De wetgever heeft met de wet van 2 mei 2002 de private stichting ingevoerd. Een private stichting is een afzonderlijke rechtspersoon zonder leden of deelgenoten, waaraan een bepaald vermogen wordt overgedragen om een bepaald en belangeloos (publiek of privaat) oogmerk na te streven. Zij wordt opgericht door een (samentreffen van) eenzijdige rechtshandeling(en) of door een overeenkomst tussen de verschillende stichters-natuurlijke personen of -rechtspersonen.
De private stichting is ontworpen naar Nederlands voorbeeld. Om redenen van eenvoud en discretie kan in bepaalde gevallen beter worden geopteerd voor een Nederlandse stichting. Een bespreking van de Nederlandse regeling valt buiten het bestek van deze tekst.
11.9.1 Oprichting
De private stichting moet een belangeloos oogmerk, zij het niet noodzakelijk een oogmerk van openbaar nut, nastreven. Het behoud en beheer van een kunstverzameling of de verzorging van een gehandicapt familielid is tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet uitdrukkelijk genoemd als een belangeloos oogmerk. Dat oogmerk kan bovendien worden gekoppeld aan andere oogmerken, zoals de (financiële) verzorging van familieleden met de opbrengsten van de activiteiten van de stichting. De stichting mag geen activiteit voeren met als bedoeling winst voor zichzelf na te streven. Er lijkt a priori dan ook geen belemmering te zijn om uitkeringen te doen aan bepaalde begunstigden. Het doel ‘belangeloos uitkeringen aan derden doen’ kan immers nooit op zich een doel zijn waarbij de stichting winst voor zichzelf nastreeft. In deze optiek lijkt de Belgische private stichting zich te lenen tot de organisatie, overdracht en het goed beheer van het familiaal vermogen. Enige voorzichtigheid is niettemin geboden, nu de rechtsleer niet unaniem eensgezind is over uitkeringen aan familieleden. In elk geval moet er rekening mee worden gehouden dat geen uitkeringen kunnen gebeuren aan de stichters of bestuursleden, ook al kaderen die binnen het belangeloos oogmerk.
De oprichting van een private stichting gebeurt op straffe van nietigheid bij authentieke akte, die akte kan ook een testament zijn. Sommige oprichters worden – al dan niet terecht – afgeschrikt door de dubbele openbaarmaking van de stukken van de stichting. Enerzijds wordt op de griffie van de rechtbank van koophandel een dossier bijgehouden dat door iedereen kan worden ingekeken. Anderzijds worden de belangrijkste akten gepubliceerd in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad, die beschikbaar zijn op het internet.
De stichting wendt haar vermogen aan ter verwezenlijking van haar doel. Dit vermogen hoeft niet bij oprichting te worden ingebracht, latere inbreng of schenking is mogelijk. Om de definitieve afgifte bij leven te vermijden, kan de oprichting van een private stichting tot het overlijden worden uitgesteld. De oprichting gebeurt dan bij notarieel testament met aanstelling van een testamentuitvoerder, bij een legaat met last of nog kan het vehikel worden opgericht vóór het overlijden, met inbreng bij testament of bij last-minute-schenking. Eventueel kan ook het vruchtgebruik worden voorbehouden.
De wet bevat geen aanduiding over de vereiste aard en omvang van het vermogen. Bij de samenstelling ervan dient er uiteraard rekening mee te worden gehouden dat met de opbrengst ook de werking van de stichting moet kunnen worden verzekerd.
De inbreng in een stichting gebeurt als regel zonder tegenprestatie. Een private stichting heeft geen leden, maten of vennoten. Inbreng om baat, bijvoorbeeld door middel van afsluiting van een lijfrenteovereenkomst, is evenwel mogelijk. Een schenking aan een stichting is evenzeer mogelijk. De inbreng in of schenking aan een stichting gebeurt als regel ook definitief. Wel kan de stichter bepalen dat de inbreng, of de tegenwaarde ervan, aan hemzelf of zijn erfgenamen wordt teruggegeven bij de verwezenlijking van het belangeloos doel. In de statuten kan ook zaakvervanging worden bedongen. Zowel de initiële inbreng als de latere inbreng vallen onder dit regime.
