6.21.1 Erflater in faillissement ten tijde van overlijden
Een faillissement blijft, ondanks het overlijden van de schuldenaar, gewoon doorlopen. De Faillissementswet kent geen bepaling die het einde inluidt van het faillissement bij het overlijden van de failliet. Het enkele feit dat de erflater failliet is ten tijde van zijn overlijden, brengt derhalve niet mee dat de nalatenschap overeenkomstig afdeling 4.6.3 moet worden vereffend.
Voor een verzoek tot de benoeming van een wettelijke vereffenaar lijkt op dat moment dan ook nog geen plaats te zijn (vergelijk Hof ’s-Gravenhage 7 december 2005, ECLI:NL:GHSGR:2005:AU7707, JBN 2008, nr. 21, p. 12-14):
‘Vaststaat dat verzoekster enige erfgenaam is van de erflater en dat zij diens nalatenschap beneficiair heeft aanvaard, zodat zij van rechtswege de enige vereffenaar daarvan is. Nu de staat van faillissement van de nalatenschap geen wijziging brengt in de taken en bevoegdheden van de curator in het faillissement, is voor de vereffenaar alsdan slechts een taak weggelegd ten aanzien van die aan een vereffenaar opgedragen werkzaamheden, die niet vallen onder de bevoegdheden van de curator in het faillissement. Aldus is de rechtbank terecht tot de gevolgtrekking gekomen dat de regels van afwikkeling van de Faillissementswet prevaleren boven die van Boek 4 BW.’
Enkele verplichtingen van de failliet gaan met zijn overlijden teniet. Zie Hoving, Tijdschrift voor Insolventierecht 2005, nr. 4, p. 108. Genoemd kunnen worden de verplichting om zijn woonplaats niet zonder toestemming te verlaten (art. 93 Fw), om inlichtingen te verschaffen (art. 105 Fw) en om de verificatievergadering bij te wonen en aldaar inlichtingen te verschaffen (art. 116 Fw).
Aangenomen mag worden dat art. 4:184 (privéaansprakelijkheid erfgenamen) gewoon geldt in een nalatenschap van een failliet persoon.
Zie voor de situatie dat een erfgenaam failliet is (of in surseance of in schuldsanering) onder meer onderdeel 2.1.4.7 en 5.2 over de wettelijke vereffening.
Een nalatenschap kan als zodanig niet failliet verklaard worden. In geval van insolventie verschaft de wet een uitgebreide regeling voor de afwikkeling in de vorm van de wettelijke vereffening in afdeling 4.6.3.
Hier wordt wel anders over gedacht, maar dat steunt niet op de wet. Zie ook R. van Dijken, ‘Kan een nalatenschap failliet verklaard worden?’, WPNR 2020/7266, met reactie van E.A. de Jong in WPNR 2020/7283 en naschrift van Van Dijken in hetzelfde nummer en nog een reactie van J.M. van Anken, WPNR 2020/7300 met weer naschrift van Van Dijken in hetzelfde nummer.
6.21.2 Erflater in surseance ten tijde van overlijden
Een surseance van betaling is gericht op continuïteit, een vereffening van de nalatenschap is dat in de regel niet. Zij richt zich juist op discontinuïteit. Door Hoving, Tijdschrift voor Insolventierecht 2005, nr. 4, p. 109 wordt daarom aangenomen dat de bewindvoerder intrekking van de surseance dient te verzoeken na het overlijden van de sursiet.
Zie art. 242 Fw over dit verzoek aan de rechtbank. Als vervolgtraject ligt voor de hand dat er een vereffenaar wordt benoemd die de nalatenschap overeenkomstig afdeling 4.6.3 afwikkelt. De surseance-bewindvoerder komt uiteraard in aanmerking voor de vereffenaarspositie.
Het is de vraag of de surseance ook eindigt ingeval er sprake is van een vof, waarbij is afgesproken dat de overige vennoten de onderneming voortzetten na het overlijden. In dat geval lijkt redelijk dat de surseance voortduurt, hetgeen met zich brengt dat de erfgenamen – gelijk een sursiet – geen beheers- of beschikkingshandelingen mogen verrichten betreffende de onderneming. Vergelijk art. 228 Fw en Hoving, t.a.p.
6.21.3 Erflater in schuldsanering ten tijde van overlijden
Wat te doen wanneer een saniet overlijdt? Bij overlijden van de schuldenaar loopt de toepassing van de schuldsaneringsregeling door, aldus NvW, Kamerstukken II 2006/07, 29 942, nr. 24, p. 3-4.
De toelichting voegt daar nog aan toe dat aan de schuldenaar (postuum) geen schone lei wordt verleend. Dit betekent dat aan de verbintenissen van de schuldenaar niet de afdwingbaarheid wordt ontnomen. Vgl. art. 358 lid 6 Fw. De erfgenamen van de overleden saniet kunnen zich beschermen door de nalatenschap beneficiair te aanvaarden of te verwerpen. Een dergelijke beneficiaire aanvaarding zou de vereffening van afdeling 4.6.3 over de boedel kunnen afroepen, maar gezien het bovenstaande heeft te gelden dat de schuldsaneringsregels voorgaan.
Zie Rb. Limburg 11 oktober 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:11477, RN 2018/46, voor een voorbeeld van samenloop tussen schuldsanering en vereffening.