In dit hoofdstuk komt een drietal bijzondere boedelafwikkelingen aan bod:
– Wettelijke vereffening door erfgenamen (onderdeel 5.2)
– Wettelijke vereffening door benoemde vereffenaar (onderdeel 5.3)
– Afwikkelingsbewind en quasi-wettelijke verdeling (onderdeel 5.4)
De hieronder volgende onderdelen 5.1.1–5.1.3 vormen een algemene inleiding bij de onderdelen 5.2 en 5.3 (de wettelijke vereffening). Zij zien met name op de vraag wanneer de wettelijke vereffening van toepassing is.
In hoofdstuk 9, met name in onderdeel 9.4.2, is een omvangrijke hoeveelheid (lagere) jurisprudentie opgenomen die betrekking heeft op de wettelijke vereffeningsprocedure.
Van belang voor de notariële praktijk is het om kennis te nemen van de Richtlijnen Vereffening nalatenschappen (online raadpleegbaar op rechtspraak.nl). Deze richtlijnen sluiten aan op de artikelsgewijze Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter. De richtlijnen en de handleiding zijn ontwikkeld door de Expertgroep Erfrecht van het Landelijk Overleg
Vakinhoud Civiel, Kanton en Toezicht (LOVCK&T). De Richtlijnen Vereffening nalatenschappen zijn enerzijds een handleiding voor de vereffening van nalatenschappen en bevatten anderzijds aanbevelingen.
5.1.1 Inleiding wettelijke vereffening
In afdeling 6.3 van Boek 4 is een uitgebreide regeling neergelegd van de vereffening van een nalatenschap. Deze regeling is van toepassing op de nalatenschap die door een of meer erfgenamen beneficiair is aanvaard, alsmede wanneer de rechtbank op verzoek een vereffenaar heeft benoemd (zie het schema in onderdeel 5.1.3). Deze tweedeling treft men ook in dit onderdeel aan:
– wettelijke vereffening door erfgenamen (‘lichte vereffening’, onderdeel 5.2);
– wettelijke vereffening door de benoemde vereffenaar (‘zware vereffening’, onderdeel 5.3).
Men dient goed voor ogen te houden dat van de drie soorten vereffenaars die het erfrecht kent, er nimmer meer dan één in functie kan zijn: – De ‘laagste’ soort van vereffenaars is de executeur. Aanvankelijk stond de executeur genoemd in afdeling 4.6.3 (art. 4:202 e.v.), maar in een later stadium is hij naar een eigen regeling verhuisd. Thans bepaalt art. 4:149 lid 1 sub d dat de taak van een executeur eindigt wanneer de nalatenschap overeenkomstig afdeling 4.6.3 moet worden vereffend. – De ‘middelste’ soort van vereffenaars zijn de erfgenamen. Na een beneficiaire aanvaarding is het aan hen om als vereffenaars de regels van afdeling 4.6.3 na te leven. Om te voorkomen dat zij door een beneficiaire aanvaarding opzettelijk de executeur ‘eruit werken’, bepaalt art. 4:202 lid 1 dat de executeur mag aanblijven ondanks een beneficiaire aanvaarding, mits sprake is van een ruimschoots voldoende saldo. – De ‘hoogste’ soort van vereffenaars is de door de rechtbank benoemde vereffenaar. Zowel een executeur als de vereffenende erfgenamen dienen plaats te maken voor de gerechtelijk benoemde vereffenaar. Dit blijkt uit het systeem van de wet, alsmede onder meer uit bepalingen zoals art. 4:203 lid 2: de door de rechter benoemde persoon treedt als vereffenaar in de plaats van de erfgenamen.
De wettelijke vereffeningsprocedure is van dwingend recht. Vergelijk onderdeel 9.4.2.125 en zie tevens Hof Arnhem 24 juli 2012, LJN BX6105, weergegeven in onderdeel 9.4.2.272, alsmede Hof Amsterdam 7 juni 2011, LJN BQ9866 en Hof Amsterdam 5 juni 2012, LJN BW7896. Dit betekent onder meer dat er geen verdeling behoort plaats te vinden voordat de vereffening is voltooid, tenzij met machtiging van de kantonrechter (dit volgt uit art. 4:211 lid 2). Zie HR 19 mei 2017, NJ 2017/408, onderdeel 9.4.2.322. Ook een uitkering van een voorschot aan de erfgenamen (hetgeen een partiële verdeling constitueert, zie HR 9 november 1990, NJ 1992, 213), dient tijdens de vereffening in beginsel niet te geschieden. De behandelaar dient zich ervan bewust te zijn dat de formele procedure er is om de positie van schuldeisers te waarborgen (de erfgenamen staan derhalve op het tweede plan). Vergelijk ook art. 4:222, waarover meer in onderdeel 5.2.4.1.1.
De vereffening staat geheel onder supervisie van de kantonrechter, die de bevoegdheid heeft aanwijzingen te geven aan de vereffenaar(s) (art. 4:210 BW). Deze kantonrechter speelt binnen de vereffening een rol gelijk aan die van de rechter-commissaris binnen faillissement. Zie onderdeel 5.2.4.7.6.
Zie over de deontologische aspecten van de notariële rol bij een vereffening ook W.D. Kolkman, Deontologische dilemma’s in het erfrecht, Preadvies KNB 2010, p. 149 e.v.
Op de plicht tot wettelijke vereffening na beneficiaire aanvaarding bestaan drie belangrijke uitzonderingen. Deze worden in onderdeel 5.1.2 uit de doeken gedaan.
5.1.2 Uitzonderingen op de plicht tot wettelijke vereffening
Wordt op verzoek van een erfgenaam, een belanghebbende of het openbaar ministerie door de rechtbank een vereffenaar benoemd (MODEL 5.1.2A, MODEL 5.1.2B, MODEL 5.1.2C, MODEL 5.1.2D), dan geschiedt de afwikkeling van de nalatenschap overeenkomstig afdeling 4.6.3. Deze afwikkeling zou men de ‘zware’ variant kunnen noemen. De wettelijke vereffening na beneficiaire aanvaarding daarentegen kent in beginsel minder verplichtingen, zij zou als ‘lichte vereffening’ kunnen worden bestempeld. Na beneficiaire aanvaarding behoeft echter niet in alle gevallen de procedure van afdeling 4.6.3 te worden gevolgd.
Zie tevens het schema in onderdeel 5.1.3.
