In hoofdstuk 2 wordt de standaardafwikkeling van een boedel onder nieuw erfrecht beschreven. Hoofdstuk 2 verschaft de volgende relevante informatie:
– Het eerste contact (onderdeel 2.1.1);
– De eerste informatie (onderdeel 2.1.2);
– Het eerste gesprek (onderdeel 2.1.3);
– De recherche (onderdeel 2.1.4);
– Het benaderen van de erfgenamen (onderdeel 2.1.6);
– Het vervaardigen van een verklaring van erfrecht (onderdeel 2.1.8).
In dit onderdeel (6.10) komt de situatie aan de orde dat er erfgenamen zijn met een wettelijke vertegenwoordiger. In de standaardafwikkeling wordt de wettelijke vertegenwoordiging op verschillende plaatsen reeds summier beschreven. In dit onderdeel volgt een integrale beschrijving.
De wetgever maakt gebruik van twee verschillende termen:
– de wettelijke vertegenwoordiger;
– personen die niet het vrije beheer over hun vermogen hebben.
Als er sprake is van personen die het vrije beheer missen, dan zijn er wettelijke vertegenwoordigers. Zijn er personen die het vrije beheer missen, dan impliceert dit niet altijd dat deze personen bij alle handelingen vertegenwoordigd moeten worden. In sommige gevallen geldt dit uitsluitend ten aanzien van één of meer goederen. De persoon zelf is dan, ten aanzien van handelingen die niet de desbetreffende goederen aangaan, handelingsbekwaam. Dit kan per situatie verschillen, zodat altijd door de behandelaar de specifieke bepalingen, waarom iemand niet het vrije beheer over zijn vermogen heeft en hoe ver de bevoegdheden van de wettelijke vertegenwoordiger strekken, moeten worden bekeken. De behandelaar zal de wettelijke vertegenwoordiger moeten informeren over en begeleiden bij diens taken.
In dit onderdeel komt aan de orde:
• Wie wettelijke vertegenwoordigers zijn en welke artikelen uit de van toepassing zijnde regeling zijn relevant voor de afwikkeling van de nalatenschap (zie onderdeel 6.10.1).
• De van toepassing zijnde termijnen, de bevoegdheden en de verplichtingen van de wettelijke vertegenwoordiger op grond van het erfrecht. Het gaat om de volgende situaties:
– beneficiaire aanvaarding of verwerping door de wettelijke vertegenwoordiger (art. 4:193) (zie onderdeel 6.10.2);
– de wettelijke vertegenwoordiger en de wettelijke verdeling (art. 4:16 en art. 4:18) (zie onderdeel 6.10.3);
– de wettelijke vertegenwoordiger en de wilsrechten (art. 4:26) (zie onderdeel 6.10.4);
– de verplichte boedelbeschrijving (art. 671 Rv) (zie onderdeel 6.10.5);
– de wettelijke vertegenwoordiger van een legitimaris (art. 4:92) (zie onderdeel 6.10.6);
– de wettelijke vertegenwoordiger en executele (art. 4:143) (zie onderdeel 6.10.7);
– de wettelijke vertegenwoordiger en de wettelijke vereffening (art. 4:202 en art. 4:212) (zie onderdeel 6.10.8);
– de wettelijke vertegenwoordiger en mogelijke overige erfrechtelijke taken (zie onderdeel 6.10.9).
6.10.1 Wie zijn wettelijke vertegenwoordiger
Als wettelijke vertegenwoordiger kunnen worden onderscheiden:
– de ouder(s) met (gezamenlijk) ouderlijk gezag (art. 1:245 e.v);
– de voogd (art. 1:280 e.v);
– de curator buiten faillissement (art. 1:378 e.v.);
– de bewindvoerder ter bescherming van een meerderjarige (art. 1:435 e.v.);
– de bewindvoerder ingevolge een wettelijke schuldsanering (art. 316 e.v. Fw);
– de curator in faillissement (art. 41 Fw);
– de bijzondere curator (art. 1:250).
6.10.1.1 Minderjarigheid, ouderlijk gezag
Zie uitgebreid over deze materie Ter Haar, ‘Wie is competent, de testamentaire Boek 1-bewindvoerder of de wettelijke vertegenwoordiger?’, Tijdschrift Erfrecht 2007, nr. 2, p. 26 e.v., alsmede de dissertatie van Ter Haar, Minderjarigen en (de zorg voor hun) vermogen, RUG 2013. Zie over het ouderlijk vruchtgenot HR 18 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:983, NJ 2014/214, weergegeven in onderdeel 9.4.2.289.
Minderjarigheid
Minderjarigen zijn zij, die de ouderdom van achttien jaren niet hebben bereikt en evenmin met toepassing van art. 253ha meerderjarig zijn verklaard (art. 1:233).
De leeftijd is via de basisregistratie te achterhalen. Art. 1:253ha bepaalt dat een minderjarige vrouw die als degene die het gezag heeft, haar kind wenst te verzorgen en op te voeden, de kinderrechter kan verzoeken haar meerderjarig te verklaren indien zij de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt. Zulks zal dus uit een beschikking van de kinderrechter moeten blijken.
Een minderjarige is in beginsel handelingsonbekwaam als hij zonder toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger handelt. Op deze hoofdregel bestaan specifieke uitzonderingen die in het kader van de boedelafwikkeling niet erg relevant zijn. Minderjarigen staan onder gezag. Onder gezag wordt verstaan ouderlijk gezag dan wel voogdij. Ouderlijk gezag wordt door de ouders gezamenlijk of door één ouder uitgeoefend. Voogdij wordt door een ander dan een ouder uitgeoefend. Het gezag heeft betrekking op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte (art. 1:245). Om de ‘gezagvoerder(s)’ over een minderjarige te achterhalen is het zinvol het gezagsregister te raadplegen (art. 1:244).
In het register wordt blijkens art. 2 Besluit gezagsregisters aantekening gehouden van:
a. alle rechterlijke beslissingen, waarbij in het over minderjarigen uit te oefenen gezag hetzij blijvend, hetzij tijdelijk wordt voorzien of wijziging gebracht ingevolge de art. 77 lid 2 onder a, 251, 251a, 253, 253b tot en met 253d, 253g tot en met 253ha, 253n, 253o, 253q, 253r, 253t, 253v, 253x, 265e, 266, 268, 274, 275, 277, 282, 295 tot en met 297, 299a, 302, 322, 323, 324, 327, 328, 331, 334, 425 lid 2, 430 lid 2en 453a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, art. 4 lid 2, van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering alsmede de art. 4 lid 4, 12, 15 en 18 van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming;
b. de beslissingen met betrekking tot de gezagsuitoefening gegeven in het Caribisch deel van het Koninkrijk voor minderjarigen die zich in Nederland willen vestigen;
c. de buitenslands gegeven rechterlijke beslissingen met betrekking tot de gezagsuitoefening die van rechtswege worden erkend;
d. de aantekening van gezamenlijk gezag, bedoeld in art. 252 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
e. de aantekening van gezag na overlijden, bedoeld in art. 292 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
f. meerderjarigverklaring, voor zover de desbetreffende moeder daardoor van rechtswege het gezag over haar kind verkrijgt, ondertoezichtstelling, voorlopige ondertoezichtstelling, verlenging of verkorting van de ondertoezichtstelling en de vervanging van de gezinsvoogdijinstelling door een andere;
g. de maatregel van voorlopige voogdij ingevolgde de art. 241 en 331 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, art. 13 lid 4 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering, art. 10 lid 1 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, alsmede op grond van enige andere wet;
h. benoeming of ontslag van een bewindvoerder of opheffing van het bewind overeenkomstig art. 370 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
i. alle rechterlijke beslissingen waarbij een der onder a, b, c, f en g bedoelde beslissingen dan wel de aantekeningen onder d en e worden bekrachtigd, vernietigd of herroepen;
j. de bereidverklaring tot aanvaarding van voogdij;
k. in kracht van gewijsde gegane uitspraken die een adoptie inhouden.
Art. 3. Indien ingevolge het vorige artikel een aantekening over een minderjarige in het register is opgenomen, wordt daarin tevens aantekening gehouden van de volgende op hem betrekking hebbende gegevens:
a. de wijziging of vaststelling van zijn geslachtsnaam en de vaststelling van zijn voornamen, van welke gegevens Onze Minister van Veiligheid en Justitie onverwijld kennis geeft aan de griffier van de rechtbank Den Haag;
b. de wijziging van zijn voornamen, van zijn geslachtsnaam, zijn erkenning, of de ontkenning van het vaderschap of moederschap door de moeder uit wie het kind is geboren;
c. een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak, inhoudende de vaststelling van het ouderschap, de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap of moederschap, de vernietiging van zijn erkenning, de gegrondverklaring van een betwisting of inroeping van zijn staat, of de vernietiging van zulk een uitspraak, van welke gegevens de griffiers van de Hoge Raad en de gerechtshoven onverwijld kennis geven aan de griffier van de rechtbank waar de zaak in eerste aanleg heeft gediend.
Gezamenlijk vertegenwoordigen door de beide ouders (art. 1:253i)
Indien de ouders beide het ouderlijk gezag uitoefenen voeren zij tezamen het bewind over het vermogen van de minderjarige en vertegenwoordigen zij gezamenlijk de minderjarige. Eén ouder is hiertoe ook bevoegd, mits niet van bezwaren van de andere ouder is gebleken. Een geschil tussen de ouders onderling over de wijze waarop het bewind moet worden uitgeoefend kan op verzoek van beide ouders, of een van hen, worden voorgelegd aan de kantonrechter (art. 1:253i lid 2 jo. art. 1:253a). Oefent een ouder het gezag alleen uit, dan wordt door die ouder het bewind over het vermogen van het kind gevoerd en het kind in burgerrechtelijke zaken door die ouder vertegenwoordigd (art. 1:253i lid 3).
Mogelijk is ook dat iemand die een minderjarige goederen heeft geschonken of vermaakt, bij de gift respectievelijk bij de uiterste wilsbeschikking, heeft bepaald dat een ander het bewind over die goederen zal voeren (art. 1:253i lid 1 letter c). Weliswaar hebben de ouders de bevoegdheid van deze bewindvoerder rekening en verantwoording te vragen, maar zij vertegenwoordigen de minderjarige niet inzake de gift of de erfenis.
Wie oefent het gezag uit na overlijden van een ouder
Na de dood van een der ouders oefent de overlevende ouder van rechtswege het gezag over de kinderen uit, indien en voor zover hij op het tijdstip van overlijden het gezag uitoefent (art. 1:253f). Indien van de ouders diegene overlijdt die het gezag over hun minderjarige kinderen alleen uitoefent, bepaalt de rechter, op verzoek van de raad voor de kinderbescherming de overlevende ouder of ambtshalve, dat de overlevende ouder of een derde met het gezag over deze kinderen wordt belast (art. 1:253g lid 1 en 2). Oefende de overleden ouder tezamen met een ander, niet zijnde een ouder, het gezamenlijk gezag uit, dan oefent die ander na het overlijden van de ouder van rechtswege de voogdij over de kinderen uit (art. 1:253x).
Bewindregels voogd zijn gedeeltelijk van toepassing op het bewind van de ouders
Art. 1:253k verklaart op het bewind van de ouders art. 1:342 lid 2, art. 1:344 t/m 357 en art. 1:370 van overeenkomstige toepassing. De ouders moeten voor dezelfde handelingen als de voogd, in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap, toestemming vragen aan de kantonrechter. De verplichting voor de voogd (art. 1:342 lid 2 jo. art. 1:338) om een boedelbeschrijving op te maken rust niet op de ouders. Zie echter het geval van art. 1:355. Zie voor de bewindregels onderdeel 6.10.1.2 hierna.
Bijzonder curator in geval van tegenstrijdig belang
Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de kantonrechter indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen (art. 1:250). Zie onderdeel 5.2.4.7.6 over Rechtbank Midden-Nederland 15 augustus 2014, ECLI:NL: RBMNE:2014:3619.
6.10.1.2 De voogd
Ingevolge art. 1:337 e.v. heeft de voogd het bewind over het vermogen van de minderjarige. De kantonrechter kan te allen tijde bevelen dat de voogd voor zijn bewind zekerheid stelt (art. 1:363 lid 1).
In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij wordt het bewind over het vermogen gezamenlijk door de voogden uitgeoefend. Een voogd is hiertoe ook bevoegd, mits niet van bezwaren van de andere voogd is gebleken (art. 1:377a). Zijn er meerdere voogden dan rusten de onderstaande verplichtingen op ieder van de voogden (art. 1:377a lid 2).
Hieronder volgt een opsomming van de, voor de afwikkeling van de nalatenschap, relevante bepalingen van het bewind door de voogd:
– De voogd vertegenwoordigt de minderjarige in burgerrechtelijke handelingen (art. 1:337 lid 1).
