5.4.1 Algemeen
In hoofdstuk 2 wordt de standaardafwikkeling van een boedel onder het huidige erfrecht beschreven. De aldaar geschetste basishandelingen gelden ook voor de afwikkeling bij een quasi-wettelijke verdeling of een ander afwikkelingsbewind.
Hoofdstuk 2 verschaft de volgende relevante informatie:
– het eerste contact (onderdeel 2.1.1);
– de eerste informatie (onderdeel 2.1.2);
– het eerste gesprek (onderdeel 2.1.3);
– de recherche (onderdeel 2.1.4);
– het benaderen van de erfgenamen (onderdeel 2.1.6);
– het vervaardigen van een verklaring van erfrecht (onderdeel 2.1.8).
In dit onderdeel (5.4) komt de bijzondere afwikkelingsvariant aan bod waarbij een afwikkelingsbewindvoerder de touwtjes in handen heeft. Het onderdeel is als volgt ingedeeld:
– Algemeen (onderdeel 5.4.1);
– Verplichtingen bij aanvang van en tijdens het afwikkelingsbewind (onderdeel 5.4.2);
– Einde van het afwikkelingsbewind (onderdeel 5.4.3);
– Bevoegdheden aangaande het afwikkelingsbewindsvermogen (onderdeel 5.4.4);
– Schema wettelijke bevoegdheden en verplichtingen erfgenamen (onderdeel 5.4.5);
– Schema wettelijke bevoegdheden en verplichtingen afwikkelingsbewindvoerder (onderdeel 5.4.6).
Tot welke handelingen dient een boedelbehandelaar over te gaan wanneer hij geconfronteerd wordt met een afwikkelingsbewind? Onderdeel 5.4 geeft daarop een antwoord. Het beschrijft de stappen die de behandelaar moet volgen, met als leidraad de uitgebreide regeling van afdeling 5.7 van Boek 4.
Een afwikkelingsbewindvoerder kan door de testateur bekleed zijn met de bevoegdheid ‘eigenhandig’ de verdeling tot stand te brengen. De bewindvoerder heeft in dat geval voor beschikkingshandelingen noch toestemming van de rechthebbenden nodig, noch machtiging van de kantonrechter. Deze vergaande vorm van testamentair bewind steunt op art. 4:171, het ‘boetseerartikel’: bij uiterste wil kunnen de bevoegdheden van de bewindvoerder ruimer worden vastgesteld dan de wet doet in de art. 4:153 tot en met art. 4:170. Deze bewindsvorm kent als strekking het ‘gemeenschappelijk belang’ der rechthebbenden. Zie uitgebreid over de verdelingsbevoegdheid van de afwikkelingsbewindvoerder onderdeel 5.4.4.4.1.
Van het afwikkelingsbewind bestaan vele varianten, aangezien de erflater het bewind naar zijn eigen inzicht kan hebben ‘geboetseerd’. Als overkoepelende term wordt veelal ‘afwikkelingsbewind’ gebruikt. Een species van dit bewind vormt de ‘quasi-wettelijke verdeling’. De bewindvoerder is bevoegd een verdeling tot stand te brengen die in eindresultaat goeddeels overeenkomt met een wettelijke verdeling. De regels van art. 4:13 e.v. zijn in de uiterste wil buiten toepassing verklaard: de goederen gaan niet van rechtswege naar de langstlevende echtgenoot en de kinderen ontvangen niet op grond van art. 4:13 een niet-opeisbare vordering. Goederenrechtelijk is na het overlijden nog geenszins sprake van iets wat op een wettelijke verdeling lijkt, maar op de onverdeeldheid ‘zit’ als heer en meester de afwikkelingsbewindvoerder. Hij kan, zonder dat de deelgenoten eraan te pas komen, een wettelijke verdeling nabootsen.
Zie over de zelfstandige verdelingsbevoegdheid van de afwikkelingsbewindvoerder ook het positieve oordeel van de Rb. ’s-Gravenhage 11 oktober 2006, weergegeven in onderdeel 9.4.2.129.
Dicht tegen het afwikkelingsbewind en de quasi-wettelijke verdeling aan ligt de figuur van de ‘lasten-executeur’. Aan de executeur, vaak de langstlevende, wordt (in de hoedanigheid van executeur) de last opgelegd de nalatenschap op een bepaalde wijze te verdelen, bijvoorbeeld alsof sprake is van een wettelijke verdeling. Zie art. 4:130 en art. 4:147 lid 1 slot. Vergelijk hierover B.M.E.M. Schols, WPNR 6572 (2004), p. 244-246. In beide gevallen (afwikkelingsbewind en lasten-executele) is de making ‘inferieur’ in het kader van de legitieme portie. Voor de executele wordt verwezen naar onderdeel 6.11.
5.4.1.1 Toepasselijke bepalingen
5.4.1.1.1 Algemeen
Bij een afwikkelingsbewind dient men rekening te houden met de volgende regelingen, die het bewind kunnen invullen: de uiterste wil, afdeling 5.7 van Boek 4 en, indien de uiterste wilsbeschikking van voor 1 januari 2003 dateert, het overgangsrecht en wellicht het oude Boek 4. Daarnaast speelt ook dikwijls de executele (afdeling 4.5.6) een rol.
5.4.1.1.2 Verhouding uiterste wil, afdeling 4.5.6 en afdeling 4.5.7
De uiterste wil waarbij het afwikkelingsbewind is ingesteld gaat, voor zover toegestaan, boven de regelingen van afdeling 4.5.6 en 4.5.7. Waar de testamentaire regeling leemtes laat, kan men te rade bij de wettelijke regeling. In zoverre vullen afdeling 4.5.6 en 4.5.7 het testament dan aan.
Het spreekt voor zich dat bepalingen van dwingend recht van afdeling 4.5.6 en 4.5.7 niet door testamentaire beschikkingen opzij kunnen worden gezet. Zo kan de erflater de bewindvoerder bijvoorbeeld niet vrijstellen van de plicht tot boedelbeschrijving of van het afleggen van rekening en verantwoording aan het einde van zijn bewindvoerderschap.
Vrijwel altijd zal naast het afwikkelingsbewind sprake zijn van een executele. In feite is het afwikkelingsbewind een verlenging van de executele, met slechts enkele veranderingen in de bevoegdheden van de ‘beheersfunctionarissen’ en de erfgenamen. Het belangrijkste verschil betreft de bevoegdheid tot het verrichten van beschikkingshandelingen en bewerkstelligen van de verdeling: de erflater heeft daarvoor de bewindvoerder ingeschakeld, een executeur is hiertoe niet bevoegd (tenzij daartoe lasten aan de executeur zijn opgelegd).
Daarnaast maakt slechts de aanwezigheid van een executeur een beroep op art. 4:202 lid 1 sub a mogelijk (ontwijken vereffeningsverplichting, zie onderdeel 5.1.2).
Het is aan te bevelen eerst de executeur de aan hem opgedragen taken te laten volvoeren, ten tijde waarvan de bewindvoerder ‘aan de zijlijn’ meekijkt. Let erop dat het bewind wel direct bij het overlijden van de erflater ingaat, tenzij de insteller een ander tijdstip in zijn uiterste wil heeft vermeld. Ook wanneer de bewindvoerder nog niet is gelokaliseerd, c.q. hij zijn benoeming nog niet heeft aanvaard, strekt zich het bewind reeds uit over de goederen. Indien gewenst kan een beschrijving der werkzaamheden worden opgesteld: wat mag de executeur, wat mag de bewindvoerder? In uiterste gevallen biedt de gang naar de kantonrechter uitkomst: analoog aan art. 4:142 lid 3 en art. 4:158 lid 3 kan deze een verdeling van de taken vaststellen.
Tot slot verdient nog de relatie tot de legitieme aandacht. Een scherpe grens loopt tussen de executele en het afwikkelingsbewind: eerstgenoemde beschikking is ‘niet-inferieur’, laatstgenoemde is ‘inferieur’. Zijn zowel een executeur als een afwikkelingsbewindvoerder in een boedel aanwezig, dan komt de waarde van een verworpen making (zie art. 4:63 lid 3 en art. 4:72) in mindering op de legitieme vordering. Vergelijk over de legitieme portie onderdeel 5.4.2.6.
5.4.1.1.3 Overgangsrecht afwikkelingsbewind
De regeling van afdeling 4.5.7 heeft onmiddellijke werking. Art. 134 Ow NBW bepaalt dat op een afwikkelingsbewind, ingesteld bij een uiterste wil die is opgemaakt vóór 1 januari 2003, vanaf dat tijdstip of, indien het bewind nadien van kracht wordt, vanaf dit latere tijdstip afdeling 4.5.7 van toepassing is. Kort gezegd: ook bij een oud testament is de nieuwe bewindsregeling van toepassing. Van cruciale betekenis is echter wel de toevoeging in art. 134 Ow NBW dat voor zover bepalingen in de uiterste wil van afdeling 4.5.7 afwijken, de wettelijke regeling niet geldt.
Voor de executeur geldt een soortgelijke regel. Uit art. 133 Ow NBW blijkt dat op de benoeming van een executeur, daterend van vóór 1 januari 2003, vanaf dat tijdstip of, indien de executele nadien aanvangt, vanaf dit latere tijdstip, afdeling 5.6 van Boek 4 van toepassing is. Dit is anders wanneer aan de executeur het recht van inbezitneming der nalatenschapsgoederen niet is toegekend, en behoudens voor zover bij de benoeming regelingen zijn getroffen die van afdeling 5.6 van Boek 4 afwijken. Kort gezegd: ook bij een oud testament is de nieuwe executele-regeling van toepassing. Het ligt voor de hand aan te nemen dat de executeur die onder oud recht tot ‘boedelberedderaar’ is benoemd (soms met de toevoeging ‘in de ruimste zin’, of woorden van gelijke strekking) onder het huidige recht de wettelijke bevoegdheden heeft (‘beheersexecuteur’). Zonder nadere omschrijvingen in de uiterste wil lijkt het niet mogelijk een dergelijke executeur aan te merken als een afwikkelingsbewindvoerder met verdelingsbevoegdheden.
Dat het nieuwe recht ten aanzien van ‘oude’ uiterste wilsbeschikkingen onmiddellijk geldt, heeft ook op het gebied van de nulliteiten enige ingrijpende gevolgen. Bevat een ‘oude’ uiterste wil een naar oud recht ongeldige beschikking, die naar nieuw recht wél geldig moet worden geacht, dan prevaleert het nieuwe recht.
Deze redenering kan met name bij het afwikkelingsbewind een goede dienst bewijzen. Het oude recht beschouwde het dusdanig uitbreiden van bevoegdheden van de bewindvoerder dat deze de uitsluitende bevoegdheid tot beschikking toekomt als te vérstrekkend. Het nieuwe recht biedt wel grond voor een dergelijke beschikking: art. 4:171 lid 1. Het overgangsrecht schiet de erflater te hulp: ingevolge de algemene bepalingen aangaande de nulliteiten en art. 134 Ow NBW moet de beschikking als geldig worden bestempeld. Vergelijk Klaassen/Luijten/Meijer 2008, nr. 445 en zie onderdeel 6.15 over het overgangsrecht.
Uit het arrest HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:38, NJ 2013/521, weergegeven in onderdeel 9.4.2.287 blijkt dat een onder oud recht benoemde ‘executeur-boedelberedderaar’ geen (afwikkelings)bewindvoerder is onder nieuw recht. Hij is een ‘gewone’ executeur met de bevoegdheden die uit de huidge wettelijke regeling voortvloeien.
5.4.1.2 Samenloop verschillende bewindsvormen
Het is goed mogelijk dat naast het afwikkelingsbewind andere bewindsvormen voorkomen in dezelfde boedel. Denk aan niet-testamentaire bewindsvormen, zoals die over het vermogen van een minderjarige deelgenoot (ouder, voogd of derde is bewindvoerder). Ook is het denkbaar dat het afwikkelingsbewind zich vergezeld weet van een bewind met een andere strekking. Zie daarover onderdeel 5.4.2.3.3. De wet geeft geen expliciete oplossing voor de samenloop-problematiek. Er mag dan in beginsel van worden uitgegaan dat de verschillende regelingen cumuleren; aan de voorschriften van beide bewindsvormen dient te worden voldaan wanneer een bewindvoerder bijvoorbeeld een goed wenst te vervreemden.
Vergelijk over de samenloop van het bewind op grond van art. 4:153 e.v. en dat van art. 1:431 e.v. HR 25 juni 2004 (LJN AO8558), waarbij de A-G opmerkt: ‘Zij [de klacht] stuit ook hierop af dat, anders dan [eiser] aanvoert, meerderjarigenbewind en testamentair bewind in beginsel wel degelijk naast elkaar kunnen bestaan. [noot: zie Asser-De Boer, Personen- en familierecht (2002) nr. 1127 en W.R. Meijer, ‘Cumulatie van bewind van art. 1:431 en van art. 4:1066 BW, bescherming in het kwadraat’, WPNR 1999, p. 738-739] Dat gold voor de samenloop tussen meerderjarigenbewind en testamentair bewind onder het ‘oude’ recht; datzelfde is het geval voor het huidige erfrecht.’
Is een minderjarige gerechtigd tot de boedel, dan valt er veel voor te zeggen de afwikkelingsbewindvoerder ‘voorrang’ te verlenen boven de minderjarigenbewindvoerder (ouder, voogd, derde in de zin van art. 1:253i lid 4 sub c), voor zover het handelingen ten aanzien van de nalatenschapsgoederen betreft. Dit naar analogie met art. 1:253i lid 4 sub c en art. 1:337 lid 3. Aan het einde van het afwikkelingsbewind legt de afwikkelingsbewindvoerder rekening en verantwoording af aan de minderjarigenbewindvoerder. Zie over de verhouding tussen het testamentair bewind van Boek 4 en het minderjarigenbewind van Boek 1 met name Ter Haar, WPNR 6692 (2006), p. 877-884.
Bij het minderjarigenbewind dat bij een schenking of making wordt ingesteld (de insteller wijst een ander aan tot bewindvoerder dan de ouder of voogd; hier is geen sprake van een testamentair bewind in de zin van art. 4:153 e.v.) geldt een soortgelijke constructie. Deze is echter expliciet in de wet neergelegd. Zie art. 1:253i lid 4 sub c, art. 1:253i lid 5 en art. 1:337 lid 3. Vervalt het (bij gift of uiterste wil ingestelde) minderjarigenbewind, dan komen de goederen weer onder het bewind van de ouder of voogd.
Een optie is de rechter te verzoeken de werkzaamheden van de verschillende bewindvoerders vast te stellen. Vergelijk art. 4:158 (MODEL 5.4.1.2A).
5.4.1.3 Bevoegde rechter in zaken aangaande het afwikkelingsbewind
Voor een algemeen overzicht van de taken en bevoegdheden van de (kanton)rechter wordt verwezen naar onderdeel 6.23.
De wettelijke regeling van het testamentaire bewind herbergt een groot aantal verzoekschriftprocedures.
– benoeming van een bewindvoerder (art. 4:157 lid 1)
– geschil of vaststelling werkzaamheden ingeval van pluraliteit bewindvoerders (art. 4:158)
– wijziging beloning bewindvoerder op grond van onvoorziene omstandigheden (art. 4:159 lid 3)
– vrijstelling periodieke rekening en verantwoording ten overstaan rechter (art. 4:161 lid 3)
– vaststelling andere tijdstippen voor uitkering uit bewindsvermogen (art. 4:162 lid 1)
– ontslag bewindvoerder (art. 4:164 lid 2)
– benoeming nieuwe bewindvoerder door erfgenamen (art. 4:165 lid 3)
– verlening machtiging ter vervanging toestemming rechthebbende of belanghebbende (art. 4:169 lid 3)
– wijziging regels van het bewind op grond van onvoorziene omstandigheden (art. 4:171 lid 2)
– opheffing van het bewind door rechthebbende of bewindvoerder (art. 4:178 lid 2)
De relatieve bevoegdheid ligt ingevolge art. 268 Rv bij de rechter van de woonplaats van de rechthebbende. De rechthebbende echter heeft een afgeleide woonplaats voor zaken die de uitoefening van het bewind betreffen: art. 1:12 lid 2 bepaalt dat de rechthebbende de woonplaats van de bewindvoerder volgt. Conclusie: de rechter van de woonplaats van de bewindvoerder is bevoegd.
Verliest de bewindvoerder zijn hoedanigheid, dan duurt de afgeleide woonplaats voort, totdat een nieuwe bewindvoerder is benoemd (vgl. art. 1:12 lid 4).
Een uitzondering op het bovenstaande dient zich logischerwijs aan bij art. 4:157, dat de kantonrechter in staat stelt op verzoek een bewindvoerder te benoemen (MODEL 5.4.1.3A). De relatieve competentie ligt in dit geval bij de kantonrechter van de woonplaats van de rechthebbende.
Voorts verdient het volgende aandacht. Uit art. 1:12 lid 4 volgt dat de eerste drie leden van art. 1:12 niet van toepassing zijn voor zover het betreft de relatieve bevoegdheid van de rechter, indien ten aanzien van een persoon een curatele, een mentorschap of een bewind als bedoeld in titel 19 en tevens een testamentair bewind of een schenkingsbewind van kracht zijn en de bevoegde kantonrechter de andere kantonrechter als uitsluitend bevoegde heeft aangewezen. Het is immers wenselijk voor alle rechterlijke taken het werkelijke verblijf van de rechthebbende aan te houden (vergelijk MvT, Kamerstukken II 2005/06, 30 521, nr. 3, p. 7). Zie ook art. 268 Rv, inhoudend dat van de beschikking waarmee de ene kantonrechter de andere aanwijst door de griffier afschrift wordt gezonden aan de als uitsluitend bevoegde aangewezen kantonrechter, aan de onder curatele gestelde, de rechthebbende en degene ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld en voorts aan de curator, de mentor en aan ieder der bewindvoerders. Van de beslissing is geen hogere voorziening toegelaten. De kantonrechter die als uitsluitend bevoegde is aangewezen, is aan die aanwijzing gebonden.
5.4.2 Verplichtingen bij aanvang van en tijdens het afwikkelingsbewind
5.4.2.1 Aanvang afwikkelingsbewind; verklaring van erfrecht/executele/bewind
5.4.2.1.1 Aanvang afwikkelingsbewind
De erflater kan in de uiterste wil bepalen wanneer het afwikkelingsbewind ingaat. Doet hij dat niet, dan schrijft de wet voor dat het bewind in werking treedt op het moment van overlijden van de erflater (art. 4:153 lid 2).
Dat de bewindvoerder zijn benoeming nog niet heeft aanvaard, staat niet aan de aanvang van het bewind in de weg. Een bewind strekt zich dan reeds over de goederen uit, zonder dat er een bewindvoerder is.
Het tijdstip van aanvang van het bewindvoerderschap staat beschreven in art. 4:157 leden 5 en 6. Onderscheid moet worden gemaakt tussen de door de rechter benoemde bewindvoerder en de niet door de rechter benoemde.
De ingevolge art. 4:157 door de kantonrechter benoemde bewindvoerder treedt in functie daags nadat de griffier hem van zijn benoeming mededeling heeft gedaan. De kantonrechter kan in de beschikking een later tijdstip vaststellen. Aangezien de kantonrechter zich vergewist van de bereidheid van de benoemde persoon, stelt de wet in art. 4:157 lid 5 niet de eis van aanvaarding van de benoeming.
De niet door de rechter benoemde persoon wordt bewindvoerder daags nadat hij de benoeming heeft aanvaard. Deze aanvaarding kan expliciet geschieden. Zij kan echter ook impliciet plaatsvinden: goedgekeurd wordt dat zij in de praktijk tot uiting komt door het optreden van de benoemde persoon als bewindvoerder (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 502).