De boedelbehandelaar die wordt geconfronteerd met een beneficiaire aanvaarding dient goed te weten dat er drie belangrijke uitzonderingen bestaan op de vereffeningsplicht. Hieronder volgt een uitgebreide beschrijving van deze uitzonderingen. Zij doen zich grosso modo voor indien: • zowel een voldoende toegeruste executeur als een positief saldo aanwezig is; • zowel een wettelijke vertegenwoordiger als een positief saldo aanwezig is (MODEL 5.1.2E); • de wettelijke verdeling van toepassing is en niet tevens de echtgenoot van de erflater beneficiair heeft aanvaard. Bij samenloop van uitzonderingen zie onderdeel 5.1.2.4.
Deze uitzonderingen gelden enkel bij beneficiaire aanvaarding. Een vierde uitzondering die erin resulteert dat niet (meer) wettelijk behoeft te worden afgewikkeld, geeft art. 4:209. Indien de geringe waarde der baten van een nalatenschap daartoe aanleiding geeft, kan de kantonrechter, op verzoek van de vereffenaar of een belanghebbende de opheffing van de vereffening bevelen (MODEL 5.1.2F). Ook kan hij de kosteloze vereffening van de nalatenschap gelasten (MODEL 5.1.2G). Zie onderdeel 5.2.6.
Zie ook nog art. 4:225, dat betrekking heeft op het geval waarin een vereffenaar is benoemd omdat de nalatenschap geheel of deels onbeheerd werd gelaten. De vereffening eindigt in dit geval, zodra alle erfgenamen het beheer van de nalatenschap hebben aanvaard en de reeds gemaakte kosten van vereffening hebben voldaan.
Het kan voorkomen dat zich bij een beneficiaire aanvaarding geen uitzondering in de zin van art. 4:202 voordoet, terwijl het zinloos lijkt de wettelijke vereffening te doorlopen. Denk aan de rijkelijk gevulde nalatenschap die aan een rechtspersoon opkomt die statutair verplicht is tot het aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Evenzo de positieve boedel die door één erfgenaam beneficiair wordt aanvaard om ‘op safe’ te spelen, terwijl de overige erfgenamen dit als geheel onnodig beschouwen. In deze gevallen ontkomt men inderdaad niet aan de procedure van afd. 4.6.3, maar dat is in dit geval niet nadelig: omdat het saldo van de nalatenschap in casu positief is, wordt het doel van de vereffening – dat is: het voldoen der schuldeisers – op eenvoudige wijze bereikt. Dit wordt aangetoond in onderdeel 5.2.9, waar de minimale werkzaamheden bij wettelijke vereffening in schema zijn weergegeven. Deze komen bij een positieve boedel die beneficiair is aanvaard op hetzelfde neer als de werkzaamheden die een executeur zou dienen te verrichten; kortgezegd: een boedelbeschrijving opmaken en de schulden voldoen, voor zover deze ten tijde van de vereffening behoren te worden voldaan.
De erfgenamen kunnen niet onderling overeenkomen dat zij afdeling 4.6.3 BW achterwege laten. De formele vereffeningsprocedure behelst immers dwingend recht. Zie onderdeel 5.1.1.
Dat de erflater ten tijde van zijn overlijden in staat van faillissement verkeerde of voor hem de schuldsaneringsregeling gold, vormt op zich geen reden voor de toepasselijkheid van de wettelijke vereffeningsprocedure op zijn nalatenschap (zie onderdeel 6.21). Het faillissement, respectievelijk de schuldsanering lopen namelijk ook na het overlijden van de failliet of saniet door. Een beneficiaire aanvaarding brengt daarin geen verandering. Voor een verzoek tot de benoeming van een wettelijke vereffenaar lijkt op dat moment nog geen plaats te zijn (vergelijk Hof ’s-Gravenhage 7 december 2005, LJN AU7707, JBN 2008, nr. 21, p. 12-14). De regels van afwikkeling van de Faillissementswet prevaleren in dit geval boven die van Boek 4 BW. Het verdient om deze reden aanbeveling dat bij aanvang van de boedelafwikkeling wordt nagegaan of een van deze rechtsfiguren op de erflater van toepassing is (raadplegen Insolventieregister).
5.1.2.1 Eerste uitzondering: executeur en positief saldo
Wanneer een executeur aanwezig is in een nalatenschap die beneficiair is aanvaard, kan wellicht de wettelijke vereffening worden ontweken. Voorwaarde is dat deze executeur bevoegd is tot voldoening van de opeisbare schulden en dat hij kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen. Zie art. 4:202 lid 1 sub a.
De wet geeft simpelweg aan dat wanneer aan bovenstaande voorwaarden is voldaan, afdeling 4.6.3 buiten toepassing blijft. De executeur behoeft geen actie te ondernemen met het oog op art. 4:202 lid 1 sub a, anders dan de taken die hij in het kader van de executele toch al diende uit te voeren (denk met name aan de boedelbeschrijving, hier soms ook wel aangeduid als de ‘ruimschoots-toereikend-verklaring’).
Zijn de erfgenamen evenwel een andere mening toegedaan, dan kunnen zij dit bij de kantonrechter duidelijk maken. In dat geval zal de executeur zijn bevoegdheid en het positieve saldo in rechte moeten aantonen. Zie art. 4:202 lid 1 sub a slot.
De geschillen die naar aanleiding van art. 4:202 lid 1 sub a rijzen, worden door de kantonrechter beslecht (MODEL 5.1.2.1A). Tegen de beslissing van de kantonrechter staat geen hogere voorziening open, met uitzondering van cassatie in het belang der wet (art. 676a Rv).
Slaagt de executeur niet in zijn bewijs, dan dient wettelijk te worden vereffend. De taak van de executeur eindigt in dat geval (art. 4:149 lid 1 sub d) en de erfgenamen zijn dan gezamenlijk de vereffenaars. Zie voor enige ‘uitloop’ art. 4:149 lid 3. Het is overigens mogelijk dat ook nu nog op verzoek een vereffenaar wordt benoemd (MODEL 5.1.2.1B, MODEL 5.1.2.1C, MODEL 5.1.2.1D, MODEL 5.1.2.1E). Dit zou de (oud-)executeur kunnen zijn.
Aan Hof Arnhem werd de vraag voorgelegd of een executeur, die als erfgenaam beneficiair aanvaardt, wellicht daarmee de uitzondering van art. 4:202 lid 1 sub a onbereikbaar maakt. Terecht stelt het hof (19 juni 2007, zie onderdeel 9.4.2.154) dat deze beneficiaire aanvaarding geen verandering brengt in de regel van art. 4:202. De executeur blijft op zijn post, indien aan de vereisten van dat artikel is voldaan.
