6.23.1 Taken en bevoegdheden (kanton)rechter; verzoekschriftenprocedures
In het nieuwe erfrecht hebben de kantonrechter en de rechter(-commissaris) een heel aantal nieuwe taken toebedeeld gekregen, voornamelijk in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap. Het betreft verzoekschriftenprocedures die worden herkend doordat in de wet wordt gesproken van verzoeken in plaats van vorderen.
In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd steeds gesproken van ‘de boedelrechter’. Bij het eerste gedeelte van de Invoeringswet Nieuw BW is evenwel besloten de boedelrechter niet in te voeren (MvT, 16 593, nr. 3, onder punt 3). Dat heeft ertoe geleid dat bij het derde gedeelte van de invoeringswetgeving, betreffende het nieuwe erfrecht, de boedelrechter bijkans overal werd vervangen door de kantonrechter. De hierna volgende opsomming van taken en bevoegdheden is gerangschikt naar artikel.
Tegen sommige beschikkingen is geen andere voorziening dan cassatie in het belang der wet mogelijk (art. 676a Rv). Dit is in de laatste kolom weergegeven.
Opgemerkt moet worden dat deze opsomming van taken en bevoegdheden losstaat van de taken en bevoegdheden die de rechter in het algemeen heeft, bijvoorbeeld op grond van het BW of het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikelen uit Boek 4 BW | Omschrijving | Instantie | Alleen cassatie in het belang der wet? |
---|---|---|---|
4:2 lid 2 | het een of meermalen uitstel verlenen indien een belanghebbende ten gevolge van omstandigheden die hem niet kunnen worden toegerekend, moeilijkheden ondervindt bij het bewijs van de volgorde van overlijden, voorzover redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het bewijs binnen die termijn kan worden geleverd | rechtbank | nee |
4:3 lid 2 | het ten laste van een derde die derdenbescherming geniet, toekennen aan een rechthebbende van een naar billijkheid te bepalen vergoeding, indien die derde die goederen om niet heeft verkregen | rechtbank | nee |
4:5 lid 1 | het op verzoek van de schuldenaar bepalen dat een te betalen geldsom wegens gewichtige redenen, al dan niet met rente, pas na zekere tijd, hetzij ineens, hetzij in termijnen behoeft te worden voldaan, al dan niet onder het stellen van zekerheid | rechtbank | |
4:16 lid 2 | het inleveren van een boedelbeschrijving bij de kantonrechter door de wettelijke vertegenwoordiger van een echtgenoot of een kind, indien die niet het vrije beheer over hun vermogen hebben; de kantonrechter kan bepalen dat boedelbeschrijving bij notariële akte dient te geschieden | kantonrechter | nee |
4:15 leden 1 en 2 | de vaststelling van de omvang van de geldvorderingen der kinderen in geval men niet tot overeenstemming komt, alsmede de wijziging van de vaststelling in geval van onjuiste vaststelling | kantonrechter | nee |
4:17 lid 3 | het verlenen van goedkeuring aan de voldoening van de geldvordering van minderjarige kinderen of meerderjarige kinderen die niet het vrije beheer over hun vermogen hebben | kantonrechter | nee |
23 leden 2 en 4 | het op verzoek van de langstlevende echtgenoot toekennen van de bevoegdheid tot gehele of gedeeltelijke vervreemding en vertering van de aan het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot onderworpen goederen na uitoefening van de wilsrechten als bedoeld in art. 4:19 en art. 4:21, alsmede het vaststellen van nadere regelingen voor het vruchtgebruik | kantonrechter | nee |
4:25 lid 4 | het nemen van beslissingen over het recht van kinderen op overdracht van goederen | kantonrechter | ja |
4:26 leden 1 en 3 | het (al dan niet onder voorwaarden) verlenen of onthouden van goedkeuring aan het uitoefenen van de wettelijke rechten van minderjarige kinderen en meerderjarige kinderen die niet het vrije beheer over hun vermogen hebben, tot overdracht van goederen door de wettelijke vertegenwoordiger, het nemen van een eigen beslissing en het eventueel door de kantonrechter toekennen van het recht om andermaal een dergelijk verzoek te doen | kantonrechter | nee |
4:30 lid 6 | (het gelasten van) de aanwijzing der goederen, waarop het wettelijk vruchtgebruik ten behoeve van de langstlevende echtgenoot wordt gevestigd, indien daarover geen overeenstemming wordt bereikt | kantonrechter | nee |
4:33 leden 1 en 3 | het aan een hoofdgerechtigde toedelen van een met vruchtgebruik belast goed uit de nalatenschap (al dan niet onder de last van het vruchtgebruik), het vruchtgebruik van een of meer goederen beëindigen, de aan het vruchtgebruik verbonden bevoegdheden beperken of ontzeggen en het vruchtgebruik in het belang van de hoofdgerechtigde onder bewind stellen en het treffen van nadere regelingen | kantonrechter | nee |
4:33 leden 2 en 3 | het opheffen van de verplichting tot medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik of het beëindigen van het vruchtgebruik en het treffen van nadere regelingen | kantonrechter | nee |
4:34 lid 4 | het beslissen van geschillen over de toepassing van art. 4:34 t/m 37 | kantonrechter | nee |
4:38 lid 1 | het verplichten van een rechthebbende tot overdracht tegen een redelijke prijs van goederen die dienstbaar waren aan een door erflater uitgeoefend beroep of bedrijf aan een kind of stiefkind of diens echtgenoot, dat door het kind of diens echtgenoot wordt voortgezet, alsmede tot overdracht van aandelen in een besloten of naamloze vennootschap met zodanig bedrijf | kantonrechter | nee |
4:55 lid 2 | het verlenen van toestemming aan een wegens geestelijke stoornis onder curatele gestelde persoon voor het maken van een uiterste wil en het eventueel daaraan verbinden van voorwaarden | kantonrechter | nee |
4:74 lid 3 | het bevelen van zekerheidstelling (inclusief het bepalen van het bedrag en de aard van de zekerheid) van de met een legaat aan een legitimaris belaste persoon en het stellen van een termijn daaraan | kantonrechter | nee |