Van belang is hier de samenloop tussen de executele en het afwikkelingsbewind. De executele werkt pas vanaf het moment van aanvaarding door de executeur. Draalt een executeur met deze aanvaarding, of is hij onvindbaar, dan kan de kantonrechter hem op verzoek van een belanghebbende een termijn stellen, na afloop waarvan de benoeming niet meer kan worden aanvaard (MODEL 5.4.2.1.1A, art. 4:143 lid 1). Let op: dat de executeur zijn benoeming nog niet heeft aanvaard, verandert niets aan de beperking van de beschikkingsmacht der erfgenamen. De enkele benoeming is reeds voor die beperking voldoende: ‘Is een executeur benoemd, die tot taak heeft goederen der nalatenschap te beheren, dan kunnen de erfgenamen, tenzij hij zijn benoeming niet aanvaardt, niet zonder zijn medewerking of machtiging van de kantonrechter over die goederen of hun aandeel daarin beschikken, voordat zijn bevoegdheid tot beheer is geëindigd.’ Aldus art. 4:145 lid 1. Voor zover de erfgenamen al beheershandelingen zouden mogen verrichten voordat de executeur zijn benoeming heeft aanvaard, wordt dit grotendeels gedwarsboomd door de aanwezigheid van het afwikkelingsbewind. Zie onderdeel 5.4.4 over de verschillende (beheers-)bevoegdheden.
5.4.2.1.2 Verklaring van erfrecht/executele/bewind
Indien een notaris gevraagd wordt een verklaring van (afwikkelings)bewind te maken (MODEL 5.4.2.1.2A), een bijzondere variant van de verklaring van erfrecht, moet hij zich in het openbaar boedelregister van de rechtbank van het sterfhuis inschrijven als de notaris die is betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap (art. 4:186 lid 2).
Dat kan geschieden door een eenvoudig briefje (MODEL 5.4.2.1.2B). De strekking van de inschrijfplicht van de notaris is om het voor derden die met de erflater hebben gehandeld of uit anderen hoofde een vordering op hem hebben verkregen, mogelijk te maken na te gaan wie de persoon van de erflater als erfgenamen in het rechtsverkeer voortzetten.
De zich als zodanig inschrijvende notaris heeft vervolgens de verplichting om op de voet van art. 49b Wet op het notarisambt aan belanghebbenden die dat verzoeken, bijvoorbeeld schuldeisers, over de erfopvolging als zodanig informatie te verschaffen.
De bewoordingen van art. 4:186 lid 2 zien met name ook op de situatie waarin er nog geen boedelnotaris is. De behandelaar dient afschriften van tot zijn protocol behorende verklaringen van erfrecht dan wel uittreksels van tot zijn protocol behorende notariële akten houdende uiterste wilsbeschikkingen af te geven, doch alleen voor wat betreft dat gedeelte van de akte dat betrekking heeft op de erfopvolging. De vraag is of een schuldeiser ook van een behandelaar het opstellen van een verklaring van erfrecht mag verlangen. Aangenomen mag worden dat de behandelaar daaraan medewerking dient te verlenen indien inderdaad sprake is van een belanghebbende in de zin van art. 49b Wet op het notarisambt.
Art. 4:188 geeft aan wat een verklaring van erfrecht is en wat die inhoudt. Een verklaring van erfrecht is een notariële akte waarin een notaris onder meer kan vermelden dat het beheer over de nalatenschap (mede) toekomt aan de bewindvoerder (en tevens aan de executeur). Zie art. 4:188 lid 1 letters d en e.
De feiten die in art. 4:188 lid 1 zijn vermeld, hoeven niet allemaal in de verklaring van erfrecht opgenomen te worden. Slechts wanneer zij relevant zijn, dienen zij vermeld te worden. Met relevant wordt in dit kader bedoeld dat zij van belang zijn voor het antwoord op de vraag wie het beheer over de nalatenschap heeft of wie over de goederen der nalatenschap mag beschikken.
Dat betekent dus ook dat men niet hoeft te verklaren dat bepaalde feiten zich niet voordoen (negatieve verklaringen), bijvoorbeeld dat dat geen executeur is benoemd. Uit oogpunt van informatieverschaffing is het overigens niet verboden dergelijke verklaringen toch op te nemen. Wel zal een verklaring van erfrecht ten minste uitsluitsel dienen te geven wie bevoegd zijn het beheer over de nalatenschap te voeren. Daarbij is soms niet te voorkomen dat de notaris de uiterste wilsbeschikking moet uitleggen (zie de tuchtrechtuitspraak in onderdeel 9.2.40). Wel mag geëist worden dat hij een heldere en ondubbelzinnige verklaring van erfrecht afgeeft (zie de tuchtuitspraak in onderdeel 9.2.71). Zie verder over het tuchtrecht ook onderdeel 9.1 (onder meer onderdeel 9.1.15).
Lid 2 van art. 4:188 bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere voorschriften omtrent de inhoud en de opstelling van deze verklaringen kunnen worden vastgesteld. Bij de invoering van het nieuwe erfrecht is er vooralsnog van afgezien die algemene maatregel van bestuur te maken. De gedachte is dat de praktijk zich voldoende heeft ontwikkeld op dit punt zodat het niet nodig is expliciete voorschriften op te stellen. Voordeel van deze aanpak is dat de behandelaar een zekere vrijheid heeft bij het opnemen van gegevens in een verklaring van erfrecht. Onderhandse verklaringen van erfrecht mogen echter niet meer gemaakt worden. Lid 1 spreekt immers van ‘notariële akte’.
De bevoegdheden van de bewindvoerder hangen af van de veelal uit het testament blijkende strekking van het bewind in het licht van de wettelijke bewindregeling van afdeling 7 titel 4 Boek 4. In de uiterste wil kan overigens daarvan zijn afgeweken. De strekking van het afwikkelingsbewind is het ‘gemeenschappelijk belang’. Zie onderdeel 5.4.2.3. Kerntaak van de bewindvoerder is het voeren van beheer en het verrichten van (de bij wet of uiterste wil omschreven) beschikkingshandelingen.
Let er op dat de testateur op grond van art. 4:171 de bevoegdheden en verplichtingen van de bewindvoerder nader kan regelen. Hij kan de bevoegdheden en verplichtingen ruimer of beperkter vaststellen dan uit de wettelijke regeling voortvloeit.
Deze bijzondere aspecten maken dat voor het opstellen van een verklaring van bewind altijd goed gekeken moet worden naar de wettelijke regeling van het testamentaire bewind en naar de bewindregeling in de uiterste wil. Dat geldt niet alleen voor het antwoord op de vraag op welke goederen het bewind rust, maar ook voor andere aspecten aangaande bewind, zoals bijvoorbeeld: het moment waarop het bewind een aanvang neemt; de bevoegdheden van de bewindvoerder; de bevoegdheden van de rechthebbende; het einde van het bewind. Zie ook F.W.J.M. Schols, Testamentair bewind naar nieuw erfrecht, theoretisch en praktisch varia, preadvies KNB 2004, p. 16 e.v.
Mogelijk is dat de notaris zorg draagt voor publicatie van het bewind op registergoederen in de openbare registers, door middel van het laten inschrijven van een verklaring van bewind. Zie over bewind nader onderdeel 6.12.
5.4.2.2 De afwikkelingsbewindvoerder
Vrijwel altijd zal de uiterste wil voorzien in de regeling van de benoeming van de afwikkelingsbewindvoerder. Dit is ook het geval wanneer de oorspronkelijk aangewezen bewindvoerder zich laat vervangen op grond van de in het testament neergelegde substitutie-regeling. Indien de uiterste wil niet voorziet in een benoemingsregeling, kan de kantonrechter op verzoek een of meer afwikkelingsbewindvoerders aanwijzen. Zie MODEL 5.4.2.2A.
Zie voor een uitlegkwestie op dit gebied Rb. Arnhem (sector kanton) 5 april 2007, onderdeel 9.4.2.146.
Dit verzoek kan afkomstig zijn van de rechthebbende, een erfgenaam, legataris of andere belanghebbende dan wel van de executeur. De kantonrechter vergewist zich van de bereidheid van de door hem te benoemen personen. Zie art. 4:157, waarover ook onderdeel 5.4.2.1.1.
Het niet aanwezig zijn van een afwikkelingsbewindvoerder neemt niet weg dat het bewind zich reeds over de goederen uitstrekt.
Zie over goed bewindvoerderschap onderdeel 5.4.4.2.2.
5.4.2.2.1 Processchema kantonrechter art. 4:157 lid 1: benoeming afwikkelingsbewindvoerder
Hieronder volgt de weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:157 lid 1, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:157 lid 1: benoeming bewindvoerder
Introductie:
Wanneer de erflater bij uiterste wilsbeschikking wel een bewind heeft ingesteld over één of meer goederen van de nalatenschap, maar het testament niet voorziet in een regeling voor de benoeming van een bewindvoerder, wijst de kantonrechter een bewindvoerder aan op verzoek van de rechthebbende, een erfgenaam, legataris of andere belanghebbende dan wel van een executeur (art. 4:157 lid 1).
De kantonrechter kan ook (eventueel ambtshalve) een tijdelijke bewindvoerder benoemen (art. 4:157 lid 4).
NB: deze regeling wijkt dus af van de regeling voor de aanwijzing van een vervangend executeur op basis waarvan de kantonrechter slechts bevoegd is een vervangende executeur te benoemen als de erflater dat in zijn testament heeft beschikt.
Verzoekschrift:
– door: rechthebbende, erfgenaam, legataris, executeur of andere belanghebbende
– termijn: geen
– bijlagen: testament, verklaring van erfrecht, zo mogelijk gegevens omtrent de omvang van het onder bewind gesteld vermogen, eventueel een bereidverklaring van een voorgestelde bewindvoerder, eventueel eerdere benoemingsbeschikking(en), recente adresgegevens belanghebbenden
– bevoegd: kantonrechter woonplaats rechthebbende (art. 268 lid 1 zin 2 Rv) Tijdens het testamentair bewind geldt voor deze kwesties de van de bewindvoerder afhankelijke woonplaats.
Daarom: de kantonrechter van woonplaats bewindvoerder (art. 268 zin 2 Rv jo art. 1:12 lid 2 BW), dan wel de bij beschikking aangewezen kantonrechter in een ander bewindskanton, zie NB 2 en 3.
N.a.v. verzoekschrift:
– keuze maken wie als bewindvoerder kan fungeren en vragen of deze met benoeming akkoord gaat;
– controleren of er een beschermingsmaatregel is en beoordelen of concentratie van toezicht bij één bewindskanton wenselijk is, indien er ook sprake is van curatele, afwezigheids- of beschermingsbewind dan wel mentorschap (art. 268 lid 2 Rv jo. 1:12 lid 4 BW).
Griffierecht: ja
Oproep zitting:
– alle belanghebbenden, waaronder degenen in wier belang bewind is ingesteld en beoogd bewindvoerder(s)
Zitting: ja
Beschikking:
– benoeming bewindvoerder
NB 1: afschrift beschikking doorsturen naar bewindskanton. Hier is dat in beginsel de kantonrechter van de woonplaats van de bewindvoerder (art. 1:12 lid 2 BW), tenzij de rechthebbende tevens een curator, mentor of beschermingsbewindvoerder heeft en de bevoegde rechter tot concentratie van toezicht bij een van beide kantonrechters heeft besloten (art. 1:12 lid 4 BW).
NB 2: indien gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid tot concentratie van toezicht, zie hiervoor, dan afschriften van beschikking aan:
– de als uitsluitend bevoegde aangewezen kantonrechter;
– curandus en curator;
– degene ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld en de mentor;
– de rechthebbende en alle bewindvoerders (zie art. 268 lid 2 Rv).
NB 3: indien twee bewindvoerders worden benoemd: bewindskanton aanwijzen en in de beschikking noemen. Eventueel bepalen dat of in welke zaken de bewindvoerders alleen gezamenlijk bevoegd zijn, zie art. 4:158 lid 1 BW. Eventueel afwijkende beloningsverdeling opnemen, zie art. 4:159 lid 2 BW.
Hoger beroep:
– Ja, maar niet tegen beslissing de tot concentratie van toezicht. Ook de kantonrechter die als uitsluitend bevoegde is aangewezen, is aan die aanwijzing gebonden. Evenmin is hoger beroep mogelijk tegen de benoeming van een tijdelijke bewindvoerder, zie art. 676a Rv.
Let op:
– De tekst van de wet noch de wetsgeschiedenis op art. 1:12 lid 4 (nieuw) BW lijkt zich ertegen te verzetten dat tot concentratie van toezicht wordt overgegaan, indien niet de verzoeker, maar een ander in wiens belang het testamentaire bewind strekt, een curator, mentor of Boek 1-bewindvoerder heeft.
– De in art. 4:157 BW bedoelde testamentair bewindvoerder is een andere rechtsfiguur dan de bewindvoerder die bij gift of testament wordt aangewezen om de aan een minderjarige geschonken of vermaakte goederen te beheren, zoals bedoeld in art. 1:253i lid 4 aanhef en sub c BW. Daarop ziet art. 4:157 BW dus niet.
5.4.2.2.2 Pluraliteit afwikkelingsbewindvoerders
Zijn er twee of meer afwikkelingsbewindvoerders, dan kan ieder van hen alle werkzaamheden die tot het bewind behoren alleen verrichten, tenzij de uiterste wil of de kantonrechter anders bepaalt. Zie art. 4:158 en MODEL 5.4.2.2.2A/MODEL 5.4.2.2.2B/MODEL 5.4.2.2.2C. De kantonrechter kan bij de benoeming van de bewindvoerders ambtshalve een verdeling van de werkzaamheden vaststellen (NW 2, Parl. Gesch. Boek 4, p. 2096).
Bij een afwikkelingsbewind kan sprake zijn van meer dan een bewindvoerder. Zo bestaat een vorm van afwikkelingsbewind waarbij alle deelgenoten tot bewindvoerder worden aangewezen. De uiterste wil zal in dat geval bijvoorbeeld bepalen dat de beslissingsmacht ligt bij de meerderheid van hen, of bij enige specifieke deelgenoten. Zie over deze vorm van afwikkelingsbewind B.M.E.M. Schols, WPNR 6572 (2004), p. 248-249.
Hoewel in beginsel ieder der bewindvoerders alle werkzaamheden alleen kan verrichten, is het bij gewichtige handelingen als de boedelbeschrijving en de (slot-)rekening en verantwoording niet alleen wenselijk, maar mag zelfs worden aangenomen dat alle bewindvoerders medewerking dienen te verlenen.
De uiterste wil kan, na meer dan een bewindvoerder te hebben aangewezen, op diverse fronten van de wettelijke regeling van afdeling 4.5.7 afwijken. Zo kan hij een bepaling bevatten over hoe te handelen ingeval de bewindvoerders er onderling niet uitkomen. Meningsverschillen tussen de bewindvoerders kunnen anders op verzoek door de kantonrechter worden beslist. Zie MODEL 5.4.2.2.2A. De kantonrechter kan bij zijn beslissing een verdeling van de werkzaamheden der bewindvoerders vaststellen of een verandering aanbrengen in een reeds bestaande verdeling, indien daartoe een gewichtige reden bestaat (art. 4:158 leden 2 en 3). Zo kan op verzoek uitgesproken worden dat een afwikkelingsbewindvoerder voor bepaalde handelingen toestemming behoeft van zijn collega(’s).
Het komt voor dat een notaris tot afwikkelingsbewindvoerder (en executeur) benoemd is en dat hij wordt bijgestaan door een of meer andere, bij de boedel betrokken notarissen. In dat geval is van belang de uitspraak van Hof Amsterdam van 23 april 1998, nr. 587 en 588/96 (zie onderdeel 9.2.87 en WPNR 6338 (1998)). Het Hof overwoog:
‘De notarissen zijn onderscheidenlijk als rechtens benoemde bewindvoerder en executeur en feitelijk als zodanig optredende functionaris in gelijke mate tuchtrechtelijk verantwoordelijk te houden voor de wijze waarop uitvoering aan de executele en het bewind is gegeven. Door in deze te handelen en/of na te laten, zoals de feiten uitwijzen, hebben zij de verantwoordelijkheid daarvoor gelijkelijk op zich genomen. Reeds om die reden acht het hof, wat betreft notaris Y, het niet als afzonderlijk feit tuchtrechtelijk laakbaar dat hij de uitvoering van zijn taken van executeur en bewindvoerder aan notaris X heeft overgelaten.’
Zie verder over het tuchtrecht ook onderdeel 9.1.
5.4.2.2.3 Processchema kantonrechter art. 4:158 lid 1, 2 en 3: bevoegdheden bewindvoerders
Hieronder volgt de weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:158 lid 1, 2 en 3, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:158 lid 1, 2 en 3: uitoefening bevoegdheden
Introductie:
Wanneer er twee of meer bewindvoerders zijn, kan elk van hen in beginsel alle werkzaamheden verrichten die tot het bewind behoren.
De erflater kan bij uiterste wilsbeschikking een (exclusieve) verdeling van die werkzaamheden vaststellen: wat de één mag, mag de ander dan niet meer.
Ontbreekt een dergelijke bepaling in het testament dan kan de kantonrechter op verzoek van één of meer van de bewindvoerders de werkzaamheden verdelen. De kantonrechter kan een verdeling ook wijzigen.
Verzoekschrift:
– door: (een van) de bewindvoerders
– termijn: geen
– bijlagen: testament, boedelbeschrijving per sterfdatum, actuele beschrijving waaruit omvang van onder bewind gestelde vermogen blijkt, eventueel eerdere beschikkingen omtrent het bewind
– bevoegd: hoofdregel: tijdens het testamentair bewind geldt voor deze kwesties de van de bewindvoerder afhankelijke woonplaats. Daarom: de kantonrechter van woonplaats bewindvoerder (art. 268 Rv, tweede zin jo art. 1:12 lid 2 BW), dan wel de bij beschikking aangewezen kantonrechter in een ander bewindskanton, zie NB 2 en 3 bij art. 4:157 lid 1.
N.a.v. verzoekschrift:
– Beoordelen of degenen in wier belang bewind is ingesteld moeten worden opgeroepen of verzocht verweerschrift in te dienen.
Griffierecht: ja
Oproep zitting: beide bewindvoerders
Zitting: ja, schikking beproeven
Beschikking:
Hoger beroep: ja
5.4.2.2.4 Loon van afwikkelingsbewindvoerders bij pluraliteit
Indien de uiterste wil geen afwijkende regeling bevat, komt aan de bewindvoerders tezamen per jaar één procent van de waarde aan het einde van dat jaar van het onder bewind staande vermogen toe. Zie art. 4:159 lid 1.
Ingevolge art. 4:159 lid 2 komt de beloning de bewindvoerders in beginsel voor gelijke delen toe. Dit is anders indien de uiterste wil een afwijkende regeling geeft, indien de kantonrechter anders bepaalt (zie onderdeel 5.4.2.2.5 en MODEL 5.4.2.2.4A) of indien de bewindvoerders onderling een andere regeling overeenkomen.
Ook kan op grond van onvoorziene omstandigheden door de kantonrechter een verandering in de beloning worden aangebracht, zoals deze door de uiterste wil of de wet is aangegeven. Dit geschiedt hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de afwikkelingsbewindvoerder, van de rechthebbende of van iemand in wiens belang het bewind is ingesteld. Deze verandering geldt voor bepaalde of voor onbepaalde tijd. Zie art. 4:159 lid 3, MODEL 5.4.2.2.4B en onderdeel 5.4.2.2.6.
5.4.2.2.5 Processchema kantonrechter art. 4:159 lid 2: verdeling van loon bij pluraliteit afwikkelingsbewindvoerders
Hieronder volgt de weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:159 lid 2, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:159 lid 2: verdeling beloning
Introductie:
De bewindvoerder heeft per jaar recht op een loon van één procent (1%) van de waarde aan het einde van het jaar van het onder bewind gestelde vermogen. Zijn er meer bewindvoerders, dan delen zij in die beloning ieder voor een gelijk deel.
Afwijkingen van die regel zijn mogelijk:
– het testament kan een andere verdeling voorschrijven;
– de bewindvoerders kunnen samen een andere verdeling overeenkomen;
– de kantonrechter kan een andere verdeling vaststellen.