De inbreng kan enkel worden teruggegeven aan de inbrengende stichter zelf of zijn rechthebbenden, niet aan een andere stichter of derde. Deze mogelijkheid bestaat enkel bij de ontbinding van de stichting en enkel ingeval het belangeloos doel is verwezenlijkt. Een nauwkeurige formulering van het doel is dus aangewezen. Mogelijks is erfbelasting verschuldigd in geval van teruggave aan de erfgenamen. De fiscale repercussies worden best geregeld in de statuten.
De inbrenger of schenker kan bovendien de inbreng of schenking doen onder de ontbindende voorwaarde van de ontbinding van de stichting, o.m. bij de verwezenlijking van het doel.
Met uitzondering van de handgift vereist elke gift onder de levenden of bij testament aan een reeds opgerichte stichting de voorafgaande machtiging door de Koning. De machtiging is niet vereist voor de aanneming van giften waarvan de waarde niet hoger is dan 100.000 EUR.
11.9.2 Beheer
De private stichting functioneert onder de naam ‘private stichting’. De zetel en mogelijkheid tot verplaatsing worden in de statuten vermeld. In de statuten worden activiteiten omschreven om bijvoorbeeld het ‘charity’ oogmerk of artistieke doel te bereiken. Ook het ‘secundaire doel’, namelijk de verzorging van de familie kan in de statuten nader worden uitgewerkt, bijvoorbeeld door:
– De oprichting van een studiefonds, een werkloosheidsfonds of een fonds ter bekostiging van een verblijf in een verzorgingstehuis;
– De terbeschikkingstelling van een huishoudhulp of kinderoppas;
– De terbeschikkingstelling van woning, wagen, vakantieverblijf …
Hier kan een uitsluitingsclausule worden opgenomen van de persoon die handelingen stelt die indruisen tegen het belang van de (familie) van de stichter of primaire begunstigde van het belangeloze oogmerk van de stichting. Aldus kunnen ondankbare familieleden worden uitgesloten van verder hulp.
De stichting mag economische activiteiten uitvoeren, voor zover uiteraard geen winst wordt beoogd, maar de inkomsten worden gebruikt om het belangeloos oogmerk na te streven. De stichting mag geen vermogensvoordelen verschaffen aan de stichters, de bestuurders of enig ander persoon, behalve, in dit laatste geval, indien dit kadert in de verwezenlijking van het belangeloos doel. Aan de bestuurders mogen wel andere dan vermogensrechtelijke voordelen toekomen, bijvoorbeeld deze die verband houden met de werking van de stichting, zoals zitpenningen. Aldus is het als regel onmogelijk om het vermogen van de stichting te laten vloeien naar familieleden indien deze personen oprichter of bestuurder van de stichting zijn. Enkel in de mate dat ze vallen onder de notie ‘derde’ kunnen aan hen uitkeringen worden gedaan, maar dan wel binnen het belangeloos doel van de stichting.
Wat het bestuur van de stichting betreft, legt de wet een minstens driehoofdige raad van bestuur op, die de stichting als collegiaal orgaan zal vertegenwoordigen. Dit wordt soms als log aangevoeld. Nochtans kunnen zowel natuurlijke als rechtspersonen bestuurder zijn. Zo is het perfect mogelijk dat naast de echtgenoten-stichters als derde bestuurder wordt benoemd een Nederlandse stichting die een eenhoofdig bestuur kan hebben. Enerzijds gebeurt de eerste benoeming van bestuurders door de stichter. Anderzijds wordt de benoeming en afzetting van de bestuurders, en de werking van de raad van bestuur, in de statuten geregeld. De stichter kan dus een stevige vinger in de pap houden. Niettemin kan ook de rechtbank bestuurders afzetten, met inbegrip van de stichter-bestuurder.
De meeste statuten voorzien daarnaast in een dagelijks bestuur en in een raad van toezicht – via welke de stichter een vetorecht kan uitoefenen in belangrijke beslissingen.
