ten aanzien van zowel de eventueel in Nederland aanwezige als de in de andere Europese lidstaat gelegen boedelbestanddelen beheerst door het gekozen recht. In de onderhavige situatie, waarin de erflater op het tijdstip van overlijden (enkel) de Nederlandse nationaliteit had, is een keuze voor Nederlands recht in ieder geval geldig. Daarnaast zou een keuze voor het recht van ieder ander land waarvan de erflater de nationaliteit bezat op het moment van het uitbrengen van de rechtskeuze geldig zijn.
Art. 22 van de verordening, waarop voorgaande regel is gestoeld, luidt:
‘1. Een persoon kan als het recht dat zijn erfopvolging in het geheel beheerst, het recht van de staat kiezen, waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze of op het tijdstip van overlijden de nationaliteit bezit. Een persoon die meer dan een nationaliteit bezit, kan het recht kiezen van een van de staten waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze de nationaliteit bezit.
2. De rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan in een verklaring in de vorm van een uiterste wilsbeschikking of blijkt duidelijk uit de bewoordingen van die beschikking.
3. De materiële geldigheid van de handeling waarbij de rechtskeuze wordt gemaakt, wordt bepaald door het gekozen recht.
4. Elke wijziging of herroeping van de rechtskeuze moet voldoen aan de vormvoorschriften voor de wijziging of de intrekking van een uiterste wilsbeschikking.’
10.12.2.4 Aanknopingsovermacht
Aangezien onder vigeur van de Europese Erfrechtverordening in alle lidstaten van de Europese Unie hetzelfde recht wordt toegepast op de vererving en de afwikkeling van nalatenschappen, is het ontstaan van een situatie van aanknopingsovermacht ten opzichte van een andere lidstaat uitgesloten.
10.12.3 Europeaan met vermogen en gewone verblijfplaats in Nederland
De Europese Erfrechtverordening hanteert het eenheidsstelsel. Dit betekent dat in de Europese regels van internationaal erfrecht geen onderscheid wordt gemaakt tussen het toepasselijke recht op de onroerende en dat op de roerende zaken.
Het als toepasselijk aangewezen recht beheerst zowel de vererving als de afwikkeling van de nalatenschap. Ook op dat punt behoeft derhalve geen onderscheid te worden gemaakt.
10.12.3.1 Geen testament
Indien de erflater geen testament heeft opgemaakt en derhalve geen (geldige) rechtskeuze heeft uitgebracht, worden de vererving en de afwikkeling van zijn gehele nalatenschap – dus ten aanzien van zowel de roerende als de onroerende zaken – beheerst door het recht van het land waar de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats had.
Art. 21 lid 1 van de verordening, waarop voorgaande regel is gestoeld, luidt: ‘Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is op de erfopvolging in haar geheel het recht van de staat van toepassing, waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had.’
In het onderhavige geval is dan ook op zowel de woning en bankrekening in Nederland als de eventueel in andere Europese lidstaten aanwezige boedelbestanddelen Nederlands erfrecht van toepassing. Bij wijze van uitzondering kan echter van het voorgaande worden afgeweken ten gunste van toepassing van het recht van een ander land, indien blijkt dat de erflater op het moment van zijn overlijden een kennelijk nauwere band met dat andere land bezit.
Men dient er bij dit alles op bedacht te zijn dat het begrip gewone verblijfplaats ook onder de Europese Erfrechtverordening een autonoom conflictenrechtelijk begrip is, dat moet worden onderscheiden van het internrechtelijke woonplaatsbegrip (zie hierover nader onderdeel 10.3.2 en 10.2.3).
10.12.3.2 Testament zonder rechtskeuze
De geldigheid van de vorm van het (schriftelijke) testament valt binnen het toepassingsbereik van de Europese Erfrechtverordening. Lidstaten echter die tevens partij zijn bij het Haags Testamentsvormenverdrag 1961, zullen op de formele geldigheid van het testament de regels van het verdrag blijven toepassen. Lidstaten die niet bij het verdrag zijn aangesloten, passen daarentegen art. 27 van de verordening toe.