– De voogd van een minderjarige moet binnen acht maanden na het verkrijgen van een making een, ter bevestiging van haar deugdelijkheid, door hem ondertekende boedelbeschrijving inleveren ter griffie van de woonplaats van de minderjarige (art. 1:342 jo. 338). De termijn voor de boedelbeschrijving kan worden verlengd door de kantonrechter (art. 1:340). Indien de waarde van het verkregene € 11.250,- of wanneer het gaat om meerdere kinderen van dezelfde ouders waarover de voogd de voogdij uitoefent wanneer de goederen van de minderjarigen tezamen een bedrag van € 22.500,- niet te boven gaat, kan de voogd volstaan met een daartoe bestemde verklaring (art. 1:339 lid 1). Ik merk op dat het hier een andere, kortere, termijn betreft dan die worden voorgeschreven op grond van boek 4 BW.
– De voogd heeft machtiging nodig van de kantonrechter voor bepaalde handelingen (art. 1:345).
– Zonder machtiging van de kantonrechter mag de voogd een boedel, waartoe een minderjarige is gerechtigd niet onverdeeld laten (art. 1:351 lid 2).
Machtiging kantonrechter voor bepaalde handelingen door de voogd (art. 1:345)
De voogd heeft de machtiging van de kantonrechter nodig voor onder meer:
– het aangaan van overeenkomsten strekkende tot beschikking over goederen van de minderjarige, tenzij de handeling geld betreft, als een gewone beheersdaad kan worden beschouwd, of krachtens rechtelijk bevel geschiedt;
– het aannemen van een making of gift, waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden;
– het overeenkomen dat een boedel, waartoe de minderjarige gerechtigd is, onverdeeld wordt gelaten (zie ook art. 1:351 lid 2).
Een in strijd met art. 1:345 verrichte rechtshandeling is vernietigbaar. De vernietigbaarheid kan alleen worden ingeroepen van de zijde van de minderjarige (art. 1:347).
Toestemming van de kantonrechter is nodig in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap
Voor de afwikkeling van de nalatenschap heeft het bewind van de voogd de consequentie, dat voor de volgende handelingen door de voogd toestemming aan de kantonrechter moet worden gevraagd:
– het verwerpen van de nalatenschap (art. 4:193) (zie onderdeel 6.10.2);
– het vaststellen van de erfdelen in geval van een wettelijke verdeling (art. 4:16 lid 2 en 3) (zie onderdeel 6.10.3.1);
– het ongedaan maken van de wettelijke verdeling (art. 4:18 lid 3) (zie onderdeel 6.10.3.2);
– het akkoord gaan met de voldoening van een wilsrecht (art. 4:17 lid 3) (zie onderdeel 6.10.4);
– het opstellen van de boedelbeschrijving (art. 671 Rv) (zie onderdeel 6.10.5);
– het ontheffen van de verplichting te vereffenen volgens de wet (art. 4:202 lid 3) (zie onderdeel 6.10.8).
Aan het geven van de toestemming kan de kantonrechter nadere voorwaarden, zoals bijvoorbeeld het stellen van zekerheid, verbinden (art. 1:356). De kantonrechter zal het stellen van zekerheid op grond van art. 1:356 slechts in exceptionele gevallen eisen. Zie ook onderdeel 6.10.3.3.
Over het vermaakte is een bewind ingesteld
Rust op het aan de minderjarige vermaakte een bewind dan is de voogd bevoegd van de bewindvoerder rekening en verantwoording te vorderen van het door hem gevoerde beheer. Vervalt dit bewind, dan komen de goederen onder bewind van de voogd (art. 1:337).
Bijzondere curator in geval van tegenstrijdig belang
Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de kantonrechter indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen (art. 1:250).
6.10.1.3 De curator (buiten faillissement)
Een meerderjarige kan door de kantonrechter onder curatele worden gesteld, wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd (art. 1:378).
Op het bewind van de curator zijn de regels omtrent bewind van de voogd van overeenkomstige toepassing (art. 1:386) (zie onderdeel 6.10.1.2). Zie voor de wijze van aanvaarden onderdeel 6.10.2.
Vanaf het moment waarop de curatele ingaat is de onder curatele gestelde onbekwaam rechtshandelingen te verrichten voor zover de wet niet anders bepaalt. Hij die uit hoofde van verkwisting of gewoonte van drankmisbruik onder curatele is gesteld, blijft bekwaam tot het verrichten van familierechtelijke handelingen voor zover de wet niet anders bepaalt.
Alle uitspraken waarbij een curatele wordt verleend of opgeheven of waarbij een uitspraak tot ondercuratelestelling wordt vernietigd, alsmede beschikkingen als in art. 1:380 bedoeld, worden binnen tien dagen nadat zij kunnen worden ten uitvoer gelegd, vanwege de griffier in de Staatscourant bekendgemaakt (art. 1:390 lid 1).
Van de ondercuratelestelling wordt aantekening gehouden in het centraal curatele- en bewindregister (CCBR, zie art. 1:391), waarin ook andere rechtsfeiten met betrekking tot de curatele en bewind worden bijgehouden. Om een persoon in het register op te zoeken, moeten in verband met de AVG zowel de achternaam als de geboortedatum worden ingevoerd.
6.10.1.4 De bewindvoerder ter bescherming van een meerderjarige
Ingevolge art. 1:431 lid 1 kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer goederen, die een meerderjarige toebehoren, of zullen toebehoren. Ook toekomstige nalatenschappen kunnen onder het bewind vallen.
Onder aan de meerderjarige toebehorende goederen zijn ook begrepen goederen die behoren tot een huwelijksgemeenschap waarin hij gehuwd is, en die niet uitsluitend onder het bestuur van zijn echtgenoot staan (art. 1:431). Het bewind kan ingesteld worden indien de meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand dan wel verkwisting of het hebben van problematische schulden tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen. In zijn beschikking bepaalt de kantonrechter ambtshalve welke goederen onder bewind worden gesteld (art. 1:434 lid 1). Tenzij bij de onderbewindstelling anders is bepaald, omvat het bewind ook de goederen die geacht moeten worden in de plaats van een aan het bewind onderworpen goed te treden, evenals de vruchten en andere voordelen die een onder bewind staand goed oplevert (art. 1:433 lid 1). Er is geen register van beschikkingen inzake uitgesproken meerderjarigenbewind. Wel kan het meerderjarigenbewind in openbare registers als bedoeld in art. 3:16 en in het handelsregister worden ingeschreven (art. 1:436 lid 3).
Hieronder volgt een opsomming van de, voor de afwikkeling van de nalatenschap, relevante bepalingen inzake het meerderjarigenbewind:
– Het beheer over onder bewind staande goederen komt exclusief toe aan de bewindvoerder (art. 1:438).
– In art. 1:441 lid 1 staat dat de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende vertegenwoordigt in en buiten rechte.
– Voor het beschikken en het aangaan van overeenkomsten tot beschikken over een onder bewind staand goed, is de toestemming van de rechthebbende, of indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter nodig, tenzij de handeling als een gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt (art. 1:441 lid 2 sub a).
– Voor het aannemen van een making of gift, is de toestemming van de rechthebbende, of indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter nodig (art. 1:441 lid 2 sub b).
– De bewindvoerder is, met uitsluiting van de rechthebbende, bevoegd de verdeling te vorderen van goederen, waarvan een onverdeeld aandeel tot zijn bewind behoort (art. 1:441 lid 4). Tot een verdeling, ook al geschiedt zij krachtens rechtelijk bevel, behoeft de bewindvoerder toestemming of machtiging overeenkomstig art. 1:441 lid 2. De kantonrechter kan in plaats van de machtiging te verlenen, een onzijdig persoon benoemen, die in plaats van de bewindvoerder, de rechthebbende bij de verdeling vertegenwoordigt.
– De bewindvoerder is, met uitsluiting van de rechthebbende, bevoegd een aan de rechthebbende opkomende nalatenschap te aanvaarden. Tenzij de aanvaarding geschiedt met toestemming van de rechthebbende, kan de bewindvoerder niet anders aanvaarden dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving (art. 1:441 lid 5).
De bewindvoerder over een meerderjarige moet voor dezelfde handelingen als de voogd, in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap, toestemming vragen aan de kantonrechter (zie onderdeel 6.10.1.2).
Het – thans geheten – LOVCK&T (Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton & Toezicht) heeft in 2003 de Commissie Bewind en Familie ingesteld en deze commissie belast met advisering op die terreinen aan het LOVCK&T, mede met het oog op gewenste uniformering in de rechtstoepassing binnen de verschillende sectoren.
Deze commissie heeft aanbevelingen opgesteld, die raadpleegbaar zijn op www.rechtspraak.nl. Het gaat bij het bewind om de volgende aanbevelingen: betreffende het instellen van meerderjarigenbewind, omtrent de taken van de bewindvoerder, inzake de beloning van de bewindvoerder, omtrent schenking, met betrekking tot erfrecht (deze zijn hieronder weergegeven), bij samenloop met andere vormen van bewind, inzake einde bewind, wijziging bewindvoerder of overlijden bewindvoerder, en aangaande het overgangsrecht bij op 1 mei 2007 lopende bewinden.
Deze aanbevelingen strekken landelijk, dus in alle rechtbanken, tot uitgangspunt, waarvan echter in bijzondere gevallen kan worden afgeweken.
Aanbevelingen met betrekking tot erfrecht (meest recente versie d.d. 7 sept 2018)
1. De bewindvoerder is met uitsluiting van de betrokkene bevoegd een aan de betrokkene opgekomen nalatenschap te aanvaarden. Bij het openvallen van een nalatenschap waarin de betrokkene gerechtigd is als erfgenaam, wordt van de bewindvoerder verlangd dat hij zich zo spoedig mogelijk op de hoogte stelt van de omvang van de nalatenschap.
2. Indien vaststaat dat de nalatenschap positief is en de betrokkene in staat is om zijn wil te bepalen, mag de bewindvoerder de nalatenschap met toestemming van de betrokkene zuiver aanvaarden. Indien betrokkene niet in staat is zijn wil te bepalen kan de bewindvoerder niet anders dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiair) aanvaarden.
3. Wanneer vaststaat de nalatenschap negatief is, dient de bewindvoerder zo spoedig mogelijk aan de kantonrechter machtiging tot verwerping te verzoeken. Alvorens op het verzoek te beslissen, vergewist de kantonrechter zich van het standpunt van de betrokkene, als deze in staat is zijn wil te bepalen. Voor de beoordeling van verzoeken tot verwerping en termijnverlenging, wordt verwezen naar de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter.
4. Wanneer onvoldoende duidelijk is dat het saldo van de nalatenschap negatief is, dient de bewindvoerder beneficiair te aanvaarden.
5. Wanneer de nalatenschap beneficiair wordt aanvaard of – met machtiging van de kantonrechter – wordt verworpen, dient de bewindvoerder deze verklaring ingevolge artikel 4:193 lid 1 BW in beginsel binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap, of een aandeel daarin, de erfgenaam toekomt, af te leggen. Hiervoor is aantekening in het boedelregister vereist met, ingeval van verwerping, overlegging van de machtiging tot verwerping. Het boedelregister bevindt zich bij de rechtbank van de laatste woonplaats van de erflater. Voor inschrijving is griffierecht verschuldigd. De termijn van drie maanden gaat lopen vanaf het moment waarop de betrokkene de positie van erfgenaam verkrijgt. Bij plaatsvervulling door verwerping is dit vanaf het moment waarop degene wiens plaats vervuld wordt tot verwerping is overgegaan. De termijn van drie maanden kan worden verlengd door de kantonrechter van de laatste woonplaats overledene (zie artikel 4:193 lid 1 slot jo. artikel 4:192 lid 2 BW). Laat de bewindvoerder deze termijn verlopen, dan geldt de erfenis als beneficiair aanvaard (art 4:193 lid 2
BW).
6. Beneficiaire aanvaarding heeft tot gevolg dat de nalatenschap in beginsel moet worden vereffend volgens de regels van artikel 4:202 BW en verder. In beginsel geldt de lichte vereffeningsprocedure. Er kan om ontheffing worden verzocht van deze formele procedure op grond van 4:202 lid 2 BW. Zie ook de Richtlijnen Vereffening nalatenschappen, gepubliceerd op de www.rechtspraak.nl.
7. De bewindvoerder dient in de rekening en verantwoording melding te maken van een opengevallen nalatenschap, waarin betrokkene als erfgenaam gerechtigd is, alsmede van de boedelbeschrijving van die nalatenschap. Indien er een testamentair bewindvoerder is benoemd, dient daar melding van te worden gemaakt.
8. De bewindvoerder behoeft toestemming van de betrokkene, of indien deze daartoe niet in staat is of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor het overeenkomen dat een nalatenschap, waartoe de betrokkene gerechtigd is, voor een bepaalde tijd onverdeeld wordt gelaten.
9. De bewindvoerder is, met uitsluiting van de betrokkene, bevoegd de verdeling te vorderen van goederen, waarvan een onverdeeld aandeel tot zijn bewind behoort. Tot een verdeling, ook al geschiedt zij krachtens rechterlijk bevel, behoeft de bewindvoerder toestemming of machtiging overeenkomstig 1:441 lid 2. De kantonrechter kan in plaats van een machtiging te verlenen, met overeenkomstige toepassing van 3:181 BW, een onzijdig persoon benoemen, die de rechthebbende bij de verdeling vertegenwoordigt. De conceptakte van verdeling dient ter goedkeuring aan de kantonrechter te worden voorgelegd.