4:75 lid 2 | het wijzigen of ten dele opheffen van de regels van bewind ingeval van betwisting van de grond voor bewind, alsmede het bepalen dat de grond voor het bewind ongegrond is | rechtbank | nee |
4:77 | het op grond van bijzondere omstandigheden verlengen van de termijnen als bedoeld in art. 4:72, art. 4:73 lid 1, laatste zinsnede, en lid 2, art. 4:74 leden 2 en 3 en art. 4:75 leden 2 en 4 | kantonrechter | ja |
4:78 lid 2 | het doen oproepen van erfgenamen en met het beheer belaste executeurs teneinde de deugdelijkheid van de boedelbeschrijving onder ede te bevestigen | kantonrechter | nee |
4:119 | het aan de kantonrechter mededelen van het onbekend zijn van het adres van de legataris; de kantonrechter kan het doen van nasporingen of een bepaalde wijze van oproeping gelasten | kantonrechter | nee |
4:123 leden 1 en 2 | het wijzigen of geheel of gedeeltelijk opheffen van de verbintenissen uit een legaat op grond van na overlijden ingetreden omstandigheden, welke van dien aard zijn dat de andere partij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van die verbintenissen niet mag verwachten | rechtbank | nee |
4:131 leden 1 en 2 | het op verzoek van elke onmiddellijk belanghebbende vervallen verklaren van een making wegens niet uitvoering van een last | rechtbank | nee |
4:134 leden 1 en 2 | het op bepaalde gronden wijzigen of geheel of gedeeltelijk opheffen van een last | rechtbank | nee |
4:135 lid 3 | het veroordelen tot oprichting van een stichting ter uitvoering van een last tot oprichting van een stichting, het bij wege van reële executie oprichten van een stichting of het aanwijzen van een vertegenwoordiger die de behandeling zal verrichten | rechtbank | nee |
4:142 leden 1 en 3 | het aan de kantonrechter verlenen van de bevoegdheid op verzoek van belanghebbenden een vervangende executeur te benoemen en het beslissen over geschillen tussen executeurs (onder meer het vaststellen van de verdeling der werkzaamheden en het loon) | kantonrechter | nee |
4:143 lid 1 tweede zin | het door de kantonrechter stellen van een termijn na afloop waarvan de benoeming tot executeur niet meer kan worden aanvaard | kantonrechter | ja |
4:145 lid 1 | het machtigen van de erfgenamen om zonder medewerking van de executeur te beschikken over de goederen der nalatenschap | kantonrechter | nee |
4:147 lid 2 | het beslissen over de wijze van tegeldemaking van goederen door de executeur | kantonrechter | ja |
4:147 lid 3 | het verlenen van vervangende machtiging voor tegeldemaking door de executeur, indien toestemming van de erfgenamen voor de tegeldemaking is vereist | kantonrechter | nee |
4:149 leden 1 f en 2 tweede zin | het ontslaan van de executeur en het treffen van voorlopige voorzieningen hangende de ontslagprocedure en het schorsen van de executeur | kantonrechter | ja, behalve het ontslaan van de executeur |
4:150 lid 2 b tweede zin | het verlengen van de termijn waarna de erfgenamen de bevoegdheid tot beheer van de executeur kunnen beëindigen | kantonrechter | ja |
4:157 lid 1 | het aanwijzen van een of meer bewindvoerders bij gebreke van een regeling dienaangaande in de uiterste wil | kantonrechter | nee |
4:157 lid 4 | het benoemen van een tijdelijke bewindvoerder | kantonrechter | ja |
4:158 | het wijzigen van de bevoegdheden der bewindvoerders, het beslissen van geschillen tussen bewindvoerders en het vaststellen van een verdeling van werkzaamheden of die verdeling wijzigen | kantonrechter | nee |
4:159 leden 2 en 3 | het bepalen van de onderlinge verdeling van de beloning van twee of meer bewindvoerders en het anders regelen van de beloning van de bewindvoerder op grond van onvoorziene omstandigheden | kantonrechter | nee |
4:161 leden 2 en 3 | het in bepaalde gevallen afleggen van rekening en verantwoording van de bewindvoerder aan de kantonrechter, het door hem goedkeuren van die rekening en verantwoording en het vrijstellen van periodieke rekening en verantwoording dan wel het bepalen dat de rekening en verantwoording slechts eens in een bepaald aantal jaren hoeft te worden afgelegd | kantonrechter | nee |
4:162 | het vaststellen van andere tijdstippen voor de uitkering van de netto opbrengst van het onder bewind staand vermogen; het bepalen dat de netto opbrengst niet onder het bewind van de bewindvoerder hoeft te blijven zolang er onzekerheid bestaat wie de rechthebbende is of de rechthebbende niet tot ontvangst in staat is | kantonrechter | nee |
4:164 leden 1-e en 2 tweede zin | het ontslaan van de bewindvoerder, het treffen van voorlopige voorzieningen hangende de ontslagprocedure en het schorsen van de executeur | kantonrechter | ja, behalve het ontslaan van de bewind-voerder |
4:165 lid 3 | het in geval van overlijden van de bewindvoerder benoemen van een andere bewindvoerder op verzoek van de erfgenamen van de bewindvoerder | kantonrechter | nee |
4:169 lid 3 | het verlenen van vervangende machtiging aan de bewindvoerder voor bepaalde rechtshandelingen wanneer de betreffende rechthebbende toestemming weigert, alsmede het daaraan verbinden van voorwaarden | kantonrechter | nee |
4:171 lid 2 | het wijzigen van de regels omtrent het voeren van bewind wegens onvoorziene omstandigheden en het stellen van voorwaarden daaraan | kantonrechter | nee |
4:173 derde zin | het verlenen van vervangende machtiging voor het in rechte optreden in gedingen ter zake van het bewind | kantonrechter | ja |
4:178 lid 2 | het opheffen van een bewind dat uitsluitend in het belang van de rechthebbende is ingesteld op verzoek van de bewindvoerder op grond van onvoorziene omstandigheden en indien aannemelijk is dat de rechthebbende de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen; na verloop van vijf jaar kan de rechthebbende zelf daartoe verzoeken, indien hij vindt de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze te kunnen besturen; de rechter kan bij afwijzing van het verzoek tot opheffing, desverzocht de regels omtrent het bewind, al dan niet onder door haar te stellen voorwaarden, wijzigen | rechtbank | nee |
