7.14.1 Formele aspecten van de heffing van erfbelasting
7.14.1.1 De aangifte
Op het proces van aangifte doen voor de erfbelasting zijn art. 6, 7 en 8 AWR van toepassing. In de Successiewet 1956 zijn een aantal aanvullende bepalingen opgenomen. Wanneer krachtens erfrecht wordt verkregen uit de nalatenschap van een erflater, is de verkrijger erfbelasting verschuldigd (art. 1 en art. 36 SW). Erfbelasting is een aanslagbelasting, hetgeen inhoudt dat de belasting wordt geheven door het opleggen van een aanslag (art. 37 SW). In de regel reikt de Belastingdienst ongeveer vier maanden na het overlijden van de erflater een aangiftebiljet uit aan de erfgenamen. De erfgenaam die op deze wijze is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is verplicht mede aangifte te doen van de gegevens die van belang kunnen zijn voor de heffing van erfbelasting van andere verkrijgers/niet-erfgenamen (art. 38 SW). Als er meer erfgenamen zijn, kunnen deze hun aangifte erfbelasting gezamenlijk doen (art. 39 SW).
De executeur is, op gelijke wijze als de erfgenamen, tot vervulling van al de bij de Successiewet opgelegde verplichtingen gehouden, zodat hij verplicht is om aangifte erfbelasting te doen (art. 72 lid 1 SW). Ook de door de rechter benoemde vereffenaar van de nalatenschap is verplicht tot het doen van aangifte (art. 72 lid 2 SW). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een door de rechter benoemde vereffenaar die niet zelf tot de nalatenschap is gerechtigd, niet bevoegd is tot het instellen van rechtsmiddelen tegen de aanslag erfbelasting (HR 27 maart 2015, nr. 14/03189, V-N 2015/17.7, ECLI:NL:HR:2015:741). De Belastingdienst verstrekt de erfgenaam desgevraagd inzage in de voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang zijnde stukken. Wanneer een executeur of een door de rechter benoemde vereffenaar de aangifte erfbelasting heeft verzorgd, is deze ingevolge art. 47 Invorderingswet 1990 hoofdelijk aansprakelijk voor de door het overlijden verschuldigde erfbelasting; de executeur heeft een mogelijkheid om zijn aansprakelijkheid te beperken, zie art. 47 Invorderingswet 1990. In dit verband is het verstandig een deel van de nalatenschap te reserveren voor de nog te betalen erfbelasting (zie ook art. 4:7 lid 1 sub e).
Wanneer een erfgenaam niet binnen acht maanden na het overlijden een aangiftebiljet toegezonden heeft gekregen, moet hij binnen twee weken na afloop van deze termijn de inspecteur verzoeken om een aangiftebiljet (art. 2 AWR).
De aangifte kan digitaal of schriftelijk via een formulier dat te downloaden is van de website van de Belastingdienst. Per 1 januari 2017 moet men verplicht gebruik maken van deze formulieren en is een einde gekomen aan de vrije wijze van het doen van aangifte erfbelasting. Alle aangiften erfbelasting moet worden ingediend bij de Belastingdienst in Eindhoven. In het geval de erflater buiten Nederland woonde kan contact worden opgenomen met kantoor Buitenland in Heerlen. In iedere aangifte wordt één woonplaats gekozen in Nederland, zodat de Belastingdienst de stukken met betrekking tot de verschuldigde erfbelasting naar deze woonplaats kan zenden (art. 43 SW).
De aangiftetermijn wordt door de inspecteur vastgesteld. Deze verstrijkt niet eerder dan acht maanden na het overlijden van de erflater (art. 45 lid 1 SW). Als sprake is van een nog niet geboren erfgenaam, dan gaat de aangiftetermijn van acht maanden pas lopen vanaf de dag van de bevalling of het eerder overlijden van de zwangere vrouw. Als geen van beide gebeurtenissen hebben plaatsgevonden op de 306e dag na het overlijden, gaat de aangiftetermijn lopen op de daaropvolgende dag. Dit uitstel geldt echter niet voor de verkrijger, wiens verkrijging niet wordt beïnvloed door deze bevalling (art. 45 lid 2 SW).
Voor een aantal gevallen is geregeld dat de aangiftetermijn pas gaat lopen vanaf de dag waarop die gebeurtenis plaatsvindt. Dit geldt voor (art. 45 lid 3 SW):
– de benoeming van een vereffenaar in geval van een onbeheerde nalatenschap,
– verkrijging ten gevolge van de vervulling van een voorwaarde,
– aanvaarding nadat eerst verwerping heeft plaatsgehad,
– afstand door een verkrijger onder een ontbindende voorwaarde als bedoeld in art. 21 lid 2 SW ten behoeve van de verwachters,
– uitoefening van een wilsrecht dat voortvloeit uit een rechtsverhouding die ten tijde van het overlijden of ten tijde van de verkrijging bestond of toen is ontstaan (voorbeelden zijn uitoefening van een optierecht op een pand, vernietiging van een testament, ontbinding van een wederkerige overeenkomst na het overlijden), en
– ten gevolge van de toepassing van art. 4:33 (bevel van de kantonrechter).
Als een van bovenstaande gebeurtenissen zich voordoet, moet een nadere aangifte worden gedaan. Het is daarbij mogelijk dat wordt teruggekomen op de al geheven erfbelasting. Op van art. 53 lid 1 SW wordt een belastingvermindering verleend, indien een wijziging wordt gebracht in de verkrijger of hetgeen dat is verkregen. Van belang is te realiseren dat bij de vermindering rekening wordt gehouden met het voordeel dat tijdens de bezitsperiode is genoten (art. 53 lid 2 SW).
De belastingplichtige kan de inspecteur verzoeken om uitstel voor het doen van aangifte. Veelal zal de inspecteur aan dit verzoek voldoen onder de voorwaarde dat gegevens worden verstrekt op basis waarvan hij een voorlopige aanslag kan opleggen (art. 9 AWR).
7.14.1.2 De aanslag
De inspecteur moet een definitieve aanslag erfbelasting opleggen binnen drie jaren na de dag van de inschrijving van de akte van overlijden in de registers van de burgerlijke stand hier te lande, of na de dag waarop akten of stukken waaruit het overlijden blijkt, ter kennis van de inspecteur zijn gekomen (art. 11 AWR jo. art. 66 SW). Deze termijn wordt verlengd met het verleende uitstel voor het doen van de aangifte. De inspecteur kan de belastingaanslagen van alle verkrijgers opnemen in één aanslagbiljet (art. 47 SW).