Zie over de samenloop tussen art. 4:202 lid 1 sub a (executele) en art. 4:202 lid 2 (wettelijk vertegenwoordiger aanvaardt beneficiair) onderdeel 5.1.2.4.
5.1.2.1.1 Ruimschoots toereikend
Wat is ‘ruimschoots toereikend om alle schulden der nalatenschap te voldoen’? Het antwoord hangt af van de omstandigheden van het geval. Het gaat er niet slechts om dat de bekende activa de bekende passiva overtreffen. Ook zal met voldoende zekerheid (dat is geen absolute zekerheid) moeten vaststaan dat er geen ‘nieuwe’ passiva zullen opduiken, die de boedel alsnog negatief maken. Conclusie: men dient te kijken naar:
– samenstelling en omvang van de boedel (er is een positieve boedel);
– het hebben verricht van voldoende onderzoek (naar de aanwezigheid en de omvang der activa en passiva).
Zie ook MODEL 5.1.2.1.1A.
Zie voor een voorbeeld Rb. Midden-Nederland 27 augustus 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:7570, weergegeven in onderdeel 9.4.2.317. In de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter wordt bij art. 4:202 lid 1 sub a het volgende opgemerkt: ‘Van geval tot geval zal moeten worden bekeken of de activa ruimschoots voldoende zijn voor de voldoening van de schulden, afhankelijk van de omvang van de nalatenschap en het soort activa en schulden. Ook moet voldoende aannemelijk zijn dat er geen nieuwe passiva opduiken. Het aangeven van een bepaald percentage lijkt niet wenselijk.’ Over het begrip ‘ruimschoots’ komt in de parlementaire geschiedenis (Nota II, Parl. Gesch. Boek 4, p. 2188) het volgende naar voren: ‘Dit [i.e. dat de nalatenschap ruimschoots toereikend is om alle schulden te voldoen, WDK] zal niet gemakkelijk kunnen worden aangenomen zonder dat maatregelen zijn genomen die redelijkerwijs waarborgen dat er geen onbekende schuldeisers meer zijn.’
Dat door een later bekend geworden schuld het saldo toch niet positief bleek te zijn geweest ten tijde van het handelen van de executeur, maakt niet dat hij onbevoegd heeft gehandeld. Vergelijk ook art. 4:149 lid 3.
Om een boedelbeschrijving te kunnen maken (en daarmee te kunnen aantonen dat het saldo van de nalatenschap ruimschoots toereikend is) heeft de executeur direct na aanvaarding van zijn functie recht op een verklaring van executele waarmee hij zich jegens derden, bijvoorbeeld de bank, kan ‘legitimeren’. Dit geldt ook wanneer reeds door een of meer erfgenamen beneficiair is aanvaard. Blijkt aan de executeur na enig zoekwerk dat het saldo negatief is, dan dient hij dit aan de beneficiair aanvaard hebbende erfgenamen te melden (vgl. ook art. 4:199 BW). De taak van de executeur eindigt dan (art. 4:149 lid 1 BW). Heeft de executeur nog geen onderzoek kunnen doen, dan kan van hem bezwaarlijk worden gevergd reeds te verklaren dat het saldo ruimschoots toereikend is; aan de executeur moet een redelijke termijn gegund worden om uit te zoeken of de nalatenschap positief is (hij kan vervolgens de zogeheten ‘ruimschoots-toereikendverklaring’ afleggen, hetgeen niets anders behelst dan de verklaring dat de boedelbeschrijving een positief saldo te zien geeft). Anders Perrick, WPNR 7022 (2014), die betoogt dat voordat duidelijk is of de nalatenschap beneficiair wordt aanvaard, de notaris geen verklaring van executele kan afgeven, tenzij de executeur reeds voordien heeft aangetoond dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen.
Van belang is tot slot dat men mogelijk ook de levensverzekering die door het overlijden van de erflater tot uitkering is gekomen moet betrekken bij de vraag of van een ruimschoots voldoende saldo sprake is. Weliswaar loopt menige verzekeringsuitkering niet ‘door de boedel’ (leer van het ‘zelfstandig recht’), maar dit is geen wet van Meden en Perzen. Sommige uitkeringen vallen gewoon in de nalatenschap, zoals wanneer sprake is van een ‘blanco polis’. Daarnaast moet worden gewezen op art. 4:126 lid 2 sub b, op basis waarvan de begunstiging bij een levensverzekering voor inkorting en vermindering in aanmerking kan komen. Voor zover de begunstiging als een gift geldt, bestempelt art. 4:126 BW haar tot ‘quasi-legaat’. De uitkering is dan wel vatbaar voor diverse schuldeisers van de nalatenschap (vgl. art. 4:127). Zij is dan derhalve ook van invloed op het saldo van de nalatenschap als bedoeld in art. 4:202. Zie bijvoorbeeld Rb. Breda 13 november 2008, LJN BG4259 en Hof Arnhem-Leeuwarden 24 februari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1357.
De Commissie Erfrecht KNB inzake Boek 4 BW merkt in haar eindrapport over de onderhavige problematiek het volgende op: ‘In de praktijk is de vraag gerezen hoe het begrip opeisbare schulden van art. 4:202 BW moet worden uitgelegd als er ook schulden uit legaat zijn. De commissie erfrecht meent dat naar de letter van de wet de schulden uit legaat in mindering moeten worden gebracht op de goederen bij de berekening van het saldo van de nalatenschap. Op grond van art. 4:120 BW worden schulden uit legaten achtergesteld bij de andere schulden van de nalatenschap en worden zij verminderd voor zover de omvang van de nalatenschap niet toereikend is om deze schulden te voldoen. Bij beneficiaire aanvaarding en overlegatering komt het saldo van een nalatenschap derhalve altijd op nul uit, en dat kan uiteraard niet het predicaat ruimschoots voldoende verkrijgen. De commissie is evenwel van mening dat bij de beantwoording van de voorgelegde vraag het niet zozeer moet gaan om de letter van de wet als wel om de strekking van art. 4:202 lid 1 sub a BW. Deze bepaling strekt ertoe de executeur zo lang mogelijk zijn taak te laten uitoefenen, zodat hij overeenkomstig de wens van de erflater de nalatenschap kan afwikkelen. Vereffening ziet op de afhandeling van een nalatenschap die (eventueel) onbeheerd en/of negatief is, en waarbij de bescherming van de belangen van de schuldeisers voorop staat. Als alle schulden van een nalatenschap kunnen worden voldaan met uitzondering van een legaat, dan wordt het legaat verminderd op grond van art. 4:120 BW en lijkt er geen reden te zijn de executeur zijn taak niet te laten volbrengen.’