Verzoekschrift:
– door: (een van) de bewindvoerders of ambtshalve bij de benoeming van de bewindvoerders o.g.v. art. 4:157
– termijn: geen
– bijlagen: testament, verklaring van erfrecht, boedelbeschrijving per sterfdatum, actuele beschrijving waaruit omvang van onder bewind gestelde vermogen blijkt, eventueel eerdere beschikkingen betreffende het bewind
– bevoegd: hoofdregel: tijdens het testamentair bewind geldt voor deze kwesties de van de bewindvoerder afhankelijke woonplaats. Daarom: de kantonrechter van woonplaats bewindvoerder (art. 268 Rv, tweede zin jo art. 1:12 lid 2 BW), dan wel de bij beschikking aangewezen kantonrechter in een ander bewindskanton, zie NB 2 en 3 bij art. 4:157 lid 1.
N.a.v. verzoekschrift:
– Beoordelen of degenen in wier belang bewind is ingesteld moeten worden opgeroepen of verzocht verweerschrift in te dienen.
Griffierecht: ja
Oproep zitting: alle bewindvoerders
Zitting: ja
Beschikking:
Hoger beroep: ja
5.4.2.2.6 Processchema kantonrechter art. 4:159 lid 3: wijziging beloning afwikkelingsbewindvoerders
Hieronder volgt de weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:159 lid 3, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 10 november 2008.
Art. 4:159 lid 3: wijziging beloning bewindvoerder
Introductie:
Op grond van art. 4:159 lid 3 kan de kantonrechter op verzoek van een bewindvoerder, een rechthebbende of degene in wiens belang het bewind is ingesteld, de beloning voor bepaalde of onbepaalde tijd anders regelen wegens onvoorziene omstandigheden.
Of sprake is van onvoorziene omstandigheden wordt beoordeeld aan de hand van art. 6:258 BW. De beoordeling is derhalve terughoudend. Bij de beoordeling dient rekening te worden gehouden met hetgeen waarvan de erflater bij het instellen van het bewind is uitgegaan en of hij al dan niet stilzwijgend met die omstandigheden rekening heeft gehouden. Dat kan op problemen stuiten, aangezien tussen het opmaken van de uiterste wilsbeschikking en de aanvang van het bewind door het overlijden van de erflater geruime tijd kan zitten.
Verzoekschrift:
– door: bewindvoerder, rechthebbende, degene in wiens belang het bewind is ingesteld, dan wel ambtshalve
– termijn: geen
– bijlagen: testament, verklaring van erfrecht, boedelbeschrijving per sterfdatum, actuele beschrijving waaruit omvang van onder bewind gestelde vermogen blijkt, eventueel eerdere beschikkingen omtrent het bewind
– bevoegd: hoofdregel: tijdens het testamentair bewind geldt voor deze kwesties de van de bewindvoerder afhankelijke woonplaats. Daarom: de kantonrechter van woonplaats bewindvoerder (art. 268 Rv, tweede zin jo art. 1:12 lid 2 BW), dan wel de bij beschikking aangewezen kantonrechter in een ander bewindskanton, zie NB 2 en 3 bij art. 4:157 lid 1.
N.a.v. verzoekschrift:
– beoordelen of degenen in wier belang bewind is ingesteld moeten worden opgeroepen of verzocht verweerschrift in te dienen,
– beoordelen of er onvoorziene omstandigheden zijn (zie art. 6:258 BW).
Griffierecht: ja
Oproep zitting:
Zitting: ja
Beschikking: criteria onvoorziene omstandigheden, voor bepaalde of voor onbepaalde tijd
Hoger beroep: ja
5.4.2.3 Strekking van het bewind
5.4.2.3.1 Vaststellen strekking van het bewind
Bij het afwikkelingsbewind en de quasi-wettelijke verdeling is sprake van een bewind ten behoeve van een gemeenschappelijk belang. Het doel is te komen tot een goede, gestroomlijnde afwikkeling van de nalatenschap. De rechtsgevolgen van dit bewind worden in grote mate bepaald door deze strekking, zij verschillen bijvoorbeeld van het bewind dat is ingesteld uitsluitend in het belang van de rechthebbende. De strekking is van betekenis voor de omvang van de bevoegdheden en verplichtingen van de bewindvoerder en rechthebbenden, voor de verhaalsmogelijkheid op de bewindsgoederen, voor het einde van het bewind en voor de regeling van de legitieme portie. De diverse strekkingen die een testamentair bewind kan hebben, komen in onderdeel 6.12.3.2 aan bod.
5.4.2.3.2 Strekking blijkt niet uit uiterste wil
In beginsel zal de strekking van het afwikkelingsbewind (‘gemeenschappelijk belang’) voldoende uit de uiterste wil blijken. Reeds het gebruik van de term ‘afwikkelingsbewind’ mag tot de conclusie leiden dat van een bewind in gemeenschappelijk belang sprake is. Rijst er toch twijfel over de strekking van het bewind, dan kunnen de wettelijke vermoedens van art. 4:155 wellicht uitkomst bieden. Lid 4 van dat artikel stelt dat het bewind over goederen of aandelen in goederen die gemeenschappelijk beheerd dienen te worden, vermoed wordt te zijn ingesteld in een gemeenschappelijk belang. Treft het bewind de nalatenschap als eenheid, dan zal derhalve meestal een gemeenschappelijk-belang-bewind aanwezig zijn.
Denkbaar is dat de strekking van het bewind, ondanks de wettelijke vermoedens van art. 4:155, onduidelijk blijft. Blijkens de parlementaire geschiedenis dient men in dat geval aan het bewind de zwaarste gevolgen toe te kennen, zoals bijvoorbeeld de regel van art. 4:167 lid 3 (NW 2, Parl. Gesch. Boek 4, p. 2089).
5.4.2.3.3 Meer dan één strekking
Heeft de testateur naast het afwikkelingsbewind een ander testamentair bewind ingesteld, dan cumuleren de op de verschillende strekkingen van toepassing zijnde regels. In dat geval zullen altijd de ‘zwaarste vereisten’ gelden.
Denk hierbij aan een afwikkelingsbewind, vergezeld van een bewind over een bepaald erfdeel (in het belang van de rechthebbende). Na verdeling van de nalatenschap eindigt het afwikkelingsbewind, maar het beschermingsbewind blijft voortbestaan.
5.4.2.4 Boedelbeschrijving
De afwikkelingsbewindvoerder moet zo spoedig mogelijk een beschrijving opmaken van de goederen waarop het bewind betrekking heeft. Deze in art. 4:160 verwoorde verplichting is van dwingend recht.
Dat de beschrijving de goederen ‘waarop het bewind betrekking heeft’ moet betreffen, wil zeggen dat zij niet enkel moet zien op de goederen die onder bewind staan. Bij een onder bewind gesteld vruchtgebruik van een nalatenschap bijvoorbeeld dient ook de nalatenschap te worden beschreven (NW 2, Parl. Gesch. Boek 4, p. 2099).
Is de afwikkelingsbewindvoerder door de kantonrechter benoemd, dan moet hij een afschrift van de beschrijving tegen ontvangstbewijs inleveren ter griffie van het kantongerecht van de woonplaats van de rechthebbende (art. 4:160 lid 1). Zie MODEL 5.4.2.4A en onderdeel 5.4.2.4.1.
Uit art. 4:163 vloeit voort dat de afwikkelingsbewindvoerder bij de uitvoering van zijn taken als een goed bewindvoerder te werk dient te gaan. Schiet hij toerekenbaar tekort in de verplichting tot het opmaken van de boedelbeschrijving, dan is hij aansprakelijk jegens de rechthebbenden.
Dikwijls is niet slechts een afwikkelingsbewindvoerder in de boedel aan het werk, maar tevens een executeur. Ook op deze rust de verplichting tot het maken van een boedelbeschrijving. Zowel bij de executeur als bij de afwikkelingsbewindvoerder geldt dat de beschrijving in beginsel niet bij notariële akte behoeft te geschieden. De notariële vorm is wel verplicht indien een deelgenoot zulks wenst, of indien niet alle deelgenoten het vrije beheer over hun vermogen hebben (zie art. 4:146, art. 4:160 en art. 671 Rv). De executele en het afwikkelingsbewind ontnemen een deelgenoot niet het vrije beheer in de zin van art. 671 Rv.
Een verschil tussen de beschrijving door de executeur en die door de afwikkelingsbewindvoerder vormt het rechterlijk toezicht, dat speelt ingeval de afwikkelingsbewindvoerder door de kantonrechter is benoemd. Zie uitgebreider over de boedelbeschrijving onderdeel 2.5.6.
In het arrest HR 17 mei 2013, NJ 2013/488, opgenomen in onderdeel 9.4.2.286, oordeelt de Hoge Raad dat het tot de taak van de executeur kan behoren dat de hij legaten vermindert teneinde de andere schulden van de nalatenschap daaruit ten volle te kunnen voldoen (art. 4:120). Dat geldt eveneens voor de quasi-legaten, zoals een door een verzekeraar gedane uitkering in de zin van art. 4:126 lid 2 onder b.
De behandelaar dient bij levensverzekeringen die krachtens de leer van het zelfstandig recht om de boedel heen gaan, bedacht te zijn op deze manier van vermogen ‘terughalen’ (‘verminderen’ of ‘inkorten’) op grond van art. 4:126 jo. art. 4:127. De opbrengst van deze vermindering of inkorting kan op de boedelbeschrijving worden vermeld.
5.4.2.4.1 Processchema kantonrechter art. 4:160 lid 1: afgifte beschrijving onder bewind gestelde goederen
Hieronder volgt de weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:160 lid 1, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:160 lid 1: afgifte beschrijving onder bewind gestelde goederen
Introductie:
Op grond van art. 4:160 lid 1 dient de door de kantonrechter benoemde bewindvoerder zo spoedig mogelijk een beschrijving op te maken van de goeden waarop het bewind betrekking heeft en een afschrift van die beschrijving tegen ontvangstbewijs in te leveren ter griffie van de rechtbank van de woonplaats van de rechthebbende.
Brief:
– door: de door de rechter benoemde bewindvoerder
– termijn:
– bijlagen:
– bevoegd: hoofdregel: tijdens het testamentair bewind geldt voor deze kwesties de van de bewindvoerder afhankelijke woonplaats. Daarom: de kantonrechter van woonplaats bewindvoerder (art. 268 Rv, tweede zin jo art. 1:12 lid 2 BW), dan wel de bij beschikking aangewezen kantonrechter in een ander bewindskanton, zie NB 2 en 3 bij art. 4:157 lid 1.
Griffierecht: nee
Oproep zitting:
Zitting:
Beschikking:
Hoger beroep:
Let op:
De verplichting tot het inleveren van een boedelbeschrijving rust alléén op de door de rechter benoemde bewindvoerder. Indien degene of (een van) degenen in wiens belang dit testamentaire bewind is ingesteld een wettelijk vertegenwoordiger heeft (bijvoorbeeld een curator of voogd), dan is die curator of voogd zélf verplicht om de kantonrechter te informeren over de vermogensverkrijging (zie art. 1:342 lid 1 BW).
Aanbeveling:
Een bij de toezichthoudende kantonrechter ingediende boedelbeschrijving van een door de kantonrechter benoemde bewindvoerder, wordt op de griffie van eerstgenoemde kantonrechter bewaard.
5.4.2.5 Inschrijven afwikkelingsbewind en benoeming afwikkelingsbewindvoerder
Bij de instelling van het afwikkelingsbewind kan de erflater stipuleren dat geen inschrijving in de openbare registers genoemd in art. 4:160 lid 2 dient plaats te vinden. Heeft hij dit echter niet bepaald, dan is inschrijving van het afwikkelingsbewind en de benoeming van de afwikkelingsbewindvoerder verplicht.
Het op verlangen van de erflater achterwege laten van de inschrijving brengt mee dat derden worden beschermd tegen de beschikkingsonbevoegdheid die uit het bewind voor de rechthebbende voortvloeit (vgl. T-M, Parl. Gesch. Boek 3, p. 504). Zij kunnen in beginsel immers niet van het bewind op de hoogte zijn.
De bewindvoerder moet het afwikkelingsbewind en zijn benoeming inschrijven:
– in de openbare registers van art. 3:16 e.v., indien het afwikkelingsbewind betrekking heeft op registergoederen;
– in het register van aandeelhouders van art. 2:85 of 194, indien het afwikkelingsbewind betrekking heeft op aandelen op naam in een NV of BV;
– in het handelsregister, indien het afwikkelingsbewind betrekking heeft op een onderneming of een aandeel in een vennootschap.
5.4.2.6 Legitieme en afwikkelingsbewind
Op twee manieren kan een legitimaris van zijn legitimaire rechten gebruik maken wanneer op de nalatenschap een afwikkelingsbewind rust.
Ten eerste door middel van de aanvullende legitieme. Is de waarde van de making aan de legitimaris minder dan zijn legitieme portie (indien geen giften spelen: kleiner dan zijn halve ab intestaat-erfdeel), dan staat het hem vrij het verschil in geld te vorderen. Deze vordering vormt een schuld van de nalatenschap in de zin van art. 4:7 lid 1 sub g. Dat wat daadwerkelijk verkregen wordt ‘onder het afwikkelingsbewind’ komt ingevolge art. 4:71 in mindering op de legitimaire vordering, vandaar dat hij slechts het verschil als legitimaris ontvangt; de rest ontvangt hij zoals de testateur dat wil.
Ten tweede door middel van de verwerping. De legitimaris die zich van zijn making en het daarop rustende bewind wenst te distantiëren, dient de making te verwerpen. De inroeping van de legitieme dient tegelijk met deze verwerping te geschieden, zie art. 4:63 lid 3 (MODEL 5.4.2.6A). Aangezien het afwikkelingsbewind ‘inferieur’ is, komt de waarde van de verworpen making niet op de legitimaire vordering in mindering. Vergelijk art. 4:72 sub a (verwerping van erfdeel) en art. 4:73 lid 1 sub a (verwerping van legaat).
Zou echter op de making tevens een bewind rusten dat is ingesteld op een bijzondere grond als bedoeld in art. 4:75, dan ontneemt dit wellicht de inferioriteit aan de making. De verwerping van de making waarop een dergelijk bewind rust (naast het afwikkelingsbewind) zou dan resulteren in imputatie op de legitieme portie. Zie tevens over de legitieme en het bewind onderdeel 6.8.7.4.
5.4.2.7 Verklaring van afwikkelingsbewind
De afwikkelingsbewindvoerder is, al dan niet zelfstandig, bevoegd tot het verrichten van diverse handelingen ten aanzien van de goederen waarop het bewind rust. De bewindvoerder kan een verklaring van erfrecht laten opmaken waar zijn bevoegdheden uit blijken. Deze verklaring wordt wel verklaring van bewind genoemd. Zie onderdeel 5.4.2.1.2 en MODEL 5.4.2.7A.
5.4.2.8 Loon van de afwikkelingsbewindvoerder
Tenzij bij uiterste wil anders is geregeld, komt de afwikkelingsbewindvoerder per jaar één procent van de waarde aan het einde van dat jaar van het onder bewind staande vermogen toe, art. 4:159.
Het komt voor dat de erflater de afwikkelingsbewindvoerder een ‘gebruikelijk uurloon’ toekent. Ook is het mogelijk dat de erflater de afwikkelingsbewindvoerder verzoekt geen loon voor zijn werkzaamheden in rekening te brengen.
Evenals bij de executeur leidt een te forse beloning voor de bewindvoerder tot de conclusie dat sprake is van een legaat, niet langer van loon derhalve. Waar ligt de grens tussen loon en liberaliteit? De Hoge Raad legde reeds lang geleden de nog steeds bruikbare maatstaf aan (HR 15 december 1905, W 8315) dat ‘waar het loon hooger is dan in gewone omstandigheden voor dergelijke werkzaamheden wordt verleend, er geen loon is, maar legaat’.
Zie onderdeel 5.4.2.2.4 voor de situatie dat er twee of meer afwikkelingsbewindvoerders zijn benoemd, alsmede onderdeel 5.4.2.2.5 voor het processchema van de kantonrechter bij het verzoek ex art. 4:159 lid 2 om verdeling van hun beloning.
Op grond van onvoorziene omstandigheden kan de kantonrechter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de afwikkelingsbewindvoerder, van een rechthebbende of iemand in wiens belang het bewind is ingesteld, voor bepaalde of voor onbepaalde tijd de beloning anders regelen dan bij de uiterste wil of de wet is aangegeven, aldus art. 4:159 lid 3.
Zie MODEL 5.4.2.8A; in onderdeel 5.4.2.2.6 is het processchema van de kantonrechter dienaangaande opgenomen.
De gewezen afwikkelingsbewindvoerder mag, ingevolge art. 4:165 lid 1, de afdracht van de goederen der nalatenschap opschorten in verband met de uitbetaling van een hem uit hoofde van zijn beloning of gedane voorschotten toekomend saldo van de eindrekening (vgl. MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 523).
Zie M. de Vries, WPNR 7294 (2020), over de vraag of onwaardigheid ook betrekking heeft op de benoeming tot executeur of bewindvoerder.
5.4.2.9 Rekening en verantwoording, uitkering aan rechthebbende
Tot slot van het onderdeel ‘Verplichtingen bij aanvang van en tijdens het afwikkelingsbewind’, komt de rekening en verantwoording aan bod. De afwikkelingsbewindvoerder is periodiek (jaarlijks) rekenplichtig. Aangezien de rekenplicht het meest van belang is aan het einde van het bewind, wordt zij behandeld in onderdeel 5.4.3.1.
Zie over de uitkeringen aan de rechthebbende(n) uit het bewindsvermogen onderdeel 6.12.4.7.
5.4.3 Einde van het afwikkelingsbewind
5.4.3.1 Rekening en verantwoording
De afwikkelingsbewindvoerder legt jaarlijks en aan het einde van zijn bewind rekening en verantwoording af. Zie over goed bewindvoerderschap onderdeel 5.4.4.2.2. De erflater kan voorschrijven dat op andere tijdstippen dan jaarlijks aan de rekenplicht moet worden voldaan. Zie art. 4:161. In ieder geval legt de afwikkelingsbewindvoerder aan het einde van zijn bewind rekening en verantwoording af aan degene die hem in het beheer van de goederen opvolgt.
Het komt de rechtbank Arnhem in de zaak van 25 september 2002 (nr. 87691 / FA RK 02-11448) voor dat dit binnen twee maanden na het einde van de werkzaamheden als bewindvoerder gerealiseerd kan zijn. De (bij die beschikking ontslagen) bewindvoerder had haar zaken niet goed op orde.
De afwikkelingsbewindvoerder zal dikwijls door de testateur zijn benoemd, niet door de kantonrechter. Is dat laatste wel het geval, dan geldt een bijzonderheid.
Deze bijzonderheid komt neer op de rol van de kantonrechter bij het afleggen van rekening en verantwoording. De gerechtelijk benoemde afwikkelingsbewindvoerder dient deze af te leggen ten overstaan van de kantonrechter, wat wil zeggen dat de rekening en verantwoording wordt afgelegd aan de erfgenamen of ‘beheersopvolgers’ in het bijzijn van, dan wel met afschrift aan de kantonrechter (NW 2, Parl. Gesch. Boek 4, p. 2103-2104).
Op verzoek van de gerechtelijk benoemde afwikkelingsbewindvoerder kan de kantonrechter hem vrijstellen van de plicht te zijnen overstaan de periodieke rekening en verantwoording af te leggen (art. 4:161 lid 3). Zie MODEL 5.4.3.1A. De kantonrechter kan de vrijstelling ook ambtshalve verlenen. Zij heeft geen betrekking op de rekening en verantwoording aan de erfgenamen. Zie onderdeel 5.4.3.1.2 voor het processchema van de kantonrechter aangaande het verzoekschrift ex art. 4:161 lid 3.
De (ambtshalve toegekende) vrijstelling bewerkstelligt dat de kantonrechter bewerkelijke en onnodige rekening en verantwoordingsprocedures voorkomt (MvA II, Parl. Gesch. Boek 4, p. 2104). Het is goed te verdedigen dat een vrijstelling wordt verleend bij een jaarlijkse (‘periodieke’) rekening, indien binnen afzienbare tijd (te weten na de verdeling) de slot-rekening en verantwoording zal volgen.