10. Als betrokkene in het testament van de ouder is onterfd, dient in beginsel aanspraak gemaakt te worden op de legitieme portie. Indien betrokkene erfgenaam of legataris is onder last of voorwaarde, wordt hiermee het erfdeel/legaat beperkt. In beginsel dient ook een beroep op de legitieme portie gedaan te worden, als de legitieme portie groter is dan het legaat of beperkte erfdeel dat aan betrokkene is toegekend. Indien overwogen wordt om in deze gevallen geen aanspraak te maken op de legitieme portie, dient dit te worden voorgelegd aan de kantonrechter.
6.10.1.5 De bewindvoerder ingevolge een wettelijke schuldsanering natuurlijke personen
Een natuurlijke persoon kan, indien redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken (art. 284 Fw). Door de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling verliest de schuldenaar van rechtswege:
– de bevoegdheid om over de tot de boedel behorende goederen te beschikken;
– de bevoegdheid om ten aanzien van die goederen feitelijke handelingen te verrichten en toe te laten (art. 296 Fw).
Bij elke rechtbank wordt door de griffier een openbaar register gehouden. De griffier schrijft voor iedere van toepassing verklaarde schuldsaneringsregeling afzonderlijk met vermelding van de dagtekening de volgende feiten in:
– een uittreksel van de rechterlijke uitspraken tot de voorlopige en definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling en tot beëindiging daarvan;
– de beëindiging en de herleving van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld in art. 312;
– de summiere inhoud en de homologatie van het akkoord;
– de ontbinding van het akkoord;
– de summiere inhoud van het vastgestelde en gewijzigde saneringsplan;
– het bedrag van de uitdelingen;
– de summiere inhoud van de uitspraak bedoeld in art. 354;
– de datum waarop de schuldsaneringsregeling ingevolge het bepaalde in art. 356, tweede lid, is geëindigd (art. 294 Fw).
De boedel van de saniet omvat de goederen ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, alsmede de goederen die hij tijdens de toepassing van de regeling verkrijgt (art. 295 Fw). Over die goederen verliest de saniet de bevoegdheid te beschikken en feitelijke handelingen te verrichten.
De saniet is zelf bevoegd rechtshandelingen te verrichten. Voor sommige handelingen is echter toestemming van de bewindvoerder noodzakelijk (art. 297 Fw). Dit zijn geen handelingen die relevant zijn voor de afwikkeling van de nalatenschap.
Voor verbintenissen van de saniet, die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan, is de boedel aansprakelijk voor zover zij is gebaat (art. 298 Fw). Voor verwerping van de nalatenschap heeft de bewindvoerder de toestemming van de rechter-commissaris nodig (art. 313 Fw).
Het faillissement wordt ingeschreven in een openbaar faillissementsregister dat door de griffier van de betreffende rechtbank wordt gehouden.
Daarin wordt ingeschreven:
– een uittreksel van de rechterlijke beslissingen, waarbij de faillietverklaring uitgesproken of de uitgesproken faillietverklaring weer opgeheven is;
– de summiere inhoud en de homologatie van het akkoord;
– de ontbinding van het akkoord;
– het bedrag van de uitdelingen bij vereffening;
– de opheffing van het faillissement ingevolge art. 15b of art. 16 Fw;
– de rehabilitatie (art. 19 Fw).
De curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel (art. 68 Fw). Alvorens in rechte op te treden, behoeft de curator in beginsel machtiging van de rechter-commissaris (lid 2). Het ontbreken van die machtiging heeft, voor zover het derden betreft, geen invloed op de geldigheid van de door de curator verrichte handeling. De curator is bevoegd het bedrijf van de gefailleerde voort te zetten. Indien er geen commissie uit de schuldeisers is benoemd, heeft hij daartoe de machtiging van de rechter-commissaris nodig (art. 98 Fw).
De curator is bevoegd goederen te vervreemden, indien en voor zover de vervreemding noodzakelijk is ter bestrijding der kosten van het faillissement, of de goederen niet dan met nadeel voor den boedel bewaard kunnen blijven (art. 101 Fw). De goederen worden in het openbaar of met toestemming van de rechter-commissaris ondershands verkocht (art. 101 Fw). Over gelden, kleinoodiën, effecten en andere papieren van waarde, die, volgens bepaling van de rechter-commissaris, door een derde worden bewaard, en over belegde gelden mag de curator niet anders beschikken dan door middel van door de rechter-commissaris voor gezien getekende stukken (art. 103 Fw). De curator is, na ingewonnen advies van de commissie uit de schuldeisers, zo die er is, en onder goedkeuring van de rechter-commissaris, bevoegd vaststellingsovereenkomsten of schikkingen aan te gaan (art. 104 Fw).
6.10.1.6 De curator in faillissement
Indien een schuldenaar heeft opgehouden zijn schulden te betalen, kan op aangifte of op verzoek in staat van faillissement worden verklaard (art. 1 Fw). Een faillissement omvat het gehele vermogen van de schuldenaar ten tijde van de faillietverklaring, alsmede hetgeen de schuldenaar gedurende het faillissement verwerft (art. 20 Fw). Door de faillietverklaring verliest de schuldenaar van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn vermogen (art. 23 Fw). Deze bevoegdheden gaan over op de curator. Voor verwerping van de nalatenschap heeft de curator toestemming nodig van de rechter-commissaris (art. 41 Fw).
6.10.1.7 Surseance van betaling
De schuldenaar die voorziet, dat hij met het betalen van zijn opeisbare schulden niet zal kunnen voortgaan, kan surseance van betaling aanvragen (art. 214 Fw). Bij elke rechtbank wordt door de griffier een openbaar register aangehouden.
De griffier schrijft voor iedere surseance van betaling afzonderlijk met vermelding van de dagtekening de volgende feiten in:
– een uittreksel van de rechterlijke beslissingen, waarbij voorlopig of definitief surseance van betaling is verleend, waarbij deze is verlengd of waarbij de surseance van betaling is ingetrokken;
– de benoeming van een rechter-commissaris;
– de summiere inhoud en de homologatie van het akkoord;
– de ontbinding van het akkoord.
Gedurende de surseance is de schuldenaar onbevoegd enige daad van beheer of beschikking betreffende de boedel te verrichten zonder medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerder(s). Voor verbintenissen van de schuldenaar, zonder medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerders na den aanvang der surseance ontstaan, is de boedel niet aansprakelijk, dan voor zover deze ten gevolge daarvan is gebaat (art. 288 Fw).
6.10.2 Verplichte beneficiaire aanvaarding door de wettelijke vertegenwoordiger
Wanneer een wettelijke vertegenwoordiger optreedt bij een opengevallen nalatenschap, kan deze de nalatenschap niet zuiver aanvaarden en behoeft hij voor verwerping een machtiging van de kantonrechter (art. 4:193). Beneficiaire aanvaarding geschiedt door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring ter griffie van de rechtbank van het sterfhuis (art. 4:191). Hiervoor wordt door de wettelijke vertegenwoordiger een volmacht verstrekt aan de medewerker van de rechtbank. Alleen de bewindvoerder over het vermogen van een meerderjarige kan, met toestemming van de rechthebbende zuiver aanvaarden (art. 1:441 lid 5). Zie onderdeel 5.1.2.2 over de ontheffing van de verplichting tot vereffening overeenkomstig afdeling 4.6.3.
Termijn wettelijke vertegenwoordiger bij beneficiaire aanvaarding; algemeen
De wettelijke vertegenwoordiger is verplicht een verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping af te leggen binnen drie maanden na het tijdstip waarop de nalatenschap, of een aandeel daarin, de erfgenaam toekomt (art. 4:193 lid 1 volzin 2).
Heeft hij de termijn laten verlopen zonder dat deze door de kantonrechter is verlengd, dan geldt de nalatenschap als door de erfgenaam beneficiair aanvaard. Een verzoek tot verlenging van de termijn zal door de wettelijke vertegenwoordiger aan de kantonrechter moeten worden gericht, voordat de termijn is verlopen (art. 4:193 lid 2 laatste volzin). De verlenging wordt in het boedelregister ingeschreven (art. 4:192 lid 1 laatste volzin).
De kantonrechter kan van de beneficiaire aanvaarding van rechtswege aantekening doen houden in het boedelregister (art. 4:193 lid 2). Zie onderdeel 6.10.2.3 voor het processchema kantonrechter.
Van belang is hier het arrest van Hof Arnhem-Leeuwarden 26 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5920, weergegeven in onderdeel 9.4.2.327. Het hof merkt op dat het in de praktijk vaak voorkomt dat binnen de termijn om een machtiging tot verwerping is verzocht, maar dat deze machtiging vervolgens niet binnen de termijn wordt verleend. Dit kan bijvoorbeeld door de verwerkingstijd die de kantonrechter nodig heeft voor het nemen van een beslissing, doordat nadere stukken moeten worden overgelegd of, zoals in de onderhavige zaak, de kantonrechter heeft geweigerd om een machtiging te verlenen en tegen die beslissing een rechtsmiddel wordt ingesteld. Een strikte toepassing van art. 4:193 BW zou ertoe leiden dat ook in die gevallen de nalatenschap als door de erfgenaam beneficiair aanvaard geldt. Het hof acht dit een onwenselijk gevolg, mede gezien de bescherming die deze bepaling beoogt te bieden aan minderjarigen. Voor de beantwoording van de vraag of is voldaan aan het bepaalde in art. 4:193 lid 1 BW acht het hof daarom beslissend de datum waarop het verzoek om een machtiging voor verwerping te verlenen is ingediend en niet de datum waarop de machtiging is verleend.
Minderjarigheid
De vraag wie namens een minderjarige erfgenaam de nalatenschap kan aanvaarden en hoe dat moet gebeuren, is schijnbaar eenvoudig te beantwoorden. Art. 4:193 bepaalt immers dat een wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam voor deze niet zuiver kan aanvaarden en hij behoeft voor verwerping een machtiging van de kantonrechter. Hij is verplicht een verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping af te leggen binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap, of een aandeel daarin, de erfgenaam toekomt. Toch ligt er een addertje onder het gras. Ingevolge art. 1:253k jo. 345 lid 1 letter c mag de ouder immers een making of gift, waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden, niet dan met machtiging van de kantonrechter aannemen. Zonder machtiging is de aanvaarding vernietigbaar (art. 1:347), doch slechts van de zijde van de minderjarige.
Art. 1:345 lid 1 letter c roept verschillende vragen op. Wanneer is immers sprake van lasten of voorwaarden? Reeds als er een afwikkelingsbewind is ingesteld? Wat houdt aannemen in? Aanvaarding als bedoeld in art. 4:190? Het is moeilijk een andere betekenis aan het begrip aannemen toe te kennen. Is deze bepaling wel nodig nu art. 4:193 de langstlevende toch al in bescherming neemt door de verplichte beneficiaire aanvaarding, terwijl art. 4:121 toch al zorgt voor een soort van rechtswege beneficiaire aanvaarding van legaten. En hoe zit het als de nalatenschap door verloop van drie maanden op grond van de wet beneficiair wordt aanvaard (art. 4:193 lid 2)? Kan dat vernietigd worden omdat de machtiging van de kantonrechter ontbreekt?
Rb. Oost-Nederland 12 februari 2013, ECLI:NL:RBONE:2013:BZ1984, opgenomen in onderdeel 9.4.2.283, neemt aan dat beneficiaire aanvaarding op grond van art. 1:345 lid 1 letter c in strijd met het wettelijke systeem betreffende het erfrecht is. Het erfrecht heeft een zelfstandige bepaling ten aanzien van de beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap door een wettelijke vertegenwoordiger, te weten art. 4:193. Op grond daarvan was in het onderhavige geval geen machtiging van de kantonrechter nodig.
Zie over deze vragen ook Commissie Erfrecht KNB, eindrapport, p. 39, en het WODC-rapport Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen (2016), onder andere op p. 119.
Een bijzonder geval doet zich voor indien overwogen wordt namens de minderjarige afstand van het aandeel van een minderjarige in een ontbonden huwelijksgemeenschap te doen. Daarvoor is ingevolge art. 1:253 machtiging van de kantonrechter vereist.
Zie Hof ’s-Gravenhage 17 augustus 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BR5860, opgenomen in onderdeel 9.4.2.251, voor een verwerping namens een minderjarige. Het hof oordeelt dat het om een negatieve nalatenschap gaat. De belangen van de minderjarige verzetten zich niet tegen de inwilliging van het verzoek van de moeder om haar een machtiging te verlenen om namens de minderjarige de nalatenschap van de overledene te verwerpen. Zie over de termijn Hof Arnhem-Leeuwarden 26 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5920, hierboven.
Zie onderdeel 5.1.2.2 over de ontheffing van de verplichting tot vereffening overeenkomstig afdeling 4.6.3.
Curatele
Uit art. 4:193 volgt dat een curator van een erfgenaam voor deze niet zuiver kan aanvaarden en dat hij voor verwerping een machtiging behoeft van de kantonrechter. Hij is verplicht een verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping af te leggen binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap, of een aandeel daarin, de erfgenaam toekomt.