In het arrest HR 17 mei 2013, NJ 2013/488, opgenomen in onderdeel 9.4.2.286, oordeelt de Hoge Raad dat het tot de taak van de executeur kan behoren dat de hij legaten vermindert teneinde de andere schulden van de nalatenschap daaruit ten volle te kunnen voldoen (art. 4:120). Dat geldt eveneens voor de quasi-legaten, zoals een door een verzekeraar gedane uitkering in de zin van art. 4:126 lid 2 onder b, aldus de Hoge Raad. Het ligt voor de hand dat deze taak ook op de vereffenaar rust. De vereffenaar dient bij levensverzekeringen die krachtens de leer van het zelfstandig recht om de boedel heen gaan, bedacht te zijn op deze manier van vermogen ‘terughalen’ (‘verminderen’ of ‘inkorten’) op grond van art. 4:126 jo. art. 4:127. Deze handeling is relevant voor het saldo van de nalatenschap.
5.1.2.1.2 Processchema kantonrechter art. 4:202 lid 1 onder a: uitzondering wettelijke vereffening bij executele
Hieronder volgt de weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:202 lid 1 onder a, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:202 lid 1 onder a: beslissing geschillen of goederen van de nalatenschap toereikend zijn om de schulden te voldoen
Introductie:
Veel verzoeken met betrekking tot de vereffening betreffen de opheffing of ontheffing van de wettelijke plicht tot vereffening door erfgenamen die beneficiair hebben aanvaard. Het is daarom goed te realiseren dat art. 4:202 drie belangrijke gevallen geeft waarin niet behoeft te worden vereffend volgens de wet, twee van rechtswege en één op verzoek:
van rechtswege:
1. wanneer de nalatenschap beneficiair is aanvaard, er een executeur is die bevoegd is de opeisbare schulden en legaten te voldoen en deze kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen (art. 4:202 lid 1 aanhef en onder a);
2. een nalatenschap die beneficiair (door de kinderen) is aanvaard wordt niet vereffend volgens de wet, wanneer zij overeenkomstig art. 4:13 is verdeeld (wettelijke verdeling echtgenoot/kinderen), tenzij ook de echtgenoot beneficiair heeft aanvaard (art. 4:202 lid 3).
op verzoek:
3. de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam die voor deze beneficiair heeft aanvaard, kan, indien het saldo van de nalatenschap positief is, de kantonrechter verzoeken om ontheffing van de verplichting om te vereffenen volgens de wet (art. 4:202 lid 2).
In alle andere gevallen wordt ook de door erfgenamen beneficiair aanvaarde nalatenschap vereffend volgens de wet, zij het dat die procedure minder voorschriften kent. Zij wordt daarom ook wel de ‘lichte vereffening’ genoemd. Artikel 4:202 lid 1 sub a bepaalt dat wanneer de nalatenschap beneficiair is aanvaard niet behoeft te worden vereffend volgens de wet, indien er een executeur is die bevoegd is de opeisbare schulden en legaten te voldoen en deze kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen. Indien hierover tussen partijen een geschil bestaat, beslist de kantonrechter. Ruimschoots wil niet alleen maar zeggen dat de bekende activa de bekende passiva ruimschoots overtreffen: ook moet voldoende vaststaan dat er geen nieuwe passiva opduiken. De kantonrechter dient bij zijn oordeel dus te letten op de samenstelling en omvang van de boedel en dient te beoordelen of de executeur voldoende onderzoek heeft gedaan naar het bestaan van verdere schuldeisers.
Verzoekschrift:
– door: een of meer erfgenamen, eventueel de executeur
– termijn: nee
– bijlagen: boedelbeschrijving, CTR-verklaring en het testament of een verklaring van erfrecht, voorlopige staat van schulden en overzicht van ondernomen acties om andere schuldeisers op te sporen, bij executeur ook executeleverklaring, opgave nieuwe adresgegevens van erfgenamen die niet meer wonen op de in de verklaring van erfrecht genoemde adres
– bevoegd: kantonrechter laatste woonplaats van de erflater
N.a.v. verzoekschrift:
Griffierecht: ja
Oproep zitting: executeur en erfgenamen
Zitting:
Beschikking:
Hoger beroep: nee, zie art. 676a Rv.
NB:
1. Het begrip ‘ruimschoots’:
In de parlementaire geschiedenis wordt dit begrip niet specifiek toegelicht. Van geval tot geval zal moeten worden bekeken of de activa ruimschoots voldoende zijn voor de voldoening van de schulden, afhankelijk van de omvang van de nalatenschap en het soort activa en schulden. Ook moet voldoende aannemelijk zijn dat er geen nieuwe passiva opduiken. Het aangeven van een bepaald percentage lijkt niet wenselijk.
2. Het betreft een verklaring voorrecht of een verzoek tot ontheffing. De uitleg van dit begrip kan ook van belang zijn in het kader van een verzoek tot ontslag van de executeur. Zijn taak eindigt immers (al) als er moet vereffend volgens de wet (ex art. 4:149 lid 1 sub d).
3. De CTR-verklaring als bijlage.
Degene die het verzoek doet dient daarbij een belang te hebben. Dit volgt uit het rechtsgeldige testament. Indien het belang niet komt vast te staan, zou het verzoek moeten worden afgewezen. Het beoordelen van verzoeken indien niet vast staat wie rechten kunnen ontlenen aan het testament zou moeten worden vermeden. Niet uit te sluiten valt dat beslissingen op verzoek van partijen die geen rechten aan een testament kunnen ontlenen, in het rechtsverkeer, tot verwarring leiden en mogelijk zelfs misbruikt kunnen worden, nu de daarin geschetste rechtstoestand niet de juiste kan blijken te zijn.
5.1.2.2 Tweede uitzondering: wettelijke vertegenwoordiger en positief saldo
Bij minderjarige erfgenamen en curandi is het de regel dat de wettelijke vertegenwoordiger voor deze erfgenaam beneficiair aanvaardt. Indien het saldo van de nalatenschap positief is kan de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam die voor deze beneficiair heeft aanvaard een verzoek doen tot ontheffing van de verplichting om te vereffenen volgens de wet (art. 4:202 lid 2). Dit verzoek moet worden gericht aan de kantonrechter (MODEL 5.1.2.2A). Kan niet worden aangetoond dat het saldo van de nalatenschap positief is, dan dient het verzoek te worden afgewezen. Zie ook onderdeel 5.1.2.4.
