Het tussentijds uitkeren van voorschotten kan gewenst zijn. De vraag is wat het uitkeren van een voorschot juridisch betekent en of dat zomaar is toegestaan. Het uitkeren van een voorschot is te beschouwen als een partiële verdeling. Daarvoor is vereist dat alle erfgenamen medewerking verlenen (HR 9 november 1990, NJ 1992, 213). Dat betekent dat de notaris niet bevoegd is eventueel onder hem berustende boedelgelden enkel op verzoek van een erfgenaam bij wijze van voorschot uit te keren. Dit is slechts toegestaan indien alle erfgenamen hiermee instemmen.
Zie in verband hiermee ook de tuchtrechtuitspraken in de onderdelen 9.2.2 (instantie onbekend, vermoedelijk 1982, WPNR 5621 (1982)), 9.2.25 (Hof Amsterdam 5 april 1990, WPNR 6003 (1991)), 9.2.31 (Hof Amsterdam 25 april 1991, WPNR 6052 (1992)), 9.2.42 (Hof Amsterdam 21 mei 1992, WPNR 6066 (1992)), 9.2.49 (Hof Amsterdam 6 mei 1993, nr. 4/93), 9.2.101 (Hof Amsterdam 4 november 1999, WPNR 6401 (2000)), en Hof Amsterdam 7 juni 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ9866) en Hof Amsterdam 28 december 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9071.
Met het uitkeren van voorschotten moet voorzichtig worden omgegaan. Indien achteraf mocht blijken dat er teveel aan voorschot is uitbetaald, kan het lastig zijn om de erfgenamen te vragen het te veel als voorschot uitbetaalde bedrag te restitueren. Het beste is in een brief (MODEL 2.4A) de erfgenamen voor te leggen of een voorschot uitbetaald kan worden en daarin alvast een voorlopige berekening te maken van hetgeen vermoedelijk per saldo voor elke erfgenaam overblijft (MODEL 2.4B).
Als het uitkeren van een voorschot een vorm van partiële verdeling is, dan komt de vraag op of de wettelijke vereffening aan het uitkeren van een voorschot in de weg staat. De wettelijke vereffening is van toepassing als een erfgenaam beneficiair aanvaardt of de rechter een vereffenaar benoemt. Vgl. art. 4:202 e.v. Uit art. 4:222 jo. art. 3:178 e.v. vloeit voort dat eerst vereffend moet worden en dan pas verdeeld. Pas wanneer duidelijk is wat de boedelbeschrijving is opgemaakt en wanneer bekend is welke schulden bestaan en wat de afwikkelingskosten zijn, is duidelijk wat er ter verdeling voor de erfgenamen overblijft.
De Hoge Raad (HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:939, NJ 2017/408, opgenomen in onderdeel 9.4.2.322, heeft bepaald dat uitgangspunt is dat de erfgenamen de vereffening van een beneficiair aanvaarde nalatenschap eerst moeten voltooien alvorens de nalatenschap te verdelen, dit om te waarborgen dat de vorderingen van de schuldeisers van de nalatenschap zo veel mogelijk daadwerkelijk uit de nalatenschap worden voldaan. Onder bepaalde omstandigheden is het echter toch mogelijk om tot het uitkeren van een voorschot (partiële verdeling) over te gaan.
De erfgenaam die tijdens de vereffening verdeling vordert heeft in beginsel de plicht om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat de schulden van de nalatenschap zijn voldaan. Doet de erfgenaam dat niet, dan kan de rechter de partij die niet voldoet aan de stelplicht op grond van art. 22 Rv bevelen om de betreffende stellingen toe te lichten, zodat de rechter in het verdelingsgeschil kan oordelen of de vereffening is voltooid. Is de vereffening niet voltooid of is onvoldoende duidelijk of de vereffening voltooid is, dan dient de rechter in overleg met partijen te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om desondanks op de verdelingsvordering te beslissen, op een wijze die ook voldoende rekening houdt met de belangen van schuldeisers van de nalatenschap, aldus de Hoge Raad. Daarbij kan volgens de Hoge Raad worden gedacht aan het aanhouden van de zaak totdat de vereffening alsnog plaats heeft gevonden, aan een verdeling onder voorwaarden die de positie van schuldeisers waarborgt, of aan een gedeeltelijke verdeling die de rechten van schuldeisers van de nalatenschap onverlet laat.