Vgl. Hof Amsterdam 29 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ0802, opgenomen in onderdeel 9.4.2.280, in een geval van een verzoek tot verwerping van een onder curatele gestelde persoon die zelf al vermogend is en een aanzienlijke erfenis verkrijgt als erfgenaam. In een obiter dictum overweegt het hof dat onderzocht moet worden of verwerping van de nalatenschap in het belang van de curandus is. In beginsel valt niet in te zien dat het belang van de curandus verwerping van een positieve nalatenschap vereist. Uit het feit dat het kind zelf reeds over een aanzienlijk vermogen beschikt en hij het vermogen uit de nalatenschap niet nodig heeft c.q. daarover niet kan beschikken omdat hij, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, slechts weinig uitgaven heeft, volgt op zichzelf nog niet dat verwerping van de nalatenschap in zijn belang wenselijk is, aldus het hof.
In de eerste drie maanden na het openvallen van de nalatenschap wordt geen actie ondernomen. Het gevolg van het verlopen van de driemaandstermijn van art. 4:193 lid 2 BW is dat de nalatenschap als door de erfgenaam beneficiair aanvaard heeft te gelden. Nu dit gevolg van rechtswege intreedt, kan een eventueel beroep op de redelijkheid en billijkheid niet opgaan, aldus het hof. Zie ook over deze termijn Hof Arnhem-Leeuwarden 26 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5920, hierboven weergegeven.
Meerderjarigenbewind
De aanvaarding van nalatenschappen is bij meerderjarigenbewind anders geregeld dan bij minderjarigenbewind. In geval van meerderjarigenbewind geldt niet art. 4:193, maar art. 1:441 lid 5: de bewindvoerder is, met uitsluiting van de rechthebbende, bevoegd een aan de rechthebbende opgekomen nalatenschap te aanvaarden. Tenzij de aanvaarding geschiedt met toestemming van de rechthebbende, kan de bewindvoerder niet anders aanvaarden dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Zie onderdeel 5.1.2.2 over de ontheffing van de verplichting tot vereffening overeenkomstig afdeling 4.6.3.
Uitgebreid hierover Kolkman, Tijdschrift Erfrecht 2019/4. Aldaar komt het volgende naar voren.
Het meerderjarigenbewind betreft dikwijls het gehele vermogen van de rechthebbende, ook zijn toekomstige goederen. Komt laatstgenoemde in dat geval een erfdeel toe, dan schrijft art. 1:441 lid 2 en 5 BW voor hoe de bewindvoerder moet handelen. Hij kan voor de rechthebbende:
– beneficiair aanvaarden (zelfstandig, tenzij een last of voorwaarde aan de making is verbonden);
– zuiver aanvaarden (met toestemming van de rechthebbende);
– verwerpen (met toestemming van de rechthebbende of machtiging van de kantonrechter).
De rechthebbende heeft in deze situatie zelf geen bevoegdheid tot aanvaarden of verwerpen.
De driemaandstermijn van art. 4:193 lid 2 BW is niet van toepassing bij beschermingsbewind (zie Asser/Perrick 4 2017/506a, B.E. Reinhartz, GS Erfrecht, art. 4:193 BW, aant. 2 en Kolkman, Tijdschrift Erfrecht 2019/4, par. 4). De nalatenschap geldt na drie maanden niet als door de rechthebbende beneficiair aanvaard. De bewindvoerder dient op enig moment een van de drie bovenstaande keuzes uit te brengen.
Is het bewind echter beperkt in omvang en valt het erfdeel dat de rechthebbende ontvangt er niet onder, dan is voor de bewindvoerder geen rol weggelegd bij de keuze voor beneficiaire aanvaarding, zuivere aanvaarding of verwerping. De rechthebbende is dan zelf aan zet.
De curator in faillissement en de bewindvoerder in geval van wettelijke schuldsanering natuurlijke personen
Ingevolge art. 4:193 lid 3 gelden de hiervoor genoemde termijnen niet voor de curator. Heeft de curator zich niet binnen de termijn uitgesproken, dan is de nalatenschap daardoor niet automatisch voor de erfgenaam beneficiair aanvaard. De curator die wil aanvaarden kan dit niet anders dan beneficiair (art. 41 Fw). Voor verwerping heeft de curator toestemming nodig van de rechter-commissaris (art. 41 Fw). Alhoewel niet uitdrukkelijk bepaald in art. 4:193 lid 3, valt aan te nemen dat de termijnen ook niet gelden voor de bewindvoerder in geval van een wettelijke schuldsanering nu art. 313 Fw de bepalingen van art. 41 Fw van overeenkomstige toepassing verklaart.
Zie onderdeel 5.1.2.2 over de ontheffing van de verplichting tot vereffening overeenkomstig afdeling 4.6.3.
Surseance
Over aanvaarding en verwerping ingeval de erfgenaam in surseance van betaling verkeert, is niets bepaald in de Faillissementswet.
Zie onderdeel 5.1.2.2 over de ontheffing van de verplichting tot vereffening overeenkomstig afdeling 4.6.3.
6.10.2.1 Processchema’s kantonrechter art. 4:193 lid 1: verlenen machtiging verwerpen nalatenschap
Hieronder volgt de integrale weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:193 lid 1, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:193 lid 1, zin 1: verlenen machtiging verwerpen nalatenschap
Introductie:
Op grond van artikel 4:193 lid 1 behoeft de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam voor de verwerping van een nalatenschap de machtiging van de kantonrechter.
De wettelijke vertegenwoordiger dient binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap de erfgenaam toekomt een verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping af te leggen.
De wettelijk vertegenwoordiger dient, onder overlegging van de machtiging tot verwerping, de verklaring tot verwerping in te laten schrijven in het boedelregister van de laatste woonplaats van de erflater.
Op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger kan deze termijn overeenkomstig artikel 4:192 lid 2 een of meermalen worden verlengd.
Laat de wettelijke vertegenwoordiger de termijn verlopen, dan geldt de nalatenschap als beneficiair aanvaard door de erfgenaam.
De kantonrechter kan dat (ambtshalve) laten aantekenen in het boedelregister. Zie voor de verlenging van de keuzetermijn ook hiervoor, artikel 4:192 lid 2.
Verzoekschrift:
– door: wettelijk vertegenwoordiger
– termijn: binnen drie maanden vanaf tijdstip waarop de nalatenschap toekomt aan vertegenwoordigde, tenzij deze termijn is verlengd overeenkomstig artikel 192 lid 2, tweede zin
– bijlagen: verklaring van erfrecht, boedelbeschrijving
– bevoegd: het bewindskanton:
1. voor minderjarige erfgenamen (die hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben) is dat de kantonrechter van de woonplaats van ouder(s) of voogd(en) (265 Rv jo 1:12 BW). Indien de minderjarige zijn/haar gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft, heeft de Nederlandse rechter mogelijk geen rechtsmacht, zie hierna onder NB, laatste bullit;
2. voor de onder curatele staande erfgenaam is dat minder duidelijk. Indien de curatele is uitgesproken na 1 mei 2007, dan wordt toezicht gehouden door de kantonrechter van de woonplaats van Is de curatele eerder uitgesproken, dan houdt wellicht de kantonrechter van de afgeleide woonplaats (woonplaats van de curator) toezicht. Mogelijk kan de curator deze informatie verschaffen. Wordt het verzoek toch aan de verkeerde kantonrechter gericht, dan moet deze het verzoek doorverwijzen naar de wél bevoegde rechter.
N.a.v. verzoekschrift:
eventueel vermogensoverzicht opvragen
Griffierecht:
nee, zie artikel 1 onder k Regeling griffierechten burgerlijke zakentarieven
Oproep zitting:
Zitting:
nee tenzij de kantonrechter aanvullende informatie wenst.
Beschikking:
De inschrijving van de (machtiging tot) verwerping in het boedelregister is een constitutief vereiste voor verwerping. De wettelijk vertegenwoordiger moet bij de griffie van de rechtbank van de laatste woonplaats van de overledene de nalatenschap verwerpen, waarbij de griffie van de rechtbank tevens zorgt voor inschrijving van het authentiek afschrift van de beschikking tot machtiging tot verwerping, af te geven door de wettelijke vertegenwoordiger, in het boedelregister.
Hoger beroep:
ja
NB:
– Het uitgangspunt is dat het verzoek tot verwerping van een nalatenschap op basis van dit artikel enkel wordt toegewezen indien sprake is van een negatieve nalatenschap. Het verzoek dient daarom altijd voorzien te zijn van een boedelbeschrijving of vermogensoverzicht.
– In uitzonderlijke gevallen kan het belang van de minderjarige ertoe nopen dat het verzoek ook wordt toegewezen indien sprake is van een positieve nalatenschap of indien de omvang van de nalatenschap onbekend is. De wettelijk vertegenwoordiger dient zijn verzoek dan deugdelijk te motiveren en te onderbouwen en (zoveel mogelijk) te voorzien van een boedelbeschrijving of een vermogensoverzicht dan wel informatie omtrent de omvang van de nalatenschap.
– Indien de kantonrechter zich onvoldoende voorgelicht acht, kan hij om aanvullende informatie Dit kan de kantonrechter schriftelijk doen of door het verzoek ter zitting te behandelen. Indien de aanvullende informatie uitblijft, wordt het verzoek in beginsel afgewezen.
– Indien de verzochte aanvullende informatie, de boedelbeschrijving of het vermogensoverzicht uitblijft of wanneer deze onvoldoende informatie bevatten omtrent de omvang van de nalatenschap zal het verzoek in beginsel worden afgewezen.
– Wanneer de nalatenschap beneficiair wordt aanvaard of – met machtiging van de kantonrechter – wordt verworpen, dient de wettelijk vertegenwoordiger (de curator, ouder of voogd) deze verklaring in beginsel binnen drie maanden af te Aanbevolen wordt deze regeling ook toe te passen bij beschermingsbewind. NB: bij faillissement of schuldsanering geldt artikel 4:193 lid 3 BW.
– De termijn van drie maanden gaat lopen vanaf het moment waarop de curandus, minderjarige of rechthebbende de positie van erfgenaam inneemt. Bij plaatsvervulling is dat vanaf het moment waarop degene wiens plaats wordt vervuld tot verwerping is overgegaan.
– Zie artikel 4:202 lid 2 ingeval van testamentaire ouderlijke boedelverdeling waarbij minderjarigen betrokken zijn.
– Denkbaar is dat de kantonrechter van de laatste woonplaats van de erflater, niet wetend van een beschermingsbewind dat immers niet altijd wordt gepubliceerd, aan de rechthebbende een termijn laat stellen op de voet van artikel 4:192 lid 2 BW op verzoek van een belanghebbende. Als de beschermingsbewindvoerder van de termijnstelling niet in kennis wordt gesteld en/of geen keuze doet binnen de gestelde termijn, dient daarvan niet het gevolg te zijn de sanctie van artikel 4:192 lid 3 BW. Artikel 4:193 lid 2 BW beoogt de rechthebbende te beschermen en brengt mee dat door enkel tijdsverloop van drie maanden de nalatenschap als beneficiair aanvaard geldt.
– Komt de bewindvoerder na ommekomst van de termijn van drie maanden met een volmacht tot beneficiaire aanvaarding, dan verdient het aanbeveling die beneficiaire aanvaarding in het boedelregister op te nemen met het oog op de bescherming van de meerderjarigen, wier goederen onder bewind staan.
– De wettelijk vertegenwoordiger kan aansprakelijk gesteld worden voor schade als gevolg van zijn nalatigheid.
– Als de minderjarige zijn/haar gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft, is de kantonrechter in Nederland in beginsel niet bevoegd om op het machtigingsverzoek te beslissen. Het gaat om ouderlijke vertegenwoordiging. Afhankelijk van de gewone verblijfplaats van de minderjarige dient de vraag welke rechter rechtsmacht heeft in dergelijke gevallen te worden beantwoord aan de hand van de Verordening van de Raad van Europa van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel-II bis), het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen van 19 oktober 1996 (Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996), of artikel 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De verwerping zelf en de inschrijving daarvan betreft geen zaak van ouderlijke vertegenwoordiging, maar van erfrecht, zodat de rechtsmacht ten aanzien van de verwerping en inschrijving afzonderlijk dient te worden bepaald. Ten aanzien van de (meeste) EU-landen geldt de Europese Erfrechtverordening.
Aanbevelingen
In een aantal gevallen bereikt het verzoek om machtiging om te mogen verwerpen de griffie (zeer) kort voor het verstrijken van de gemelde drie-maandstermijn. In de meeste van die gevallen kan de beslissing om al dan niet machtiging te verlenen niet worden genomen binnen die termijn. Dit kan komen door de (korte) tijd die rest voor het verstrijken van de termijn, maar bijvoorbeeld ook doordat nadere stukken moeten worden overgelegd om het verzoek te onderbouwen.
Gevolg van het niet (kunnen) nemen van een beslissing binnen de termijn zou dan zijn dat de verklaring die moet worden afgelegd, niet meer binnen de termijn kan worden afgelegd en de nalatenschap van rechtswege geacht wordt beneficiair te zijn aanvaard door de betreffende erfgenaam. Met als gevolg dat de nalatenschap in beginsel dient te worden vereffend.
Diezelfde situatie doet zich voor bij verzoeken om verlenging van de termijn, als bedoeld in de laatste volzin van artikel 193 lid 1 (zie hierna).