In het verleden is het gebeurd dat de Belastingdienst een beschikking ‘geen aanslag’ verzond naar de erfgenamen, terwijl uit de aangifte erfbelasting bleek dat wel erfbelasting was verschuldigd. Dit zou worden veroorzaakt door een fout in het computersysteem. Een belastinginspecteur wenste deze systeemfout te corrigeren door de belastingplichtige alsnog een aanslag op te leggen, maar de Hoge Raad oordeelde in navolging van Hof ’s-Hertogenbosch dat de bevoegdheid om een aanslag op te leggen vervalt als de inspecteur het besluit ex art. 12 AWR neemt geen aanslag op te leggen (HR 14 april 2006, nr. 40.958, V-N 2006/20.5, ECLI:NL:HR:2006:AT7225).
Wordt geen aangifte gedaan, dan zal de inspecteur ambtshalve een aanslag opleggen. Dit doet hij pas nadat hij tot het doen van aangifte heeft uitgenodigd. Bovendien kan de inspecteur in dat geval een boete opleggen.
7.14.1.3 Bezwaar en beroep
Wanneer de belastingschuldige het niet eens is met de opgelegde aanslag, kan hij bij de inspecteur bezwaar maken tegen de definitieve aanslag. De bezwaartermijn bedraagt zes weken en vangt aan op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking (art. 22j AWR). Het bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen of binnen de bezwaartermijn ter post is aangeboden en binnen een week na het einde van de termijn wordt ontvangen (art. 6:9 Awb). De belastingschuldige mag in één bezwaarschrift tegen verschillende aanslagen bezwaar maken (art. 24a AWR). Tegen de uitspraak op bezwaar kan beroep worden ingesteld. Ook hiervoor geldt een termijn van zes weken na de dag waarop de uitspraak op bezwaar is gedaan.
7.14.2 Erfbelasting
Als erfbelasting is verschuldigd, kan hierover ook belastingrente verschuldigd zijn. Belastingrente vindt zijn rechtvaardiging in het feit dat een belastingschuld materieel op een eerder tijdstip ontstaat dan formeel wordt vastgesteld en invorderbaar wordt.
De grondslag voor de berekening van de belastingrente is het te betalen bedrag aan erfbelasting op de aanslag. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend.
Het moment waarop het tijdvak aanvangt waarover belastingrente wordt berekend, is afhankelijk van de grond waarop wordt verkregen.
1. Bij een verkrijging door een overlijden start het tijdvak acht maanden na het overlijden.
2. Als wordt verkregen ingevolge de vervulling van een voorwaarde, vangt het tijdvak aan op de dag van vervulling van de voorwaarde.
Het tijdvak eindigt op de dag waarop de belastingaanslag invorderbaar is ingevolge art. 9 Inv. (art. 30g AWR). Dit is zes weken na dagtekening van de belastingaanslag.
Per 1 januari 2019 geldt dat geen belastingrente in rekening wordt gebracht als de aanslag erfbelasting conform een verzoek of overeenkomstig een ingediende aangifte wordt opgelegd en dit verzoek of de aangifte binnen acht maanden na het overlijden is ontvangen. Tot 1 januari 2019 kon een belastingplichtige verschuldigdheid van belastingrente voorkomen door:
1. te verzoeken om een voorlopige aanslag. Het verzoek moest binnen vier maanden en drie weken na het overlijden al worden ingediend.
2. een aangifte erfbelasting in te dienen. De aangifte erfbelasting moest binnen drie maanden en drie weken na het overlijden al worden ingediend.
Let op wanneer wordt verkregen ingevolge de vervulling van een voorwaarde. Het tijdvak waarover rente wordt berekend begint dan namelijk al op de dag van vervulling van de voorwaarde. Denk aan de tweetrapsmaking en de dertigdagenclausule. Bij het overlijden van de insteller geldt de normale regeling dat het tijdvak waarover rente wordt berekend aanvangt acht maanden na het overlijden. Bij het overlijden van de bezwaarde geldt echter een andere regeling. Er vinden op dat moment twee belastbare feiten bij de verwachter plaats. Ten eerste de verkrijging uit de nalatenschap van de bezwaarde. Ter zake van deze verkrijging geldt de normale regeling dat het tijdvak waarover rente wordt berekend aanvangt acht maanden na het overlijden. Ten tweede het in vervulling gaan van de voorwaarde, namelijk het overlijden van de bezwaarde. Voor deze verkrijging (uit de nalatenschap van de insteller) vangt het tijdvak waarover rente berekend wordt direct aan. Hierbij kan de verschuldigdheid van belastingrente over de verschuldigde erfbelasting niet worden voorkomen. Met een tijdige aangifte kan slechts de omvang van de verschuldigde belastingrente worden beperkt.
Als een beroep is gedaan op de faciliteiten uit de Natuurschoonwet 1928, en de faciliteiten worden ingetrokken omdat niet aan de vereiste voorwaarden wordt voldaan, geldt voor de verschuldigdheid van belastingrente het volgende. Is hiervan sprake, dan wordt belastingrente berekend over het tijdvak dat aanvangt op het moment dat zich een geval als bedoeld in art. 8 lid 1 NSW voordoet en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de belastingaanslag invorderbaar is ingevolge art. 9 Inv. (art. 30g AWR).
7.14.3 De executeur
In onderdeel 6.11 wordt de positie van de executeur beschreven. De executeur kan te maken krijgen met belastingheffing over het executeursloon en betreffende de aangifte erfbelasting. De executeur is verplicht de aangifte voor de erfbelasting te verrichten.
7.14.3.1 Het executeursloon
De wet schrijft een beloning voor ten behoeve van de werkzaamheden van de executeur ter grootte van 1% van de waarde van erflaters vermogen op diens sterfdag (art. 4:144 lid 2). Bij uiterste wilsbeschikking kan van deze regel worden afgeweken en een afwijkend executeursloon worden vastgelegd. Het staat de testateur vrij te bepalen dat aan de executeur geen beloning toekomt. Zijn er twee of meer executeurs en bevat de uiterste wil geen regeling over de verdeling van hun beloning, dan ontvangt elk van hen een gelijke beloning, tenzij de kantonrechter anders bepaalt of zij tezamen anders overeenkomen (art. 4:159 leden 2 en 3).
De vergoeding die de executeur ontvangt voor verrichte werkzaamheden wordt in beginsel met inkomstenbelasting in box 1 belast als inkomen uit overige werkzaamheden (art. 3.90 Wet IB 2001). Het is overigens denkbaar dat een zelfstandige beroepsbeoefenaar, zoals een notaris of een financieel deskundige, in het kader van zijn beroepsuitoefening is aangezocht om de afwikkeling van de nalatenschap op zich te nemen. In een dergelijke situatie zal de beloning tot diens winst uit onderneming moeten worden gerekend, en is de conclusie gerechtvaardigd dat deze ondernemer dan ook verplicht is omzetbelasting in rekening te brengen (V-N 1990/1425.22).