4:185 leden 2 en 3 | het voorschrijven van maatregelen gedurende de termijn van het recht van beraad en het verlengen van die termijn op grond van bijzondere omstandigheden | kantonrechter | ja |
4:186 | het ter griffie aanhouden en beheren van een openbaar boedelregister en het inschrijven van feiten die voor de rechtstoestand van nalatenschappen van belang zijn | rechtbank | nee |
4:191 lid 2 | het voorschrijven van maatregelen tot behoud van goederen gedurende de periode dat de nalatenschap nog niet is aanvaard | kantonrechter | ja |
4:192 lid 2 | het stellen van een termijn voor het uitbrengen van de keuze tussen aanvaarding en verwerping en het verlengen van die termijn | kantonrechter | ja |
4:193 leden 1 en 2 | het verlenen van machtiging voor het verwerpen van een nalatenschap door een wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam en het aantekenen van het laten verlopen van de wettelijke termijn van drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap of een aandeel daarin, de erfgenaam toekomt, zonder dat deze een keuze heeft gedaan omtrent aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving of verwerping | kantonrechter | nee |
4:194 lid 1 en 4:194a | het op verzoek verlenen van een machtiging voor het alsnog beneficiair aanvaarden van een nalatenschap bij het bekend worden van een uiterste wil of een latere gebeurtenis respectievelijk bij het bekend worden met een schuld van de nalatenschap, die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen | kantonrechter | nee |
4:194a lid 2 | het op verzoek ontheffen van de verplichting een schuld uit eigen vermogen te voldoen voor zover deze niet uit hetgeen krachtens erfrecht uit de nalatenschap is verkregen wanneer een erfgenaam na vereffening of verdeling van de nalatenschap bekend wordt met een schuld, die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen | kantonrechter | nee |
4:196 | het gelasten van de bekendmaking van de beneficiaire aanvaarding in de Staatscourant en in een of meer aan te wijzen nieuwsbladen | kantonrechter | ja |
4:197 lid 2 | het aanwijzen van een notaris als boedelnotaris na een verzoek van de meerderheid der erfgenamen | kantonrechter | ja |
4:198/206 lid 2 | de bevoegdheid de uitoefening van bevoegdheden door de vereffenaar te bepalen | kantonrechter | nee |
4:199 | het op verzoek van belanghebbenden of de boedelnotaris gelasten van een of meer erfgenamen om zekerheid te stellen (waaronder begrepen het bedrag en de aard van de zekerheid) voor hun beheer en de nakoming van de overige verplichtingen | kantonrechter | nee |
4:201 lid 2 | het stellen van een termijn waarbinnen de legataris zich dient uit te spreken over het al dan niet verwerpen van een legaat | kantonrechter | ja |
4:202 lid 1 a | het beslissen over geschillen ten aanzien van de vraag of de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden te voldoen | kantonrechter | ja |
4:202 lid 2 | de wettelijke vertegenwoordiger die voor deze beneficiair heeft aanvaard, ontheffen van de verplichting om te vereffenen volgens de wet indien het saldo van de nalatenschap positief is | kantonrechter | nee |
4:202 t/m 206 | het benoemen van een vereffenaar, al dan niet na beneficiaire aanvaarding | rechtbank | nee |
4:205 | het op verzoek van een benadeelde schuldeiser van een erfgenaam bepalen dat de nalatenschap mede in zijn belang zal worden vereffend en zo nodig de benoeming van een vereffenaar | rechtbank | nee |
4:206 lid 3 | het vaststellen van het loon van de vereffenaar vóór het opmaken van de uitdelingslijst | kantonrechter | nee |
4:206 lid 5 | het ontslaan van een vereffenaar en het treffen van voorlopige voorzieningen in het kader daarvan, alsmede het benoemen van een of meer vereffenaars waar zij ontbreken en het voorzien in opengevallen plaatsen | rechtbank | ja, behalve het ontslaan van de vereffenaar |
4:208 | het eventueel benoemen van een rechter commissaris, die de taken overneemt die de kantonrechter bij de vereffening anders zou uitoefenen | rechtbank | nee |
4:209 lid 1 | het door de rechtbank bevelen van de kosteloze vereffening van een nalatenschap dan wel opheffing van de vereffening ingeval van geringe waarde der baten | rechtbank, alleen als een rechter commissaris is benoemd | nee |
4:209 lid 2 | het door de rechtbank vaststellen van het bedrag der reeds gemaakte vereffeningskosten en het ten laste brengen van de boedel c.q. erfgenamen indien zij daarvoor aansprakelijk zijn | rechtbank, alleen als een rechter commissaris is benoemd | nee |
4:209 leden 1 en 2 | het bevelen van de kosteloze vereffening der nalatenschap of opheffing van de vereffening, het vaststellen van het bedrag der reeds gemaakte vereffeningskosten en het ten laste brengen van de boedel c.q. van de erfgenamen indien zij daarvoor aansprakelijk zijn | kantonrechter | nee |
4:210 lid 1 | de verplichting van de vereffenaars alle inlichtingen aan de kantonrechter te verschaffen en diens aanwijzingen op te volgen | kantonrechter | nee |
4:210 lid 2 | het door de rechter commissaris horen van getuigen en deskundigen tot opheldering van alle omstandigheden de vereffening betreffende op dezelfde wijze als voor een rechter commissaris in geval van faillissement is bepaald | rechtbank, alleen als een rechter commissaris is benoemd | nee |