Voor de inhoud van de rekening en verantwoording is art. 4:161 lid 4 van belang. Het regelt dat, naast de voorschriften van art. 4:161, het bepaalde aangaande de voogdijrekening in de art. 1:337-377 van overeenkomstige toepassing is. De inhoud van hetgeen als rekening en verantwoording mag worden verlangd, wordt telkens bepaald door de aard van de rechtsverhouding welke verplicht tot het zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te rechtvaardigen, en de omstandigheden van het gegeven geval (HR 2 december 1994, NJ 1995, 548). Wat een goede rekening vereist, hangt mede af van het object van het beheer (vgl. MvA, Kamerstukken II 1979/80, 15 350, nr. 5, p. 25, inzake het meerderjarigenbewind).
Van de regels die voor de voogdijrekening gelden, behoren met name de volgende in het oog te worden gehouden. Bij verschil van mening omtrent de rekening en verantwoording kan de kantonrechter verbetering daarvan gelasten. Hij kan deskundigen benoemen, teneinde de ingediende stukken te onderzoeken (art. 1:360). De periodiek afgelegde rekening en verantwoording of een eensluidend afschrift daarvan blijven berusten ter griffie van het kantongerecht (art. 1:361). Blijft een partij in gebreke tot de aflegging van de rekening en verantwoording mee te werken, dan zijn de art. 771 Rv van toepassing.
Slechts in twee uitzonderingsgevallen dient de afwikkelingsbewindvoerder rekening en verantwoording aan de kantonrechter af te leggen (men verwarre dit niet met ten overstaan van):
– indien een erfgenaam niet in staat is de rekening op te nemen, ook niet op grond van vertegenwoordiging; of
– indien het onzeker is wie de erfgenaam is, aan wie (mede) de rekening moet worden afgelegd (denk hierbij aan een fideï-commissaire voorwaardelijke making).
Zie MODEL 5.4.3.1B. De uiterste wil kan een afwijkend voorschrift bevatten. Zie art. 4:161 lid 2 en onderdeel 5.4.3.1.1 voor het processchema van de kantonrechter bij deze bijzondere rekenplicht. De goedkeuring van de rekening en verantwoording door de kantonrechter belet niet dat een erfgenaam na het einde van het afwikkelingsbewind nogmaals over dezelfde tijdsruimte rekening en verantwoording mag vragen, voor zover dit niet onredelijk is.
Het doen van rekening en verantwoording kost geen griffierecht, omdat deze handeling ingevolge art. 3 lid 2 Wet tarieven in burgerlijke zaken niet als afzonderlijk geding geldt.
In beginsel valt de uitkering der vruchten aan de erfgenamen samen met het afleggen van de rekening en verantwoording (art. 4:162). Zie onderdeel 5.4.4.6.
Op 1 januari 2002 zijn de nieuwe art. 771-776 Rv in de plaats gekomen van de art. 771-793 Rv (oud). Het nieuwe procesrecht betekende het einde van twee categorieën van ‘bijzondere rekenregels’. Ten eerste verdwenen de bepalingen betreffende het geval waarin een rekenplichtige nalaat of weigert aan zijn rekenplicht te voldoen en degene die aanspraak op die rekening heeft actie jegens hem wenst te ondernemen (art. 771-781 Rv (oud)). Ten tweede vervielen de bepalingen aangaande het niet willen opnemen van de rekening door de gerechtigde, terwijl de rekenplichtige juist wel meewerkt (art. 782-783 Rv (oud)). In de toelichting is over het verwijderen van deze twee categorieën opgemerkt dat voor dergelijke rekenprocedures (tegen bekende onwillige of nalatige rekenplichtigen of belanghebbenden) zonder bezwaar het gewone procesrecht kan gaan gelden (MvT, Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3, p. 184).
Derhalve resteert slechts de bijzondere rekenprocedure die betrekking heeft op de gevallen waarin degenen die tot de rekening en verantwoording gerechtigd zijn (allen of voor een deel) onbekend of afwezig zijn. Deze categorie bevond zich voorheen in de art. 784-793 Rv (oud). Anderzijds volgt uit art. 1:374 BW (geldend op grond van art. 4:161 lid 4 BW) dat wanneer een partij in gebreke blijft mee te werken tot de aflegging van de rekening en verantwoording, de art. 771 Rv van toepassing zijn. Onder ‘in gebreke blijven’ zou men ook ‘weigerachtigheid’ kunnen scharen. Aldus lijkt de procedure van art. 771 Rv ook bij bekende onwillige of nalatende personen binnen handbereik te liggen.
Deze bijzondere dagvaardingsprocedure ontmoet echter, evenals de reguliere, bezwaren wegens haar omslachtigheid en haar kostenaspect, zeker wanneer het maar een bescheiden nalatenschap betreft waarvoor de executeur/bewindvoerder werkzaam was. Luijten en Meijer, Tijdschrift Erfrecht 2005, nr. 2, p. 40, wijzen in dit kader op de competentiegrens van de kantonrechter. Passeert men deze, dan is de rechtbank de aangewezen instantie voor de rekenprocedure. Wenselijke zou het daarom zijn dat de rechterlijke macht zeer soepel met het werkingsgebied van de verzoekschriftprocedure van art. 4:161 lid 2 zou omgaan. Er zou, anders gezegd, een vlottere route moeten bestaan wanneer bepaalde betrokkenen de rekening niet wensen goed te keuren, c.q. geen kwijting en décharge wensen te verlenen aan de executeur of bewindvoerder.
Men kan zich overigens afvragen, wat de gevolgen ervan zijn wanneer de executeur of bewindvoerder zijn rekening en verantwoording afdoende bewijsbaar ter kennis brengt van de betrokkenen en deze binnen een redelijke termijn geen actie ondernemen. Voorstelbaar is dat in het gros der gevallen de executeur/bewindvoerder dan gekweten is.
5.4.3.1.1 Processchema kantonrechter art. 4:161 lid 1: rekening en verantwoording bewindvoerder
Hieronder volgt de weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:161 lid 1, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:161 lid 1: rekening en verantwoording ten overstaan van kantonrechter
Introductie:
Alleen de testamentaire bewindvoerder die door de kantonrechter is benoemd legt, tenzij op grond van art. 4:161 lid 3 anders is bepaald, jaarlijks en bij het einde van zijn bewind rekening en verantwoording af ten overstaan van de kantonrechter. Is de bewindvoerder bij testament benoemd dan legt hij rechtstreeks rekening en verantwoording af aan de rechthebbende/belanghebbende.
Met ‘ten overstaan van’ wordt bedoeld dat de rekening en verantwoording wordt afgelegd aan de rechthebbende/belanghebbende/opvolger in het bijzijn van de kantonrechter, dan wel met afschrift aan de kantonrechter.
Bij de benoeming van de bewindvoerder, later op verzoek van de bewindvoerder of ambtshalve kan de kantonrechter hem vrijstellen van de verplichting om ten overstaan van de kantonrechter rekening en verantwoording af te leggen of bepalen dat slechts eens in een bepaald aantal jaren rekening en verantwoording behoeft te worden afgelegd. De bewindvoerder blijft wel verplicht om rekening en verantwoording aan de rechthebbende/belanghebbende af te leggen (zie hierna art. 4:161 lid 3).
Brief:
– door: de door de rechter benoemde bewindvoerder
– termijn: jaarlijks en aan einde van bewind. De kantonrechter kan bij of na benoeming de inleverdatum bepalen
– bijlagen: een door rechthebbende/degenen in wier belang het bewind is ingesteld voor akkoord (en bij voorkeur décharge) ondertekende opgave van de vermogenstoestand bij aanvang en einde van de verslagperiode met kopie van bankafschriften en/of overzicht effectenportefeuille waaruit die toestand blijkt, een gerubriceerd overzicht van inkomsten en uitgaven in die periode. De rekening en verantwoording dient door de bewindvoerder(s) te zijn ondertekend onder een passage met de tekst: ‘Aldus naar waarheid opgemaakt’, voorzien van plaats en datum.
– bevoegd: hoofdregel: tijdens het testamentair bewind geldt voor deze kwesties de van de bewindvoerder afhankelijke woonplaats. Daarom: de kantonrechter van woonplaats bewindvoerder (art. 268 Rv, tweede zin jo art. 1:12 lid 2 BW), dan wel de bij beschikking aangewezen kantonrechter in een ander bewindskanton, zie NB 2 en 3 bij art. 4:157 lid 1.
N.a.v. brief:
– De kantonrechter beziet de afgelegde rekening en verantwoording tegen de achtergrond van de boedelbeschrijving (zie art. 4:160 lid 1) en de rekening en verantwoording over een voorafgaande periode en gaat tot grondiger onderzoek over indien de rechthebbende daartegen bezwaren heeft die niet in der minne zijn opgelost. Zo nodig kan de kantonrechter onderzoek laten doen en verbetering gelasten (art. 4:161 lid 4 verklaart o.a. art. 1:360 BW van overeenkomstige toepassing).
Griffierecht: nee
Oproep zitting:
Zitting:
Beschikking: in beginsel n.v.t., tekenen voor ‘gezien’.
Hoger beroep: n.v.t.
5.4.3.1.2 Processchema kantonrechter art. 4:161 lid 2: rekening en verantwoording bewindvoerder
Hieronder volgt de weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:161 lid 2, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:161 lid 2: rekening en verantwoording aan kantonrechter
Introductie:
Van het in lid 1 bedoelde geval is te onderscheiden het geval dat de rechthebbende of belanghebbende aan wie rekening en verantwoording dient te worden afgelegd niet in staat is tot het opnemen van die rekening en verantwoording. In dat geval wordt de rekening en verantwoording aan de kantonrechter afgelegd. Datzelfde geldt voor het geval het onzeker is wie de rechthebbende/belanghebbende is.
In het testament kan een afwijkende regeling zijn opgenomen.
Brief
– door: bewindvoerder
– termijn: jaarlijks en aan het einde van het bewind, zie de bepalingen daarover in testament. Is de bewindvoerder door de kantonrechter benoemd, dan kan kantonrechter bij of na benoeming de inleverdatum bepalen.
– van toepassing:
• als rechthebbende of belanghebbende niet in staat is tot het opnemen van de rekening of
• onzeker is wie rechthebbende of belanghebbende is, tenzij het testament anders bepaalt.
– bijlagen: een opgave van de vermogenstoestand bij aanvang en einde van de verslagperiode met kopie van bankafschriften en/of overzicht effectenportefeuille waaruit die toestand blijkt, een gerubriceerd overzicht van inkomsten en uitgaven in die periode. De rekening en verantwoording dient door de bewindvoerder(s) te zijn ondertekend onder een passage met de tekst: ‘Aldus naar waarheid opgemaakt’, voorzien van plaats en datum.
– bevoegd: hoofdregel: tijdens het testamentair bewind geldt voor deze kwesties de van de bewindvoerder afhankelijke woonplaats. Daarom: de kantonrechter van woonplaats bewindvoerder (art. 268 Rv, tweede zin jo art. 1:12 lid 2 BW), dan wel de bij beschikking aangewezen kantonrechter in een ander bewindskanton, zie NB 2 en 3 bij art. 4:157 lid 1.
N.a.v. brief:
– De kantonrechter beziet de afgelegde rekening en verantwoording tegen de achtergrond van de boedelbeschrijving (zie art. 4:160 lid 1) en de rekening en verantwoording over een voorafgaande periode en gaat tot grondiger onderzoek over indien de rechthebbende daartegen bezwaren heeft die niet in der minne zijn opgelost. Zo nodig kan de kantonrechter onderzoek laten doen en verbetering gelasten (art. 4:161 lid 4 verklaart o.a. art. 1:360 BW van overeenkomstige toepassing).
Griffierecht: nee
Oproep zitting:
Zitting:
Beschikking: ja, beslissing omtrent goedkeuring.
Hoger beroep: ja
5.4.3.1.3 Processchema kantonrechter art. 4:161 lid 3: vrijstelling verplichting periodieke rekening en verantwoording bewindvoerder
Hieronder volgt de weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:161 lid 3, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:161 lid 3: vrijstelling verplichting periodieke rekening en verantwoording
Introductie:
Bij de benoeming van de bewindvoerder, of later op verzoek, dan wel ambtshalve kan de kantonrechter de bewindvoerder vrijstellen van de verplichting om ten overstaan van de kantonrechter rekening en verantwoording af te leggen. De vrijstellingsmogelijkheid bestaat derhalve alleen ten aanzien van de in art. 4:161 lid 1 bedoelde verplichting en NIET ten aanzien van de verplichting als bedoeld in art. 4:161 lid 2.
De kantonrechter kan ook bepalen dat de rekening en verantwoording eens in een bepaald aantal jaren ten overstaan van hem dient te worden afgelegd. Met name bij minder omvangrijke of eenvoudig samengestelde nalatenschappen zou deze mogelijkheid (ambtshalve) overwogen kunnen worden. Er bestaat geen landelijk beleid over de vrijstelling.
De bewindvoerder blijft wel verplicht om, in beginsel jaarlijks, rekening en verantwoording aan de rechthebbende/belanghebbende af te leggen.
Verzoekschrift of ambtshalve
– door: bewindvoerder, hetzij ambtshalve
– termijn: geen
– bijlagen: geen
– bevoegd: hoofdregel: tijdens het testamentair bewind geldt voor deze kwesties de van de bewindvoerder afhankelijke woonplaats. Daarom: de kantonrechter van woonplaats bewindvoerder (art. 268 Rv, tweede zin jo art. 1:12 lid 2 BW), dan wel de bij beschikking aangewezen kantonrechter in een ander bewindskanton, zie NB 2 en 3 bij art. 4:157 lid 1.
N.a.v. verzoekschrift:
– Evenals bij beschermingsbewind en curatele is uitgangspunt dat rekening en verantwoording wordt afgelegde over (alle) kalenderjaren. Er bestaat geen landelijk beleid omtrent vrijstelling of verantwoording over een langere periode dan een kalenderjaar.
Griffierecht: nee
Oproep zitting:
Zitting:
Beschikking: ja
Hoger beroep: ja
5.4.3.2 Einde van afwikkelingsbewind
Het afwikkelingsbewind eindigt ofwel op grond van een wettelijke bepaling, ofwel op grond van een bepaling in het testament. Men zij erop bedacht dat het einde van het bewindvoerderschap niet tevens het einde van het bewind betekent (voor bewind is niet per se een bewindvoerder nodig, voor executele is wel altijd een executeur nodig). Voorts is het van belang in te zien dat wanneer naast het afwikkelingsbewind nog een ander bewind speelt (denk aan een beschermingsbewind over het erfdeel van een der erfgenamen), dit laatste bewind zich niet laat beïnvloeden door het einde van het eerste.
In de meeste gevallen zal de verdeling van de nalatenschap het einde van het afwikkelingsbewind inluiden. Is de afwikkeling voltooid, dan eindigt het belang van het afwikkelingsbewind. Dit is verwoord in art. 4:180 lid 1.
Het afwikkelingsbewind eindigt uiteraard niet als gevolg van een verwerping door een erfgenaam, aangezien het bewind door deze verwerping zijn belang niet verliest. Vergelijk art. 4:177 lid 2. De erfdelen van de door erfstelling of wettelijke plaatsvervulling opkomende erfgenamen (in plaats tredend van de verwerper) ‘vallen gewoon onder het afwikkelingsbewind’. Zie over de legitieme portie en de verwerping van een afwikkelingsbewind onderdeel 5.4.2.6.
Om de afwikkelingsbewindvoerder enigszins aan banden te leggen, bepaalt de uiterste wil dikwijls een ‘houdbaarheidsdatum’ van het bewind. Zo kan bijvoorbeeld zijn gestipuleerd dat het bewind in ieder geval twee jaren na het overlijden vervalt, ongeacht of er een verdeling heeft plaatsgevonden. De mogelijkheid het bewind te laten aflopen door termijnverstrijking wordt geboden door art. 4:177 lid 1.
Daarnaast kan het afwikkelingsbewind eindigen door opzegging, wanneer vijf jaren na het overlijden van de erflater zijn verstreken. De opzeggende erfgenaam dient zich daartoe schriftelijk tot de afwikkelingsbewindvoerder te wenden en hij dient een termijn van een maand in acht te nemen. Zie art. 4:177 lid 1 en art. 4:181. De grond van de opzegging is het loutere tijdsverloop. Niet is vereist dat de rechthebbende de bewindsgoederen ‘zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen’ (deze eis geldt bij het opheffingsverzoek ex art. 4:178 lid 2, dat bij een afwikkelingsbewind niet kan spelen).
De opzegging na vijf jaren zal zich bij een afwikkelingsbewind niet snel voordoen, omdat in de meeste gevallen de afwikkeling reeds eerder tot een goed einde is gebracht, of omdat door de testateur een kortere periode voor het bewind is vastgesteld. Dat de opzegging ex art. 4:177 aan de bewindvoerder gericht dient te zijn, mag niet meebrengen dat een vacant bewind niet zou kunnen worden opgezegd (vgl. Lubbers, Bewind in NBW, Zwolle 1983, p. 119).
5.4.3.2.1 Schema einde afwikkelingsbewind
In schema ziet het bovenstaande er als volgt uit:
Einde afwikkelingsbewind | |
---|---|
Artikel | Grond voor einde |
4:153 | bij instelling opgenomen niet-wettelijke beëindigingsgrond |
4:177 lid 1 | verstrijken termijn waarvoor bewind werd ingesteld |
4:180 lid 1 | belang vervalt (vb: voltooide afwikkeling) |
4:180 lid 2 | opzegging door rechthebbende wanneer vijf jaren na overlijden erflater zijn verstreken |
5.4.3.3 Einde bewindvoerderschap van afwikkelingsbewindvoerder
De afwikkelingsbewindvoerder defungeert van rechtswege wanneer het afwikkelingsbewind eindigt. Het einde van het afwikkelingsbewind betekent derhalve in alle gevallen dat ook het bewindvoerderschap eindigt; omgekeerd echter is dit anders: het einde van het afwikkelingsbewindvoerderschap brengt niet het einde van het bewind mee. Het afwikkelingsbewindvoerderschap houdt tevens op wanneer de tijd waarvoor de bewindvoerder is aangesteld is verlopen. Uit art. 4:164 lid 1 vloeien verder als beëindigingsgronden voort: de dood van de afwikkelingsbewindvoerder, zijn schuldsanering, faillissement, ondercuratelestelling of meerderjarigenbewind. De verplichtingen die in deze situaties na het defungeren blijven bestaan, worden beschreven in art. 4:165 lid 3. Zie de onderdelen 5.4.3.3.3 en 5.4.3.3.4.
Ook kan de uiterste wil omstandigheden noemen die tot het eindigen van de hoedanigheid van de afwikkelingsbewindvoerder leiden. Ten slotte nog eindigt de hoedanigheid van de afwikkelingsbewindvoerder door zijn ontslag.
5.4.3.3.1 Ontslag van de afwikkelingsbewindvoerder
De afwikkelingsbewindvoerder kan aan de kantonrechter zijn ontslag verzoeken (MODEL 5.4.3.3.1A). De bevoegde kantonrechter is die van de woonplaats van de bewindvoerder. De wet vereist geen bijzondere reden voor het ontslag, indien het van de bewindvoerder zelf afkomstig is. De kantonrechter bepaalt de datum van ingang van het ontslag. Zie onderdeel 5.4.3.3.2 voor het processchema van de kantonrechter. Zie over goed bewindvoerderschap onderdeel 5.4.4.2.2.
De kantonrechter kan ertoe besluiten hangende het onderzoek voorlopige voorzieningen te treffen. De wet staat hem eveneens toe de afwikkelingsbewindvoerder te schorsen en op grond van art. 4:157 lid 4 in zijn plaats een tijdelijke bewindvoerder te benoemen. Tegen beschikkingen van de kantonrechter aangaande deze voorlopige voorzieningen en schorsingen staat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet (art. 676a Rv).