De expertgroep acht dit een voor de praktijk onwenselijk gevolg, mede gelet op het gegeven dat het verstrijken van de termijn het gevolg kan zijn van de verwerkingstijd die de kantonrechter nodig heeft voor het nemen van een beslissing.
Bij beslissing van 26 juni 2018 heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden de datum van indiening van het verzoek tot machtiging om namens de minderjarige te mogen verwerpen, aangemerkt als bepalend voor de vraag of tijdig (binnen de drie- maandstermijn) is verworpen.
Aanbeveling 1
Het bovenstaande brengt de expertgroep tot de aanbeveling dat indien het verzoek – om machtiging te verlenen of om de termijn als bedoeld in de laatste volzin van lid 1 te verlengen – binnen de drie-maandstermijn is ingediend, het geacht wordt tijdig te zijn ingediend.
Daarmee komt de noodzaak te vervallen aan de praktijk dat de kantonrechter in een laat binnengekomen verzoek om machtiging tot verwerping, een verzoek om verlenging van de termijn leest.
De expertgroep merkt voorts op dat het Hof in zijn beslissing onvoldoende oog heeft gehad voor de praktische gang van zaken rondom het afleggen van de verklaring verwerping namens de minderjarige. Na het verkrijgen van de machtiging van de kantonrechter om te mogen verwerpen, dient de wettelijk vertegenwoordiger namelijk er nog voor zorg te dragen dat bij de griffie van de rechtbank de verklaring verwerping wordt afgelegd. Vervolgens schrijft de griffier de verklaring in het boedelregister in.
Zonder nadere termijn, gesteld door de kantonrechter bij de beschikking waarmee machtiging wordt verleend, zou de wettelijk vertegenwoordiger op basis van het door het Hof geformuleerde uitgangspunt, met het afleggen van de verklaring verwerping (oneindig) lang kunnen wachten of dit achterwege kunnen laten, zonder nader gevolg. In verband met de derdenwerking die uitgaat van de inschrijving in het boedelregister is het onwenselijk dat het afleggen van de verklaring en de inschrijving in het boedelregister achterwege of langdurig uit zouden blijven.
Aanbeveling 2
De expertgroep beveelt daarom aan om in de machtigingsbeschikking een termijn van twee maanden op te nemen waarbinnen de wettelijk vertegenwoordiger de verklaring verwerping dient af te leggen bij de rechtbank.
6.10.2.2 Processchema kantonrechter art. 4:193 lid 1 derde zin: verlenging termijn voor verlenen machtiging verwerpen nalatenschap
Hieronder volgt de integrale weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:193 lid 1 derde zin, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:193 lid 1, derde zin: verlenging termijn
Introductie:
Zie art. 4:193 lid 1 eerste zin.
Verzoekschrift:
– door: wettelijk vertegenwoordiger
– termijn: in beginsel drie maanden (let op bijzondere omstandigheden zoals verwerping of het in vervulling gaan van een voorwaarde)
– bijlagen: nee
– bevoegd: kantonrechter laatste woonplaats erflater
N.a.v. verzoekschrift:
Griffierecht: ja
Oproep zitting:
Zitting:
Beschikking:
– NB: bij een eventueel later verzoek om te worden gemachtigd tot verwerping dient de verleende machtiging tot verlenging van de termijn gevoegd te zijn.
Hoger beroep: Nee, voor de verlenging van die termijn verwijst 4:193 lid 1 BW namelijk naar 4:192 lid 2 BW en de beschikkingen op basis van laatste artikel vallen onder de in artikel 676a Rv van hoger beroep uitgesloten beschikkingen. Daartegen is alleen cassatie in het belang der wet mogelijk.
Aanbeveling:
Zie de aanbeveling bij art. 4:192 lid 2 hiervoor.
6.10.2.3 Processchema kantonrechter art. 4:193 lid 2: ambtshalve inschrijving van beneficiaire aanvaarding wegens verlopen termijn
Hieronder volgt de integrale weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:193 lid 2, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:193 lid 2, zin 2: aantekening gelasten in boedelregister
Verzoekschrift:
– door: niet van toepassing, ambtshalve beschikking, naar aanleiding van mededeling wettelijke vertegenwoordiger of wanneer de kantonrechter uit anderen hoofde kennis draagt van laten verlopen termijn door wettelijk vertegenwoordiger
– termijn: na drie maanden na overlijden. NB: zie aantekening bij termijn lid 1
– bijlagen: geen
– bevoegd: kantonrechter laatste woonplaats erflater
N.a.v. verzoekschrift:
Griffierecht: ja, tenzij onvermogend, zie art. 1 onder j Regeling griffierechten burgerlijke zaken
Oproep zitting:
Zitting:
Beschikking:
– ambtshalve
– griffier gelasten een authentiek afschrift van de beschikking in te laten schrijven in het boedelregister
Hoger beroep: ja
6.10.2.4 Processchema kantonrechter art. 1:345: machtiging vaststelling vordering bij niet vrij beheer
Hieronder volgt de integrale weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 1:345, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 1:345: machtiging vaststelling vordering bij niet vrij beheer
Verzoekschrift:
– door: wettelijk vertegenwoordiger
– bijlagen: indien van toepassing: beschikking van de kantonrechter op een verzoek ingevolge art. 4:15 lid 1 of 2, anders een concept-akte van vaststelling, boedelbeschrijving, verklaring van erfrecht, eventueel testament, eventuele taxatierapporten
– bevoegd: bewindskanton, voor minderjarigen (die hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben) is dat de kantonrechter van de woonplaats van ouder(s) of voogd(en) (art. 265 Rv jo art. 1:12 BW). Indien de minderjarige zijn/haar gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft, heeft de Nederlandse rechter mogelijk geen rechtsmacht, zie hierna bij art. 4:193 onder NB, laatste bullet.
Griffierecht: nee (art. 1 sub c Regeling Griffierechten Burgerlijke Zaken)
Beschikking: er mag geen zekerheidsstelling worden vereist, met uitzondering van zeer exceptionele gevallen
6.10.3 De wettelijke vertegenwoordiger en de wettelijke verdeling
De wettelijke vertegenwoordiger kan bij de wettelijke verdeling een rol spelen als vertegenwoordiger van de langstlevende echtgenoot en als vertegenwoordiger van een kind. In het kader van de wettelijke verdeling kan hierbij gedacht worden aan de vaststelling van de omvang van de geldvordering (art. 4:15), de boedelbeschrijving (art. 4:16 lid 2) en de mogelijkheid tot ongedaanmaking van de wettelijke verdeling (art. 4:18 lid 3).
Wanneer partijen het niet eens kunnen worden over de omvang van de geldvordering of later wordt gesteld dat de omvang van de geldvordering onjuist is vastgesteld kan op verzoek van (de wettelijke vertegenwoordiger van) een kind of de langstlevende echtgenoot de kantonrechter de omvang van de geldvordering vaststellen of wijzigen (art. 4:15 lid 1 en 2) (zie onderdeel 6.10.3.1 en 2 voor processchema’s kantonrechter).
6.10.3.1 Processchema kantonrechter art. 4:15 lid 1: vaststelling geldvordering
Hieronder volgt de integrale weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:15 lid 1, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:15 lid 1: vaststelling geldvordering
Introductie:
Het erfrecht bij versterf (het ‘wettelijk erfrecht’) geldt als de overledene (erflater) geen uiterste wilsbeschikking (hierna wordt de meeste voorkomende variant daarvan gebruikt: het testament) heeft gemaakt.
Toch zijn de regels van het versterferfrecht ook vaak van toepassing als er wel een testament is gemaakt: in veel testamenten wordt het wettelijk erfrecht van toepassing verklaard en wordt vervolgens op enkele (ondergeschikte) punten daarvan afgeweken. Op grond van het wettelijk erfrecht verkrijgt de (langstlevende) echtgenoot van rechtswege de goederen van de nalatenschap. De schulden van de nalatenschap komen ook voor zijn rekening (art. 4:13).
Ieder van de kinderen verkrijgt als erfgenaam van rechtswege een geldvordering ten laste van de echtgenoot, overeenkomend met de waarde van zijn erfdeel. Over die geldvordering is de echtgenoot rente verschuldigd.
De vordering is pas opeisbaar indien de echtgenoot failliet wordt verklaard of de WSNP op hem van toepassing wordt en bij zijn overlijden. In zijn testament kan de erflater nog andere situaties hebben opgenomen waarin de vordering opeisbaar wordt, bijvoorbeeld als de echtgenoot het vrije beheer over zijn goederen verliest (van belang voor de bewindspraktijk).
Art. 4:15 geeft een regeling voor het geval de kinderen en de echtgenoot (de erfgenamen) het niet eens kunnen worden over de hoogte van de geldvorderingen: de kantonrechter stelt de omvang van de vorderingen vast.
De art. 677 Rv tot en met art. 679 Rv zijn van overeenkomstige toepassing.
Dat betekent dat de kantonrechter zelf de vorderingen kan vaststellen of kan bevelen dat de vordering ten overstaan van een notaris moet worden vastgesteld, zo nodig met aanwijzing van die notaris (art. 677 Rv). Hij kan ook een onzijdig persoon benoemen die een weigerachtige erfgenaam kan vertegenwoordigen bij de notaris (art. 677 lid 2 Rv, jo. art. 3:181 BW).
Op verzoek van de meest gerede partij benoemt de kantonrechter een deskundige om de waarde van de vorderingen vast te stellen (art. 679 Rv).
Verzoekschrift:
– door: langstlevende, (stief)kind(eren)/wettelijk vertegenwoordiger
– termijn: geen
– bijlagen: boedelbeschrijving plus eventuele taxatierapporten, eventueel testament, verklaring van erfrecht, opgave nieuwe adresgegevens van erfgenamen die niet meer wonen op het adres in de verklaring van erfrecht
– bevoegd: kantonrechter laatste woonplaats van erflater
N.a.v. verzoekschrift:
– De kantonrechter zal in beginsel de zaak zelf afhandelen maar kàn bepalen dat notaris eerst moet proberen overeenstemming te bereiken.
– Controleren of taxatierapporten (roerende en onroerende zaken) nodig zijn; zo ja, dit berichten aan alle belanghebbenden met verzoek binnen zes weken hiervoor te zorgen.
– Zo nodig ambtshalve of op verzoek van een van de belanghebbenden een onafhankelijke taxateur benoemen (art. 679 Rv): eventueel via rogatoire commissie indien de zaken zich in een ander ambtsgebied bevinden.
NB 1: Waardering naar tijdstip direct na overlijden (art. 4:6 BW); echtelijke woning in vrij opleverbare staat.
NB 2: Art. 1:345 BW: bij vaststellen van de vordering van de minderjarige is ook goedkeuring vereist van de kantonrechter uit het bewindskanton.
Aanbeveling:
Marginale toets door kantonrechter van het bewindskanton.
Griffierecht: ja
Oproep zitting: langstlevende, (stief)kinderen/wettelijk vertegenwoordiger
Zitting: schikking beproeven
Beschikking:
– vaststelling vordering: let op art. 4:15 leden 3 (inbreng) en 4 (papier en eigendomsbewijzen)
– verzending afschrift beschikking naar bewindskanton
Hoger beroep: ja
6.10.3.2 Processchema kantonrechter art. 4:15 lid 2: onjuiste berekening van geldvordering bij de wettelijke verdeling
Hieronder volgt de integrale weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:15 lid 2, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:15 lid 2: onjuiste berekening van geldvordering
Introductie: Zie bij art. 4:15 lid 1.
Verzoekschrift:
– door: langstlevende, (stief)kind(eren)/wettelijk vertegenwoordiger
– termijn: binnen 3 jaar na vaststelling vordering (art. 3:200 BW)
– bijlagen: oorspronkelijke berekening, boedelbeschrijving plus eventuele taxatierapporten, eventueel testament, verklaring van erfrecht, opgave nieuwe adresgegevens van erfgenamen die niet meer wonen op het adres in de verklaring van erfrecht
– bevoegd: kantonrechter laatste woonplaats erflater
N.a.v. verzoekschrift:
– controleren of taxatierapporten nodig zijn
– controleren datum vaststelling geldvordering
NB: Art. 1:345 BW: bij vaststellen van de vordering van de minderjarige is ook goedkeuring vereist van de kantonrechter uit het bewindskanton.
Aanbeveling:
Marginale toets door kantonrechter van het bewindskanton.
Griffierecht: ja
Oproep zitting: langstlevende, (stief)kinderen/wettelijk vertegenwoordiger
Zitting: schikking beproeven
Beschikking:
– criteria: let op bijvoorbeeld:
• onjuiste taxatie (sub a),
• het saldo van de nalatenschap is onjuist berekend (= rekenfout) (sub b). Hierbij speelt ook de redelijkheid en billijkheid een rol: de kosten verbonden aan een gewijzigde vaststelling kunnen meebrengen dat deze niet plaatsvindt.
• art. 4:229/233 (inbreng van giften) (sub c).
– let op art. 4:15 leden 3 (inbreng) en 4 (papier en eigendomsbewijzen).