Wanneer een erfgenaam tot executeur is benoemd en deze een beloning ontvangt, vormt het executeursloon alleen een belastbare bate voor zover dit op de andere erven drukt. Voor zover het loon uit eigen zak moet worden voldaan, omdat de executeur tevens erfgenaam is, kan het niet met inkomstenbelasting worden getroffen (HR 24 april 1940, B. nr. 7152).
Voor zover sprake is van een reële beloning, is het executeursloon geen met erfbelasting belastbare verkrijging, ook niet wanneer de omvang van het loon bij uiterste wilsbeschikking is vastgesteld. Slechts als de testamentaire beloning voor de executeur bovenmatig is, wordt het gedeelte dat uitkomt boven het niveau van een reële beloning, aangemerkt als een legaat en belast met erfbelasting. De reële beloning is belast met inkomstenbelasting. Merk wel op dat het executeursloon geen aftrekbare last voor de erfbelasting vormt. Het legaat als zodanig strekt wel in mindering op het saldo van de nalatenschap.
Goedgekeurd is dat de aan de executeur toegekende beloning waarover erfbelasting is verschuldigd, niet tot zijn inkomen uit werk en woning wordt gerekend. De goedkeuring geldt alleen voor de executeur die tevens erfgenaam of legataris is én de executeurswerkzaamheden niet beroepshalve verricht (onderdeel 5 van het beleidsbesluit van het Ministerie van Financiën van 10 juni 2010, nr. DGB 2010/676M).
Het executeursloon is geen aftrekbare last voor de heffing van erfbelasting en vermindert derhalve het saldo van de nalatenschap niet (art. 20 SW). Slechts voor het gedeelte van het executeursloon dat als een legaat wordt behandeld, is ruimte voor aftrek. Immers, een legaat is een schuld van de nalatenschap. De behandeling als legaat van het bovenmatige deel van het executeursloon houdt in dat art. 30 SW van toepassing is ingeval de executeur de executele niet aanvaardt. Er wordt overigens wel een splitsing aangebracht. Alleen voor het gedeelte van de beloning dat als legaat wordt beschouwd, is sprake van een verwerping; voor het gedeelte dat als loon wordt aangemerkt, geldt de regeling van art. 30 SW niet (PW nr. 7666).
7.14.3.2 De executeur en zijn plicht tot verzorging van de aangifte erfbelasting
Tot en met 31 december 2011 was in art. 72 SW 1956 een regeling opgenomen ten aanzien van de verplichtingen van executeurs die tot gevolg had dat een executeur bevoegd was om namens de erfgenamen aangifte erfbelasting te doen. De executeur was slechts tot het doen van aangifte verplicht indien alle erfgenamen buiten Nederland woonachtig waren. Als de executeur de aangifte had ondertekend. dan was hij verantwoordelijk voor de juistheid daarvan.
Let wel: de bevoegdheid van de erfgenamen betreffende de aangifte wordt niet beperkt door het exclusieve beheer van de executeur over de nalatenschap op grond van art. 4:144.
Als de executeur de aangifte erfbelasting verzorgt, moet hij voldoen aan de wettelijke verplichtingen die hieraan zijn verbonden. Dit betekent dat de executeur hoofdelijk aansprakelijk is voor de verschuldigde erfbelasting (art. 47 Invorderingswet 1990). Deze hoofdelijke aansprakelijkheid ontslaat de erfgenamen niet van hun verplichting tot betaling van de verschuldigde erfbelasting.
Een voorbeeld uit de praktijk geeft het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2006 (BNB 2006/135, ECLI:NL:HR:2006:AV0406). De executeur verblijft langdurig in het buitenland, in welke periode de aanslagen erfbelasting worden toegezonden. Pas na de bezwaartermijn kan de executeur bezwaar maken, te laat dus. De Hoge Raad oordeelde dat dit risico voor rekening van de erfgenamen blijft.
De wetswijziging per 1 januari 2012 is ingegeven ter bestrijding van de ‘Edelweissroute’.
Dit is een constructie waarmee erfbelasting kan worden ontweken. De constructie is als volgt. Een Nederlander vertrekt naar Zwitserland om daar te gaan wonen. Voor de erfbelasting wordt men geacht nog tien jaar in Nederland te wonen, zodat bij het overlijden erfbelasting verschuldigd is over verkrijgingen uit zijn nalatenschap. De Nederlander benoemt een Zwitserse notaris of advocaat met een beroepsgeheim tot executeur, zodat deze zijn nalatenschap zal afwikkelen. De executeur verzwijgt het vermogen voor de Nederlandse belastingdienst en de erfgenamen. Een buitenlandse executeur hoeft zich namelijk niet aan de Nederlandse regels te houden en door het beroepsgeheim kunnen ongeregistreerde bezittingen verborgen blijven. Na 12 jaar keert de executeur het erfdeel uit aan de erfgenamen, welk erfdeel zij dan belastingvrij ontvangen doordat de belastingvordering is verjaard.
Bij de Wet Overige fiscale maatregelen 2012 zijn verschillende wetswijzigingen doorgevoerd om het gebruik van de Edelweissroute te voorkomen.
Per 1 januari 2012 zijn de erfgenamen verplicht om eigener beweging alsnog een juiste en volledige aangifte erfbelasting te doen wanneer zij kennis nemen van onjuistheden en onvolledigheden die onder de algemene informatieplicht vallen (art. 10a AWR). Als de erfgenamen deze verplichting niet nakomen en het niet nakomen van de verplichting is te wijten aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige, kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen van maximaal 100% van de belasting die als gevolg van het niet nakomen van de informatieverplichting niet is of zou zijn geheven (art. 10a AWR).
Als voor de erfbelasting de aangifte over een bestanddeel dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen niet, onjuist of onvolledig is gedaan, verjaart de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag in afwijking van art. 16 AWR niet (art. 66 lid 4 SW).
Art. 67n lid 1 AWR geeft wel een inkeerregeling. Er wordt geen vergrijpboete opgelegd als de erfgenamen binnen twee jaar nadat de aangifte is of had moeten worden gedaan een juiste of volledige aangifte indienen. Ook wordt geen vergrijpboete opgelegd als de belastingplichtige juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt voordat hij weet of had vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid/onvolledigheid bekend is of zal worden.
Het doen van een juiste en volledige aangifte na verstrijken van de tweejaarstermijn, alsmede het verstrekken van juiste/volledige inlichtingen voordat hij weet of had vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid/onvolledigheid bekend is of zal worden, geeft aanleiding tot matiging van de vergrijpboete (art. 67n lid 2 AWR).