Is het ontslagverzoek afkomstig van een ander dan de afwikkelingsbewindvoerder zelf, dan dient de kantonrechter na te gaan of sprake is van gewichtige redenen (MODEL 5.4.3.3.1B, art. 4:164 lid 2). Om het ontslag mogen verzoeken een medebewindvoerder, een rechthebbende, iemand in wiens belang het bewind is ingesteld en het openbaar ministerie.
Zie Hof Amsterdam 1 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3160 voor het ontslag van de testamentaire bewindvoerder wegens een gebrek aan communicatie. In de zaak van 25 september 2002, nr. 87691 / FA RK 02-11448 (verzoek tot ontslag van bewindvoerder bij een schenkingsbewind) overwoog de rechtbank Arnhem het volgende aangaande de vraag of van ‘gewichtige redenen’ sprake was:
‘Niet gebleken is dat, zoals de verzoekster stelt, de bewindvoerder [de zus van verzoekster, WDK] zich bij het beheer van het onder bewind gestelde vermogen heeft verrijkt ten koste van de verzoekster.
Wel is duidelijk dat de bewindvoerder, hoewel geen redenen bestaan om te twijfelen aan haar goede bedoelingen inzake haar bewindvoering, zich er niet goed van bewust is geweest wat die taak omvatte. Zij heeft jarenlang geen rekening en verantwoording afgelegd, en ook de door haar na de zitting aan de kantonrechter overgelegde stukken, die bedoeld waren om die rekening en verantwoording te verschaffen, geven geen duidelijk inzicht in het beheer van het vermogen. Indicatief is verder dat de verzoekster ter zitting niet op een adequate wijze kon aangeven of de door haar genoemde omvang van het vermogen een bedrag in guldens of in euro’s betreft.
De bewindvoerder heeft evenmin kunnen aangeven welke uitgangspunten zij hanteert bij haar beoordeling in hoeverre de inkomsten uit het onder bewind gestelde vermogen aan de verzoekster ter beschikking dienen te worden gesteld en wanneer op dat vermogen dient te worden ingeteerd. Dat zij thans op basis van afspraken met haar zus maandelijks geld overmaakt, wil niet zonder meer zeggen dat daarmee in voldoende mate recht wordt gedaan aan het belang van de verzoekster, terwijl dat toch volgens de schenkingsaktes het uitsluitende belang is van de instelling van het bewind.
Nog wezenlijker evenwel acht de rechtbank het gebrek aan communicatie. Voor een goede bewindvoering is een behoorlijke communicatie tussen de gerechtigde en de bewindvoerder essentieel.
Uit de stukken en uit het ter zitting verklaarde blijkt dat, anders dan de bewindvoerder meent, de communicatie tussen haar en haar zus nu reeds zodanig is verstoord dat een behoorlijke bewindvoering niet meer mogelijk is. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de verwachting van de bewindvoerder dat bij handhaving van haar als bewindvoerder na afloop van de procedure alles weer goed zal komen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank gewichtige redenen aanwezig acht om de bewindvoerder als zodanig te ontslaan. Het ontslag van de bewindvoerder betekent – in anticipatie op art. 7:182 lid 2 BW jo. art. 4:157 lid 1 BW van het nieuwe schenkings- en erfrecht – dat de rechtbank dient te voorzien in de benoeming van een nieuwe bewindvoerder.’
5.4.3.3.2 Processchema kantonrechter art. 4:164 lid 1 onder e en lid 2: ontslag afwikkelingsbewindvoerder
Hieronder volgt de weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:164 lid 1 onder e en lid 2, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:164 lid 1 sub e en lid 2: ontslag bewindvoerder
Introductie:
De hoedanigheid van bewindvoerder eindigt onder meer door het ontslag dat de kantonrechter hem verleent met ingang van een bepaalde dag (art. 4:164 lid 1, aanhef en sub e).
Het ontslag wordt hem verleend:
– hetzij op eigen verzoek,
– hetzij om gewichtige redenen op verzoek van:
– een medebewindvoerder;
– een rechthebbende;
– degene in wiens belang het bewind is ingesteld;
– het openbaar ministerie;
– dan wel ambtshalve.
Hangende het onderzoek kan de kantonrechter voorlopige voorzieningen treffen en/of de bewindvoerder schorsen (art. 4:164 lid 2).
Verzoekschrift:
– door: bewindvoerder, medebewindvoerder, de rechthebbende, degene in wiens belang bewind is ingesteld, OM of ambtshalve
– termijn: geen
– bijlagen: geen
– bevoegd: hoofdregel: tijdens het testamentair bewind geldt voor deze kwesties de van de bewindvoerder afhankelijke woonplaats. Daarom: de kantonrechter van woonplaats bewindvoerder (art. 268 Rv, tweede zin jo art. 1:12 lid 2 BW), dan wel de bij beschikking aangewezen kantonrechter in een ander bewindskanton, zie NB 2 en 3 bij art. 4:157 lid 1.
Aanbeveling:
Regelmatig worden de verzoeken tot ontslag van een bewindvoerder gecombineerd met de benoeming van een (nieuwe) bewindvoerder (waarop art. 4:157 ziet).
Vanwege de afwijkende bevoegdheid (woonplaats bewindvoerder tegenover woonplaats rechthebbende), kan het daarbij voorkomen dat twee verschillende kantonlocaties bevoegd zijn.
Het verdient aanbeveling – met het oog op concentratie van toezicht – de zaak te verwijzen naar de kantonrechter van de woonplaats van de rechthebbende. Op die locatie zal het verdere toezicht ook plaatsvinden.
Zie ook de toelichting op art. 4:157 lid 1.
N.a.v. verzoekschrift:
– Kantonrechter kan voorlopige voorzieningen treffen en bewindvoerder schorsen
Griffierecht: ja
Oproep zitting:
Zitting: altijd, indien niet op eigen verzoek, tenzij zitting niet afgewacht kan worden
Beschikking:
Hoger beroep: ja, voor wat betreft de beslissing tot ontslag van de bewindvoerder. Nee, voor wat betreft de voorlopige voorzieningen, zie art. 676a Rv.
5.4.3.3.3 Taken gewezen afwikkelingsbewindvoerder
Het einde van de hoedanigheid van afwikkelingsbewindvoerder betekent niet tevens het tenietgaan van alle bewindvoerdersverplichtingen. Ingevolge art. 4:165 rust op de gewezen afwikkelingsbewindvoerder een tweetal taken. Ten eerste is hij verplicht de bewindsgoederen af te dragen aan degenen die hem in het beheer opvolgen – in de regel de erfgenamen na de verdeling. Ten tweede dient hij al datgene te doen, wat niet zonder nadeel voor de rechthebbenden kan worden uitgesteld. Deze last rust op hem totdat degenen die na hem tot het beheer der goederen bevoegd zijn, dit hebben aanvaard.
Is het bewindvoerderschap geëindigd op een der in art. 4:164 lid 1 sub c opgesomde gronden (overlijden, schuldsanering, faillissement, ondercuratelestelling of meerderjarigenbewind), dan kan de afwikkelingsbewindvoerder de twee taken niet meer uitvoeren. Art. 4:165 lid 3 laat zien bij wie deze in dat geval terecht komen. Eindigt de hoedanigheid van afwikkelingsbewindvoerder door diens dood, dan zijn de erfgenamen van de afwikkelingsbewindvoerder verplicht, indien zij van het bewind kennis dragen, de kantonrechter te verzoeken een andere afwikkelingsbewindvoerder te benoemen. Zie MODEL 5.4.3.3.3A en het processchema van de kantonrechter in onderdeel 5.4.3.3.4.
De afwikkelingsbewindvoerder komt ingevolge art. 4:165 lid 1 een opschortingsrecht toe in verband met een hem uit hoofde van zijn beloning of gedane voorschotten toekomend saldo van de eindrekening (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 523)
5.4.3.3.4 Processchema kantonrechter art. 4:165 lid 3: overlijden afwikkelingsbewindvoerder
Hieronder volgt de weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:165 lid 3, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:165 lid 3: opvolging bewindvoerder na verlies hoedanigheid, art. 4:164 lid 1 sub c
Introductie:
De hoedanigheid van bewindvoerder eindigt door de dood van de bewindvoerder (art. 4:164 lid 1 aanhef en sub c).
Indien de erfgenamen van de bewindvoerder op de hoogte zijn van het door hem gevoerde bewind zijn zij verplicht om de kantonrechter te verzoeken een andere bewindvoerder te benoemen (art. 4:165 lid 3).
Verzoekschrift:
– door: erfgenamen van de bewindvoerder
– termijn: geen
– bijlagen: akte van overlijden
– bevoegd: hoofdregel: tijdens het testamentair bewind geldt voor deze kwesties de van de bewindvoerder afhankelijke woonplaats. Daarom: de kantonrechter van woonplaats bewindvoerder (art. 268 Rv, tweede zin jo art. 1:12 lid 2 BW), dan wel de bij beschikking aangewezen kantonrechter in een ander bewindskanton, zie NB 2 en 3 bij art. 4:157 lid 1.
N.a.v. verzoekschrift:
– beoordelen of degenen in wier belang bewind is ingesteld moeten worden opgeroepen
– een andere bewindvoerder zoeken en vragen of deze akkoord gaat met benoeming
Griffierecht: ja
Oproep zitting:
Zitting:
Beschikking: benoeming nieuwe bewindvoerder
Hoger beroep: ja
5.4.4 Bevoegdheden aangaande het afwikkelingsbewindsvermogen (de nalatenschap)
5.4.4.1 Opmerkingen vooraf
Dit onderdeel bespreekt de bevoegdheden van de erfgenamen en die van de afwikkelingsbewindvoerder ten aanzien van de goederen der nalatenschap. De belangrijkste onderwerpen zijn:
– Bevoegdheid tot beheer (onderdeel 5.4.4.2)
– Bevoegdheid tot andere handelingen dan beheer (onderdeel 5.4.4.3), waaronder de verdeling (onderdeel 5.4.4.4) Hieronder volgt eerst een aantal algemene opmerkingen. Voor een overzicht in de vorm van schema’s wordt verwezen naar onderdelen 5.4.4.5, 5.4.5 en 5.4.6.
5.4.4.1.1 Afwijking van wettelijke regeling; rol van executele
Bij het afwikkelingsbewind maakt de testateur gebruik van de mogelijkheid af te wijken van de wettelijke (i.e. art. 4:153-170) bevoegdheden en verplichtingen van de bewindvoerder. De uiterste wil moet uitwijzen wat de afwikkelingsbewindvoerder wel en niet mag, met als begrenzing de wet.
De erflater kan de afwikkelingsbewindvoerder bijvoorbeeld niet vrijstellen van de plicht tot boedelbeschrijving (art. 4:160) of van het afleggen rekening en verantwoording aan het eind van zijn bewindvoerderschap (art. 4:161). De parlementaire geschiedenis keurt in ieder geval de volgende uitbreidingen en beperkingen goed. De erflater kan de gevallen waarin de bewindvoerder jegens de rechthebbende ingevolge art. 4:163 aansprakelijk is, uitbreiden of limiteren. De erflater kan bepalen dat de bewindvoerder zonder toestemming van de rechthebbende en belanghebbende en zonder machtiging van de kantonrechter beschikkingshandelingen kan verrichten. Daarentegen kan de erflater ook gelasten dat de bewindvoerder in meer gevallen dan de wet voorschrijft toestemming van de rechthebbende behoeft. Het is mogelijk voor te schrijven dat de bewindvoerder aan de rechthebbende periodieke uitkeringen uit het bewindsvermogen doet (NW 2, Parl. Gesch. Boek 4, p. 2132).
Het lijkt erop dat de insteller van het afwikkelingsbewind de bevoegdheden van de erfgenamen, zoals die in de wettelijke bewindregeling zijn neergelegd, niet mag beperken. Het ‘boetseerartikel’ art. 4:171 spreekt immers alleen van verruiming van de bevoegdheden van de bewindvoerder. Voor een gedeelte echter zal het toch gaan om communicerende vaten: waar er wat bij de bewindvoerder bij komt, gaat er wat bij de erfgenamen af. Dat art. 4:171 enkel oog heeft voor de bewindvoerder, betekent in ieder geval dat de rechthebbende niet geknot mag worden in de bevoegdheden die onafhankelijk van de bewindvoerder kunnen worden verricht. Zo bijvoorbeeld de beperkte beheersdaden als omschreven in art. 4:166 en de andere handelingen als bedoeld in art. 4:167 lid 2.
Let op: omdat vaak naast het afwikkelingsbewind tevens een executele is ingesteld, gelden ook uit dien hoofde regels die op de bevoegdheden van (met name) de erfgenamen van invloed zijn.
5.4.4.1.2 Meer dan één bewind van toepassing
Onderstaande bespreking van de bevoegdheden van de erfgenamen en de afwikkelingsbewindvoerder aangaande de nalatenschap heeft slechts betrekking op het afwikkelingsbewind. Naast dit bewind kunnen echter ook andere vormen van (testamentair) bewind een rol spelen, die op hun beurt van invloed zijn op de genoemde bevoegdheden. In beginsel cumuleren de wettelijke vereisten voor het verrichten van de beheers- en beschikkingshandelingen.
Het beste voorbeeld is hier het bewind over het erfdeel van een der deelgenoten, geldend tegelijk met het afwikkelingsbewind. Uit art. 4:167 lid 3 blijkt dat die ene deelgenoot voor beschikkingshandelingen medewerking of toestemming van de bewindvoerder nodig heeft en dat de handeling onder voorbehoud van het afwikkelingsbewind dient te geschieden. Let echter op eventuele uitzonderingen in de uiterste wil en op de regels van de executele.
5.4.4.1.3 Derdenbescherming
Verricht een erfgenaam beheers- of beschikkingshandelingen waartoe hij ingevolge art. 4:166 of 167 niet bevoegd is, dan kan derdenbescherming ervoor zorgen dat de rechtshandeling toch geldig is. Hiervoor is vereist dat de derde het bewind kende noch behoorde te kennen.
Zie art. 4:168 lid 1. Ondanks deze geldigheid is geen veroordeling mogelijk tot nakoming van een uit de rechtshandeling voortvloeiende verbintenis tot vervreemding of bezwaring van een nalatenschapsgoed.
Bij de invulling van de norm ‘kende noch behoorde te kennen’ is de inschrijving van het afwikkelingsbewind van belang. Zie daarover onderdeel 5.4.2.5.
Ook in art. 4:168 lid 2 bevindt zich een bepaling van derdenbescherming. Zij ziet op het geval dat een erfgenaam onbevoegd beschikkingshandelingen heeft verricht ten aanzien van een nalatenschapsgoed dat onder de omschrijving van art. 3:88 valt. De bescherming geldt voor de verkrijger, mits te goeder trouw, van degene die van de onbevoegde erfgenaam heeft verkregen. In zoverre breidt deze bepaling de derdenbescherming van art. 3:88 uit. De bescherming werkt eveneens voor de vestiging, overdracht en afstand van een beperkt recht op een nalatenschapsgoed.
5.4.4.2 Bevoegdheid tot beheer
Het beheer van de onder bewind gestelde goederen komt uitsluitend toe aan de afwikkelingsbewindvoerder, met uitzondering van de in art. 4:166 genoemde beheershandelingen. Tot deze laatste handelingen (gewoon onderhoud van de goederen die de erfgenaam in gebruik heeft en spoedeisende verrichtingen) zijn zowel de afwikkelingsbewindvoerder als de erfgenamen afzonderlijk bevoegd. Om zijn bevoegdheden aan derden te kunnen aantonen, kan de afwikkelingsbewindvoerder een verklaring van bewind laten opmaken. Vergelijk onderdeel 5.4.2.7.
Is naast het afwikkelingsbewind tevens een executele ingesteld, dan geldt hier ook art. 4:144 en art. 4:145. Daaruit blijkt dat de executeur, evenals de bewindvoerder, privatief bevoegd is tot beheershandelingen, maar de uitzondering voor gewoon onderhoud en spoedeisende verrichtingen treft men bij de executeur niet aan. Daarnaast geldt dat de erfgenamen niet zonder de medewerking van de executeur of de machtiging van de kantonrechter over de nalatenschapsgoederen of hun aandeel daarin kunnen beschikken.
Het is soms moeilijk aan te geven of een handeling onder ‘beheer’ valt of onder het verdergaande beschikken e.d. (zie onderdeel 5.4.4.3 voor deze handelingen). Neem bijvoorbeeld de uitoefening van het stemrecht op aandelen. Het ligt voor de hand te bezien wat het onderwerp van de stemming is: bij lichte onderwerpen zou van louter beheer sprake kunnen zijn. Bij zwaardere onderwerpen geraakt men daarentegen in de regeling van art. 4:169 (bewindvoerder bevoegd met toestemming rechthebbende).
5.4.4.2.1 Geschil tussen erfgenaam en afwikkelingsbewindvoerder
Kan een erfgenaam zich niet vinden in een door de afwikkelingsbewindvoerder voorgenomen beheersdaad, dan biedt het erfrecht hem weinig middelen. Wel zou hij kunnen grijpen naar een drastische maatregel als het verzoeken om ontslag van de afwikkelingsbewindvoerder (MODEL 5.4.4.2.1A, art. 4:164 lid 2). Zie verder onderdeel 5.4.4.8.1.
5.4.4.2.2 Goed beheer
Een cruciale vraag gedurende het bewind en vaak met name op het einde daarvan is of de bewindvoerder zich als goed bewindvoerder heeft gedragen. Uit art. 4:163 vloeit voort dat de bewindvoerder zijn taken als goed bewindvoerder dient uit te voeren. Daarvan kan men in beginsel spreken, indien hij aan de onder bewind staande goederen die zorg besteedt, die men normaliter ook aan de eigen goederen besteedt (Jansen, Beschermingsbewind (1983), p. 76). Zo behoort hij de onder bewind staande goederen bijvoorbeeld niet aan bijzondere risico’s bloot te stellen; zijn taak is in beginsel conserverend van aard (vgl. NW 2, Parl. Gesch. Boek 4, p. 2078 en EV I, Parl. Gesch. Boek 3, p. 486-487).
Schiet de bewindvoerder in bedoelde zorg tekort, dan is hij jegens de rechthebbende aansprakelijk, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend (vgl. art. 6:74 e.v.). Dit is een objectieve norm. Het woord ‘hem’ slaat hier derhalve terug op ‘een goed bewindvoerder’ en dient niet in verband te worden gebracht met de bewindvoerder in concreto (De Boer, diss. Utrecht 1982, p. 269). Zie voor een gelijke regeling bij de onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen art. 1:444.
Wat geldt ten aanzien van de aansprakelijkheid van de bewindvoerder, zeker wanneer het een afwikkelingsbewindvoerder betreft, is tot op grote hoogte vergelijkbaar met de aansprakelijkheidsregels voor de executeur. Zie daarover uitgebreid HR 21 november 2008, onderdeel 9.4.2.187, in het bijzonder over de vraag of de executeur het risico draagt van de waardedaling van de onder zijn beheer vallende goederen, zoals effecten. Deze uitspraak wordt in extenso belicht in onderdeel 5.3.7.7. Het zal van de door de rechthebbende te bewijzen omstandigheden afhangen of geoordeeld kan worden dat de executeur/bewindvoerder, door niet (of juist wel) tot verkoop over te gaan, is tekortgeschoten in de zorg van een goed executeur/bewindvoerder.
Men kan hier ook aansluiten bij het meerderjarigenbewind, zij het ook dan rekening moet worden gehouden met de eventuele verschillen met het testamentaire bewind.
Illustratief is de uitspraak van Hof Amsterdam 18 oktober 2007, LJN BD7417: ‘Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een doelmatige belegging van het onder bewind staande vermogen geldt, naar het oordeel van het hof, dat de bewindvoerder zich bij de uitoefening van zijn taak dient te richten naar de wensen van de persoon wiens goederen onder bewind zijn gesteld, natuurlijk wel voor zover dit laatste binnen het kader van art. 1:441 BW past. Dit vloeit enerzijds voort uit art. 1:431 BW waarin wordt gesproken over ‘‘zijn vermogensrechtelijke belangen’’, hetgeen een subjectief element in zich draagt, en anderzijds uit het feit dat in de onder bewindstelling waar mogelijk met de wens van de rechthebbende rekening wordt gehouden, zie onder meer in dit verband art. 1:432 lid 1 en art. 1:435 lid 3 BW.’ Zie over aansprakelijkheid van de meerderjarigenbewindvoerder bijvoorbeeld ook Rb. Arnhem (sector kanton) 19 december 2008, LJN BG7867.