In het onderhavige geval zal het testament onder de werking van zowel het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 als art. 27 van de verordening in ieder geval formeel geldig zijn als is voldaan aan de regels van de andere Europese lidstaat waarvan de testateur op het moment van overlijden de nationaliteit bezat. Ook een testament in Nederlandse vorm is geldig, aangezien de erflater zijn woonplaats in Nederland had en ook zijn gewone verblijfplaats in Nederland gelegen was. Daarnaast is de vorm van het testament geldig als het voldoet aan het recht van de nationaliteit, de woonplaats of de gewone verblijfplaats van de erflater op het moment van beschikken of aan het recht van de plaats waar de erflater het testament heeft opgemaakt.
Zie voor een uitgebreidere bespreking van de ruimhartige geldigheidsregels van het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 en art. 27 van de verordening onderdeel 10.3.6.
De toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van het testament dienen te worden beoordeeld naar het recht dat op de erfopvolging van toepassing zou zijn geweest, indien de erflater zou zijn overleden op de dag waarop het testament is gemaakt. Dit recht beheerst de inhoud van het gehele testament, zowel het deel dat ziet op de woning en bankrekening in Nederland als het deel dat ziet op de eventueel in andere Europese lidstaten aanwezige boedelbestanddelen. Zonder rechtskeuze zal hierop het recht van het land waar de erflater op het moment van testeren zijn gewone verblijfplaats had van toepassing zijn.
Bij wijze van uitzondering kan hiervan worden afgeweken, indien blijkt dat de erflater op het moment van testeren een kennelijk nauwere band bezit met een ander land. Overigens is het de testateur ook toegestaan (enkel) ten aanzien van de toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van zijn testament een rechtskeuze voor zijn nationale wet uit te brengen.
Voor het overige wordt de erfopvolging beheerst door het recht dat daarop ook zonder testament van toepassing zou zijn. In casu is dat derhalve Nederlands recht, als recht van het land waar de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats had.
Ook nu weer geldt dat hiervan bij wijze van uitzondering kan worden afgeweken, indien blijkt dat de erflater op het moment van zijn overlijden een kennelijk nauwere band bezit met een ander land.
10.12.3.3 Testament met rechtskeuze
Aan de regels voor het bepalen van de formele geldigheid van een (schriftelijk) testament verandert niets door het daarin opnemen van een rechtskeuze. Deze dient in Nederland derhalve te worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor beschreven regels van het Haags Testamentsvormenverdrag 1961. Lidstaten die geen partij zijn bij het verdrag, passen art. 27 van de verordening toe. Datzelfde geldt voor de vorm van de rechtskeuze, aangezien deze moet worden uitgedrukt in een verklaring die wat vorm betreft voldoet aan de vereisten voor uiterste wilsbeschikkingen.
Zijn het testament en de rechtskeuze geldig, dan worden de vererving en de afwikkeling van de nalatenschap ten aanzien van zowel de Nederlandse als de eventueel in andere Europese lidstaten gelegen boedelbestanddelen beheerst door het gekozen recht. In de onderhavige situatie, waarin de erflater op het tijdstip van overlijden (enkel) de nationaliteit van een andere Europese lidstaat had, is een keuze voor het recht van die lidstaat in ieder geval geldig. Daarnaast zou een keuze voor het recht van ieder ander land waarvan de erflater de nationaliteit bezat op het moment van het uitbrengen van de rechtskeuze geldig zijn.
Art. 22 van de verordening, waarop voorgaande regel is gestoeld, luidt:
‘1. Een persoon kan als het recht dat zijn erfopvolging in het geheel beheerst, het recht van de staat kiezen, waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze of op het tijdstip van overlijden de nationaliteit bezit. Een persoon die meer dan een nationaliteit bezit, kan het recht kiezen van een van de staten waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze de nationaliteit bezit.
2. De rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan in een verklaring in de vorm van een uiterste wilsbeschikking of blijkt duidelijk uit de bewoordingen van die beschikking.