4:211 leden 2 t/m 4 | het verlenen van machtiging aan erfgenamen om over de goederen der nalatenschap of hun aandeel daarin te beschikken; het bij de griffie van het kantongerecht indienen van de boedelbeschrijving indien er geen boedelnotaris is, het machtigen van andere schuldeisers van een erfgenaam, niet zijnde schuldeisers der nalatenschap, tot inzage in de boedelbeschrijving (en het verlenen van ontheffing van terinzagelegging van de boedelbeschrijving) | kantonrechter | nee, behalve het verlenen van ontheffing van terinzage-legging van de boedelbeschrijving |
4:213 | het door de rechtbank op verzoek van de vereffenaar van de nalatenschap benoemen van een vereffenaar van een ontbonden huwelijksgemeenschap ingeval de erflater in gemeenschap van goederen is gehuwd geweest | rechtbank | nee |
4:214 lid 1 | het bepalen van het tijdstip voor het indienen van vorderingen door schuldeisers | kantonrechter | nee |
4:214 lid 2 | het meedelen aan de kantonrechter van het onbekend zijn van het adres van een schuldeiser | kantonrechter | nee |
4:215 lid 2 tweede zin | het beslissen over geschillen omtrent de voorgenomen tegeldemaking van een goed tussen een erfgenaam of een schuldeiser die het goed te vorderen heeft en de vereffenaar | kantonrechter | ja |
4:218 leden 1 tweede zin en 3 | het ter kennisneming van een ieder neerleggen van de rekening en verantwoording en de uitdelingslijst bij de kantonrechter als een boedelnotaris ontbreekt, het verlengen van de termijn waarbinnen zulks dient te geschieden en de mogelijkheid tegen de rekening en verantwoording en de uitdelingslijst bij de kantonrechter in verzet te komen | kantonrechter | nee, behalve het verlengen van de termijn van neerlegging |
4:218 lid 3 | het binnen een maand na de openlijke bekendmaking bij de kantonrechter of rechtbank in verzet komen tegen de rekening en verantwoording of de uitdelingslijst (deze bevoegdheid heeft de rechtbank alleen als een rechter commissaris is benoemd) | rechtbank, alleen als een rechtercommissaris is benoemd | nee |
4:221 leden 1 en 2 eerste zin | het bepalen dat erfgenamen die als vereffenaar wegens beneficiaire aanvaarding opkomen, bepaalde verplichtingen hebben en het vrijstellen van de verplichting de rekening en verantwoording en uitdelingslijst neer te leggen; | kantonrechter | ja, behalve het bepalen dat erfgenamen voormelde verplichtingen hebben |
4:223 leden 1 tweede zin en 3 | het uitoefenen van de bevoegdheden in art. 58 Fw en het op verzoek van een vereffenaar opheffen van gelegde beslagen | kantonrechter | ja, behalve het opheffen van gelegde beslagen |
4:223 lid 1 | het door de rechter commissaris uitoefenen van bepaalde bevoegdheden uit hoofde van overeenkomstige toepassing verklaarde bepalingen uit de Faillissementswet (art. 58 Fw) | rechtbank, alleen als een rechtercommissaris is benoemd | ja |
4:226 lid 3 | het verlenen van machtiging tot onderhandse verkoop aan de Staat van registergoederen uit onbeheerde nalatenschappen | kantonrechter | ja |
De vele verzoekschriften die op grond van het nieuwe erfrecht kunnen worden ingediend bij de kantonrechter, hebben ertoe geleid dat de kantonrechters, de Expertgroep Erfrecht van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel, Kanton en Toezicht (LOVCK&T), richtlijnen hebben opgesteld, mede met het oog op gewenste uniformering in de rechtstoepassing binnen de verschillende rechtbanken. De expertgroep is aanspreekbaar voor kantonrechters, rechters-commissarissen en rechters voor vragen op het gebied van het erfrecht. Het LOVCK&T heeft de laatste versie van deze aangepaste Handleiding op 13 februari 2020 goedgekeurd.
Uit het voorwoord blijkt dat de handleiding landelijk, dus in alle rechtbanken, strekt tot uitgangspunt. In bijzondere gevallen kan daarvan worden afgeweken. De Handleiding is niet alleen bedoeld voor de kantonrechters, maar ook voor de erfgenamen en (juridisch) professionals die bij de afwikkeling van nalatenschappen betrokken zijn.
De Handleiding bevat enerzijds uitleg over en toelichting op een groot aantal wetsartikelen en bevat anderzijds aanbevelingen. Deze aanbevelingen zijn expliciet weergegeven.
In de tekst van dit handboek zijn deze richtlijnen verwerkt.
In het algemeen gelden voor verzoekschriften enkele procedurele regels uit voormelde richtlijnen nog eens worden uiteengezet, mede aan de hand van het procesreglement verzoekschriftprocedures kantonzaken.
Verzoekschriften
Verzoekschriften moeten voldoen aan de eisen van art. 278 Rv en dus bevatten:
– voornamen, naam en woonplaats verzoeker
(indien notaris of andere gemachtigde een verzoek indient, graag ook de gevraagde gegevens van de materiële procespartij vermelden)
– laatste woonplaats van de overledene
(met het oog op toepasselijk recht ook datum overlijden vermelden)
– duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden daarvoor
(s.v.p. bij verzoekschriften die de nalatenschap betreffen, ook de relatie tussen verzoeker en de nalatenschap vermelden; als bijlage toevoegen de stukken die bij het bewuste wetsartikel in deze handleiding vermeld staan en de overige stukken waarop men zich beroept)
– ondertekening door verzoeker of gemachtigde (notaris).
Bijlagen
– machtiging:
Als het verzoek wordt ingediend door een gemachtigde die geen advocaat, notaris of gerechtsdeurwaarder is, dan dient een schriftelijke machtiging te worden bijgevoegd.
– stamboom:
Het wordt zeer op prijs gesteld indien notarissen bij complexe familierelaties een schematisch getekende stamboom toevoegen aan het verzoek.
– eerdere verzoeken:
De kantonrechter behandelt het verzoek zonder te beschikken over een dossier met eerdere beslissingen betreffende de afwikkeling van de nalatenschap. Daarom wordt dringend verzocht om in de voet van het verzoekschrift te vermelden welke eerdere verzoeken zijn ingediend en afgedaan, met zaaknummer en datum van beschikking.
Indien het verzoek strekt tot verlenging van een eerder verleende termijn, dan dient een kopie van laatstbedoelde beschikking te worden meegezonden.