De erflater kan de gronden voor aansprakelijkheid van de testamentair bewindvoerder wijzigen op grond van art. 4:171 lid 1 (NW 2, Parl. Gesch. Boek 4, p. 2109). Ook kan de uiterste wil aan de bewindvoerder regels opleggen, die bij niet-naleving tot aansprakelijkheid leiden.
5.4.4.3 Bevoegdheid tot andere handelingen dan beheer
5.4.4.3.1 Algemeen
Tot handelingen die ‘verder gaan’ dan beheershandelingen verklaart de wet zowel de erfgenamen als de bewindvoerder bevoegd. Wel gelden enige restricties. De erfgenamen zijn slechts bevoegd tot het verrichten van beschikkingshandelingen onder het voorbehoud van bewind (art. 4:167 lid 2). De bewindvoerder mag slechts beschikken met toestemming van de rechthebbenden (art. 4:169 lid 1). Aldus de wettelijke regeling. De insteller van het afwikkelingsbewind wijkt echter in het gros der gevallen in meer of mindere mate af van deze wettelijke bepalingen, zeker waar het de bevoegdheden van de afwikkelingsbewindvoerder betreft. In hoeverre zulks is geschied, moet uit de uiterste wil blijken. Vergelijk onderdeel 5.4.4.1.1.
Onderdeel 5.4.4.5 bevat in de vorm van een schema de diverse bevoegdheden, zoals deze uit de wet voortvloeien. Aan de verdeling is een apart onderdeel gewijd, te weten 5.4.4.4.
De wettelijke regeling voor de afwikkelingsbewindvoerder heeft het volgende in petto (art. 4:169 lid 1):
‘De bewindvoerder mag met toestemming van de rechthebbende:
a. de in art. 4:167 lid 1 bedoelde handelingen verrichten;
b. geld lenen of de rechthebbende als borg of hoofdelijk schuldenaar verbinden;
c. een overeenkomst tot beëindiging van een geschil aangaan; hij behoeft deze toestemming niet in het geval van art. 87 Rv, of indien het voorwerp van het geschil een waarde van € 700 niet te boven gaat.’
Verkrijgt de afwikkelingsbewindvoerder deze toestemming niet, dan staat hem wel de weg open de kantonrechter te adiëren, de toestemming door zijn machtiging kan vervangen (MODEL 5.4.4.3.1A). Aan deze machtiging kan de kantonrechter de voorwaarden verbinden die hij geraden acht (art. 4:169 lid 3). Hierbij valt te denken aan een termijnstelling.
De vraag rijst of de insteller van het afwikkelingsbewind de beschikkingsbevoegdheid van de erfgenamen van art. 4:167 lid 2 op grond van art. 4:171 lid 1 kan modificeren: mag hij de bewindvoerder tot de enige beschikkingsbevoegde persoon maken? Het ‘boetseerartikel’ maakt slechts gewag van verruiming van de bevoegdheden van de bewindvoerder, niet van beperkingen van die van de erfgenamen. Ingeval zowel een afwikkelingsbewind als een executele op de nalatenschap rusten, geldt reeds uit hoofde van art. 4:145 dat de erfgenamen niet zonder medewerking van de executeur of machtiging van de kantonrechter over de nalatenschapsgoederen of hun aandeel daarin kunnen beschikken.
Tegenstrijdig belang
Op grond van art. 4:172 kan wellicht worden geconcludeerd tot overeenkomstige toepassing van art. 3:68 op het handelen van de afwikkelingsbewindvoerder. Dit artikel stelt dat, tenzij anders is bepaald, een gevolmachtigde slechts dan als wederpartij van de volmachtgever kan optreden, wanneer de inhoud van de te verrichten rechtshandeling zo nauwkeurig vaststaat, dat strijd tussen beider belangen uitgesloten is. Mocht de door de afwikkelingsbewindvoerder te verrichten rechtshandeling in de uiterste wil dusdanig nauwkeurig vaststaan, dan is er derhalve geen vuiltje aan de lucht. Laat de insteller van het bewind hem echter zeer vrij (denk aan de verdelingsbevoegde afwikkelingsbewindvoerder die tevens erfgenaam is), dan zou aan de frase ‘tenzij anders is bepaald’ gewicht kunnen toekomen. Er is veel voor te zeggen dat de testateur, door iemand tot erfgenaam en tot verdelingsbevoegde bewindvoerder te benoemen, ‘anders heeft bepaald’ in de zin van art. 3:68.
5.4.4.3.2 Relatie tot bepalingen Gemeenschap
Tijdens het afwikkelingsbewind zijn de bepalingen van titel 3.7 (Gemeenschap) gewoon van toepassing; in beginsel cumuleren zij met die van afdeling 4.5.7. Het testamentaire bewind kent geen bepaling als art. 4:222 bij de wettelijke vereffening, welk artikel de titel Gemeenschap nagenoeg geheel uitschakelt.
Naar mag worden aangenomen gaan de regels van het bewind, als ‘specialis’, voor wanneer zij botsen met die van titel 3.7. Zo zal de bepaling over de beheersbevoegdheid van de deelgenoten (art. 4:166) die van de titel 3.7 (art. 3:166) geheel ‘opslokken’. Bij andere handelingen dan beheer ligt het genuanceerder. Bij een afwikkelingsbewind is de erfgenaam bevoegd tot beschikkingshandelingen ‘onder voorbehoud van het bewind’ (art. 4:167 lid 2). Zijn beschikkingsbevoegdheid wordt echter ook beïnvloed door art. 3:190 en art. 3:191.
In die artikelen blijkt dat een erfgenaam niet kan beschikken over zijn aandeel in een tot de nalatenschap behorend goed afzonderlijk, en zijn schuldeisers een zodanig aandeel niet kunnen uitwinnen, zonder toestemming van de overige erfgenamen. Over zijn aandeel in de gehele gemeenschap daarentegen kan een erfgenaam wel beschikken, tenzij uit de rechtsverhouding tussen de deelgenoten anders voortvloeit. Op dezelfde voet kan uitwinning van zijn aandeel in het geheel plaatsvinden. Aangaande het aandeel in een tot de nalatenschap behorend goed bepaalt art. 3:190 lid 2 nog dat een deelgenoot daarop ook zonder toestemming van de andere deelgenoten een recht van pand of hypotheek kan vestigen. Zolang het goed tot de nalatenschap behoort, kan de pand- of hypotheekhouder niet tot verkoop overgaan, tenzij de overige deelgenoten hierin toestemmen.
5.4.4.3.3 Procesvertegenwoordiging
Voor het optreden in rechte ter zake van de nalatenschap heeft de afwikkelingsbewindvoerder geen machtiging of toestemming nodig van de erfgenamen. De bewindvoerder vertegenwoordigt de erfgenamen in een dergelijk geding, zo stelt art. 4:173. Verruiming of beperking van deze bevoegdheid door de testateur laat art. 4:171 lid 1 niet toe, aangezien art. 4:173 niet een der ‘voorgaande bepalingen’ is. De afwikkelingsbewindvoerder kán zich wel vooraf door de erfgenamen doen machtigen, waardoor hij het risico uitsluit aansprakelijk te worden gesteld wegens het op lichtvaardige wijze besluiten tot procederen. Uiteraard vrijwaart de machtiging de afwikkelingsbewindvoerder niet tevens tegen het onzorgvuldig voeren van de procedure (vgl. MvA, Kamerstukken II 1979/80, 15 350, nr. 5, p. 23).
Verleent een erfgenaam deze machtiging niet, dan staat het de afwikkelingsbewindvoerder vrij een vervangende machtiging te halen bij de kantonrechter (art. 4:173, tweede zin). Zie MODEL 5.4.4.3.3A en onderdeel 5.4.4.3.4 voor het processchema van de kantonrechter bij dit verzoekschrift. Het gaat er niet om dat de rechthebbende weigerachtig is, of niet in staat is tot het verlenen van de machtiging. De machtiging kan bijvoorbeeld ook worden verleend ingeval de rechthebbende slecht bereikbaar is (vgl. NW 2, Parl. Gesch. Boek 4, p. 2127).
Tegen de beschikking van de kantonrechter houdende het verlenen van de machtiging, staat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet (art. 676a Rv). Een hogere voorziening is wel mogelijk in het geval dat de machtiging niet wordt verleend. De machtiging kan ook geclausuleerd worden toegekend. Dit brengt met zich dat zij, buiten de gevallen waarvoor zij geldt, niet is verleend. In zoverre staat dan een hogere voorziening open (MvA II, Parl. Gesch. Boek 4, p. 2135).
Onder bijzondere omstandigheden is het denkbaar dat een erfgenaam zelf de procedure voert, ingeval deze handeling ‘geen uitstel kan lijden’ als bedoeld in art. 4:166. Denk daarbij aan een kort geding. Vergelijk Snijders in zijn noot onder HR 30 juni 2000, NJ 2001, 389.
5.4.4.3.4 Processchema kantonrechter art. 4:173: machtiging afwikkelingsbewindvoerder procesvertegenwoordiging
Hieronder volgt de weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:173, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:173: machtiging bewindvoerder procesvertegenwoordiging
Introductie:
Zie art. 4:169 lid 3.
Verzoekschrift
– door: bewindvoerder
– termijn: geen
– bijlagen: testament, verklaring van erfrecht. Zo nodig gegevens omtrent de omvang van het onder bewind gesteld vermogen (de boedelbeschrijving per sterfdatum en de laatste rekening en verantwoording of een actuele beschrijving) en eerdere beschikkingen omtrent het bewind.
– bevoegd: hoofdregel: tijdens het testamentair bewind geldt voor deze kwesties de van de bewindvoerder afhankelijke woonplaats. Daarom: de kantonrechter van woonplaats bewindvoerder (art. 268 Rv, tweede zin jo art. 1:12 lid 2 BW), dan wel de bij beschikking aangewezen kantonrechter in een ander bewindskanton, zie NB 2 en 3 bij art. 4:157 lid 1.
N.a.v. verzoekschrift:
– Beoordelen of degenen in wier belang bewind is ingesteld moeten worden opgeroepen of verzocht verweerschrift in te dienen.
Griffierecht: ja
Oproep zitting:
Zitting:
Beschikking: eventueel voorwaarden stellen
Hoger beroep: niet als de gevraagde machtiging wordt verleend. Hoger beroep kan wel worden ingesteld als de gevraagd machtiging wordt geweigerd.
5.4.4.4 De verdeling
5.4.4.4.1 Bevoegdheden afwikkelingsbewindvoerder
Heeft de afwikkelingsbewindvoerder, al dan niet in het kader van een ‘quasi-wettelijke verdeling’, de bevoegdheid gekregen zelfstandig de verdeling tot stand te brengen, dan is daarmee art. 4:170 gepasseerd. De vraag resteert of de bewindvoerder werkelijk geheel vrij is in zijn doen en laten ter zake de verdeling. Dit hangt vooral af van de bewoordingen van de uiterste wil, die richtlijnen kan bevatten. Zo komt het veel voor dat eerst de gezamenlijke erfgenamen enige tijd wordt gegund om tot sluitende verdelingsafspraken te komen, onder regie van de afwikkelingsbewindvoerder; lukt ze dit niet, dan zal laatstgenoemde zelf tot de verdeling overgaan.
De wettelijke bevoegdheden van een afwikkelingsbewindvoerder ten aanzien van de verdeling van de nalatenschap zijn in art. 4:170 weergegeven. Dit artikel komt neer op het volgende: tot het vorderen van verdeling is de bewindvoerder geheel zelfstandig bevoegd, tot het aangaan van een overeenkomst tot uitsluiting van de verdeling voor een bepaalde tijd behoeft hij toestemming van de deelgenoten en tot het medewerken aan de verdeling behoeft hij eveneens toestemming. Door de overeenkomstige toepassing van art. 4:169 lid 3 op de toestemmingsvereisten van art. 4:170, kan de afwikkelingsbewindvoerder zo nodig naar de kantonrechter: verleent een erfgenaam wiens toestemming is vereist deze niet, dan kan de kantonrechter haar desverzocht door zijn machtiging vervangen. De kantonrechter kan de machtiging verlenen onder zodanige voorwaarden als hij geraden acht. Zie MODEL 5.4.4.4.1A en het processchema in onderdeel 5.4.4.4.3.
Een afwikkelingsbewindvoerder kan naar eigen inzicht beschikkings- en verdelingshandelingen verrichten, indien de uiterste wil op grond van art. 4:171 hem daartoe de bevoegdheid toekent. De parlementaire toelichting bij dat artikel spreekt ondubbelzinnig van een bewindvoerder die ‘de verdeling geheel zelfstandig voorbereidt of tot stand brengt’ (MvT, Parl. Gesch. Boek 4, p. 2050) en van een erflater die kan ‘bepalen dat de bewindvoerder zonder medewerking van de rechthebbende en zonder machtiging van de kantonrechter kan beschikken’ (NW 2, Parl. Gesch. Boek 4, p. 2132).
De heersende mening in de literatuur ziet geen probleem in de afwikkelingsbewindvoerder die naar eigen inzicht de nalatenschap verdeelt: zie Klaassen/Luijten/Meijer II, 2002, nr. 399, p. 253; C.A. Kraan, WPNR 6544 (2003), p. 624; M.J.A. van Mourik, WPNR 6560 (2004), p. 20; B.M.E.M. Schols, WPNR 6571-6572 (2004), p. 225-232 en 243-250, en WPNR 6690 (2006), p. 841-842; W.D. Kolkman, Tijdschrift Nieuw Erfrecht 2004, nr. 5, p. 78-79; F.W.J.M. Schols, preadvies KNB 2004, p. 60-65; W.J.J.G. Speetjens, FTV 2004, nr. 9, p. 10-14; H.C.F. Schoordijk, WPNR 6603 (2004), p. 1011-1013; Pitlo/Van der Burght/Ebben 2004, nr. 464, p. 367; Asser/Perrick, nr. 565; Rb. Zwolle (sector kanton) 7 juli 2003, NJk 2003, 82. Zie vooral ook Rb. ’s-Gravenhage 11 oktober 2006 (opgenomen in onderdeel 9.4.2.129) en Rb. Breda 9 maart 2011, onderdeel 9.4.2.243, overwegende dat aan een afwikkelingsbewindvoerder de bevoegdheid toekomt om zelfstandig, dat wil zeggen als vertegenwoordiger van de erfgenamen maar zonder hun toestemming, de verdeling van de nalatenschap tot stand te brengen. Ook is hij als gevolmachtigde bevoegd om als wederpartij op te treden (Selbsteintritt).
Anders: Huijgen (WPNR 6587 (2004), p. 617-621) en Mellema-Kranenburg, preadvies KNB 2006, p. 206 e.v.
Op weerstand stuit overigens niet zozeer het feit dat de afwikkelingsbewindvoerder tot verdelen bevoegd is, doch veeleer dat hij dit ‘naar eigen goeddunken’ kan doen. Dit bezwaar doelt op ongeoorloofde delegatie. De erfgenamen en hun erfdelen staan echter vast; te dien aanzien komt de bewindvoerder geen enkele ruimte toe. Slechts in het ‘volstorten’ van de erfdelen heeft de bewindvoerder eventueel de vrije hand. De vraag is of deze vrijheid verder gaat dan de toegestane delegatie bij keuzelegaten. Het is onwaarschijnlijk dat hier van een overtreding van het delegatieverbod sprake is. Vergelijk B.M.E.M. Schols, WPNR 6572 (2004), p. 247-248.
De positie van de erfgenamen en de bewindvoerder is met een aantal waarborgen omkleed. Men denke aan de boedelbeschrijving (art. 4:160 BW), rekening en verantwoording (art. 4:161 BW), aansprakelijkheid (art. 4:163 BW), ontslag (art. 4:164 BW), wijziging der bewindsregels (art. 4:171 BW) en einde van het bewind door opzegging (art. 4:180 BW). Bovendien resteert de erfgenamen de dwingendrechtelijke legitieme portie en andere wettelijke rechten. Vanuit de testateur beschouwd: wie het meerdere mag (onterven), mag ook het mindere (instellen zelfstandig verdelingsbevoegde bewindvoerder).
Bij minderjarigen in de boedel moet gelet worden op art. 1:345 lid 1 sub c: de wettelijke vertegenwoordiger (d.w.z. de ouder of voogd, niet de afwikkelingsbewindvoerder q.q.) dient een machtiging van de kantonrechter te verkrijgen voor het voor rekening van de minderjarige aannemen van een making (of gift) waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden. Het ligt ten zeerste voor de hand dat ook een bevoordeling bezwaard met een testamentaire bewind onder deze regeling valt.
Kleijn (JBN 2003, nr. 24, p. 3-4 en nr. 29, p. 10) ziet een probleem in art. 3:183, op grond waarvan de afwikkelingsbewindvoerder een minder almachtige positie verkrijgt. Dit standpunt van Kleijn is terecht bestreden door onder andere Kraan in WPNR 6544 (2003): aan de notariële akte en goedkeuring van de kantonrechter komt men niet toe, indien de deelgenoten bij de verdeling ‘worden vertegenwoordigd door de bewindvoerder, voorzien van de daartoe vereiste toestemming of machtiging’, zo blijkt uit art. 3:183 lid 1. Het cruciale aspect van het afwikkelingsbewind is dat de insteller de toestemmings- of machtigingseis opzij heeft gezet met behulp van art. 4:171 lid 1.
Zie bijvoorbeeld in gelijke zin Rb. Maastricht 10 februari 2010, onderdeel 9.4.2.212: indien een uiterste wil bepaalt dat de bewindvoerder zonder toestemming van de rechthebbende kan meewerken aan een verdeling als bedoeld in art. 4:170 BW, dan speelt de kantonrechter geen rol, ook niet wanneer er minderjarigen tot de boedel zijn gerechtigd.
5.4.4.4.2 Bevoegdheden erfgenamen
Strikt genomen vallen de diverse verdelingshandelingen (vorderen van verdeling, het meewerken aan de verdeling en het overeenkomen dat de verdeling wordt uitgesloten) onder art. 4:167, hetgeen betekent dat de erfgenamen deze handelingen mogen verrichten onder voorbehoud van het bewind. Er is veel voor te zeggen bij een afwikkelingsbewind deze bevoegdheden aan de erfgenamen ontnomen te achten, waar de uiterste wil deze bevoegdheden nu juist bij de afwikkelingsbewindvoerder neerlegt (in de regel zonder dat deze toestemming van de erfgenaam voor deze handelingen nodig heeft).
De letterlijke tekst van art. 4:171 lid 1 lijkt echter deze ‘ontneming’ niet toe te staan, aangezien de tekst alleen oog heeft voor de positie van de bewindvoerder.
Voor de overeenkomst tot uitsluiting van de verdeling en voor het medewerken aan de verdeling heeft de afwikkelingsbewindvoerder in beginsel de toestemming der erfgenamen nodig. Deze toestemmingseisen van art. 4:170 zullen dikwijls in de uiterste wil aan de kant zijn gezet, zodat ook hier de erfgenamen geen rol toekomt. Mocht de uiterste wil dit evenwel niet hebben gedaan, dan kan de afwikkelingsbewindvoerder een niet-meewerkende erfgenaam omzeilen via de vervangende machtiging van de kantonrechter. Zie het processchema hieronder.
De erfgenamen kunnen niet geheel gepasseerd worden bij de verdeling: zij zijn partij, de afwikkelingsbewindvoerder treedt ‘slechts’ op als hun vertegenwoordiger. Dit leidt ertoe dat de passerende notaris de erfgenamen tijdig van de inhoud van de verdelingsakte op de hoogte dient te stellen (vgl. art. 43 Wna en Kraan, WPNR 6544 (2003), p. 625).