– verzending afschrift beschikking naar bewindskanton
Hoger beroep: ja
6.10.3.3 Boedelbeschrijving bij de wettelijke verdeling en een wettelijke vertegenwoordiger
Ingevolge art. 4:16 lid 2 moet de wettelijke vertegenwoordiger, binnen één jaar na het overlijden van de erflater, een ter bevestiging van haar deugdelijkheid door hem ondertekende boedelbeschrijving inleveren ter griffie van de woonplaats van de echtgenoot onderscheidenlijk het kind.
Partijen bij de boedelbeschrijving zijn de echtgenoot en ieder kind (art. 4:16 lid 3 laatste volzin).
De kantonrechter kan bepalen dat de boedelbeschrijving bij notariële akte dient te geschieden (art. 4:16 lid 2 laatste volzin). Bij een doorsnee nalatenschap bestaande uit een woonhuis, gewone inboedel en beperkte banksaldi zal in beginsel door de kantonrechter niet om een notariële boedelbeschrijving worden gevraagd. In beginsel zal wel om een notariële boedelbeschrijving worden gevraagd wanneer er zich aandelen in een besloten vennootschap in de boedel bevinden, wanneer de nalatenschap groter is dan € 500.000,-, wanneer de vordering van degene die het vrije beheer mist groter is dan € 100.000,- etc. art. 673 Rv zijn van overeenkomstige toepassing (art. 4:16 lid 3) (zie onderdeel 6.10.5 voor de vereisten gesteld aan de boedelbeschrijving). De kantonrechter hoeft de beschrijving niet goed te keuren (Nota n.a.v. het nader eindverslag, 17 141, nr. 25, p. 16). Voor de vaststelling van de vordering van het kind is wel de machtiging van de kantonrechter nodig. Het vaststellen van de vordering wordt gezien als een prijsgeven van rechten dat valt onder art. 1:345 sub a. Het arrest Van der Kammen (HR 9 september 1988, ECLI:NL:HR:1988:AC1018, NJ 1988 239) behoudt, voor wat dit aspect betreft, onder het nieuwe erfrecht zijn betekenis. In het Handboek Erfrecht wordt betoogd dat de kantonrechter aan de machtiging geen nadere voorwaarden kan verbinden op grond van boek 4. Wel kan de langstlevende echtgenoot, op algemene gronden (paulianeus gedrag, verkwisting etc.), tot zekerheidstelling worden verplicht (M.J.A. van Mourik, Handboek Erfrecht, par. IV.8.4). Van Mourik merkt in WPNR 6868 (2010), p. 936-937 op dat de kantonrechter geen zekerheidstelling mag verlangen, ook niet als aan de kinderen de wilsrechten zijn ontnomen.
Op grond van art. 1:345 jo. art. 1:356 zullen de kantonrechters echter wanneer hen dit wenselijk voorkomt wel zekerheid verlangen bij het verlenen van de machtiging voor het vaststellen van de omvang van de geldvordering (zie onderdeel 6.10.2.4 voor processchema kantonrechter).
Uitgebreid over deze materie: Ter Haar, Minderjarigen en (de zorg voor hun) vermogen, diss. 2013, p. 232 e.v.
6.10.3.4 Processchema’s kantonrechter art. 4:16 lid 2: aanleveren boedelbeschrijving bij niet vrij beheer
Hieronder volgt de integrale weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:16 lid 2, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:16 lid 2: aanleveren boedelbeschrijving bij niet vrij beheer
Introductie:
Op grond van art. 671 Rv dient een boedelbeschrijving bij notariële akte plaats te vinden indien niet alle partijen het vrije beheer over hun goederen hebben.
Art. 4:16 maakt voor het erfrecht bij versterf een uitzondering op die hoofdregel: in beginsel kan volstaan worden met een door de wettelijke vertegenwoordiger ‘ter bevestiging van haar deugdelijkheid’ ondertekende boedelbeschrijving. De boedelbeschrijving moet binnen één jaar na het overlijden worden ingeleverd.
De kantonrechter kan echter (ambtshalve) bepalen dat de boedelbeschrijving bij notariële akte dient te geschieden. Dat zal niet vaak voorkomen: vooral bij meer omvangrijke of ingewikkelde boedels kan een notariële akte meerwaarde hebben.
NB: Het gaat hier niet om de boedelbeschrijving die een vereffenaar (art. 4:211 lid 3) of soms een testamentair bewindvoerder (art. 4:160 lid 1) over moet leggen!
Brief:
– door: wettelijk vertegenwoordiger
– termijn: binnen een jaar na overlijden.
– bijlagen: door wettelijk vertegenwoordiger ondertekende onderhandse boedelbeschrijving per sterfdatum, verklaring van erfrecht, eventueel testament, eventueel taxatierapporten, opgave nieuwe adresgegevens van erfgenamen die niet meer wonen op het adres in de verklaring van erfrecht
– bevoegd: bewindskanton
N.a.v. brief:
– Kantonrechter kan notariële beschrijving verlangen; eventueel bijzonder curator (art. 1:250 BW) benoemen.
Griffierecht: nee
Oproep zitting: in beginsel niet
Zitting: in beginsel niet
Beschikking:
– Aanbeveling: in beginsel geen notariële boedelbeschrijving bij een doorsnee nalatenschap bestaande uit woonhuis, gewone inboedel en beperkte saldi. In beginsel wel bij aandelen in een BV, (een aandeel in) ondernemingsvermogen, indien nalatenschap groter is dan € 500.000,- en/of een vordering van niet vrije beheerder groter is dan € 100.000,- en dergelijke.
– Alleen een ambtshalve beschikking afgeven als notariële beschrijving wordt verlangd.
Hoger beroep: ja
6.10.3.5 De ongedaanmaking en de wettelijke vertegenwoordiger
De ongedaanmakingsbevoegdheid van de langstlevende bij de wettelijke verdeling komt toe aan de wettelijke vertegenwoordiger (art. 4:18 lid 3). De bevoegdheid moet dan uitgeoefend worden overeenkomstig de regels, waaraan de wettelijke vertegenwoordiger is gebonden.
De rechthebbende, bij een in diens belang ingesteld testamentair bewind en/of een meerderjarigenbewind, kan, met toestemming van de bewindvoerder de ongedaanmakingsbevoegdheid uitoefenen (art. 4:18 lid 3).
6.10.4 De wettelijke vertegenwoordiger en de wilsrechten
Als aan een minderjarige of een persoon die niet het vrije beheer over zijn vermogen heeft een wilsrecht toekomt, stelt de wet een aantal vereisten aan de wettelijke vertegenwoordiger (art. 4:26).
Zie uitgebreid over deze materie Ter Haar, ‘Wie is competent, de testamentaire Boek 1-bewindvoerder of de wettelijke vertegenwoordiger?’, Tijdschrift Erfrecht 2007, nr. 2, p. 26 e.v. en Ter Haar, Minderjarigen en (de zorg voor hun) vermogen, diss. 2013. De wet verlangt dat de wettelijk vertegenwoordiger zich uitspreekt over het wilsrecht en zijn voornemen schriftelijk aan de kantonrechter meedeelt (art. 4:26 lid 1). De termijn waarbinnen de wettelijke vertegenwoordiger zich moet uitspreken is drie maanden.
Is er nog geen wettelijk vertegenwoordiger, dan vangt de termijn aan bij de benoeming van de wettelijke vertegenwoordiger (art. 4:26 lid 1).
Als de notaris na het eerste onderzoek tot de ontdekking komt dat zich minderjarigen (en/of andere personen die het vrije beheer niet hebben) bevinden onder de kinderen, die een wilsrecht kunnen uitoefenen, rust op hem een zwaarwegende zorgplicht. Hij zal de wettelijk vertegenwoordiger op de termijn van drie maanden moeten wijzen, alsmede op de taak en de bevoegdheden van de kantonrechter. Op overtreding van de termijn staat geen sanctie (eventueel kan de wettelijk vertegenwoordiger wegens slecht beheer worden aangesproken).
Als er nog geen overeenstemming is over de wijze van uitoefening van het wilsrecht (zie onderdeel 6.6.3.6), zal het nog niet mogelijk zijn om de kantonrechter mee te delen hoe het wilsrecht zal worden uitgeoefend. Het is aan te raden de goedkeuring te vragen onder voorbehoud van overeenstemming, dan wel aan de kantonrechter te vragen uitstel van de termijn te verlenen totdat overeenstemming is bereikt.
Indien met goedkeuring van de kantonrechter wordt afgezien van uitoefening van het wilsrecht is dit definitief, tenzij de kantonrechter anders bepaalt (art. 4:25 lid 3).
De wetgever laat zich niet uit over de vraag of zijn goedkeuring tevens een machtiging ingevolge art. 1:345 inhoudt; het lijkt zinvol in de brief waarin de kantonrechter goedkeuring wordt gevraagd tot het voornemen, tevens te verzoeken tot machtiging. Ook heeft de wettelijke vertegenwoordiger een taak in het kader van de wilsrechten wanneer de langstlevende echtgenoot wil overgaan tot voldoening van de geldvordering terwijl aan het kind een bevoegdheid toekomt tot uitoefening van een wilsrecht (art. 4:17 lid 3). De voldoening van de geldvordering behoeft in dat geval de goedkeuring van de kantonrechter. De wettelijke vertegenwoordiger zal in dit geval aan de kantonrechter om die goedkeuring, indien gewenst, moeten verzoeken (zie onderdeel 6.10.4.1 en 2 voor processchema kantonrechter).
Zie over de wilsrechten ook onderdeel 10.8.2.5 van het Handboek Familievermogensrecht.
6.10.4.1 Processchema kantonrechter art. 4:17 lid 3: goedkeuring voldoening vordering na ontstaan wilsrecht
Hieronder volgt de integrale weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:17 lid 3, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:17 lid 3: goedkeuring voldoening vordering na ontstaan wilsrecht
Introductie:
Hiervoor, bij de bespreking van art. 4:15, werd al gemeld dat de geldvorderingen van de kinderen slechts in bepaalde gevallen opeisbaar zijn. Op grond van art. 4:17 kan de echtgenoot die vorderingen echter te allen tijde geheel of gedeeltelijk voldoen (aflossen).
De echtgenoot die een vordering van een kind wil aflossen, moet eerst aan dat kind, wanneer het nog een wilsrecht als bedoeld in de art. 4:19 t/m art. 4:22 kan uitoefenen een termijn stellen waarbinnen het die bevoegdheid kan uitoefenen. Ook de andere kinderen moeten daartoe in de gelegenheid worden gesteld.
Wanneer een kind minderjarig is of niet het vrije beheer over zijn goederen heeft, dient de voldoening te worden goedgekeurd door de kantonrechter. De ratio daarvan is dat de wilsrechten het voor een kind mogelijk maken om in bepaalde gevallen in plaats van geld, goederen uit de nalatenschap te krijgen (een restant van het vroegere systeem van de legitieme portie).
De kantonrechter beslist op het verzoek naar de maatstaf van art. 4:26 lid 1, dat wil zeggen dat hij zijn goedkeuring verleent of onthoudt rekening houdend naar billijkheid met de belangen van het kind, de andere kinderen aan wie de bevoegdheid eveneens toekomt en van degene jegens wie de bevoegdheid bestaat (de echtgenoot).
Verzoekschrift:
– door: wettelijk vertegenwoordiger
– termijn: geen
– bijlagen: akte van vaststelling van de geldvordering(en), boedelbeschrijving plus eventuele taxatierapporten, eventueel testament, verklaring van erfrecht, opgave nieuwe adresgegevens van erfgenamen die niet meer wonen op het adres in de verklaring van erfrecht
– bevoegd: kantonrechter laatste woonplaats erflater
N.a.v. verzoekschrift: controleren of art. 4:25 lid 3 is nageleefd
Griffierecht: nee, art. 1 sub k Regeling Griffierechten Burgerlijke Zaken
Oproep zitting:
Zitting:
Beschikking:
– criteria: rekening houden met ieders belangen (art. 4:26 lid 1)
– aanbeveling: in beginsel goedkeuren
– afschrift beschikking naar bewindskanton
Hoger beroep: ja
NB:
Indien de echtgenoot onder curatele staat of zijn goederen onder beschermingsbewind zijn gesteld, heeft de curator/bewindvoerder machtiging nodig van de kantonrechter voor vervroegd uitbetalen van de geldvorderingen. Zie de toelichting bij de onderdelen over schenking in de Aanbevelingen meerderjarigenbewind en de Aanbevelingen curatele van het LOVCK&T.
Die machtiging is niet nodig wanneer de geldvorderingen in die gevallen vervroegd opeisbaar zijn gemaakt bij testament, zie de introductietekst bij art. 4:15 lid 1. In dat geval is voldoening verplicht.