3. De materiële geldigheid van de handeling waarbij de rechtskeuze wordt gemaakt, wordt bepaald door het gekozen recht.
4. Elke wijziging of herroeping van de rechtskeuze moet voldoen aan de vormvoorschriften voor de wijziging of de intrekking van een uiterste wilsbeschikking.’
10.12.3.4 Aanknopingsovermacht
Aangezien onder vigeur van de Europese Erfrechtverordening in alle lidstaten van de Europese Unie hetzelfde recht wordt toegepast op de vererving en de afwikkeling van nalatenschappen, is het ontstaan van een situatie van aanknopingsovermacht ten opzichte van een andere lidstaat uitgesloten.
10.12.4 Europeaan met vermogen in Nederland en gewone verblijfplaats in een andere Europese lidstaat
De Europese Erfrechtverordening hanteert het eenheidsstelsel. Dit betekent dat in de Europese regels van internationaal erfrecht geen onderscheid wordt gemaakt tussen het toepasselijke recht op de onroerende en dat op de roerende zaken.
Het als toepasselijk aangewezen recht beheerst zowel de vererving als de afwikkeling van de nalatenschap. Ook op dat punt behoeft derhalve geen onderscheid te worden gemaakt.
10.12.4.1 Geen testament
Indien de erflater geen testament heeft opgemaakt en derhalve geen (geldige) rechtskeuze heeft uitgebracht, worden de vererving en de afwikkeling van zijn gehele nalatenschap – dus ten aanzien van zowel de roerende als de onroerende zaken – beheerst door het recht van het land waar de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats had.
Art. 21 lid 1 van de verordening, waarop voorgaande regel is gestoeld, luidt: ‘Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is op de erfopvolging in haar geheel het recht van de staat van toepassing, waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had.’
In het onderhavige geval is dan ook op zowel de vakantiewoning en bankrekening in Nederland als de in de andere Europese lidstaat aanwezige boedelbestanddelen het erfrecht van toepassing van de lidstaat waarin erflaters laatste gewone verblijfplaats is gelegen. Bij wijze van uitzondering kan echter van het voorgaande worden afgeweken ten gunste van toepassing van het recht van een ander land, indien blijkt dat de erflater op het moment van zijn overlijden een kennelijk nauwere band met dat andere land bezit.
Men dient er bij dit alles op bedacht te zijn dat het begrip gewone verblijfplaats ook onder de Europese Erfrechtverordening een autonoom conflictenrechtelijk begrip is, dat moet worden onderscheiden van het internrechtelijke woonplaatsbegrip (zie hierover nader onderdeel 10.3.2 en 10.2.3).
10.12.4.2 Testament zonder rechtskeuze
De geldigheid van de vorm van het (schriftelijke) testament valt binnen het toepassingsbereik van de Europese Erfrechtverordening. Lidstaten echter die tevens partij zijn bij het Haags Testamentsvormenverdrag 1961, zullen op de formele geldigheid van het testament de regels van het verdrag blijven toepassen. Lidstaten die niet bij het verdrag zijn aangesloten, passen daarentegen art. 27 van de verordening toe.
In het onderhavige geval zal het testament onder de werking van zowel het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 als art. 27 van de verordening in ieder geval formeel geldig zijn als is voldaan aan de regels van de andere Europese lidstaat, aangezien de testateur op het moment van overlijden de nationaliteit van dat land bezat, aldaar zijn woonplaats had en ook zijn gewone verblijfplaats in die andere Europese lidstaat gelegen was. Met betrekking tot de vakantiewoning in Nederland mag het testament ook in Nederlandse vorm zijn opgemaakt, aangezien met betrekking tot onroerende zaken ook het voldoen aan de wet van de plaats van ligging formele geldigheid aan dat deel van het testament verschaft. Daarnaast is de vorm van het testament geldig als het voldoet aan het recht van de nationaliteit, de woonplaats of de gewone verblijfplaats van de erflater op het moment van beschikken of aan het recht van de plaats waar de erflater het testament heeft opgemaakt.