5.4.4.4.3 Processchema kantonrechter art. 4:169 lid 3: vervangende machtiging voor afwikkelingsbewindvoerder
Hieronder volgt de weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:169 lid 3, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:169 lid 3: vervangende machtiging
Introductie:
Voor het verrichten van de in art. 4:169 lid 1 en art. 4:170 leden 1 en 2 genoemde rechtshandelingen heeft de bewindvoerder toestemming nodig van de rechthebbende en, indien van toepassing, van degene in wiens belang het bewind (mede) is ingesteld. Voorts kan de bewindvoerder zich, alvorens in rechte voor de rechthebbende op te treden, te zijner verantwoording doen machtigen door de rechthebbende en degene in wiens belang het bewind is ingesteld (art. 4:173).
Wordt die toestemming/machtiging niet verleend, dan kan de bewindvoerder de kantonrechter verzoeken hem te machtigen om die handelingen te verrichten. De kantonrechter kan de machtiging verlenen ‘onder zodanige voorwaarden als hij geraden acht’.
Art. 4:169 lid 3 is via art. 4:170 lid 3 van overeenkomstige toepassing op de in art. 4:170 bedoelde gevallen.
De rechtshandelingen waarop deze artikelen zien zijn:
– handelingen m.b.t. het onder bewind staand goed, anders dan handelingen die niet dienen tot gewoon onderhoud van dat goed of die geen uitstel kunnen lijden (art. 4:169 lid 1 sub a jo. art. 4:167 lid 1 jo. art. 4:166);
– geld lenen of de rechthebbende als borg of hoofdelijk schuldenaar verbinden (art. 4:169 lid 1 sub b);
– een overeenkomst tot beëindiging van een geschil aangaan, voor zover het een geschil betreft dat een waarde van € 700,- te boven gaat, met dien verstande dat voor een schikking ter comparitie (art. 87 Rv.) geen toestemming van de rechthebbende is vereist (art. 4:169 lid 1 sub c);
– het aangaan van een overeenkomst tot (tijdelijke) uitsluiting van de verdeling van een gemeenschap waarvan een aandeel onder het bewind valt (art. 4:170 lid 1);
– het medewerken aan een verdeling van een gemeenschap waarvan een aandeel onder het bewind valt (art. 4:170 lid 2);
– facultatief (ter keuze aan bewindvoerder): het vertegenwoordigen van de rechthebbende in gedingen betreffende de onder bewind staande goederen.
NB 1: De bewindvoerder heeft geen toestemming nodig om de verdeling te vorderen van een gemeenschap waarvan een aandeel onder het bewind valt (art. 4:170 lid 1).
NB 2: De rechthebbende is op grond van art. 4:167 leden 1 en 3 slechts bevoegd om met medewerking of toestemming van de bewindvoerder handelingen te verrichten. Verleent de bewindvoerder die medewerking of toestemming niet dan kan die medewerking of toestemming niet worden vervangen door een machtiging van de kantonrechter.
Verzoekschrift:
– door: bewindvoerder
– termijn: geen
– bijlagen: testament, verklaring van erfrecht. Zo nodig gegevens omtrent de omvang van het onder bewind gesteld vermogen (de boedelbeschrijving per sterfdatum en de laatste rekening en verantwoording of een actuele beschrijving) en eerdere beschikkingen omtrent het bewind.
– bevoegd: hoofdregel: tijdens het testamentair bewind geldt voor deze kwesties de van de bewindvoerder afhankelijke woonplaats. Daarom: de kantonrechter van woonplaats bewindvoerder (art. 268 Rv, tweede zin jo art. 1:12 lid 2 BW), dan wel de bij beschikking aangewezen kantonrechter in een ander bewindskanton, zie NB 2 en 3 bij art. 4:157 lid 1.
N.a.v. verzoekschrift:
– Beoordelen of degenen in wier belang bewind is ingesteld moeten worden opgeroepen of verzocht een verweerschrift in te dienen.
Griffierecht: ja
Oproep zitting:
Zitting:
Beschikking: aan machtiging kunnen voorwaarden worden verbonden
Hoger beroep: ja
5.4.4.4.4 Vormvoorschriften verdeling
Is lid 1 van art. 3:183 van toepassing, dan kan de verdeling geschieden op de wijze en in de vorm die partijen goeddunkt. In andere gevallen moet, tenzij de rechter anders bepaalt, de verdeling geschieden bij notariële akte en worden goedgekeurd door de kantonrechter die bevoegd is de wettelijke vertegenwoordiger van degene die het vrije beheer over zijn goederen mist, tot beschikkingshandelingen te machtigen (art. 3:183 lid 2). Om aan lid 2 te kunnen ontkomen (om derhalve tot een vormvrije verdeling te geraken) moet zich één van de volgende twee situaties aandienen:
– de deelgenoten (en degenen wier medewerking vereist is) hebben allen het vrije beheer over hun goederen en zij werken allen in persoon mee (of een door hen aangewezen vertegenwoordiger werkt mee);
– de deelgenoten worden, in geval van bewind over hun recht, vertegenwoordigd door de bewindvoerder, die voorzien is van de daartoe vereiste toestemming of machtiging.
Het tweede geval speelt bij de verdeling door de afwikkelingsbewindvoerder. De testateur heeft bepaald dat de ‘toestemming of machtiging’ niet nodig is, door op grond van art. 4:171 lid 1 te bepalen dat de afwikkelingsbewindvoerder ‘naar eigen inzicht’ (of soortgelijke bewoordingen) mag verdelen. Aan lid 2 van art. 3:183 komt men dan niet toe.
Bovenstaande conclusie is goed verdedigbaar wanneer zich onder de deelgenoten geen personen bevinden die bijzondere bescherming behoeven, zoals minderjarigen en curandi. Zijn dergelijke personen wel tot de boedel gerechtigd, dan komt de zelfstandige verdelingsbevoegdheid van de afwikkelingsbewindvoerder wellicht als te ingrijpend voor. Toch leggen wet noch wetsgeschiedenis de afwikkelingsbewindvoerder ook maar een strobreed in de weg. Wanneer een meerderjarige (met ‘vrij beheer’) door de insteller van het afwikkelingsbewind aan de kant kan worden gezet, waarom zou dan niet ook een wettelijke vertegenwoordiger (van iemand die het vrije beheer mist) kunnen worden gepasseerd? Die wettelijke vertegenwoordiger heeft eigen verplichtingen, die de bescherming van de minderjarige waarborgen: een ouder of voogd heeft ingevolge art. 1:345 lid 1 sub c machtiging van de kantonrechter nodig voor het voor rekening van de minderjarige aannemen van een making (of gift) waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden. De logica gebiedt dat hieronder ook het testamentaire bewind valt.
Het artikel spreekt echter niet expliciet van ‘bewind’, hetgeen toch een onzekerheid opwerpt. In art. 4:72 en art. 4:73 bijvoorbeeld noemt de wet het bewind wel met zoveel woorden, naast de voorwaarde en de last. Zie over bovenstaande materie B.M.E.M. Schols, WPNR 6571 (2004), p. 227 e.v. en F.W.J.M. Schols, Preadvies KNB 2004, p. 63-65.
Ten overvloede: door het enkele afwikkelingsbewind mist iemand niet het vrije beheer. Bij de verdeling die door de afwikkelingsbewindvoerder tot stand komt, is geen machtiging als bedoeld in art. 1:345 lid 1 sub a vereist. Aan toepassing van art. 1:345 lid 1 sub a komt men hier niet toe, aangezien de testamentair bewindvoerder niet de wettelijke vertegenwoordiger als bedoeld in art. 1:345 is. Vgl. Rb. Rotterdam 24 februari 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:1469.
Overigens kan ook wanneer art. 3:183 lid 2 van toepassing is nog wel om de ‘gemakkelijke’ weg worden verzocht. Het staat de rechter namelijk vrij van de vereisten van het artikel af te wijken.
5.4.4.5 Schema: Beheers- en beschikkingshandelingen bij afwikkelingsbewind
Beheers- en beschikkingshandelingen bij afwikkelingsbewind | |||
---|---|---|---|
Strekking bewind | Handelingen | Bevoegd persoon | Voorwaarde |
afwikkelingsbewind | en dienende tot gewoon onderhoud van de goederen die de rechthebbende in gebruik heeft (art. 4:166) | zowel de rechthebbende als de bewindvoerder | geen; zie noot 1 |
afwikkelingsbewind | handelingen die geen uitstel kunnen lijden (art. 4:166) | zowel de rechthebbende als de bewindvoerder | geen; zie noot 1 |
afwikkelingsbewind | overige beheershandelingen, mits niet vallende onder art. 4:169 lid 1 sub b of c (art. 4:166) | bewindvoerder | geen; zie noot 1 |
afwikkelingsbewind | andere handelingen dan die in art. 4:166 bedoeld, die onder bewind staand goed rechtstreeks betreffen (art. 4:167 lid 2) | rechthebbende | |
afwikkelingsbewind en daarnaast bewind in het belang van de rechthebbende | andere handelingen dan die in art. 4:166 bedoeld, die onder bewind staand goed rechtstreeks betreffen (art. 4:167 lid 3) | rechthebbende | medewerking of toestemming bewindvoerder en onder voorbehoud van het bewind; zie noot 1 |
afwikkelingsbewind | vorderen van verdeling (art. 4:170 lid 1) | bewindvoerder | geen; zie noot 1 |
afwikkelingsbewind | aangaan van overeenkomst tot uitsluiting van verdeling voor bepaalde tijd (art. 4:170 lid 1) | bewindvoerder | toestemming alle rechthebbenden, zie ook art. 4:169 lid 3; zie noot 1; MODEL 5.4.4.3.1A |
afwikkelingsbewind | meewerken aan verdeling (art. 4:170 lid 2) | bewindvoerder | toestemming alle rechthebbenden, zie ook art. 4:169 lid 3; zie noot 1; MODEL 5.4.4.3.1A |
afwikkelingsbewind | vertegenwoordigen rechthebbende in gedingen ter zake van onder bewind staande goederen (art. 4:173) | bewindvoerder | eventueel met machtiging, zie art. 4:173, tweede zin; MODEL 5.4.4.3.3A |
Noot 1: Op grond van art. 4:171 lid 1 kan de erflater de bevoegdheden en verplichtingen van de afwikkelingsbewindvoerder hebben verruimd of beperkt, hetgeen ook voor de erfgenamen gevolgen kan hebben. Noot 2: Indien naast het afwikkelingsbewind tevens een executele is ingesteld, gelden ook uit dien hoofde regels die op de bevoegdheden van (met name) de erfgenamen van invloed zijn. |
5.4.4.6 Uitkering vruchten aan rechthebbende
Het afwikkelingsbewind en de quasi-wettelijke verdeling hebben niet tot doel de goederen waar het bewind op rust tot in lengte van dagen aan het beheer van de rechthebbenden te onttrekken. Bij een bewind in het belang van de rechthebbende is dat anders. Bij dat laatste bewind is het dan ook logisch dat op gezette tijdstippen (jaarlijks en op het einde van het bewind) uitkeringen worden gedaan aan de rechthebbende. Deze uitkeringen passen minder goed bij een afwikkelingsbewind, waarvan het doel is (zo snel mogelijk) tot een goede verdeling van de nalatenschap te geraken. Vandaar dat de insteller van het afwikkelingsbewind een van art. 4:162 lid 1 afwijkende regel kan hebben voorgeschreven, die erin bestaat dat de erfgenamen een dergelijke uitkering niet toekomt.
Zie over de verhouding tussen bijstand en testamentair bewind de uitspraken genoemd in onderdeel 9.4.2.176.
5.4.4.6.1 Hoogte en frequentie van uitkering der vruchten
Heeft de testateur de uitkeringsregeling niet buiten toepassing verklaard, dan moet bezien worden van welke omvang deze uitkeringen zijn. Dit vloeit ofwel uit art. 4:162 lid 1, ofwel uit de uiterste wil voort.
De wettelijke tijdstippen van uitkering zijn gekoppeld aan het afleggen van de rekening en verantwoording door de afwikkelingsbewindvoerder. Dat brengt mee dat in beginsel jaarlijks en op het einde van het bewind een uitkering plaatsvindt.
De wettelijke regeling komt op het volgende neer. Ten eerste moet worden bepaald wat de onder bewind staande goederen aan vruchten hebben opgebracht. Daarop worden in mindering gebracht de uitgaven die de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak als goed bewindvoerder heeft gemaakt (vgl. MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 522). Vervolgens wordt van deze netto-opbrengst de aan de bewindvoerder toekomende beloning afgetrokken. Het residu vormt de uitkering.
Voor de erfgenaam die zich met de wettelijke regeling niet kan verenigen, staat de weg naar de kantonrechter open. Deze kan desverzocht andere tijdstippen voor de uitkering vaststellen. Zie het processchema in onderdeel 5.4.4.6.2. Zie MODEL 5.4.4.6.1A. Daarnaast bestaat ingevolge art. 4:171 lid 2 de mogelijkheid dat de kantonrechter op grond van onvoorziene omstandigheden verandering in de hoogte van de uitkering aanbrengt. Zie onderdeel 5.4.4.8.1 onder c en MODEL 5.4.4.6.1B.
Art. 4:162 lid 2 schrijft voor dat zolang er onzekerheid bestaat wie de rechthebbende is of zolang de rechthebbende niet tot ontvangst in staat is, de netto-opbrengst onder het bewind blijft. Ook hier geldt dat de testateur of de kantonrechter anders kunnen bepalen. Zie voor dat laatste MODEL 5.4.4.6.1C en het processchema in onderdeel 5.4.4.6.3.
5.4.4.6.2 Processchema kantonrechter art. 4:162 lid 1: uitkering vruchten
Hieronder volgt de weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:162 lid 1, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:162 lid 1: uitkering vruchten
Introductie:
Hoofdregel is dat de opbrengsten van het onder bewind gestelde vermogen door de bewindvoerder jaarlijks bij het afleggen van de rekening en verantwoording aan de rechthebbende(n) worden uitgekeerd. Uitgekeerd worden de opbrengsten na aftrek van de uitgaven die de bewindvoerder bij de uitvoering van zijn taak ‘als een goed bewindvoerder’ heeft gedaan en na aftrek van de bewindvoerdersbeloning.
De erflater kan bij testament een andere regeling hebben getroffen.
De rechthebbende kan op grond van art. 4:162 lid 1 de kantonrechter ook verzoeken andere tijdstippen voor de uitkering van de ‘netto-vruchten’ vast te stellen (bijvoorbeeld een meer gespreide uitkering).
Let erop dat bij een meer gespreide uitkering de werkzaamheden van de bewindvoerder kunnen toenemen (vaker/tussentijdse vaststellen wat de netto vruchten van de goederen zijn). Wellicht moet daar een voorziening voor worden getroffen.
De rechthebbende/belanghebbende kan de kantonrechter ook op grond van onvoorziene omstandigheden (zie art. 4:159 lid 3 en art. 4:171 lid 2) verzoeken de hoogte van de uitkering aan te passen.
Verzoekschrift
– door: rechthebbende
– termijn: geen
– bijlagen: testament, zo nodig overzicht onder bewind gestelde goederen, vruchten en daarop in mindering te brengen kosten, eventueel eerdere beschikkingen omtrent het bewind
– bevoegd: hoofdregel: tijdens het testamentair bewind geldt voor deze kwesties de van de bewindvoerder afhankelijke woonplaats. Daarom: de kantonrechter van woonplaats bewindvoerder (art. 268 Rv, tweede zin jo art. 1:12 lid 2 BW), dan wel de bij beschikking aangewezen kantonrechter in een ander bewindskanton, zie NB 2 en 3 bij art. 4:157 lid 1.
N.a.v. verzoekschrift:
– Controleren of bij de instelling van het bewind of nadien niet anders is bepaald, ook ten aanzien van de beloning en het tijdstip van uitkering.
Griffierecht: nee
Oproep zitting:
Zitting:
Beschikking:
Hoger beroep: ja
5.4.4.6.3 Processchema kantonrechter art. 4:162 lid 2: onzekerheid over rechthebbende
Hieronder volgt de weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:162 lid 2, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:162 lid 2: ambtshalve beslissing vruchten buiten bewind
Introductie:
Art. 4:162 lid 2 geeft een regeling voor de periode gedurende welke onzekerheid bestaat wie de rechthebbende is of gedurende welke deze niet tot ontvangst in staat is. In dat geval wordt op grond van Art. 4:161 lid 2 rekening en verantwoording afgelegd aan de kantonrechter, tenzij het testament anders bepaalt.
Aangezien de uitkering van de opbrengsten (zie hiervoor art. 4:162 lid 1) dan niet aan die rechthebbende kan plaats vinden, bepaalt art. 4:162 lid 2 dat die opbrengsten dan zolang onder het bewind van de bewindvoerder blijven, tenzij bij testament anders is bepaald.
De kantonrechter kan ook (ambtshalve) bepalen dat de opbrengst niet onder het bewind van de bewindvoerder blijft (maar bijvoorbeeld moet worden gestort op een derdenrekening).
Een minder vergaande beschikking lijkt ook mogelijk, bijvoorbeeld bijzondere voorschriften voor het ‘afstorten’ van die opbrengsten in een fonds etc. Maatwerk lijkt geboden.
Ambtshalve:
– bevoegd: hoofdregel: tijdens het testamentair bewind geldt voor deze kwesties de van de bewindvoerder afhankelijke woonplaats. Daarom: de kantonrechter van woonplaats bewindvoerder (art. 268 Rv, tweede zin jo art. 1:12 lid 2), dan wel de bij beschikking aangewezen kantonrechter in een ander bewindskanton, zie NB 2 en 3 bij art. 4:157 lid 1.
N.a.v.: dit geval zou zich voor kunnen doen bij het afleggen van rekening en verantwoording, bijvoorbeeld in geval van een onvindbare persoon.
Aanbeveling: mogelijke tegoeden te plaatsen op derdenrekening, of kapitaalrekening
Griffierecht: nee
Oproep zitting: bewindvoerder(-s)
Zitting:
Beschikking:
Hoger beroep: ja
5.4.4.7 Verhaal op onder afwikkelingsbewind staande goederen
Schuldeisers die zich tijdens het afwikkelingsbewind op de nalatenschap willen verhalen, krijgen te maken met de regels van Boek 3 (art. 3:190 e.v.) en met de regels van Boek 4 (art. 4:174-176).
Het komt erop neer dat de nalatenschap waarop het afwikkelingsbewind rust zowel voor de schulden van de nalatenschap (art. 4:7) als voor de andere schulden kan worden uitgewonnen, doch altijd slechts onder de last van het bewind en met inachtneming van hun onderlinge rangorde. Zie art. 4:7 lid 2, art. 4:175 en art. 4:176.
De onder een testamentair bewind vallende goederen blijven in beginsel buiten het faillissement van de rechthebbende (art. 60a Fw), doch bij een afwikkelingsbewind geldt dat uitwinning onder last van het bewind mogelijk is (art. 60a lid 2): indien zich in het faillissement schuldeisers ter verificatie hebben aangemeld die de goederen onder de last van het bewind kunnen uitwinnen, worden deze goederen door de curator overeenkomstig art. 101 Fw onder die last verkocht. De bewindvoerder is te allen tijde, zodra de curator dit verlangt, verplicht aan deze rekening en verantwoording af te leggen (art. 60a Fw).