Mondelinge behandeling
Mocht verzoeker geen behoefte hebben aan een mondelinge behandeling van het verzoek, dan kan hij dit in het verzoekschrift mededelen. Een verzoek kan echter alleen zonder mondelinge behandeling worden afgedaan indien het voor directe inwilliging vatbaar is, dan wel ingeval de kantonrechter zich aanstonds onbevoegd verklaart om van het verzoek kennis te nemen (art. 179 Rv). In andere gevallen moet een mondelinge behandeling plaatsvinden, althans moet aan partijen medegedeeld worden dat zij de gelegenheid kunnen krijgen om tijdens een mondelinge behandeling hun standpunt nader toe te lichten.
Opmerking in verband met griffierecht
Op grond van art. 3 lid 2 Wet griffierechten burgerlijke zaken wordt voor de indiening van een verzoekschrift of een verweerschrift een griffierecht geheven, voor zover bij of krachtens die wet of een andere wet niet anders is bepaald. Uitzonderingen zijn onder meer neergelegd in de Regeling griffierechten burgerlijke zaken.
Per artikel staat vermeld in welke gevallen op basis van de huidige regeling griffierecht geheven moet worden.
Het boedelregister
Het bijhouden van het boedelregister is door de minister opgedragen aan de sector civiel van de rechtbank en dit register bevindt zich daarom alleen in de hoofdplaats van het arrondissement. In de praktijk kan lokaal een andere sector van de rechtbank met het bijhouden zijn belast.
Voor inschrijvingen en uittreksels kan vast recht (griffierecht) worden geheven; dit staat los van het hiervoor bedoelde griffierecht bij indiening van een verzoekschrift aan de kantonrechter. De kantonrechter is niet verplicht het boedelregister ter controle te raadplegen, maar kan op eigen initiatief wel inzage nemen in het boedelregister.
Erfrechtverordening
Op 4 juli 2012 is de Verordening (EU) nr. 650/2012 betreffende de bevoegdheid, toepasselijke recht, erkenning en tenuitvoerlegging beslissingen op het gebied van erfopvolging, alsmede instelling Europese erfrechtverklaring (hierna: de Erfrechtverordening) vastgesteld. De Erfrechtverordening geldt voor de EU-landen, met uitzondering van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk. De Erfrechtverordening heeft universele werking en is van toepassing op de erfopvolging van personen die overlijden op of na 17 augustus 2015 (art. 83 lid 1 Erfrechtverordening). De belangrijkste doelstelling van de Erfrechtverordening is om de afwikkeling van grensoverschrijdende nalatenschappen te vereenvoudigen en te versnellen. Om haar doelstelling te bereiken, is het uitgangspunt van de Verordening: één bevoegde autoriteit en één toepasselijk recht. Klik hier voor de Erfrechtverordening en klik hier voor meer informatie.
Richtlijnen Vereffening van nalatenschappen
Op 29 augustus 2017 zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel, Kanton en Toezicht (LOVCK&T) de door haar Expertgroep Erfrecht opgestelde Richtlijnen vereffening nalatenschappen, vastgesteld.
In deze Richtlijnen zijn de belangrijkste aspecten van het onderwerp “vereffening” samengevat en voorzien van aanbevelingen voor de rechtspraktijk. De Richtlijnen sluiten aan op de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter zoals u die voor u heeft.
De tekst van de Richtlijnen vindt u op www.rechtspraak.nl of rechtstreeks via deze link.
Inhoudelijke opmerkingen vooraf
De erfrechtelijke verzoeken of mededelingen die bestemd zijn voor de kantonrechter, worden in deze handleiding artikelsgewijs besproken. De teksten onder introductie zijn bedoeld om de medewerkers in de kantonsector snel duidelijk te maken wat de algemene achtergrond van zo’n verzoek of mededeling is.
Als er in de beschrijving van wat er moet gebeuren “n.a.v. verzoekschrift” geen tekst staat achter de cursief gezette standaard aandachtspunten, dan zijn er geen bijzonderheden. Het aandachtspunt proceskosten is geschrapt omdat dit nergens tot bijzondere opmerkingen leidde.
Bij lezing van dit stuk dient u rekening te houden met de navolgende punten:
Beneficiair aanvaarden:
Deze term wordt in de handleiding gemakshalve gebruikt in plaats van de wettelijke term ‘aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving’.
Besloten of openbare zitting:
De hoofdregel van art. 27 Rv is van toepassing: de zitting is openbaar. Een uitzondering geldt in geval van art. 4:55 lid 2 BW.
Bewindskanton:
De kantonsector waar toezicht wordt gehouden, wordt aangeduid als bewindskanton. Welke kantonsector dat is, is niet in één regel te vatten, omdat dat in de gerechten verschillend is geregeld. Zie onder “machtiging voor aanvaarding of verwerping” voor meer informatie.
Indien is opgenomen dat een afschrift van de beschikking naar het bewindskanton moet worden gezonden, moet daarbij worden opgemerkt: tenzij sprake is van ouderlijk gezag.
Boedelbeschrijving:
Dit is een overzicht van de activa en passiva van de boedel en dus géén inventarisatie van de inboedel. Kostbare inboedelgoederen moeten wel bij de activa worden vermeld. Indien erflater tot overlijden in algehele of beperkte gemeenschap was getrouwd, dan moet altijd de boedelbeschrijving van de gemeenschap van goederen worden opgevraagd.
CTR-verklaring:
De verklaring uit het Centraal Testamenten Register (CTR) geeft duidelijkheid of het overgelegde testament het laatst opgemaakte, rechtsgeldige testament betreft. Enkel aan een rechtsgeldig testament kunnen gevolgen worden verbonden. Een afschrift van een testament volstaat niet.
Laatste woonplaats erflater:
– Erflater minderjarig: woonplaats wettelijk vertegenwoordiger.