Men kan zich in veel gevallen afvragen of de moeite van het doen van het verzoek van art. 4:202 lid 2 opweegt tegen het te behalen resultaat. In onderdeel 5.2.9 worden de minimale werkzaamheden bij wettelijke vereffening in schema weergegeven: deze komen bij een positieve boedel die beneficiair is aanvaard (en daar gaat het bij art. 4:202 lid 2 om) op hetzelfde neer als de werkzaamheden die een executeur zou dienen te verrichten. Dat wil zeggen: een boedelbeschrijving maken en de schulden voldoen. Is dit niet iets wat sowieso al dient te gebeuren (ongeacht de toepasselijkheid van de wettelijke vereffening)? De eventuele ontheffing van de wettelijke vereffening brengt immers geen ontheffing van de overige aan een rechtsfiguur als curatele, beschermingsbewind of gezag (minderjarigheid) klevende verplichtingen; met andere woorden, een boedelbeschrijving is hoe dan ook verplicht en hetzelfde kan gezegd worden van de voldoening van de schulden voor zover dat uit de boedel kan.
Het ligt om deze reden voor de hand dat de behandelaar, vooraleer een verzoek op grond van art. 4:202 lid 2 de deur uit te doen, zich afvraagt of de verzochte ontheffing zinnig is. Bij bijvoorbeeld een ouderlijke boedelverdeling (zie onderdeel 5.1.2.3.1) kan zij dat zijn.
Wordt de minderjarige erfgenaam tijdens de vereffening meerderjarig, dan dient er desondanks in beginsel wettelijk te worden vereffend (en dus gewoon een beroep te worden gedaan op art. 4:202 lid 2), tenzij er nog geen beneficiaire aanvaarding (door het verstrijken van de driemaandstermijn tijdens de minderjarigheid of door de eerdere verklaring ter griffie) had plaatsgevonden. Wordt een kind van de erflater bijvoorbeeld vier maanden nadat de nalatenschap is opengevallen meerderjarig en heeft de wettelijke vertegenwoordiger geen verklaring ter griffie tot beneficiaire aanvaarding afgelegd, dan kan de thans meerderjarige zelf het verzoek ex art. 4:202 lid 2 doen (mocht dat zin hebben; zie boven).
Heeft de wettelijke vertegenwoordiger de termijn van drie maanden, genoemd in art. 4:193 lid 1, laten verlopen, dan geldt de nalatenschap als door de erfgenaam beneficiair aanvaard. Men mag ervan uitgaan dat ook in dat geval de wettelijke vertegenwoordiger nog om de ontheffing kan vragen (Verstappen, Handboek Erfrecht, XII.2.4), mocht dat nuttig zijn (zie boven).
De uitzondering van art. 4:202 lid 2 heeft slechts betrekking op de beneficiaire aanvaarding door de wettelijke vertegenwoordiger. Bij een beneficiaire aanvaarding door een andere erfgenaam ‘helpt’ art. 4:202 lid 2 niet. Aangenomen moet worden dat lid 2 niet een aan lid 1 gelijke algemene strekking heeft. Bijvoorbeeld: als naast de wettelijke vertegenwoordiger (voor een minderjarige erfgenaam) tevens een meerderjarige erfgenaam beneficiair aanvaardt, dan kan enkel art. 4:202 lid 1 of lid 3 uitkomst bieden.
5.1.2.2.1 Wettelijke vertegenwoordiger
Het is van belang te weten wie precies onder de term ‘wettelijke vertegenwoordiger’ valt in de zin van art. 4:202 lid 2. De bepaling is bedoeld om de wettelijke vertegenwoordiger een ontheffing van de vereffeningsplicht te bezorgen na een wettelijk verplichte beneficiaire aanvaarding. Zij die als vertegenwoordiger wettelijk ‘gedwongen worden’ tot beneficiaire aanvaarding ontkomen zodoende, mits de boedel positief is, aan de formele vereffening.
Voorbeelden: wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige (ouder, voogd), de curator (van een curandus), de faillissementscurator, de bewindvoerder bij een schuldsanering en de bewindvoerder in de zin van art. 1:431.
Over dat laatste werd ook anders gedacht. Zie bijvoorbeeld Rb. Zwolle, sector kanton, 10 oktober 2006, onderdeel 9.4.2.128 en Rb. Zwolle, sector kanton, 20 december 2006, onderdeel 9.4.2.135. Daarin wordt betoogd dat de meerderjarigenbewindvoerder, respectievelijk de schuldsaneringsbewindvoerder geen wettelijke vertegenwoordigers zijn in de zin van art. 4:202 lid 2. Opvallend is wel dat de kantonrechter in deze zaken de erfgenamen ontheft van de verplichting om de boedelbeschrijving ter inzage te leggen (art. 4:211 lid 4) en tevens bepaalt dat er geen enkele aanleiding is voor het opleggen van de in art. 4:221 lid 1 bedoelde verplichtingen. Met andere woorden, het ontheffingsverzoek wordt afgewezen, maar wat overblijft is de lichtste vereffeningsvariant. Er wordt thans met een soepeler blik naar art. 4:202 lid 2 gekeken (zie het processchema hierna in onderdeel 5.1.2.2.2). De gedachte is dat wanneer de wet dwingt tot beneficiaire aanvaarding (bijvoorbeeld: erfdeel valt onder beschermingsbewind en rechthebbende kan geen toestemming verlenen voor zuivere aanvaarding) een beroep op art. 4:202 lid 2 mogelijk is.
Het bestuur van een rechtspersoon die statutair verplicht is beneficiair te aanvaarden komt geen beroep toe op art. 4:202 lid 2. Vergelijk MvA I, Parl. Gesch. Boek 4, p. 947. Het bestuur vertegenwoordigt weliswaar de beneficiair aanvaardende erfgenaam, doch het is deze erfgenaam zelf die de beneficiaire aanvaarding voorschrijft. Bij een positieve boedel maakt het overigens weinig uit dat de regels van afd. 4.6.3 van toepassing zijn. Zie Tijdschrift Nieuw Erfrecht 2003, nr. 3, p. 44-48.