Executeurs van nalatenschappen zijn, als zij hun benoeming hebben aanvaard, op gelijke wijze als de erfgenamen gehouden zijn tot vervulling van alle verplichtingen die in de Successiewet aan de erfgenamen zijn opgelegd (art. 72 SW). De gehoudenheid van de executeur tot vervulling van alle verplichtingen die de Successiewet aan erfgenamen oplegt wordt derhalve niet langer beperkt tot de situatie dat alle erfgenamen buiten Nederland hun woonplaats hebben (tekst tot 1 januari 2012). Een belangrijke verplichting van de erfgenamen is het doen van aangifte voor de erfbelasting: de executeur is op grond van art. 72 SW derhalve in alle gevallen verplicht om de aangifte erfbelasting te doen. De executeur is hoofdelijk aansprakelijk voor al de door en bij het overlijden van de erflater verschuldigde erfbelasting. De executeur kan zijn aansprakelijkheid beperken indien hij aannemelijk kan maken dat het niet aan hem te wijten is dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.
Een begrafenisexecuteur is in beginsel niet verplicht tot het doen van de aangifte erfbelasting en daarmee ook niet hoofdelijk aansprakelijk voor verschuldigde erfbelasting. Dit is niet anders indien deze handelt in volmacht van de erfgenamen. Met de aanpassing van art. 72 SW 1956 wordt beoogd de aangifteverplichting voor de erfbelasting te leggen op degene die belast is met de uitvoering van het testament. Als de ‘begrafenisexecuteur’ in het testament is aangewezen om de nalatenschap af te wikkelen en daarmee handelt als een ‘echte’ executeur, geldt deze uitzondering niet.
In de Eerste Kamer is gevraagd of art. 23 Wna (verbod tot borgstelling of om in te staan voor schulden van een ander) een belemmering vormt voor de notaris om executeur te zijn, nu een executeur op grond van art. 47 Invorderingswet 1990. hoofdelijk aansprakelijk kan zijn voor de verschuldigde erfbelasting. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop geantwoord dat art. 23 Wna niet geldt voor belastingen waarvoor de notaris aansprakelijk gesteld kan worden, zodat art. 23 Wna geen reden is voor de notaris om een executeursbenoeming te weigeren.
Door de wijziging in art. 72 SW is de executeur sinds 1 januari 2012 altijd aansprakelijk voor de verschuldigde erfbelasting. Art. 66 lid 4 SW bepaalt dat als voor de erfbelasting ten aanzien van buitenlands vermogen geen/onjuist of onvolledige aangifte is gedaan, de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag niet verjaart (in afwijking van art. 16 AWR). Deze wijzigingen tezamen betekenen een aanzienlijke verzwaring van de financiële positie van de executeur, met name bij vermogen in het buitenland. Deze kan namelijk tot in lengte van dagen aansprakelijk worden gesteld voor de verschuldigde erfbelasting over buitenlands vermogen, dat bij hem niet bekend hoeft te zijn geweest.
De vraag is in hoeverre een executeur gebruik kan maken van de disculpatiemogelijkheid in art. 47 Invorderingswet 1990 (geen aansprakelijkheid van de executeur voor de verschuldigde erfbelasting indien deze aannemelijk maakt dat het niet aan hem te wijten is dat te weinig belasting is geheven) als later blijkt dat toch buitenlands vermogen aanwezig was. Immers; hoe maak je aannemelijk dat je iets niet wist?
7.14.4 Het salaire différé
Als een meerderjarig kind van de erflater arbeid heeft verricht in de huishouding van de erflater of in het door de erflater uitgeoefende beroep of bedrijf zonder daarvoor een passende beloning te ontvangen, geeft art. 4:36 dit kind na het overlijden van de ouder recht op een aanspraak van een som ineens, strekkend tot een billijke vergoeding, ook wel aangeduid als salaire différé. Het komt de wetgever voor dat het niet meer dan billijk is het meewerkende kind bij de verdeling van de nalatenschap een krachtiger en omvangrijker recht toe te kennen dan zijn broers en zusters. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder kind verstaan een kind, stiefkind, pleegkind, behuwdkind of kleinkind van de erflater. De vraag is hoe in fiscale zin de krachtens deze aanspraak ontvangen som geld ineens moet worden aangemerkt.
7.14.4.1 Gevolgen voor erfbelasting van salaire différé
Het recht op een aanspraak van een som ineens vloeit voort uit het erfrecht. De omvang van het recht wordt vastgesteld op basis van een billijke vergoeding voor de verrichte arbeid. Deze arbeid zonder passende vergoeding doet het recht op de aanspraak ontstaan. Indien het kind een passende vergoeding tijdens het leven van de erflater had ontvangen, is er geen noodzaak voor een dergelijke aanspraak.
Het betreft een verkrijging krachtens erfrecht die is belast met erfbelasting. In art. 32 lid 1 onder 10 SW 1956 is een vrijstelling opgenomen die aanleiding zou kunnen geven tot de gedachte dat de verkrijging toch niet belast is. De vrijstelling geldt voor een verkrijging door een werknemer van zijn werkgever ter voldoening aan een wegens verrichte arbeid bestaande natuurlijke verbintenis (art. 3 van Boek 6 BW). Het kind is echter geen werknemer van de erflater. Bovendien vloeit het recht op een aanspraak van een som ineens rechtstreeks voort uit de wet, er is dus geen sprake van een natuurlijke verbintenis, zodat deze vrijstelling rechtens niet van toepassing is.
Mogelijk is de verkrijging niet belast dankzij de vrijstelling van art. 32 lid 1 onder 11 SW. Deze betreft een vrijstelling voor de verkrijging van nog niet vorderbare termijnen van renten, uitkeringen, bezoldigingen en andere inkomsten. Deze vrijstelling beoogt de samenloop van erfbelasting en inkomstenbelasting voor termijnen van inkomsten te voorkomen. Het moet gaan om inkomsten met een periodiek karakter. Dit verhindert mijn inziens dat het salaire différé onder deze vrijstelling kan vallen (zie HR 17 oktober 1962, nr. 14860, BNB 1962/326, ECLI:NL:HR:1962:AX8055 in welke uitspraak de slottermijnen van een lijfrente niet onder de vrijstelling vielen). Zie voor een andere visie N.C.G. Gubbels, ‘Enkele vraag- en knelpunten inzake de fiscale aspecten van het nieuwe erfrecht’, WFR 2002/6505, p. 1673-1681.
De aanspraak op een som ineens wordt na het overlijden van de erflater afgewikkeld. Met de betaling aan het meewerkende kind wordt derhalve in beginsel geen rekening gehouden voor de heffing van de erfbelasting bij de verkrijgers zijnde erfgenaam, legataris of lastbevoordeelde. Art. 53 SW lijkt een opening te geven om alsnog een correctie op de verschuldigde erfbelasting aan te brengen. Ofschoon de wettekst niet geheel duidelijk is, laten doel en strekking van de regeling mijn inziens toe dat het opeisen van het salaire différé een vermindering van het saldo van de nalatenschap betekent, zodat per saldo minder erfbelasting wordt verschuldigd door de verkrijgers (zie ook N.C.G. Gubbels, t.a.p.).