Bij gezamenlijk ouderlijk gezag, terwijl ouders niet dezelfde woonplaats hebben: woonplaats ouder bij wie kind feitelijk verblijft dan wel laatstelijk feitelijk heeft verbleven (art. 1:12 BW). Indien een van de beide met het gezamenlijk gezag belaste ouders onder curatele staat oefent de andere ouder alleen het gezag uit: woonplaats andere ouder (art. 1:246, 253v, 253q jo 1:396 en 1:12 BW).
– Als erflater onder curatele stond: woonplaats van de curator, ook na vooroverlijden van de curator als laatste woonplaats van de erflater zolang geen nieuwe woonplaats is verkregen (art. 1:12 lid 1 en 5 BW).
– Als de goederen van erflater onder meerderjarigenbewind of testamentair bewind stonden: dan geldt de feitelijke woonplaats erflater als zijn laatste woonplaats (zijnde de algemene regel van art. 1:13 BW, waarin is bepaald dat het sterfhuis van een overledene daar is waar hij zijn laatste woonplaats heeft gehad). Art. 1:12 lid 2 BW is niet van toepassing want beschermingsbewind wordt niet uitgeoefend over een nalatenschap.
Machtiging voor aanvaarding of verwerping:
De bevoegde kantonrechter voor het verlenen van een machtiging tot aanvaarding (als bedoeld in art. 1:345 BW) of verwerping van de nalatenschap is de toezichthoudende kantonrechter (diens locatie wordt ook wel omschreven als het bewindskanton):
– voor minderjarige erfgenamen (die hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, zie hierna bij de bespreking van art. 4:193 BW) is dat de kantonrechter van de woonplaats van ouder(s) of voogd(en);
– voor de onder curatele staande erfgenaam is dat minder duidelijk. Indien de curatele is uitgesproken na 1 mei 2007, dan wordt toezicht gehouden door de kantonrechter van de woonplaats van curandus. Is de curatele eerder uitgesproken, dan houdt wellicht de kantonrechter van de afgeleide woonplaats (woonplaats van de curator) toezicht. Mogelijk kan de curator deze informatie verschaffen. Wordt het verzoek toch aan de verkeerde kantonrechter gericht, dan moet deze het verzoek doorverwijzen naar de wèl bevoegde rechter.
Er bestaat twijfel over de vraag of onder ‘wettelijk vertegenwoordiger’ ook moet worden verstaan: de bewindvoerder. Om duidelijkheid te bieden voor verzoekers adviseert de Commissie Erfrecht vooralsnog om het begrip ruim te interpreteren. Dan geldt voor de:
– beschermingsbewindvoerder van Boek 1 titel 19 BW in beginsel hetzelfde als hiervoor bij curatele;
– afwezigheidsbewindvoerder van Boek 1 titel 18 BW, dat toezicht houdt de kantonrechter van de woonplaats van de bewindvoerder.
De wettelijk vertegenwoordiger dient, onder overlegging van de machtiging tot verwerping, de verklaring tot verwerping in te laten schrijven in het boedelregister van de laatste woonplaats van de erflater.
NB: bij faillissement of schuldsanering geldt een andere regeling, zie art. 4:193 lid 3 BW.
Rechter-commissaris:
Waar in deze handleiding taken en bevoegdheden zijn beschreven van de kantonrechter zoals genoemd in afdeling 3 van titel 6 van boek 4, dient daar in voorkomende gevallen, de rechter-commissaris voor in de plaats te worden gelezen. In deze handleiding is er namelijk niet voor gekozen om bij elk artikel waar bevoegdheden van de kantonrechter zijn genoemd, daar aan toe te voegen dat daaronder de rechter-commissaris moet worden verstaan ingeval van benoeming van een rechter-commissaris.
Testament:
Gemakshalve wordt gesproken over “testament” wanneer “uiterste wilsbeschikking” wordt bedoeld. Strikt genomen is dat niet juist: een testament is de akte waarin een uiterste wilsbeschikking is vastgelegd. Uiterste wilsbeschikkingen zijn erfstellingen, legaten, testamentaire lasten, de benoeming van een executeur en de instelling van een testamentair bewind. Ook een codicil valt hieronder.
Testamentaire bewindvoerder:
De in art. 4:157 BW bedoelde testamentair bewindvoerder is een andere rechtsfiguur dan de bewindvoerder die bij gift of testament wordt aangewezen om de aan een minderjarige geschonken of vermaakte goederen te beheren, zoals bedoeld in art. 1:253i lid 4 aanhef en sub c BW.
Testamentaire ouderlijke boedelverdeling:
Indien erflater in zijn testament een ouderlijke boedelverdeling heeft bepaald en na 1 januari 2003 overlijdt onder achterlating van een of meer minderjarigen als erfgenaam, dan dient hun wettelijk vertegenwoordiger beneficiair te aanvaarden. De wetgever heeft voor dit geval geen uitzondering gemaakt op de verplichting tot vereffening, zoals dat wel is gebeurd bij wettelijke verdeling in art. 4:202 lid 3 BW, hetgeen gevolgen heeft voor de beschikkingsbevoegdheid van de langstlevende. Zie verder de handleiding bij art. 4:202 lid 2 BW.
Verklaring van erfrecht:
Dit is een notariële akte als bedoeld in art. 4:188 lid 1 BW. Meestal kan, mede gelet op het moment waarop een verzoek wordt gedaan, worden volstaan met een door een notaris opgemaakte verklaring van potentieel erfrecht. Daarin wordt onder meer vermeld: de namen van de erfgenamen volgens de wet, zonder dat al vast staat wie heeft aanvaard of verworpen en wie dus beschikkingsbevoegd is, en bijvoorbeeld de benoeming van een executeur.
In deze Handleiding wordt bij meerdere artikelen gesproken over de verplichting om een verklaring van erfrecht te overleggen. Indien er een verklaring van erfrecht aanwezig is, heeft overleggen daarvan de voorkeur. Mocht er geen verklaring van erfrecht aanwezig zijn, dan dient in ieder geval een testament, samen met een CTR-verklaring te worden overgelegd. De rechter zal dan beoordelen of dat volstaat.
Wetboek:
Indien in de handleiding geen wetboek achter een artikel is vermeld, is het artikel opgenomen in het BW.