6.10.4.2 Processchema kantonrechter art. 4:26 lid 1 en 3: uitoefening wilsrecht bij niet vrij beheer
Hieronder volgt de integrale weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:26 lid 1 en 3, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:26 lid 1 en 3: uitoefening wilsrecht bij niet vrij beheer
Introductie:
Wanneer een minderjarig kind of een kind dat niet het vrije beheer over zijn goederen heeft, zijn wilsrechten (art. 4:19 t/m art. 4:22) wil uitoefenen of wil afzien van de uitoefening van die rechten, is voor die uitoefening of dat afzien de goedkeuring van de kantonrechter vereist. De kantonrechter verleent of onthoudt zijn goedkeuring rekening houdend naar billijkheid met de belangen van het kind, de andere kinderen aan wie de bevoegdheid eveneens toekomt en van degene jegens wie de bevoegdheid bestaat (de echtgenoot). De kantonrechter kan aan de goedkeuring voorwaarden verbinden. Hij kan ook zijn eigen beslissing nemen (art. 4:26 lid 1), dat wil zeggen dat de kantonrechter een andere dan de gevraagde beslissing neemt. Indien een kind wil afzien van de uitoefening van zijn wilsrechten en daartoe goedkeuring wordt verleend, kan hij nadien zijn wilsrechten niet alsnog uitoefenen, tenzij de kantonrechter dat bij zijn goedkeuring heeft bepaald (art. 4:26 lid 3).
Brief:
– door: wettelijk vertegenwoordiger
– termijn: binnen drie maanden na ontstaan van bevoegdheid (ontbreekt nog een wettelijk vertegenwoordiger, dan binnen drie maanden na diens benoeming), eventueel termijnverlenging vragen als nog geen overeenstemming is bereikt
– bijlagen: akte van constatering wettelijke verdeling (indien zo’n akte er niet is: verklaring van erfrecht, eventueel testament, boedelbeschrijving per datum overlijden erflater), opgave recente adresgegevens van alle erfgenamen
– bevoegd: kantonrechter laatste woonplaats erflater
N.a.v. brief:
– zo nodig taxatierapporten vragen
– denk aan art. 1:250 BW bij conflicterende belangen
Griffierecht: nee, art. 1 sub k Regeling Griffierechten Burgerlijke Zaken
Oproep zitting:
Aanbeveling: in beginsel zitting bij verzoek om namens de curandus/rechthebbende/minderjarige afstand te mogen doen van een wilsrecht.
Zitting:
Beschikking:
– criteria: rekening houden naar billijkheid met belangen van het kind, andere kinderen en langstlevende. Kantonrechter kan bij afzien van uitoefening wilsrecht voorwaarden stellen, bijvoorbeeld zekerheid verlangen. NB: bij afzien van uitoefening geen herkansing, tenzij dit apart wordt bepaald door de kantonrechter. Dat geldt in beginsel ook als de kantonrechter een eigen beslissing heeft genomen op grond waarvan wordt afgezien van een wilsrecht.
– afschrift beschikking naar bewindskanton
Hoger beroep: ja
6.10.5 De wettelijke vertegenwoordiger en de boedelbeschrijving
Volgens de hoofdregel dient van de nalatenschap een beschrijving te worden gemaakt (art. 671 Rv). In art. 674 Rv staat wat in de beschrijving moet worden opgenomen.
Deze gegevens zijn:
– naam, voornaam en woonplaats van de verschenen of opgeroepen partijen en van de aangewezen schatters;
– een korte beschrijving van alle tot de boedel behorende goederen en schulden en, zo een der partijen zulks wenst, een schatting van de waarde van de roerende zaken door een of meer, door partijen aan te wijzen, schatters met hun beëdiging;
– een opgave van de plaats waar de beschreven zaken zich bevinden, of waarheen zij zijn overgebracht;
– een opgave van tot de boedel behorende geldsommen;
– een opgave van de aangetroffen boeken en registers betreffende de boedel, die op de eerste en laatste bladzijden worden gewaarmerkt, in geval van een notariële beschrijving door de notaris en in geval van een onderhandse beschrijving door de partijen;
– vermelding van de akten die op de goederen en de schulden van de boedel betrekking hebben;
– ingeval van een notariële beschrijving: vermelding van de eed, af te leggen in handen van de notaris, van hen die vóór de beschrijving de goederen in hun macht hadden of in het huis waarin deze zich bevinden bewoond hebben, dat zij niets hebben verduisterd, noch gezien hebben, noch weten dat iets verduisterd is.
De boedelbeschrijving kan onderhands, indien alle partijen zich daarmee verenigen en het vrije beheer over hun goederen hebben. In alle andere gevallen moet de boedelbeschrijving bij notariële akte. Bij de wettelijke verdeling is de keuze voor een onderhandse of een notariële beschrijving overgelaten aan de kantonrechter (art. 4:16 lid 2 laatste volzin).
Volgens art. 3:194 lid 1 kan iedere deelgenoot vorderen dat een verdeling aanvangt met een boedelbeschrijving. Een verplichting om bij elke verdeling een boedelbeschrijving op te stellen, kent de wet niet. art. 671 Rv en art. 3:194, in hun onderlinge samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat, indien een deelgenoot het wenst, de boedelbeschrijving bij notariële akte dient plaats te vinden.
Eedsaflegging bij de boedelbeschrijving
Zoals uit art. 674 Rv blijkt, behoort in sommige gevallen een eed te worden afgelegd. Op het afleggen van eden en beloften is van toepassing de Wet van 17 juli 1911, Stb. 215, houdende voorziening in de bestaande onzekerheid ten aanzien van den vorm, waarin eden, beloften en bevestigingen moeten worden afgelegd (zie onderdeel 2.5.6.4).
De volgende bijzondere regels gelden voor de boedelbeschrijving bij wettelijke vertegenwoordiging.
Minderjarigheid
Ingeval het ouderlijk gezag door ouders wordt gevoerd, geldt dat zij geen verplichting hebben een beschrijving op te maken, noch bij de aanvang van hun bewind, noch wanneer tussentijds erfenissen worden verkregen. Ingevolge art. 1:342 moet de voogd onder meer een beschrijving opstellen wanneer de minderjarige gedurende de voogdij door schenking, erfopvolging of making vermogen krijgt. Deze bepaling is echter niet van toepassing verklaard op de ouder (zie art. 1:253k). Zie echter ook het bijzondere geval van hertrouwen (art. 1:355), waarin onder omstandigheden wel een beschrijvingsplicht voor de eigen ouder kan bestaan.
Aan een met het gezag belaste ouder of aan een ouder die alleen het bewind over het vermogen heeft en die aangifte heeft gedaan van zijn voornemen een huwelijk of een geregistreerd partnerschap aan te gaan, kan de kantonrechter opdragen binnen een bepaalde termijn een beschrijving van het vermogen van de kinderen op te maken en deze beschrijving of een afschrift daarvan ter griffie van de rechtbank in te leveren lid 1. Daarop zijn de art. 1:339, 340 en 341 van overeenkomstige toepassing.
Voogdij
Indien het gezag wordt uitgeoefend door een of twee voogden, dan geldt wel een beschrijvingsplicht (art. 1:338): wanneer de minderjarige gedurende de voogdij door schenking, erfopvolging of making vermogen krijgt, heeft de voogd de verplichting dat het vermogen van de minderjarige, zoals dit bij het begin van zijn voogdij is samengesteld, zo spoedig mogelijk wordt geïnventariseerd (art. 1:342).
Binnen acht weken na het begin van zijn voogdij doet de voogd ter griffie van de rechtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van de minderjarige is gelegen schriftelijk opgave van de bij dat begin aanwezige gerede gelden, effecten aan toonder en spaarbankboekjes. Binnen acht maanden na het begin van zijn voogdij levert de voogd een ter bevestiging van haar deugdelijkheid door hem ondertekende boedelbeschrijving in ter griffie van de rechtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van de minderjarige is gelegen. In de boedelbeschrijving is begrepen een opgave van de wijzigingen in de samenstelling van het vermogen tot het ogenblik dat zij wordt opgemaakt. In de boedelbeschrijving of in de verklaring, bedoeld in art. 1:339, moet de voogd opgeven wat hij van de minderjarige heeft te vorderen. Bij gebreke hiervan zal hij zijn vorderingsrecht niet voor diens meerderjarigheid kunnen uitoefenen en zolang draagt de hoofdsom van zijn vordering geen rente (art. 1:341).
Indien sprake is van een geringe omvang van de nalatenschap kan worden volstaan met een eenvoudige verklaring.
Wanneer de goederen van de minderjarigen een waarde van € 11.250,- niet te boven gaan, kan de voogd een door hem ondertekende, volgens een door Onze Minister van Justitie vastgesteld model opgemaakte, verklaring daaromtrent in plaats van de boedelbeschrijving inleveren. De voogd van twee of meer kinderen van dezelfde ouders kan met een zodanige verklaring slechts volstaan, wanneer bovendien de goederen der minderjarigen tezamen een waarde van € 22.500,- niet te boven gaan (art. 1:339 lid 1).
Meerderjarigenbewind
De bewindvoerder is verplicht zo spoedig mogelijk een beschrijving van de aan het bewind onderworpen goederen op te maken en een afschrift daarvan in te leveren ter griffie van de ingevolge art. 266 Rv bevoegde rechtbank (art. 1:436 lid 1).
Indien tot het bewind registergoederen behoren, is de bewindvoerder verplicht zo spoedig mogelijk de desbetreffende rechterlijke beschikkingen en zijn benoeming in de openbare registers als bedoeld in art. 3:16 in te schrijven. Is een onderneming of een aandeel in een vennootschap onder firma onder bewind gesteld, dan is de bewindvoerder verplicht de desbetreffende rechterlijke beschikkingen en zijn benoeming in het handelsregister te doen inschrijven.
6.10.6 De wettelijke vertegenwoordiger van een legitimaris
De bevoegdheden van een legitimaris gaan, ingeval van zijn faillissement, over op de curator (art. 4:92 lid 2). Hetzelfde geldt ingeval de schuldsaneringsregeling op de legitimaris van toepassing wordt verklaard.
6.10.7 De wettelijke vertegenwoordiger en executele
Art. 4:143 geeft een opsomming van degenen die niet executeur kunnen worden:
– handelingsonbekwamen;
– zij van wie één of meer goederen onder meerderjarigenbewind zijn gesteld;
– de failliet;
– de saniet.
Voor het geval een executeur tijdens de afwikkeling van de nalatenschap failliet gaat, onder curatele wordt gesteld, op hem de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt, of één of meer goederen van de executeur onder bewind worden gesteld, geeft art. 4:149 lid 4 een regeling. Ingevolge dit artikel rusten de verplichtingen van de executeur op de dan optredende wettelijke vertegenwoordiger, indien deze van de executele kennis draagt.
6.10.8 Wettelijke vertegenwoordiger en de wettelijke vereffening
Saldo nalatenschap is positief
Op grond van art. 4:202 lid 2 kan de kantonrechter, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, deze ontheffen van de verplichting te vereffenen volgens de wet, wanneer het saldo van de nalatenschap positief is (MODEL 6.10.8A). (Zie onderdeel 6.10.8.1 voor processchema kantonrechter).
Zie uitgebreid onderdeel 5.1.2.2 over de ontheffing van de verplichting tot vereffening overeenkomstig afdeling 4.6.3.
Verplichting tot schadevergoeding door de wettelijke vertegenwoordiger
Wanneer de wettelijke vertegenwoordiger aan schuldeisers van de nalatenschap schade heeft toegebracht, doordat hij opzettelijk goederen van de nalatenschap aan het verhaal van die schuldeisers heeft onttrokken, kunnen zij van hem voldoening van hun gehele vordering eisen (art. 4:212). Bewijst de wettelijke vertegenwoordiger dat hun schade lager is, dan kunnen de schuldeisers zich slechts tot dit lagere bedrag op hem verhalen. Is de schade toegebracht voor inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht en is de nalatenschap nog niet afgewikkeld, dan gelden deze bepalingen ook (art. 136 Ow).
6.10.8.1 Processchema kantonrechter art. 4:202 lid 2: ontheffing van verplichting te vereffenen
Hieronder volgt de integrale weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:202 lid 2, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:202 lid 2: ontheffing van verplichting te vereffenen
Introductie:
Art. 4:202 lid 2 bepaalt dat de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam die voor deze beneficiair heeft aanvaard, de kantonrechter kan verzoeken om ontheffing van de verplichting om te vereffenen volgens de wet, indien het saldo van de nalatenschap positief is.
Achtergrond van dit artikel is als volgt. Namens personen die niet het vrije beheer over hun vermogen hebben (zoals minderjarigen en personen van wie het vermogen onder bewind is gesteld) kan een nalatenschap op grond van art. 4:193 BW alleen beneficiair worden aanvaard. Met toestemming van de kantonrechter kan wel worden verworpen. De makkelijkste weg is dus beneficiair aanvaarden en dit gaat soms ook van rechtswege vanwege het verlopen van de termijn ex art. 4:193 lid 2 BW. Deze beneficiaire aanvaarding heeft tot gevolg dat de nalatenschap moet worden vereffend volgens de wet. Dit wordt door de wetgever bij een positieve nalatenschap als een te zwaar middel beschouwd, zodat deze voorziening is opgenomen. (De andere kant is dat een wettelijke vereffening van positieve nalatenschappen in de praktijk niet veel werk is.)
De wettelijk vertegenwoordiger moet aantonen dat de nalatenschap positief is. Dat is minder zwaar dan het vereiste van ‘ruimschoots voldoende’ als bedoeld in art. 4:202 lid 1 sub a.