7.14.4.2 Gevolgen voor de inkomstenbelasting van salaire différé
Salaire différé wordt aan een kind verstrekt als compensatie voor het feit dat het kind arbeid heeft verricht zonder een passende beloning te ontvangen. Het verband tussen de uitkering en de verrichte arbeid lijkt evident en daardoor ook de belastbaarheid. Een meewerkend kind dat ouder is dan 15 jaar wordt geacht in dienstbetrekking tot de onderneming van de ouder te staan, waardoor de beloning als loon in de heffing kan worden betrokken (art. 3 lid 1 onder f jo. art. 10 lid 2 Wet op de loonbelasting).
Er is echter aanleiding om hierover anders te denken. Het recht op de som ineens vloeit voort uit een dwingendrechtelijke bepaling in het erfrecht. Zonder dit wettelijk erfrecht zou er geen uitkering zijn. Er is weliswaar een koppeling met de arbeid, maar deze band met de arbeid is mijn inziens ondergeschikt aan het recht dat uit het erfrecht voortvloeit. Met andere woorden nog eens hetzelfde gezegd: de omvang van de som ineens wordt weliswaar bepaald aan de hand van de vergoeding die tijdens het leven van de erflater al dan niet voor de verrichte arbeid is ontvangen, het recht op de som ineens vloeit niet voort uit de arbeidsverhouding, maar uit het erfrecht. Een erfrechtelijke verkrijging op zich leidt niet tot heffing van inkomstenbelasting. In fiscale termen: het erfrecht is geen in de Wet op de inkomstenbelasting opgenomen bron van inkomen, en dan komt heffing van inkomstenbelasting niet aan de orde.
7.14.4.3 Visie van Ministerie van Financiën op salaire différé
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij besluit van 10 juni 2010, nr. DGB 2010/676M, V-N 2010/28.22 zijn visie gegeven op fiscale gevolgen van het salaire différé.
Volgens de staatssecretaris strekt het salaire différé tot een billijke vergoeding voor verrichte arbeid en is daardoor sprake van belastbaar inkomen uit werk en woning, al dan niet in de vorm van loon uit (fictieve) dienstbetrekking tot de erflater.
Voor degenen die de vergoeding moeten betalen (de erfgenamen), merkt de staatssecretaris op dat de betaling niet als een nagekomen bedrijfslast kan worden aangemerkt. Hij keurt echter goed dat het salaire différé bij de erflater in mindering kan worden gebracht op de winst in het jaar van overlijden onder de volgende voorwaarden:
– de erflater was tot zijn overlijden ondernemer in de zin van art. 3.4 Wet IB 2001;
– het salaire différé heeft betrekking op de door erflater gedreven onderneming;
– de ontvangen beloning is feitelijk in de loon- of inkomstenbelasting betrokken.
Voor de heffing van erfbelasting merkt de staatssecretaris op dat de beloning is verkregen krachtens erfrecht, zodat deze belast is met erfbelasting. De vrijstelling van art. 32 lid 1 onder 10 SW is in de regel niet van toepassing, omdat er tussen erflater en kind geen werknemersrelatie bestaat. De staatssecretaris vindt echter aanleiding om met toepassing van de hardheidsclausule van art. 63 AWR goed te keuren dat géén erfbelasting is verschuldigd als het salaire différé feitelijk in de loon- of inkomstenbelasting is betrokken.
Het zal de lezer duidelijk zijn geworden dat bij de invoering van de regeling inzake het salaire différé onvoldoende aandacht is besteed aan de fiscale consequenties. Het Ministerie van Financiën heeft op 3 augustus 2004 voor de eerste keer zijn visie gegeven (dit gebeurde in een Beleidsbesluit, welk besluit is vervallen bij genoemd besluit van 10 juni 2010).
7.14.5 Nalatenschap en ruilverkaveling
Indien tot een nalatenschap een onroerende zaak behoort die vóór de verdeling is betrokken bij een ruilverkaveling moet voor de heffing van overdrachtsbelasting aandacht worden besteed aan de positie van de deelgenoten in de nalatenschap. De toedeling van de onroerende zaak aan de deelgenoten bij de akte van ruilverkaveling geldt als een originaire wijze van eigendomsverkrijging (Hoge Raad 7 mei 1997, BNB 1997/206, ECLI:NL:HR:1997:AA3252 en Hof ’s-Hertogenbosch 14 augustus 2000, V-N 2001/2.24, ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6864).
Indien de deelgenoten daarna overgaan tot verdeling van de onroerende zaak is geen sprake meer van een verdeling van de nalatenschap in de zin van art. 3 WBR. De verkrijging bij deze verdeling zal dan worden aangemerkt als een in beginsel belaste verkrijging voor de overdrachtsbelasting. De verkrijging bij een toedeling op grond van een ruilverkaveling vormt een originaire verkrijging. Dit betekent dat de titel van de eerdere verkrijging door degene die de onroerende zaak in de ruilverkaveling heeft ingebracht, zijn betekenis heeft verloren (titelzuiverende werking van art. 82 lid 2 van de Wet inrichting landelijk gebied).
Het tijdig uitvoeren van een geplande verdeling van de onroerende zaak, namelijk vóórdat de ruilverkavelingsakte wordt verleden, ligt dan in de rede.
Een ruilverkaveling die zich vlak na het overlijden van de grondeigenaar voltrekt, heeft een ongewenst effect. De erfgenamen hebben de gronden niet verkregen krachtens erfrecht, maar krachtens ruilverkaveling, zodat de gronden niet meer via de verdeling van de nalatenschap vrij van overdrachtsbelasting kunnen worden toegedeeld aan een van hen. De Staatssecretaris van Financiën acht dit gevolg ongewenst en komt met een beroep op de hardheidsclausule tegemoet aan de situatie waarin de verdeling van een huwelijksgemeenschap of nalatenschap plaatsvindt nadat de betreffende onroerende zaken worden betrokken bij een ruilverkaveling (besluit van het Ministerie van Financiën van 15 oktober 2015, nr. BLKB 2015/794M, onderdeel 5.3).