6.23.2 Dagvaardingsprocedures
Dagvaardingsprocedures worden herkend doordat in de wet wordt gesproken van vorderen in plaats van verzoeken. Bij dagvaardingsprocedures in erfrechtzaken speelt vaak de vraag hoe om te gaan met de veelheid van erfgenamen. De Hoge Raad heeft in een in 2018 gewezen arrest richtlijnen gegeven voor dagvaardingsprocedures in erfrechtzaken, waarbij hij de regels inzake verzoekschriftenprocedures daarop min of meer van toepassing heeft verklaard.
HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411, NJ 2018/81 m.nt. H.B. Krans, waarover J.H. Lieber, De processueel ondeelbare rechtsverhouding en de vordering tot verdeling van een nalatenschap, TE 2017/3.2, p. 58-63.) Deze regels zijn de volgende.
Een vordering tot boedelbeschrijving en verdeling van een nalatenschap betreft in beginsel een rechtsverhouding waarbij het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing daarover in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen (een zogeheten processueel ondeelbare rechtsverhouding). Dat betekent dat de rechter de beslissing over die boedelbeschrijving en verdeling slechts kan geven in een geding waarin allen die bij die rechtsverhouding zijn betrokken, partij zijn, zodat de rechterlijke beslissing hen allen bindt.
Dat geldt zowel in eerste aanleg als na aanwending van een rechtsmiddel. Wanneer een partij een dergelijke beslissing wil uitlokken, dienen dan ook alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in het geding te worden geroepen, zowel in eerste aanleg, als in volgende instanties (HR 8 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0405, NJ 1992/34 (Brasse/Merckelbagh).
Iedere partij in een procedure over een processueel ondeelbare rechtsverhouding heeft in eerste aanleg het recht jegens alle andere bij die rechtsverhouding betrokken partijen een beslissing daaromtrent te vorderen, ongeacht wie de procedure heeft aangespannen en ongeacht tegen wie de bij dagvaarding ingestelde vordering zich richt. Voorts heeft ieder van hen het recht verweer te voeren tegen een vordering met betrekking tot een processueel ondeelbare rechtsverhouding, ongeacht door en tegen wie deze is ingesteld.
Na aanwending van een rechtsmiddel tegen een beslissing over een processueel ondeelbare rechtsverhouding, kan in volgende instanties tussen alle partijen worden voortgeprocedeerd op de wijze als hiervoor vermeld, ongeacht wie het rechtsmiddel heeft aangewend, met dien verstande dat, overeenkomstig art. 353 lid 1 Rv, een vordering niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld.
Ook in volgende instanties heeft ieder van partijen het recht verweer te voeren tegen een vordering met betrekking tot een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Voorts kan ieder van hen incidenteel beroep instellen.
De in kracht van gewijsde gegane beslissing van de rechter over een processueel ondeelbare rechtsverhouding heeft steeds jegens alle bij die rechtsverhouding betrokken partijen gezag van gewijsde, zowel indien gewezen in eerste aanleg als indien gewezen in volgende instanties, en ongeacht door en tegen wie de vordering is ingesteld en ongeacht wie tegen de vordering verweer heeft gevoerd.
Met betrekking tot een processueel ondeelbare rechtsverhouding geldt dus, zoals blijkt uit het voorgaande, een uitzondering op de regels van de dagvaardingsprocedure (i) dat een reconventionele vordering uitsluitend kan worden ingesteld tegen degene die als wederpartij de vordering in conventie heeft ingesteld (art. 136 Rv) en (ii) dat een rechtsmiddel uitsluitend kan worden ingesteld tegen degene die in vorige instantie als wederpartij met betrekking tot de vordering is opgetreden (en dus niet tegen mede-eisers, mede-gedaagden, mede-appellanten of mede-geïntimeerden (Vgl. voor deze laatste regel onder meer HR 21 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0519, NJ 1992/336 en HR 12 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1554, NJ 2003/658). Deze uitzondering wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat meer partijen bij de rechtsverhouding zijn betrokken en het wenselijk is dat ieder van hen in één en hetzelfde geding vorderingen met betrekking tot die rechtsverhouding kan instellen en verweer tegen zulke vorderingen kan voeren, en dat daadwerkelijk één beslissing over die rechtsverhouding voor alle daarbij betrokken partijen kan worden gegeven.
Laat degene die een beslissing wil uitlokken over een processueel ondeelbare rechtsverhouding na om, overeenkomstig het voorgaande, alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in het geding te roepen, dan dient de rechter, naar aanleiding van een daarop gericht verweer dan wel ambtshalve, gelegenheid te geven om de niet opgeroepen personen alsnog als partij in het geding te betrekken door oproeping op de voet van art. 118 Rv binnen een daartoe door de rechter te stellen termijn. Ook dit geldt zowel in eerste aanleg als na aanwending van een rechtsmiddel )Vgl. HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7840, NJ 2013/290, m.nt. P. van Schilfgaarde (Biek Holdings), rov. 3.4.3.).
Is overeenkomstig het hiervoor geschrevene een partij de gelegenheid gegeven om de niet opgeroepen personen op de voet van art. 118 Rv in het geding te betrekken, maar maakt deze niet (of niet tijdig) van die gelegenheid gebruik, dan dient zij op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering respectievelijk het door haar aangewende rechtsmiddel.
Omdat de op een rechtsmiddel te geven uitspraak voor alle partijen bij de processueel ondeelbare rechtsverhouding dient te gelden en in verband daarmee de hiervoor genoemde herstelmogelijkheid dient te bestaan, krijgt een uitspraak in vorige instantie waartegen een rechtsmiddel is ingesteld, (ook) jegens de eventueel ten onrechte niet opgeroepen personen niet aanstonds kracht van gewijsde (Vgl. HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:183, NJ 2018/78, m.nt. W.D.H. Asser, rov. 4.2.3). Wordt van die herstelmogelijkheid geen gebruik gemaakt, dan gaat die uitspraak door niet-ontvankelijkheid van het rechtsmiddel jegens alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in kracht van gewijsde.