Vergelijk Meijers in Parl. Gesch. Boek 4, p. 941, bij art. 4:193: ‘Ten slotte zij erop gewezen, dat vertegenwoordigers krachtens volmacht en de organen van een rechtspersoon niet onder wettelijke vertegenwoordigers kunnen worden gerekend. Wettelijke vertegenwoordiging wordt door de wet voorgeschreven en geregeld. Zo b.v. bij de voogdij, de curatele van een geestelijk gestoorde, van een afwezige of van een gefailleerde.’
5.1.2.2.2 Processchema kantonrechter art. 4:202 lid 2: uitzondering wettelijke vereffening bij wettelijke vertegenwoordiging
Hieronder volgt de weergave van het processchema voor de kantonrechter bij art. 4:202 lid 2, afkomstig uit de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter, d.d. 13 februari 2020.
Art. 4:202 lid 2: ontheffing van verplichting te vereffenen
Introductie:
Art. 4:202 lid 2 bepaalt dat de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam die voor deze beneficiair heeft aanvaard, de kantonrechter kan verzoeken om ontheffing van de verplichting om te vereffenen volgens de wet, indien het saldo van de nalatenschap positief is.
Achtergrond van dit artikel is als volgt. Namens personen die niet het vrije beheer over hun vermogen hebben (zoals minderjarigen en personen van wie het vermogen onder bewind is gesteld) kan een nalatenschap op grond van art. 4:193 BW alleen beneficiair worden aanvaard. Met toestemming van de kantonrechter kan wel worden verworpen. De makkelijkste weg is dus beneficiair aanvaarden en dit gaat soms ook van rechtswege vanwege het verlopen van de termijn ex art. 4:193 lid 2 BW. Deze beneficiaire aanvaarding heeft tot gevolg dat de nalatenschap moet worden vereffend volgens de wet. Dit wordt door de wetgever bij een positieve nalatenschap als een te zwaar middel beschouwd, zodat deze voorziening is opgenomen. (De andere kant is dat een wettelijke vereffening van positieve nalatenschappen in de praktijk niet veel werk is.)
De wettelijk vertegenwoordiger moet aantonen dat de nalatenschap positief is. Dat is minder zwaar dan het vereiste van ‘ruimschoots voldoende’ als bedoeld in art. 4:202 lid 1 sub a.
Belangrijk is om na te gaan of er niet nog een erfgenaam is die ‘vrijwillig’ beneficiair heeft aanvaard. Personen die wel het vrije beheer hebben over hun vermogen maken die keuze immers zelf, want zij worden hiertoe op grond van de wet niet gedwongen. Het gevolg is een wettelijke vereffening. Op grond van dit artikel kan niet aan de wettelijke vereffening worden ontkomen indien erfgenamen vrijwillig beneficiair hebben aanvaard. In dat geval zal het verzoek worden afgewezen bij gebrek aan belang.
Verzoekschrift:
– door: wettelijk vertegenwoordiger die namens erfgenaam beneficiair heeft aanvaard
– termijn: nee
– bijlagen: verklaring van erfrecht of CTR-verklaring en het testament, boedelbeschrijving
– bevoegd: kantonrechter laatste woonplaats van de erflater
N.a.v. verzoekschrift:
Griffierecht: ja
Oproep zitting:
Zitting: in beginsel geen zitting
Beschikking:
Hoger beroep: ja
NB:
1. Aanbevolen wordt het begrip ‘wettelijk vertegenwoordiger’ hier vooralsnog ruim te interpreteren en daaronder, naast ouder, voogd en curator, mede te begrijpen de beschermingsbewindvoerder, de faillissementscurator en de saneringsbewindvoerder.
2. Indien erflater in zijn testament een ouderlijke boedelverdeling heeft bepaald en na 1 januari 2003 overlijdt onder achterlating van een of meer minderjarigen als erfgenaam, dan dient hun wettelijk vertegenwoordiger beneficiair te aanvaarden. De wetgever heeft voor dit geval geen uitzondering gemaakt op de verplichting tot vereffening, zoals dat wel is gebeurd bij wettelijke verdeling in art. 4:202 lid 3, hetgeen gevolgen heeft voor de beschikkingsbevoegdheid van de langstlevende.
3. Aanbevolen wordt dat de wettelijk vertegenwoordiger:
a. binnen drie maanden na het openvallen van de nalatenschap de beneficiaire aanvaarding in het boedelregister laat in schrijven en
b. eveneens binnen drie maanden op de voet van art. 4:202 lid 2 BW ontheffing verzoekt van de verplichting te vereffenen volgens de wet, met als bijlagen:
– kopie testament en CTR-verklaring of verklaring van erfrecht (zie voor toelichting NB 3 bij art. 4:202 lid 1 onder a)
– overzicht erfgenamen (verwezen kan worden naar de verklaring van erfrecht, mits de NAW-gegevens van de erfgenamen daarin zijn vermeld)
– onderhandse boedelbeschrijving.
5.1.2.3 Derde uitzondering: wettelijke verdeling, echtgenoot aanvaardt niet beneficiair
Is op een nalatenschap de wettelijke verdeling van toepassing, dan behoeft niet wettelijk te worden vereffend, indien slechts een of meer van de kinderen beneficiair aanvaarden. Deze uitzondering geldt van rechtswege. Niet is vereist dat de kantonrechter om ontheffing wordt verzocht. Pas wanneer de langstlevende echtgenoot beneficiair aanvaardt, komt de vereffening overeenkomstig afd. 4.6.3 in beeld (art. 4:202 lid 3).
Het is mogelijk dat de wettelijke verdeling niet de gehele nalatenschap beslaat. Komt de nalatenschap deels toe aan de langstlevende echtgenoot krachtens wettelijke verdeling en deels aan een niet in die verdeling betrokken erfgenaam, dan is afd. 4.6.3 van toepassing indien laatstgenoemde erfgenaam beneficiair aanvaardt. De uitzondering van art. 4:202 lid 3 is bedoeld voor het geval dat de nalatenschap geheel overeenkomstig art. 4:13 is verdeeld. Zie hoofdstuk 3 voor een uitgebreide behandeling van de wettelijke verdeling. In Hof Amsterdam 12 maart 2013, LJN CA3866, opgenomen in onderdeel 9.2.239, oordeelt de tuchtrechter dat de notaris geen verklaring van erfrecht inzake de wettelijke verdeling had mogen opstellen nu zij onbekend was met het standpunt van de kinderen omtrent de keuze die zij kunnen uitbrengen over het al dan niet (beneficiair) aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap van erflater. De notaris had alvorens een VvE af te geven klagers moeten informeren over de gevolgen van de erfopvolging door het overlijden van hun vader en welke keuze met de daaraan verbonden rechtgevolgen zij ter zake hadden kunnen uitbrengen. Eerst nadat de klagers hun keuze hadden gemaakt, had de notaris een VvE kunnen afgeven aan de langstlevende, aldus het hof. Vergelijk onderdeel 3.1.8.2.