De bepalingen van art. 4:175 en art. 4:176 geven weer voor welke schulden de nalatenschapsgoederen ten laste van de erfgenamen kunnen worden uitgewonnen tijdens het afwikkelingsbewind:
a. Schulden van de nalatenschap van de insteller, voor zover zij ten laste van de onder bewind staande goederen kunnen worden gebracht. Vergelijk art. 4:7 lid 1.
b. Schulden die de goederen betreffen. Blijkens de parlementaire geschiedenis (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 549) vallen hier bijvoorbeeld onder de belastingen die de rechthebbende ter zake van de bewindsgoederen verschuldigd is en de bedrijfsschulden van een onder bewind gestelde onderneming.
c. Schulden uit bevoegd verrichte rechtshandelingen door de rechthebbende. Zie art. 4:166 en art. 4:167.
d. Schulden uit onbevoegd verrichte, maar geldige rechtshandelingen. Het is mogelijk dat een rechtshandeling die de rechthebbende onbevoegd heeft verricht, toch geldig is. De wet voorkomt in een dergelijk geval wel dat de rechthebbende tot nakoming kan worden veroordeeld. Zie art. 4:168 lid 1. Niet kan worden voorkomen dat de rechthebbende wordt aangesproken tot het vergoeden van de schade. De benadeelde zou zich dan kunnen verhalen op de nalatenschapsgoederen. De mogelijkheid is geschapen dat de afwikkelingsbewindvoerder dit verhaalsrecht dwarsboomt door privégoederen van de rechthebbende aan te wijzen. De nalatenschap blijft in dat geval onaangeroerd.
e. Schulden waarvoor de rechthebbende overeenkomstig art. 4:174 wegens gedragingen van de bewindvoerder aansprakelijk is. De bewindsgoederen kunnen voor deze schulden ook worden uitgewonnen, nadat ze onder last van het bewind op een andere rechthebbende zijn overgegaan (art. 4:175 lid 2). Dikwijls namelijk zal een schuldeiser die met de afwikkelingsbewindvoerder handelt niet op de hoogte zijn van de persoon van de erfgenaam. De afwikkelingsbewindvoerder dient de schuld te voldoen uit de door hem beheerde nalatenschap. Gaan goederen uit dit vermogen over onder de last van het bewind, dan blijft de afwikkelingsbewindvoerder jegens de schuldeiser aansprakelijk. Dit impliceert dat ook deze goederen aan executie door de schuldeiser bloot blijven staan (NEV II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 481-482).
f. Andere, ten laste van de rechthebbende komende schulden. Als achterliggende gedachte geldt dat het bij een afwikkelingsbewind van ondergeschikt belang is wie de rechthebbende is. Niet bezwaarlijk is dat zijn persoon door uitwinning wisselt.
5.4.4.7.1 Uitwinning van het privévermogen van een erfgenaam
Een erfgenaam is, onverminderd het bepaalde in art. 6:172, aansprakelijk voor alle schulden die voortspruiten uit rechtshandelingen die de afwikkelingsbewindvoerder in zijn hoedanigheid in naam van de erfgenaam verricht. De nalatenschapsgoederen kunnen ten laste van de erfgenaam worden uitgewonnen voor de hier bedoelde schulden. Verhaal op zijn overige goederen hiervoor is slechts mogelijk voor zover hij geen nalatenschapsgoederen aanwijst die voldoende verhaal bieden (art. 4:174 en 175).
De parlementaire geschiedenis (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 518) verduidelijkt dat een verhaal zoekende schuldeiser niet eerst de bewindsgoederen hoeft op te sporen en uit te winnen, alvorens de rechthebbende aan te kunnen spreken. Om verhaal op zijn privévermogen af te weren dient de rechthebbende te stellen en zo nodig bewijzen dat er onder bewind staande goederen zijn, die voldoende verhaal bieden.
Voldoet de rechthebbende uit zijn privévermogen een schuld van het bewind, dan verkrijgt hij ter grootte van die voldane schuld een vordering op het bewindsvermogen. De aansprakelijkheid in privé voor de bewindsschulden staat los van het al dan niet zuiver aanvaarden door een erfgenaam.
5.4.4.8 Opkomen tegen het afwikkelingsbewind of de afwikkelingsbewindvoerder
5.4.4.8.1 Rechthebbende komt tegen afwikkelingsbewind(-voerder) op
Kan een erfgenaam zich niet verenigen met het afwikkelingsbewind, dan heeft hij een aantal mogelijkheden om wat aan zijn positie te doen. Ook is het mogelijk stappen tegen een afwikkelingsbewindvoerder te ondernemen, mocht daartoe aanleiding zijn.
a. Verwerping en beroep op legitieme
Zie onderdeel 5.4.2.6.
b. Afwikkelingsbewind beëindigen
Zie onderdeel 5.4.3.
c. Wijzigen afwikkelingsbewindsregels
Een erfgenaam kan ertoe overgaan de regels omtrent het voeren van het afwikkelingsbewind te laten wijzigen. Hij zal hiertoe een verzoek aan de kantonrechter moeten doen. Als grond voor de wijziging vereist art. 4:171 lid 2 dat sprake is van onvoorziene omstandigheden. Wijst de kantonrechter het verzoek toe, dan kan hij dat doen onder door hem te stellen voorwaarden. Zie MODEL 5.4.4.8.1A.
Snel zal de kantonrechter het onderhavige verzoek niet honoreren, omdat bij hantering van het begrip onvoorziene omstandigheden terughoudendheid past. Volgens de parlementaire geschiedenis (NW 2, Parl. Gesch. Boek 4, p. 2098 en 2132) is van belang van welke omstandigheden de erflater bij het instellen van het bewind is uitgegaan en of hij, al dan niet stilzwijgend, met de mogelijkheid van het optreden van onvoorziene omstandigheden rekening heeft gehouden. Zie voor het processchema van de kantonrechter dat bij dit verzoekschrift hoort onderdeel 5.4.4.8.3.
d. Onthouden van toestemming aan handelingen afwikkelingsbewindvoerder
De toestemmingseis geldt grosso modo voor handelingen die verder gaan dan beheer. De uiterste wil zal de toestemming echter dikwijls opzij hebben geschoven: de afwikkelingsbewindvoerder mag zijn gang gaan. Bovendien kan de afwikkelingsbewindvoerder, ingeval een vereiste toestemming niet wordt verleend, naar de kantonrechter stappen voor een vervangende machtiging. Zie MODEL 5.4.4.8.1B en onderdeel 5.4.4.3.1.
e. Wijziging bevoegdheden afwikkelingsbewindvoerder
Slechts op grond van onvoorziene omstandigheden kan een erfgenaam de kantonrechter verzoeken de regels van het bewind te wijzigen. Zie onderdeel c.
f. Ontslag afwikkelingsbewindvoerder
Zie onderdeel 5.4.3.3.1 en MODEL 5.4.4.8.1C.
g. Rekening en verantwoording
Zijn de erfgenamen bij uiterste wil ‘gekortwiekt’ in hun bevoegdheden en is de afwikkelingsbewindvoerder volledig ‘opgetuigd’, dan vormt de rekenplicht desondanks een deugdelijk controle-mechanisme. Zie uitgebreid over de rekening en verantwoording 5.4.3.1.
5.4.4.8.2 Afwikkelingsbewindvoerder komt tegen het bewind op
De afwikkelingsbewindvoerder kan op een aantal manieren actie ondernemen indien hem de regels van het afwikkelingsbewind niet zinnen: verzoeken om wijziging van de bewindsregels, zich laten ontslaan of verzoeken om beëindiging van het bewind.
a. Wijzigen bewindsregels
Op verzoek van de afwikkelingsbewindvoerder kan de kantonrechter de regels omtrent het voeren van het bewind wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden. De kantonrechter kan het verzoek toewijzen onder door hem te stellen voorwaarden (MODEL 5.4.4.8.2A, art. 4:171 lid 2). Zie onderdeel 5.4.4.8.1 onder c.
b. Ontslag afwikkelingsbewindvoerder
De hoedanigheid van afwikkelingsbewindvoerder eindigt door het ontslag dat de kantonrechter hem met ingang van een bepaalde dag verleent. Verzoekt hij zelf om dit ontslag, dan wordt hem dit verleend (art. 4:164). Zie MODEL 5.4.4.8.2B. Hij is ook na zijn ontslag nog verplicht tot de in art. 4:165 neergelegde handelingen. Zie onderdeel 5.4.3.3.1.
c. Afwikkelingsbewind beëindigen
De wet biedt de afwikkelingsbewindvoerder geen mogelijkheid het bewind ‘tussentijds’ te beëindigen op grond van onvoorziene omstandigheden of op grond van de aanname dat rechthebbende de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen. Deze opheffingsgronden gelden enkel voor een bewind dat uitsluitend in het belang van de rechthebbende is ingesteld (art. 4:178).
Het afwikkelingsbewind eindigt echter van rechtswege indien het belang vervalt, alsmede wanneer de termijn waarvoor het is ingesteld verstrijkt. Zie onderdeel 5.4.3.2.
5.4.4.8.3 Processchema kantonrechter art. 4:171 lid 2: wijziging regels afwikkelingsbewind
Hieronder volgt de weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:171 lid 2, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:171 lid 2: wijziging regels bewind
Introductie:
Op grond van dit artikel kunnen de uit het testament voortvloeiende regels omtrent het voeren van het bewind op verzoek door de kantonrechter worden gewijzigd op grond van onvoorziene omstandigheden. Het gaat dus alleen om de voorschriften die de verhouding tussen de bewindvoerder en de rechthebbende/belanghebbende regelen (rekening en verantwoording, uitkering opbrengsten, etc.). De beschikking van de kantonrechter mag niet zover gaan dat aan het wezen van het bewind (bescherming van het vermogen van de rechthebbende/positie belanghebbende) afbreuk wordt gedaan.
Of sprake is van onvoorziene omstandigheden wordt beoordeeld aan de hand van art. 6:258 BW.
De beoordeling is derhalve terughoudend. Bij de beoordeling dient rekening te worden gehouden met hetgeen waarvan de erflater bij het instellen van het bewind is uitgegaan en met het antwoord op de vraag of hij al dan niet stilzwijgend met die omstandigheden rekening heeft gehouden. Dat kan op problemen stuiten, aangezien tussen het opmaken van de uiterste wilsbeschikking en de aanvang van het bewind door het overlijden van de erflater geruime tijd kan zijn verstreken.
Verzoekschrift:
– door: bewindvoerder, de rechthebbende of een persoon in wiens belang het bewind is ingesteld
– termijn: geen
– bijlagen: testament, verklaring van erfrecht. Zo nodig gegevens omtrent de omvang van het onder bewind gesteld vermogen (de boedelbeschrijving per sterfdatum en de laatste rekening en verantwoording of een actuele beschrijving) en eerdere beschikkingen omtrent het bewind.
– bevoegd: hoofdregel: tijdens het testamentair bewind geldt voor deze kwesties de van de bewindvoerder afhankelijke woonplaats. Daarom: de kantonrechter van woonplaats bewindvoerder (art. 268 Rv, tweede zin jo art. 1:12 lid 2 BW), dan wel de bij beschikking aangewezen kantonrechter in een ander bewindskanton, zie NB 2 en 3 bij art. 4:157 lid 1.
N.a.v. verzoekschrift:
– beoordelen of degenen in wier belang bewind is ingesteld moeten worden opgeroepen of verzocht verweerschrift in te dienen,
– beoordelen of er onvoorziene omstandigheden zijn (zie art. 6:258 BW). Griffierecht:
Griffierecht: ja
Oproep zitting:
Zitting:
Beschikking: criteria onvoorziene omstandigheden, eventueel voorwaarden stellen
Hoger beroep: ja
5.4.5 Schema wettelijke bevoegdheden en verplichtingen erfgenamen
Hieronder volgt een beknopt overzicht van de wettelijke bevoegdheden en de verplichtingen van de erfgenamen tijdens het afwikkelingsbewind.
Wettelijke bevoegdheden en verplichtingen erfgenaam bij afwikkelingsbewind | ||
---|---|---|
Bevoegdheid / verplichting | Artikel | Opmerking |
Verzoeken om benoeming afwikkelingsbewindvoerder indien uiterste wil daarin niet voorziet | 4:157 lid 1 | Verzoek gericht aan kantonrechter; MODEL 5.4.1.3A |
Verzoeken om andere regeling van het loon van de afwikkelingsbewindvoerder | 4:159 lid 3 | Verzoek gericht aan kantonrechter; MODEL 5.4.2.2.4B; grond: onvoorziene omstandigheden |
Recht op uitkering netto-opbrengst van de vruchten | 4:162 lid 1 | Zie noot 1 |
Verzoeken om vaststelling van andere tijdstippen voor uitkering | 4:162 lid 1 | Verzoek gericht aan kantonrechter; MODEL 5.4.4.6.1A |
Ontslag afwikkelingsbewindvoerder verzoeken | 4:164 | Verzoek gericht aan kantonrechter; MODEL 5.4.3.3.1B; grond: gewichtige redenen |
Beheershandelingen, indien gewoon onderhoud gebruiksgoederen of geen uitstel te lijden | 4:166 | Zie noot 1 |
Andere handelingen dan beheer | 4:167 | Onder voorbehoud van bewind; zie noot 1 |
Verlenen van toestemming bij o.a. beschikkingshandelingen van de afwikkelingsbewindvoerder | 4:169 | Machtiging van kantonrechter kan toestemming vervangen, art. 4:169 lid 3; MODEL 5.4.4.3.1A; zie noot 1 |
Verlenen van toestemming aan afwikkelingsbewindvoerder voor overeenkomst tot uitsluiting verdeling | 4:170 lid 1 | Machtiging van kantonrechter kan toestemming vervangen, art. 4:169 lid 3; MODEL 5.4.4.3.1A;z zie noot 1 |
Verlenen van toestemming aan afwikkelingsbewindvoerder voor deelneming aan verdeling | 4:170 lid 2 | Machtiging van kantonrechter kan toestemming vervangen, art. 4:169 lid 3; MODEL 5.4.4.3.1A;zie noot 1 |
Verzoeken wijziging afwikkelingsbewindsregels wegens onvoorziene omstandigheden | 4:171 lid 2 | Verzoek gericht aan kantonrechter; MODEL 5.4.4.6.1B; grond: onvoorziene omstandigheden |
Machtigen afwikkelingsbewindvoerder bij procederen over bewindsgoedere | 4:173 | Machtiging van kantonrechter kan die van erfgenaam vervangen; MODEL 5.4.4.3.3A |
Aansprakelijk voor vertegenwoordigende afwikkelingsbewindvoerder | 4:174 lid 1 | Voor zover erfgenaam nalatenschapsgoederen aanwijst voor verhaal, kan zijn privévermogen niet worden uitgewonnen |
Opzeggen afwikkelingsbewind na vijf jaren | 4:180 lid 2 | Bewind eindigt voor zover in gemeenschappelijk belang |
Noot 1: Op grond van art. 4:171 lid 1 kan de erflater de bevoegdheden en verplichtingen van de afwikkelingsbewindvoerder hebben verruimd of beperkt, hetgeen ook voor de erfgenamen gevolgen kan hebben. Noot 2: Indien naast het afwikkelingsbewind tevens een executele is ingesteld, gelden ook uit dien hoofde regels die op de bevoegdheden van (met name) de erfgenamen van invloed zijn. |
5.4.6 Schema wettelijke bevoegdheden en verplichtingen afwikkelingsbewindvoerder
Hieronder volgt een beknopt overzicht van de wettelijke bevoegdheden en de verplichtingen van de afwikkelingsbewindvoerder tijdens het afwikkelingsbewind.
Wettelijke bevoegdheden en verplichtingen afwikkelingsbewindvoerder | ||
---|---|---|
Bevoegdheid / verplichting | Artikel | Opmerking |
Beschrijving van bewindsgoederen | 4:160 lid 1 | Zo spoedig mogelijk; MODEL 5.4.2.4A |
Afwikkelingsbewind en benoeming inschrijven | 4:160 lid 2 | Erflater kan afwikkelingsbewindvoerder van de inschrijfplicht vrijstellen; zie noot 1. |
Jaarlijks afleggen rekening en verantwoording | 4:161 lid 1 en lid 2 | Bij instelling kunnen andere tijdstippen worden bepaald; MODEL 5.4.3.1B; zie noot 1 |
Aan einde van afwikkelingsbewind afleggen rekening en verantwoording | 4:161 lid 1 en lid 2 | MODEL 5.4.3.1B |
Verzoeken vrijstelling voor afleggen rekening en verantwoording ten overstaan kantonrechter | 4:161 lid 3 | MODEL 5.4.3.1A |
Uitkeren van vruchten aan erfgenaam | 4:162 lid 1 | In bepaalde gevallen blijft opbrengst onder bewind, art. 4:162 lid 2; MODEL 5.4.4.6.1C; zie noot 1 |
Aansprakelijk indien toerekenbaar tekortgeschoten in zorg van goed afwikkelingsbewindvoerder | 4:163 | Zie noot 1 |
Verzoeken om ontslag van zichzelf of mede-afwikkelingsbewindvoerder | 4:164 lid 2 | Verzoek gericht aan kantonrechter; MODEL 5.4.3.3.1A/5.4.3.3.1B; grond bij medebewindvoerder: gewichtige redenen |
Afdracht goederen indien hoedanigheid afwikkelingsbewindvoerder is geëindigd | 4:165 lid 1 | Bewindvoerder mag afdracht opschorten tot voldoening van hem toekomend saldo |
Doen wat niet zonder nadeel kan worden uitgesteld tot opvolging | 4:165 lid 2 en lid 3 | |
Beheren van de onder bewind staande goederen | 4:166 | Zie noot 1 |
Verlenen toestemming of medewerking aan beschikkingshandeling erfgenaam | 4:167 | Zie noot 1 |
Andere handelingen dan beheer | 4:169 lid 1 sub a | Toestemmingen rechthebbende en evt. ander vereist; machtiging van kantonrechter kan deze vervangen, art. 4:169 lid 3; MODEL 5.4.4.3.1A; zie noot 1 |
Verlenen toestemming of medewerking aan beschikkingshandeling erfgenaam | 4:167 | |
Geld lenen of erfgenaam als borg of hoofdelijk schuldenaar verbinden | 4:169 lid 1 sub b | Toestemmingen rechthebbende en evt. ander vereist; machtiging van kantonrechter kan deze vervangen, art. 4:169 lid 3; MODEL 5.4.4.3.1A; zie noot 1 |
Aangaan van overeenkomst tot beëindiging van een geschil | 4:169 lid 1 sub c | Toestemmingen rechthebbende en evt. ander vereist, tenzij art. 87 Rv, of waarde van voorwerp van geschil minder dan ¤ 700; machtiging van kantonrechter kan toestemming vervangen, art. 4:169 lid 3; MODEL 5.4.4.3.1A; zie noot 1 |
Vorderen van verdeling | 4:170 lid 1 | Zie noot 1 |
Aangaan van overeenkomst tot uitsluiting van verdeling | 4:170 lid 1 | Toestemmingen rechthebbende en evt. ander vereist; machtiging van kantonrechter kan deze vervangen, art. 4:169 lid 3; MODEL 5.4.4.3.1A; zie noot 1 |
Meewerken aan verdeling | 4:170 lid 2 | Toestemmingen rechthebbende en evt. ander vereist; machtiging van kantonrechter kan deze vervangen, art. 4:169 lid 3; MODEL 5.4.4.3.1A; zie noot 1 |
Verzoeken wijziging afwikkelingsbewindsregels | 4:171 lid 2 | Verzoek gericht aan kantonrechter; MODEL 5.4.4.6.1B; grond: onvoorziene omstandigheden |
Vertegenwoordigen erfgenaam of handelen in eigen naam | 4:172 lid 1 | |
Vertegenwoordigen erfgenaam in gedingen ter zake van onder bewind staande goederen | 4:173 | Eventuele machtiging van rechthebbende kan door kantonrechter worden vervangen; MODEL 5.4.4.3.3A |
Aanwijzen goederen van erfgenaam voor verhaal, indien afwikkelingsbewindsgoederen op voet van art. 4:175 lid 1 sub d worden uitgewonnen | 4:175 lid 1 sub d | |
Noot 1: Op grond van art. 4:171 lid 1 kan de erflater de bevoegdheden en verplichtingen van de afwikkelingsbewindvoerder hebben verruimd of beperkt, hetgeen ook voor de erfgenamen gevolgen kan hebben. Noot 2: Indien naast het afwikkelingsbewind tevens een executele is ingesteld, gelden ook uit dien hoofde regels die op de bevoegdheden van (met name) de erfgenamen van invloed zijn. |