De regel, inhoudende dat het rechtsmiddel dat is ingesteld door een van de eisers of een van de gedaagden tegen een beslissing over een processueel ondeelbare rechtsverhouding, mede werking heeft voor de andere eisers respectievelijk de andere gedaagden, ook al hebben die andere eisers dan wel gedaagden zelf geen rechtsmiddel ingesteld (Aldus HR 21 november 1952, ECLI:NL:HR:1952:AG1994, NJ 1953/468, m.nt. D.J. Veegens; zie ook o.m. HR 27 juni 1975, ECLI:NL:HR:1975:AC5606, NJ 1976/62, en HR 3 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9618, NJ 2002/393, m.nt. P. van Schilfgaarde), is komen te vervallen.
Art. 3:171 bevat een bijzondere regeling voor het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoekschriften ten behoeve van de gemeenschap. Ingevolge deze bepaling, die onder meer hierop berust dat een deelgenoot bij het instellen van een zodanige rechtsvordering niet van de andere deelgenoten afhankelijk dient te zijn (Vgl. Parl. Gesch. Boek 3, p. 590), kan een deelgenoot op eigen naam een rechtsvordering tegen een derde instellen ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. Als er meer erfgenamen zijn, dan is overeenkomstig art. 3:171 iedere deelgenoot bevoegd tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoeken ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap.
Toepassing van art. 3:171 kan tot allerlei problemen aanleiding geven voor de erfgenamen die niet in de procedure worden betrokken. Er bestaat mede daarom goede reden om met een beroep op art. 3:170 hierop een uitzondering te maken voor zover het betreft handelingen die als beheer kunnen worden aangemerkt. Vgl. Perrick in zijn noot onder HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1272, NJ 2016/401. Vgl. ook HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411, NJ 2018/81 m.nt. H.B. Krans, waarover J.H. Lieber, ‘De processueel ondeelbare rechtsverhouding en de vordering tot verdeling van een nalatenschap’, TE 2017/3.2, p. 58-63, S. Perrick, ‘Procederen ten behoeve van de gemeenschap van nalatenschap’, TE 2018/6.1, p. 159-163.
Art. 3:171 ziet in beginsel slechts op vorderingen en verzoeken ten behoeve van de gemeenschap tegen derden en niet op vorderingen en verzoeken ten behoeve van de gemeenschap tegen een deelgenoot.
Laatstgenoemde vorderingen en verzoeken dienen immers op de voet van art. 3:184 en art. 3:185 in de verdeling van de gemeenschap te worden betrokken. Zie HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:535, NJ 2018/308 m.nt. S. Perrick, waarover J.H. Lieber, ‘De slag om de Klaaswaalse landerijen. Één voor allen of allen tegen één?, TE 2018/5.4, p. 145-150 en E.Z. Anink, 'Wie tegen wie? De bevoegdheden van de procederende deelgenoot', JBN 2018/47.
Een uitzondering op het vorenstaande is gerechtvaardigd indien een vordering of een verzoek ten behoeve van de gemeenschap tegen een deelgenoot zich niet ervoor leent in de verdeling van de gemeenschap te worden betrokken (Vgl. HR 8 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7043, NJ 2000/604.). In een dergelijk geval kan de vordering of het verzoek tegen de deelgenoot wel op de voet van art. 3:171 worden ingesteld, respectievelijk ingediend.
De deelgenoot die op eigen naam een rechtsvordering instelt of een verzoekschrift indient ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap, zal kenbaar moeten maken dat hij in zijn hoedanigheid voor de gezamenlijke, zo veel mogelijk met name te noemen deelgenoten optreedt.
6.23.3 Prorogatie: art. 96 Wetboek burgerlijke rechtsvordering
Mogelijk is ook om eventuele geschillen op betrekkelijk informele wijze aan de kantonrechter voor te leggen op de voet van art. 96 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Dit artikel bepaalt dat partijen in alle zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan, zich samen tot een kantonrechter van hun keuze kunnen wenden en zijn beslissing inroepen. Het geding wordt gevoerd op de wijze als door de kantonrechter bepaald (lid 1). Indien slechts een van partijen zich tot de kantonrechter wendt voor toepassing van het eerste lid, wordt aan haar keuze slechts gevolg gegeven indien alle andere partijen de kantonrechter berichten dat zij instemmen met deze keuze (lid 2).
De huidige wettelijke regeling staat niet toe dat men al voorafgaand aan het geschil overeenkomt dat bij eventuele geschillen deze procedure toegepast wordt. Mogelijk komt hier verandering in.
Heersende leer is dat men pas kan overeenkomen geschillen zo voor te leggen als het geschil is ontstaan. Vgl. HR 20 juni 1919, W. 10446; Hof Arnhem 14 april 1981, ECLI:NL:GHARN:1981:AC3525, HR 8 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7367, NJ 2003/15; Rb. Overijssel 10 april 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:CA0213 en Rb. Rotterdam 6 augustus 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:7642, Rb. Zeeland-West-Brabant 4 april 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:5827. Echter, in het consultatiewetsvoorstel Wet bevordering mediation (https://www.internetconsultatie.nl/wetmediation/details) wordt voorgesteld om art. 96 Rv als volgt te formuleren: ‘In alle zaken die slechts rechtgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan, kunnen zij overeenkomen dat zij zich samen tot een kantonrechter van hun keuze wenden en zijn beslissing inroepen omtrent een geschil dat tussen hen is ontstaan of zal ontstaan. Het geding wordt gevoerd op de wijze als door de kantonrechter bepaald.’ Vgl. hierover P. Blokland, 'Grenzen aan de prorogatie in het samenlevingscontract', JBN 2019/27
Het is niet mogelijk om bij uiterste wilsbeschikking de kantonrechter bevoegd te maken voor bepaalde beslissingen of voor geschilbeslechting zonder wettelijke grondslag. Dat zou in strijd zijn met het gesloten systeem van uiterste wilsbeschikkingen, en is ook overigens zonder deugdelijke wettelijke grondslag onmogelijk.
Vgl. Rb. Den Haag 04-10-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12624, RN 2020/18, waarin een erflater in zijn testament had opgenomen dat de kantonrechter kan bepalen dat geldvorderingen opeisbaar worden.