In het besluit van 15 oktober 2015 wordt goedgekeurd dat art. 3 WBR ook van toepassing is als de onroerende zaak of het recht waaraan deze is onderworpen behoort tot een nalatenschap of ontbonden huwelijksgemeenschap die na de ruilverkaveling wordt verdeeld, mits wordt voldaan aan de twee volgende voorwaarden:
– Er is sprake van een ruilverkaveling als bedoeld in Hoofdstuk 8, Titel 3, van de Wet inrichting landelijk gebied (dus niet voor een ruilverkaveling bij overeenkomst als bedoeld in Hoofdstuk 9 van genoemde wet); en
– De toedeling krachtens ruilverkaveling vindt plaats binnen vijf jaar na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap of de verkrijging krachtens erfrecht.
7.14.6 Tarieven en vrijstellingen schenk- en erfbelasting 2021
Het tarief van art. 24 SW lid 1 SW:
Deel belaste verkrijging | Tariefgroep 1 (partners/kinderen) | Tariefgroep 1A (afstammelingen in tweede of verdere graad) | Tariefgroep 2 (overige verkrijgers) |
---|---|---|---|
€ 0,- – € 128.751,- | 10% | 18% | 30% |
€ 128.751,- – hoger | 20% | 36% | 40% |
De vrijstellingen erfbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2021:
art. 32-1-4-a | (partners) | € 671.910,- |
art. 32-1-4-b | (zieke/gehandicapte kinderen) | € 63.836,- |
art. 32-1-4-c | (overige kinderen) | € 21.282,- |
art. 32-1-4-d | (kleinkinderen) | € 21.282,- |
art. 32-1-4-e | (ouders) | € 50.397,- |
art. 32-1-4-f | (overige verkrijgers) | € 2.244,- |
art. 32-2 | (pensioen partner) | € 173.580,- |
De vrijstellingen schenkbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2021:
art. 33-1-5 | (kind, kind tussen 18 en 40 jaar, studie, eigen woning) | € 6.604,-; € 26.881,-; € 55.996,-; € 105.302,- |
art. 33-1-7 | (overig) | € 3.244,- |
7.14.7 Tarieven en vrijstellingen schenk- en erfbelasting 2020
Het tarief van art. 24 SW lid 1 SW:
Deel belaste verkrijging | Tariefgroep 1 (partners/kinderen) | Tariefgroep 1A (afstammelingen in tweede of verdere graad) | Tariefgroep 2 (overige verkrijgers) |
---|---|---|---|
€ 0,- – € 126.723,- | 10% | 18% | 30% |
€ 126.723,- – hoger | 20% | 36% | 40% |
De vrijstellingen erfbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2020:
art. 32-1-4-a | (partners) | € 661.328,- |
art. 32-1-4-b | (zieke/gehandicapte kinderen) | € 62.830,- |
art. 32-1-4-c | (overige kinderen) | € 20.946,- |
art. 32-1-4-d | (kleinkinderen) | € 20.946,- |
art. 32-1-4-e | (ouders) | € 49.603,- |
art. 32-1-4-f | (overige verkrijgers) | € 2.208,- |
art. 32-2 | (pensioen partner) | € 170.846,- |
De vrijstellingen schenkbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2020:
art. 33-1-5 | (kind, kind tussen 18 en 40 jaar, studie, eigen woning) | € 5.515,-; € 26.457,-; € 55.114,-; € 103.643,- |
art. 33-1-7 | (overig) | € 2.208,- |
7.14.8 Tarieven en vrijstellingen schenk- en erfbelasting 2019
Het tarief van art. 24 SW lid 1 SW:
Deel belaste verkrijging | Tariefgroep 1 (partners/kinderen) | Tariefgroep 1A (afstammelingen in tweede of verdere graad) | Tariefgroep 2 (overige verkrijgers) |
---|---|---|---|
€ 0,- – € 124.727,- | 10% | 18% | 30% |
€ 124.727,- – hoger | 20% | 36% | 40% |
De vrijstellingen erfbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2019:
art. 32-1-4-a | (partners) | € 650.913,- |
art. 32-1-4-b | (zieke/gehandicapte kinderen) | € 61.840,- |
art. 32-1-4-c | (overige kinderen) | € 20.616,- |
art. 32-1-4-d | (kleinkinderen) | € 20.616,- |
art. 32-1-4-e | (ouders) | € 48.821,- |
art. 32-1-4-f | (overige verkrijgers) | € 2.173,- |
art. 32-2 | (pensioen partner) | € 168.155,- |
De vrijstellingen schenkbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2019:
art. 33-1-5 | (kind, kind tussen 18 en 40 jaar, studie, eigen woning) | € 5.428,-; € 26.040,-; € 54.246,-; € 102.010,- |
art. 33-1-7 | (overig) | € 2.173,- |
7.14.9 Tarieven en vrijstellingen schenk- en erfbelasting 2018
Het tarief van art. 24 SW lid 1 SW:
Deel belaste verkrijging | Tariefgroep 1 (partners/kinderen) | Tariefgroep 1A (afstammelingen in tweede of verdere graad) | Tariefgroep 2 (overige verkrijgers) |
---|---|---|---|
€ 0,- – € 123.248,- | 10% | 18% | 30% |
€ 123.248,- – hoger | 20% | 36% | 40% |
De vrijstellingen erfbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2018:
art. 32-1-4-a | (partners) | € 643.194,- |
art. 32-1-4-b | (zieke/gehandicapte kinderen) | € 61.106,- |
art. 32-1-4-c | (overige kinderen) | € 20.371,- |
art. 32-1-4-d | (kleinkinderen) | € 20.371,- |
art. 32-1-4-e | (ouders) | € 48.242,- |
art. 32-1-4-f | (overige verkrijgers) | € 2.147,- |
art. 32-2 | (pensioen partner) | € 166.161,- |
De vrijstellingen schenkbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2018:
art. 33-1-5 | (kind, kind tussen 18 en 40 jaar, studie, eigen woning) | € 5.363,-; € 25.731,-; € 53.602,-; € 100.800,- |
art. 33-1-7 | (overig) | € 2.147,- |
7.14.10 Tarieven en vrijstellingen schenk- en erfbelasting 2017
Het tarief van art. 24 SW lid 1 SW:
Deel belaste verkrijging | Tariefgroep 1 (partners/kinderen) | Tariefgroep 1A (afstammelingen in tweede of verdere graad) | Tariefgroep 2 (overige verkrijgers) |
---|---|---|---|
€ 0,- – € 122.269,- | 10% | 18% | 30% |
€ 122.269,- – hoger | 20% | 36% | 40% |
De vrijstellingen erfbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2017:
art. 32-1-4-a | (partners) | € 638.089,- |
art. 32-1-4-b | (zieke/gehandicapte kinderen) | € 60.621,- |
art. 32-1-4-c | (overige kinderen) | € 20.209,- |
art. 32-1-4-d | (kleinkinderen) | € 20.209,- |
art. 32-1-4-e | (ouders) | € 47.859,- |
art. 32-1-4-f | (overige verkrijgers) | € 2.129,- |
art. 32-2 | (pensioen partner) | € 164.842,- |
De vrijstellingen schenkbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2017:
art. 33-1-5 | (kind, kind tussen 18 en 40 jaar, studie, eigen woning) | € 5.320,-; € 25.526,-; € 53.176,-; € 100.000,- |
art. 33-1-7 | (overig) | € 2.129,- |
7.14.11 Tarieven en vrijstellingen schenk- en erfbelasting 2016
Het tarief van art. 24 SW lid 1 SW:
Deel belaste verkrijging | Tariefgroep 1 (partners/kinderen) | Tariefgroep 1A (afstammelingen in tweede of verdere graad) | Tariefgroep 2 (overige verkrijgers) |
---|---|---|---|
€ 0,- – € 121.903,- | 10% | 18% | 30% |
€ 121.903,- – hoger | 20% | 36% | 40% |
De vrijstellingen erfbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2016:
art. 32-1-4-a | (partners) | € 636.180,- |
art. 32-1-4-b | (zieke/gehandicapte kinderen) | € 60.439,- |
art. 32-1-4-c | (overige kinderen) | € 20.148,- |
art. 32-1-4-d | (kleinkinderen) | € 20.148,- |
art. 32-1-4-e | (ouders) | € 47.715,- |
art. 32-1-4-f | (overige verkrijgers) | € 2.122,- |
art. 32-2 | (pensioen partner) | € 164.348,- |
De vrijstellingen schenkbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2016:
art. 33-1-5 | (kind, kind tussen 18 en 40 jaar, eigen woning) | € 5.304,-; € 25.449,-; € 53.016,- |
art. 33-1-6 | (kind tussen 18 en 40 jaar, overgangsregeling) | € 27.570,- |
art. 33-1-7 | (overig) | € 2.122,- |
7.14.12 Tarieven en vrijstellingen schenk- en erfbelasting 2015
Het tarief van art. 24 SW lid 1 SW:
Deel belaste verkrijging | Tariefgroep 1 (partners/kinderen) | Tariefgroep 1A (afstammelingen in tweede of verdere graad) | Tariefgroep 2 (overige verkrijgers) |
---|---|---|---|
€ 0,- – € 121.296,- | 10% | 18% | 30% |
€ 121.296,- – hoger | 20% | 36% | 40% |
De vrijstellingen erfbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2015:
art. 32-1-4-a | (partners) | € 633.014,- |
art. 32-1-4-b | (zieke/gehandicapte kinderen) | € 60.138,- |
art. 32-1-4-c | (overige kinderen) | € 20.047,- |
art. 32-1-4-d | (kleinkinderen) | € 20.047,- |
art. 32-1-4-e | (ouders) | € 47.477,- |
art. 32-1-4-f | (overige verkrijgers) | € 2.111,- |
art. 32-2 | (pensioen partner) | € 164.348,- |
De vrijstellingen schenkbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2015:
art. 33-1-5 | (kind, kind tussen 18 en 40 jaar, eigen woning) | € 5.277,-; € 25.322,-; € 52.752,- |
art. 33-1-6 | (kind tussen 18 en 40 jaar, overgangsregeling) | € 27.432,- |
art. 33-1-7 | (overig) | € 2.111,- |
7.14.13 Tarieven en vrijstellingen schenk- en erfbelasting 2014
Het tarief van art. 24 SW lid 1 SW:
Deel belaste verkrijging | Tariefgroep 1 (partners/kinderen) | Tariefgroep 1A (afstammelingen in tweede of verdere graad) | Tariefgroep 2 (overige verkrijgers) |
---|---|---|---|
€ 0,- – € 117.214,- | 10% | 18% | 30% |
€ 117.214,- – hoger | 20% | 36% | 40% |
De vrijstellingen erfbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2014:
art. 32-1-4-a | (partners) | € 627.367,- |
art. 32-1-4-b | (zieke/gehandicapte kinderen) | € 59.601,- |
art. 32-1-4-c | (overige kinderen) | € 19.868,- |
art. 32-1-4-d | (kleinkinderen) | € 19.868,- |
art. 32-1-4-e | (ouders) | € 47.053,- |
art. 32-1-4-f | (overige verkrijgers) | € 2.092,- |
art. 32-2 | (pensioen partner) | € 162.071,- |
De vrijstellingen schenkbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2014:
art. 33-1-5 | (kind, kind tussen 18 en 40 jaar, eigen woning) | € 5.229,-; € 25.096,-; € 52.281,- |
art. 33-1-6 | (kind tussen 18 en 40 jaar, overgangsregeling) | € 27.187,- |
art. 33-1-7 | (overig) | € 2.092,- |
7.14.14 Tarieven en vrijstellingen schenk- en erfbelasting 2013
Het tarief van art. 24 SW lid 1 SW:
Deel belaste verkrijging | Tariefgroep 1 (partners/kinderen) | Tariefgroep 1A (afstammelingen in tweede of verdere graad) | Tariefgroep 2 (overige verkrijgers) |
---|---|---|---|
€ 0,- – € 118.254,- | 10% | 18% | 30% |
€ 118.254,- – hoger | 20% | 36% | 40% |
De vrijstellingen erfbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2013:
art. 32-1-4-a | (partners) | € 616.880,- |
art. 32-1-4-b | (zieke/gehandicapte kinderen) | € 58.604,- |
art. 32-1-4-c | (overige kinderen) | € 19.535,- |
art. 32-1-4-d | (kleinkinderen) | € 19.535- |
art. 32-1-4-e | (ouders) | € 46.266,- |
art. 32-1-4-f | (overige verkrijgers) | € 2.057,- |
art. 32-2 | (pensioen partner) | € 159.361,- |
De vrijstellingen schenkbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2013:
art. 33-1-5 | (kind, kind tussen 18 en 40 jaar, eigen woning) | € 5.141,-; € 24.676,-; € 51.407,- |
art. 33-1-6 | (kind tussen 18 en 40 jaar, overgangsregeling) | € 26.732,- |
art. 33-1-7 | (overig) | € 2.057,- |
7.14.15 Tarieven en vrijstellingen schenk- en erfbelasting 2012
Het tarief van art. 24 SW lid 1 SW:
Deel belaste verkrijging | Tariefgroep 1 (partners/kinderen) | Tariefgroep 1A (afstammelingen in tweede of verdere graad) | Tariefgroep 2 (overige verkrijgers) |
---|---|---|---|