Zie voor een uitgebreidere bespreking van de ruimhartige geldigheidsregels van het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 en art. 27 van de verordening onderdeel 10.3.6.
De toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van het testament dienen te worden beoordeeld naar het recht dat op de erfopvolging van toepassing zou zijn geweest, indien de erflater zou zijn overleden op de dag waarop het testament is gemaakt. Dit recht beheerst de inhoud van het gehele testament, zowel het deel dat ziet op de vakantiewoning en bankrekening in Nederland als het deel dat ziet op de in de andere Europese lidstaat aanwezige boedelbestanddelen. Zonder rechtskeuze zal hierop het recht van het land waar de erflater op het moment van testeren zijn gewone verblijfplaats had van toepassing zijn.
Bij wijze van uitzondering kan hiervan worden afgeweken, indien blijkt dat de erflater op het moment van testeren een kennelijk nauwere band bezit met een ander land. Overigens is het de testateur ook toegestaan (enkel) ten aanzien van de toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van zijn testament een rechtskeuze voor zijn nationale wet uit te brengen.
Voor het overige wordt de erfopvolging beheerst door het recht dat daarop ook zonder testament van toepassing zou zijn. In casu is dat derhalve het recht van de lidstaat waar de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats had.
Ook nu weer geldt dat hiervan bij wijze van uitzondering kan worden afgeweken, indien blijkt dat de erflater op het moment van zijn overlijden een kennelijk nauwere band bezit met een ander land.
10.12.4.3 Testament met rechtskeuze
Aan de regels voor het bepalen van de formele geldigheid van een (schriftelijk) testament verandert niets door het daarin opnemen van een rechtskeuze. Deze dient in Nederland derhalve te worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor beschreven regels van het Haags Testamentsvormenverdrag 1961. Lidstaten die geen partij zijn bij het verdrag, passen art. 27 van de verordening toe. Datzelfde geldt voor de vorm van de rechtskeuze, aangezien deze moet worden uitgedrukt in een verklaring die wat vorm betreft voldoet aan de vereisten voor uiterste wilsbeschikkingen.
Zijn het testament en de rechtskeuze geldig, dan worden de vererving en de afwikkeling van de nalatenschap ten aanzien van zowel de Nederlandse als de in de andere Europese lidstaat gelegen boedelbestanddelen beheerst door het gekozen recht. In de onderhavige situatie, waarin de erflater op het tijdstip van overlijden (enkel) de nationaliteit van een andere Europese lidstaat had, is een keuze voor het recht van die lidstaat in ieder geval geldig. Daarnaast zou een keuze voor het recht van ieder ander land waarvan de erflater de nationaliteit bezat op het moment van het uitbrengen van de rechtskeuze geldig zijn.
Art. 22 van de verordening, waarop voorgaande regel is gestoeld, luidt:
‘1. Een persoon kan als het recht dat zijn erfopvolging in het geheel beheerst, het recht van de staat kiezen, waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze of op het tijdstip van overlijden de nationaliteit bezit. Een persoon die meer dan een nationaliteit bezit, kan het recht kiezen van een van de staten waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze de nationaliteit bezit.
2. De rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan in een verklaring in de vorm van een uiterste wilsbeschikking of blijkt duidelijk uit de bewoordingen van die beschikking.
3. De materiële geldigheid van de handeling waarbij de rechtskeuze wordt gemaakt, wordt bepaald door het gekozen recht.
4. Elke wijziging of herroeping van de rechtskeuze moet voldoen aan de vormvoorschriften voor de wijziging of de intrekking van een uiterste wilsbeschikking.’
10.12.4.4 Aanknopingsovermacht
Aangezien onder vigeur van de Europese Erfrechtverordening in alle lidstaten van de Europese Unie hetzelfde recht wordt toegepast op de vererving en de afwikkeling van nalatenschappen, is het ontstaan van een situatie van aanknopingsovermacht ten opzichte van een andere lidstaat uitgesloten.