5.1.2.3.1 Ouderlijke boedelverdeling en beneficiaire aanvaarding
De uitzondering van art. 4:202 lid 3 geldt bij een wettelijke verdeling, niet bij een ouderlijke boedelverdeling. Aanvaardt hetzij een kind, hetzij de langstlevende echtgenoot in een OBV de nalatenschap beneficiair, dan kan slechts een beroep worden gedaan op art. 4:202 lid 1 sub a (executeur) of op art. 4:202 lid 2 (wettelijke vertegenwoordiger). Analoge toepassing van art. 4:202 lid 3 lijkt moeilijk verdedigbaar. Vergelijk in die zin Blokland, FTV 2006, nr. 1, p. 22-23.
Het gevolg is dat bij beneficiaire aanvaarding (en geen mogelijkheid een beroep te doen op art. 4:202 lid 1 of lid 2) de beheers- en beschikkingsmacht bij de gezamenlijke erfgenamen ligt, hoezeer dit ook tegen de ratio van de OBV moge indruisen. Men dient hiermee bij het vervaardigen van de verklaring van erfrecht (en de verdere afwikkeling) rekening te houden.
De langstlevende echtgenoot zou aan de kantonrechter een afwijkende bevoegdheidsverdeling kunnen verzoeken op grond van art. 4:198 (zie MODEL 5.1.2.3.1A en het processchema in onderdeel 5.2.4.1.2). Voorts moet erop worden gewezen dat de beneficiaire aanvaarding het kind slechts tijdens de vereffening medezeggenschap oplevert. Wenst de langstlevende jaren na het overlijden van de echtgenoot een registergoed over te dragen, dan ondervindt zijn solitaire beschikkingsmacht geen hinder van de plotse beneficiaire aanvaarding door een kind dat zich nog niet had uitgesproken.
De gezamenlijke beheers- en beschikkingsmacht tijdens de vereffening vloeit voort uit art. 4:198. Dit artikel stelt dat, tenzij de kantonrechter anders bepaalt, de erfgenamen hun bevoegdheden als vereffenaars van de beneficiair aanvaarde nalatenschap tezamen uitoefenen. Zij kunnen daden van gewoon onderhoud en tot behoud van de goederen, en in het algemeen daden die geen uitstel kunnen lijden, zo nodig zelfstandig verrichten.
De voorgaande problematiek kan niet terzijde worden geschoven met de stelling dat er ‘niets te vereffenen valt, aangezien de nalatenschap reeds bij het openvallen verdeeld is’ of dat ‘de langstlevende echtgenoot toch reeds alle goederen in zijn vermogen heeft verkregen’. Verdeling en vereffening staan los van elkaar. Ook ten aanzien van goederen die aan een ander toebehoren, kunnen vereffenaars immers bevoegdheden hebben (dat is bij de executele niet anders). Vergelijk Rb. Amsterdam 3 februari 2011, onderdeel 9.4.2.238. Degene ten behoeve van wie een ouderlijke boedelverdeling is gemaakt kan de nalatenschap beneficiair aanvaarden. De beneficiaire aanvaarding heeft wel tot gevolg dat de nalatenschap wordt vereffend volgens de derde afdeling van de zesde titel van boek 4 BW. Een van de taken van de vereffenaar is dat hij de goederen der nalatenschap te gelde maakt voor zover dit voor de voldoening van de schulden van de nalatenschap nodig is. De toedeling van de goederen aan de ouder in het kader van de ouderlijke boedelverdeling doet hieraan niet af; verdeling en vereffening staan los van elkaar.
In het Eindverslag Commissie Erfrecht KNB inzake Boek 4 BW, WPNR 6867 (2010), is over de onderhavige problematiek het volgende opgemerkt:
‘Bij vele honderdduizenden vóór 2003 gemaakte ouderlijke boedelverdelingen is aan de testateur voorgehouden dat de langstlevende echtgenoot het alleen voor het zeggen zou hebben in de nalatenschap. Wanneer echter onder het huidige erfrecht een kind in een ouderlijke boedelverdeling beneficiair aanvaardt, dan zijn alle erfgenamen – niet slechts de langstlevende echtgenoot – vereffenaar en oefenen zij hun bevoegdheden gezamenlijk uit (tenzij geen wettelijke vereffening plaatsvindt vanwege de uitzondering in art. 4:202 lid 1 sub a of lid 2 BW). Deze voor de praktijk lastige conclusie laat zich bijzonder moeilijk verenigen met de gedachte achter de ouderlijke boedelverdeling en het respecteren daarvan onder het nieuwe erfrecht. Bij een wettelijke verdeling daarentegen is deze problematiek opgelost door art. 4:202 lid 3 BW: slechts de beneficiaire aanvaarding door de echtgenoot heeft het ontstaan van de wettelijke vereffeningsverplichting tot gevolg (zie hierover Blokland, ‘Wettelijke vereffening en OBV’, FTV 2006, nr. 1, p. 22-23 en B. Schols, diss, p. 307 e.v.). De commissie vraagt zich af of het verschil in positie van de crediteuren bij enerzijds de wettelijke verdeling en anderzijds de ouderlijke boedelverdeling wel zo beduidend is, dat dit het niet-opnemen van de ouderlijke boedelverdeling in art. 4:202 lid 3 BW rechtvaardigt. Voorstelbaar is een wettelijke ‘aansprakelijkstelling’ van de langstlevende in een onder het nieuwe recht opengevallen ouderlijke boedelverdeling, op grond waarvan de situatie van art. 4:14 BW wordt nagebootst (F. Schols, WPNR 6717 (2007), noot 27, waar wordt gesproken van de ‘erfrechtelijke Dozy-clausule’). Het gevolg hiervan is dat een beneficiaire aanvaarding door een kind in een dergelijke ouderlijke boedelverdeling geen wettelijke vereffeningsplicht met zich brengt.’