€ 0,- – € 115.708,- | 10% | 18% | 30% |
€ 115.708,- – hoger | 20% | 36% | 40% |
De vrijstellingen erfbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2012:
art. 32-1-4-a | (partners) | € 603.600,- |
art. 32-1-4-b | (zieke/gehandicapte kinderen) | € 57.342,- |
art. 32-1-4-c | (overige kinderen) | € 19.114,- |
art. 32-1-4-d | (kleinkinderen) | € 19.114,- |
art. 32-1-4-e | (ouders) | € 45.270,- |
art. 32-1-4-f | (overige verkrijgers) | € 2.012,- |
art. 32-2 | (pensioen partner) | € 155.930,- |
De vrijstellingen schenkbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2012:
art. 33-1-5 | (kind, kind tussen 18 en 40 jaar, eigen woning) | € 5.030,-; € 24.144,-; € 50.300,- |
art. 33-1-6 | (kind tussen 18 en 40 jaar, overgangsregeling) | € 26.156,- |
art. 33-1-7 | (overig) | € 2.012,- |
7.14.16 Tarieven en vrijstellingen schenk- en erfbelasting 2011
Het tarief van art. 24 SW lid 1 SW:
Deel belaste verkrijging | Tariefgroep 1 (partners/kinderen) | Tariefgroep 1A (afstammelingen in tweede of verdere graad) | Tariefgroep 2 (overige verkrijgers) |
---|---|---|---|
€ 0,- – € 118.708,- | 10% | 18% | 30% |
€ 118.708,- – hoger | 20% | 36% | 40% |
De vrijstellingen erfbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2011:
art. 32-1-4-a | (partners) | € 603.600,- |
art. 32-1-4-b | (zieke/gehandicapte kinderen) | € 57.342,- |
art. 32-1-4-c | (overige kinderen) | € 19.114,- |
art. 32-1-4-d | (kleinkinderen) | € 19.114,- |
art. 32-1-4-e | (ouders) | € 45.270,- |
art. 32-1-4-f | (overige verkrijgers) | € 2.012,- |
art. 32-2 | (pensioen partner) | € 155.930,- |
De vrijstellingen schenkbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2011:
art. 33-1-5 | (kind, kind tussen 18 en 40 jaar, eigen woning) | € 5.030,-; € 24.144,-; € 50.300,- |
art. 33-1-6 | (kind tussen 18 en 40 jaar, overgangsregeling) | € 26.156,- |
art. 33-1-7 | (overig) | € 2.012,- |
7.14.17 Tarieven en vrijstellingen schenk- en erfbelasting 2010
Het tarief van art. 24 SW lid 1 SW:
Deel belaste verkrijging | Tariefgroep 1 (partners/kinderen) | Tariefgroep 1A (afstammelingen in tweede of verdere graad) | Tariefgroep 2 (overige verkrijgers) |
---|---|---|---|
€ 0,- – € 118.000,- | 10% | 18% | 30% |
€ 118.000,- – hoger | 20% | 36% | 40% |
De vrijstellingen erfbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2010:
art. 32-1-4-a | (partners) | € 600.000,- |
art. 32-1-4-b | (zieke/gehandicapte kinderen) | € 57.000,- |
art. 32-1-4-c | (overige kinderen) | € 19.000,- |
art. 32-1-4-d | (kleinkinderen) | € 19.000,- |
art. 32-1-4-e | (ouders) | € 45.000,- |
art. 32-1-4-f | (overige verkrijgers) | € 2.000,- |
art. 32-2 | (pensioen partner) | € 155.000,- |
De vrijstellingen schenkbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2010:
art. 33-1-5 | (kind, kind tussen 18 en 40 jaar, eigen woning) | € 5.000,-; € 24.000,-; € 50.000,- |
art. 33-1-6 | (kind tussen 18 en 40 jaar, overgangsregeling) | € 26.000,- |
art. 33-1-7 | (overig) | € 2.000,- |
7.14.18 Tarieven en vrijstellingen schenkings- en successierecht 2009
Het tarief van art. 24 SW lid 1 SW:
Gedeelte van de belaste verkrijging | Indien geërfd of verkregen wordt door: | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
I. echtgenoot, kinderen, afstammelingen in tweede of verdere graad, of een verkrijger als bedoeld in lid 2*. | II. broers, zusters, bloedverwanten in de rechte opgaande lijn | III. andere verkrijgersa b a b a b | ||||
a. | b. | a. | b. | a. | b. | |
€ 0,- – € 22.763,- | € 0,- | 5 | € 0,- | 26 | € 0,- | 41 |
€ 22.763,- – € 45.519,- | € 1.138,- | 8 | € 5.918,- | 30 | € 9.332,- | 45 |
€ 44.519,- – € 91.026,- | € 2.958,- | 12 | € 12.744,- | 35 | € 19.752,- | 50 |
€ 91.026,- – € 182.042,- | € 8.418,- | 15 | € 28.671,- | 39 | € 42.325,- | 54 |
€ 182.042,- – € 364.073,- | € 22.070,- | 19 | € 64.167,- | 44 | € 91.473,- | 59 |
€ 364.073,- – € 910.163 | € 56.655,- | 23 | € 144.260,- | 48 | € 198.871,- | 63 |
€ 910.163,- en hoger | € 182.255,- | 27 | € 406.383,- | 53 | € 542.907,- | 68 |
* Voor afstammelingen in de tweede of verdere graad bedraagt de belasting het ingevolge deze kolom verschuldigde, vermeerderd met 60% daarvan.
De vrijstellingen/drempels successierecht zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2009:
art. 32-1-4-a | (echtgenoot/samenwoners met notarieel contract) | € 532.570,- |
art. 32-1-4-b | (kind < 23 jaar) | € 4.556,-; € 10.323,-; € 13.658,- |
art. 32-1-4-c | (kind > 23 jaar thuis/ziek) | € 10.323,- |
art. 32-1-4-d | (kind overig) | € 10.323,-; € 27.309,- |
art. 32-1-4-e | (tweerelatie) | € 532.570,-; € 213.026,-; € 159.769,-; € 106.510,- |
art. 32-1-4-e | (meerrelatie) | € 266.288,-; € 213.026,-; € 159.769,-; € 106.510,- |
art. 32-1-4-f | (ouders) | € 45.513,- |
art. 32-1-6 | (andere bloedverwant) | € 10.323,- |
art. 32-1-7 | (overig, NB geldt alleen voor verkrijgers uit tariefgroep II en III) | € 1.976,- |
art. 32-2 | (pensioen kind/ouder) | € 13.658,-; € 10.323,-; € 9105,- |
art. 32-3 | (pensioen echtgenoot/partner) | € 152.166,-; € 76.089,- |
De vrijstellingen/drempels schenkbelasting zoals deze zijn genoemd in de onderstaande wetsartikelen, bedragen voor het jaar 2009:
art. 33-1-5 | (kind) | € 4.556,-; € 22.760,- |
art. 33-1-7 | (overig) | € 2.734,- |