Belangrijk is om na te gaan of er niet nog een erfgenaam is die ‘vrijwillig’ beneficiair heeft aanvaard. Personen die wel het vrije beheer hebben over hun vermogen maken die keuze immers zelf, want zij worden hiertoe op grond van de wet niet gedwongen. Het gevolg is een wettelijke vereffening. Op grond van dit artikel kan niet aan de wettelijke vereffening worden ontkomen indien erfgenamen vrijwillig beneficiair hebben aanvaard. In dat geval zal het verzoek worden afgewezen bij gebrek aan belang.
Verzoekschrift:
– door: wettelijk vertegenwoordiger die namens erfgenaam beneficiair heeft aanvaard
– termijn: nee
– bijlagen: verklaring van erfrecht of CTR-verklaring en het testament, boedelbeschrijving
– bevoegd: kantonrechter laatste woonplaats van de erflater
N.a.v. verzoekschrift:
Griffierecht: ja
Oproep zitting:
Zitting: in beginsel geen zitting
Beschikking:
Hoger beroep: ja
NB
1. Aanbevolen wordt het begrip ‘wettelijk vertegenwoordiger’ hier vooralsnog ruim te interpreteren en daaronder, naast ouder, voogd en curator, mede te begrijpen de beschermingsbewindvoerder, de faillissementscurator en de saneringsbewindvoerder.
2. Indien erflater in zijn testament een ouderlijke boedelverdeling heeft bepaald en na 1 januari 2003 overlijdt onder achterlating van een of meer minderjarigen als erfgenaam, dan dient hun wettelijk vertegenwoordiger beneficiair te aanvaarden. De wetgever heeft voor dit geval geen uitzondering gemaakt op de verplichting tot vereffening, zoals dat wel is gebeurd bij wettelijke verdeling in art. 4:202 lid 3, hetgeen gevolgen heeft voor de beschikkingsbevoegdheid van de langstlevende.
3. Aanbevolen wordt dat de wettelijk vertegenwoordiger:
a. binnen drie maanden na het openvallen van de nalatenschap de beneficiaire aanvaarding in het boedelregister laat in schrijven en;
b. eveneens binnen drie maanden op de voet van art. 4:202 lid 2 BW ontheffing verzoekt van de verplichting te vereffenen volgens de wet, met als bijlagen:
– kopie testament en CTR-verklaring of verklaring van erfrecht (zie voor toelichting NB 3 bij art. 4:202 lid 1 onder a);
– overzicht erfgenamen (verwezen kan worden naar de verklaring van erfrecht, mits de NAW-gegevens van de erfgenamen daarin zijn vermeld);
– onderhandse boedelbeschrijving.
6.10.9 De wettelijke vertegenwoordiger en mogelijke overige erfrechtelijke taken
De taken van de wettelijke vertegenwoordiger in de onderdelen hiervoor zijn door de wetgever uitdrukkelijk in de wet opgenomen. Naast deze wettelijk genoemde taken heeft de wettelijke vertegenwoordiger uit hoofde van zijn functie, het behartigen van de belangen van degene die hij vertegenwoordigt, nog enige taken. Het gaat hierbij om het ondernemen van bepaalde acties ter voorkoming van verlies van rechten van de vertegenwoordigde. Te denken valt aan:
– het aanspraak maken op de vruchtgebruiken van art. 4:29 en 30 wanneer de langstlevende echtgenoot een wettelijke vertegenwoordiger heeft;
– het aanspraak maken op de sommen ineens van art. 4:35 en 36;
– het doen van een beroep op de legitieme (art. 4:85), in art. 4:92 lid 2 is hiervoor alleen iets geregeld met betrekking tot de curator in faillissement en de bewindvoerder bij de WSNP;
– het verwerpen van inferieure verkrijgingen (art. 4:72 en 73 lid 1), hiervoor zal toestemming van de kantonrechter vereist zijn;
– het verwerpen van legaten (art. 4:201), hiervoor zal toestemming van de kantonrechter vereist zijn.
6.10.9.1 Processchema kantonrechter art. 4:35: som ineens van kind
Hieronder volgt de integrale weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:35, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:34 lid 4: geschil over art. 4:35 (som ineens voor kind)
Introductie:
Zie art. 4:34 lid 4 bij inkorting
Verzoekschrift:
– door: (wettelijk vertegenwoordiger van) kind (van max. 21 jaar)
– termijn: let op: verjaring, art. 4:37 lid 3
– bijlagen: rekenkundige onderbouwing van het geschil, akte van verdeling (indien zo’n akte er niet is: verklaring van erfrecht, eventueel testament, boedelbeschrijving per datum overlijden erflater), vermogensoverzicht langstlevende, inclusief overzicht inkomsten en uitgaven om verzorgingsbehoefte vast te stellen, eventuele akte vestiging vruchtgebruik, eventuele taxatierapporten, akten van schenking, uitkeringsbericht sommenverzekering en/of successieaangifte, opgave recente adresgegevens van langstlevende en alle erfgenamen
– bevoegd: kantonrechter laatste woonplaats erflater
N.a.v. verzoekschrift:
– onderzoeken of iemand krachtens wet of overeenkomst verplicht is in verzorging en/of onderhoud te voorzien
– onderzoeken of sprake is van een verzekeringsuitkering of erfrechtelijke verkrijging
– controleren of aanspraak binnen 9 maanden heeft plaatsgevonden
Griffierecht: ja
Oproep zitting: erfgenamen, (wettelijke vertegenwoordiger van) kind
Zitting: schikking beproeven
Beschikking:
Criteria:
– lid 1: ‘voor zover nodig’: som ineens wordt verminderd met wettelijke aanspraken (ouder of een derde heeft verzorgings-/onderhoudsplicht);
– lid 2: geen som ineens als langstlevende of een erfgenaam gehouden is op grond van de wet of overeenkomst om in kosten te voorzien. Uitkering uit levensverzekering komt in mindering. Sommen ineens mogen gezamenlijk maximaal helft van de nalatenschap bedragen (art. 4:37 lid 4).
Hoger beroep: ja
6.10.9.2 Processchema kantonrechter art. 4:36: som ineens voor (stief-), (pleeg-), (behuwd-) of (klein-)kind
Hieronder volgt de integrale weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:36, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:34 lid 4: geschil over art. 4:36: som ineens voor (stief-), (pleeg-), (behuwd-) of (klein-)kind
Introductie:
Zie art. 34 lid 4 bij inkorting
Verzoekschrift:
– door: (stief-), (pleeg-,) (behuwd-) of (klein) kind
– termijn: let op: verjaring, art. 4:37 lid 3
– bijlagen: rekenkundige onderbouwing van de aanspraak, akte van verdeling (indien zo’n akte er niet is: verklaring van erfrecht, eventueel testament, boedelbeschrijving per datum overlijden erflater), vermogensoverzicht langstlevende (inclusief overzicht inkomsten en uitgaven om verzorgingsbehoefte te kunnen vaststellen), eventuele akte vestiging vruchtgebruik, eventuele taxatierapporten, akten van schenking, uitkeringsbericht sommenverzekering en/of successieaangifte, opgave recente adresgegevens van langstlevende en alle erfgenamen
– bevoegd: kantonrechter laatste woonplaats erflater
N.a.v. verzoekschrift:
– aan erfgenamen een boedelbeschrijving vragen
– controleren of aanspraak binnen 9 maanden heeft plaatsgevonden
Griffierecht: ja
Oproep zitting: erfgenamen, verzoeker
Zitting: schikking beproeven
Beschikking:
Criteria: een voorziening uit levensverzekering komt in mindering evenals de waarde van hetgeen bij leven of krachtens erfrechtelijke verkrijging is verkregen voor zover dat als beloning voor werkzaamheden kan worden beschouwd. Maatstaf: aard, duur en omvang van arbeid, gebruikelijke loon, betaling kostgeld of niet.
Hoger beroep: ja
6.10.10 Checklist: wettelijke vertegenwoordiger
(Verplichte) beneficiaire aanvaarding of verwerping door de wettelijke vertegenwoordiger
– De wettelijke vertegenwoordiger kan een volmacht voor de verplichte beneficiaire aanvaarding afgeven aan de medewerker van de rechtbank.
– Voor verwerping is een machtiging nodig van de kantonrechter; de wettelijke vertegenwoordiger moet hierom verzoeken.
– De termijn voor de beneficiaire aanvaarding is drie maanden (art. 4:193 lid 1), behalve voor de curator in faillissement en de bewindvoerder bij de WSNP; laat de wettelijke vertegenwoordiger deze termijn verlopen dan geldt de nalatenschap als door de erfgenaam beneficiair aanvaard (art. 4:193 lid 2).
– De wettelijke vertegenwoordiger kan een verlengingsverzoek doen voor de termijn, voordat deze is verlopen (art. 4:193 lid 1 laatste volzin).
– De verlenging van de termijn wordt ingeschreven in het boedelregister (art. 4:192 lid 2 laatste volzin).
– De bewindvoerder over het vermogen van een meerderjarige kan, in theorie, met diens toestemming zuiver aanvaarden (art. 1:441 lid 5).
– Ingeval van een minderjarige erfgenaam dient ook gekeken te worden naar art. 1:253 kj, art. 1:345 lid 1 letter c.
– De wettelijke vertegenwoordiger bij een minderjarigenbewind kan met toestemming van de rechthebbende zuiver aanvaarden (art. 1:441 lid 5). Let hierbij ook op de door het LOK gerelateerde aanbevelingen.
De wettelijke vertegenwoordiger en de wettelijke verdeling
– De boedelbeschrijving in geval van een wettelijke verdeling kan onderhands, tenzij de kantonrechter anders beslist (art. 4:16 lid 2).
– De termijn voor de boedelbeschrijving is één jaar (art. 4:16 lid 2). Let er op dat op grond van boek 1 (zie bijvoorbeeld art. 1:342 jo. art. 1:338 welke bepalingen een aantal malen van overeenkomstige toepassing worden verklaard) een kortere termijn kan gelden voor het opmaken en indienen van de boedelbeschrijving.
– Partijen bij de boedelbeschrijving zijn de langstlevende echtgenoot en ieder kind (art. 4:16 lid 3 laatste volzin).
De wettelijke vertegenwoordiger en de wilsrechten
De wettelijke vertegenwoordiger moet zich schriftelijk aan de kantonrechter uitspreken over het wilsrecht (art. 4:26 lid 1 en 2). De termijn is drie maanden na het verkrijgen van de bevoegdheid (art. 4:24 lid 1 en 2).
Het is verstandig bij de goedkeuring tot overdracht, tevens de machtiging ingevolge art. 1:345 te verzoeken voor de overdracht.
De wettelijke vertegenwoordiger zal een verzoek moeten indienen bij de kantonrechter tot voldoening van de geldvordering door de langstlevende echtgenoot wanneer er op dat moment eveneens een aanspraak kan worden gedaan op een wilsrecht (art. 4:17 lid 3).
De wettelijke vertegenwoordiger en de boedelbeschrijving
– Van de nalatenschap moet een notariële boedelbeschrijving worden opgemaakt (art. 671 Rv). In geval van de wettelijke verdeling geldt art. 4:16 lid 2 als lex specialis.
– In art. 674 Rv staat wat de inhoud van de boedelbeschrijving moet zijn.
– In geval van een notariële beschrijving moet de eed worden afgelegd.
De wettelijke vertegenwoordiger van een legitimaris
De bevoegdheden van de legitimaris gaan over op de wettelijke vertegenwoordiger (art. 4:92 lid 2).
De wettelijke vertegenwoordiger en executele
De wettelijke vertegenwoordiger moet de taken van de executeur overnemen, indien hij kennis heeft van de executele (art. 4:149 lid 4).
Wettelijke vertegenwoordiger en de wettelijke vereffening
– De wettelijke vertegenwoordiger kan verzoeken tot ontheffing van de plicht te vereffenen volgens de wet (art. 4:202 lid 2) (MODEL 6.10.8A).
– De wettelijke vertegenwoordiger is verplicht tot het geven van een schadevergoeding bij opzettelijke verduistering (art. 4:212).
– De wettelijke vertegenwoordiger kan aantonen dat er sprake is van een lager schadebedrag bij opzettelijke verduistering (art. 4:212 laatste volzin).
– De verplichting tot schadevergoeding door de wettelijk vertegenwoordiger bestaat ook bij een voor het nieuwe erfrecht opengevallen nalatenschap die nog niet is afgewikkeld (art. 138 Ow).
Wettelijke vertegenwoordiger en mogelijke overige erfrechtelijke taken
Wellicht heeft de wettelijke vertegenwoordiger uit hoofde van zijn functie, het behartigen van de belangen van degene die hij vertegenwoordigt, nog enige taken. Te denken valt aan:
– het aanspraak maken op de vruchtgebruiken van art. 4:29 en 30 wanneer de langstlevende echtgenoot een wettelijke vertegenwoordiger heeft;
– het aanspraak maken op de sommen ineens van art. 4:35 en 36;
– het doen van een beroep op de legitieme (art. 4:85), in art. 4:92 lid 2 is hiervoor alleen iets geregeld met betrekking tot de curator in faillissement en de bewindvoerder bij de WSNP;
– het verwerpen van inferieure verkrijgingen (art. 4:72 en 73 lid 1), hiervoor zal toestemming van de kantonrechter vereist zijn;
– het verwerpen van legaten (art. 4:201), hiervoor zal toestemming van de kantonrechter vereist zijn.