5.1.2.4 Samenloop van uitzonderingen
Het is goed denkbaar dat zich in één nalatenschap meer dan één uitzondering op de plicht tot wettelijke vereffening voordoet. In beginsel volstaat in een dergelijk geval dat een beroep wordt gedaan op één uitzondering. Wanneer bijvoorbeeld zowel een voldoende toegeruste executeur aanwezig is als een wettelijke vertegenwoordiger die voor een erfgenaam beneficiair heeft aanvaard, behoeft het in art. 4:202 lid 2 bedoelde verzoek aan de kantonrechter niet gedaan te worden.
Dit laatste wordt bevestigd door Rb. Zwolle (sector kanton) 7 juli 2003, NJ 2003, 82. In deze zaak aanvaardde de curator de aan de curandus opgekomen nalatenschap voor deze beneficiair, terwijl alle andere erfgenamen zuiver aanvaardden. Ondanks de aanwezigheid van een executeur(-afwikkelingsbewindvoerder) verzoekt de curator om ontheffing van de verplichting tot vereffening. De kantonrechter acht dit op art. 4:202 lid 2 stoelende verzoek overbodig: ‘In het onderhavige geval is er evenwel reeds op een andere grond vrijstelling van de bedoelde vereffeningsverplichting volgens de wet, nu er immers een executeur is met de bevoegdheden als bedoeld in art. 4:202 lid 1 BW en de nalatenschapsgoederen, blijkens taxatierapporten en het vermogensoverzicht, ruimschoots voldoende zijn om de schulden van de nalatenschap te voldoen.’ Zie ook de beschikking van Rb. Zwolle-Lelystad (sector kanton) 30 augustus 2006, onderdeel 9.4.2.123. De casus is als volgt. In de boedel bevindt zich één minderjarige. De driemaandstermijn van art. 4:193 is verlopen. De nalatenschap wordt derhalve geacht beneficiair te zijn aanvaard door de minderjarige. Als hoofdregel geldt dan dat de nalatenschap wettelijk dient te worden vereffend. Er is echter een executeur aanwezig. Deze heeft veruit de meeste executeurstaken reeds tot een goed einde gebracht. De afwikkeling van de nalatenschap is inmiddels zo ver gevorderd dat de boedel rijp is voor uitkering van het positieve saldo aan de erfgenamen. Toch verzoekt de executeur nog aan de kantonrechter hem ontheffing te verlenen van de verplichting tot formele vereffening. De kantonrechter constateert dat de executeur kennelijk tot heden geen reden heeft gezien om te twijfelen aan zijn bevoegdheid om de nalatenschap af te wikkelen op de wijze waarop hij dat gedaan heeft. Dat is alleszins begrijpelijk indien hij, na het opmaken van een boedelbeschrijving als bedoeld in art. 4:211 lid 3 BW, kon aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend waren om alle schulden van de nalatenschap te voldoen. De vraag is dan ook, aldus de kantonrechter, welk redelijk belang de executeur thans nog heeft bij een machtiging tot ontheffing als verzocht. Uit de korte opsomming in de conceptakte van uitgaven na de datum van overlijden blijkt, in relatie tot het op de sterfdag aanwezige banksaldo, dat kennelijk het saldo ruimschoots toereikend was om de uitgaven te voldoen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen wegens gebrek aan belang.
5.1.3 Toepasselijkheid wettelijke vereffening
Het bovenstaande kan als volgt in een schema worden samengevat:
Toepasselijkheid afdeling 4.6.3 | |||
---|---|---|---|
Grond voor toepassing | Uitzondering | Opmerking | |
Na beneficiaire aanvaarding | een of meer erfgenamen aanvaarden beneficiair, art. 4:202 lid 1 sub a | executeur en positief saldo, art. 4:202 lid 1 sub a | rechtbank kan alsnog vereffenaar benoemen |
verzoek door wettelijke vertegenwoordiger aan kantonrechter indien positief saldo, art. 4:202 lid 2 (MODEL 5.1.3A) | |||
bij wettelijke verdeling aanvaardt niet tevens de echtgenoot beneficiair, art. 4:202 lid 3 | |||
Rechtbank benoemt vereffenaar | verzoek erfgenaam na beneficiaire aanvaarding, art. 4:203 lid 1 sub a (MODEL 5.1.3B) | zie onderdeel 5.3.3.2 | |
verzoek belanghebbende of OM na beneficiaire aanvaarding, art. 4:203 lid 1 sub b (MODEL 5.1.3C) | zie onderdeel 5.3.3.2 | ||
verzoek van belanghebbende of OM, art. 4:204 lid 1 sub a (MODEL 5.1.3D) | zie onderdeel 5.3.3.3 | ||
verzoek van schuldeiser van nalatenschap, art. 4:204 lid 1 sub b / 3:193 lid 1 (MODEL 5.1.3D) | zie onderdeel 5.3.3.3 | ||
verzoek van privéschuldeiser van erfgenaam, art. 4:204 lid 1 sub c / 3:193 lid 2 (MODEL 5.1.3D) | zie onderdeel 5.3.3.3 | ||
verzoek van schuldeiser van verwerpende erfgenaam, art. 4:205 (MODEL 5.1.3E) | zie onderdeel 5.3.3.4 | ||
NB 1. Naast de hierboven vermelde uitzonderingen geldt dat de wettelijke vereffening ook op grond van art. 4:209 kan worden opgeheven. De kantonrechter kan hiertoe op verzoek besluiten, indien de geringe waarde der baten van de nalatenschap tot opheffing aanleiding geeft (MODEL 5.1.3F). | |||
NB 2. Ook andere gemeenschappen dan een nalatenschap kunnen met toepassing van afd. 4.6.3 worden vereffend. Art. 3:193 lid 1 en 2 biedt de mogelijkheid de rechtbank hierom te verzoeken. Voorts verdient opmerking dat op grond van art. 4:213 de rechtbank een vereffenaar kan benoemen van de ontbonden huwelijksgemeenschap. | |||
NB 3. Bij ‘dubbele afstand’ van de huwelijksgemeenschap ontstaat een vereffeningsplicht, waarop de afd. 4.6.3 zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing is. Zie art. 1:108 lid 1. | |||
NB 4. Bij een wettelijke verdeling is art. 4:204 lid 1 onder b en c van overeenkomstige toepassing op het geheel van de goederen die hebben behoord tot de huwelijksgemeenschap van de erflater en zijn echtgenoot, de in die gemeenschap gevallen of daarop verhaalbare schulden, alsmede hetgeen daarvoor in de plaats is getreden. Zie art. 4:204 lid 2. |