De stichting is verplicht jaarlijks een jaarrekening en een begroting op te stellen en moet ook een boekhouding voeren. Voor kleine stichtingen is een vereenvoudigde boekhouding mogelijk. Grote stichtingen dienen een boekhouding te voeren overeenkomstig het Wetboek van Economisch Recht. Heel grote stichtingen moeten bovendien een commissaris aanstellen.
Wijziging van statuten gebeuren als regel volgens de bepalingen van de statuten zelf. Ook hier kan de rechtbank ingrijpen.
De private stichting wordt enkel ontbonden en vereffend in de volgende gevallen:
– het doel, dat als tijdelijk kan worden omschreven, is verwezenlijkt;
– het doel kan niet meer worden verwezenlijkt, bv. wegens ontoereikende middelen;
– er wordt een ander doel nagestreefd dan het statutair bepaalde;
– de basisregels en boekhoudverplichtingen van de stichting worden niet nageleefd;
– de duur waarvoor de stichting was opgericht, is verstreken. Doorgaans wordt een stichting echter voor onbepaalde duur opgericht.
Er is geen automatische ontbinding bij overlijden van de stichter. Zijn erfgenamen kunnen in principe de inbreng in de private stichting niet meer aanvechten. Regels van inbreng en inkorting zijn slechts van toepassing voor zover de inbreng in de stichting kan worden beschouwd als onrechtstreekse schenking of standverschaffing.
Het vermogen van de stichting kan na de ontbinding niet worden overgedragen naar een privévermogen buiten de modaliteiten van terugname. De statuten moeten bepalen op welke wijze het resterende actief wordt besteed aan een ideëel doel. Doorgaans wordt dit overgedragen naar personen, verenigingen of rechtspersonen die een vergelijkbaar doel nastreven.
11.9.3 Fiscale aspecten
De inbreng in een stichting wordt fiscaal behandeld als een schenking. De Gewesten voorzien elk een eigen gunsttarief voor inbrengen in een private stichting bij leven of bij testament (de gunsttarieven van de erf- en schenkbelasting komen aan bod in de onderdelen 11.10 en 11.11).
Afhankelijk van de fiscale woonplaats van de schenker of testator kan het soms beter zijn om in de oprichtingsakte helemaal geen (indien toegelaten) of een zeer beperkte (symbolische) inbreng van vermogen te doen bij oprichting. Men neemt aan dat het voor private stichtingen mogelijk is om een vermogen op te bouwen door middel van de ontvangst van schenkingen. Zoals hoger vermeld, kunnen deze ook belastingvrij worden georganiseerd, door bijvoorbeeld een handgift of schenking voor buitenlandse notaris. Bij een overlijden binnen de drie jaar zal erfbelasting verschuldigd zijn tegen de gunsttarieven (zoals opgenomen in de onderdelen 11.10 en 11.11).
Zoals hoger vermeld, kunnen uitkeringen aan derden door de stichting enkel kaderen in de verwezenlijking van het belangeloos doel. De vraag rijst naar de fiscale behandeling van dergelijke toegelaten uitkeringen. Zoals de overdracht van vermogen aan de stichting, lijkt ook de uitkering door de stichting als gift te kunnen worden gekwalificeerd. De rulingdienst stelt daarover echter dat bij het doen van een uitkering de raad van beheer zich beperkt tot het uitvoeren van een doelstelling welke in de oprichtingsakte van de private stichting werd neergelegd. Er zou dus geen sprake zijn van schenkingsrechten.
In de mate dat de begunstigden geen enkele schuldvordering hebben op de stichting noch enig recht om enigerlei betaling te eisen van de stichting, vormen de uitkeringen van de stichting aan de begunstigden evenmin een belastbaar inkomen in de zin van het Wetboek Inkomstenbelastingen in hoofde van de begunstigden.
Aangezien de stichting niet overlijdt, zullen in principe geen successierechten verschuldigd zijn (ook niet op grond van de fictie met de driejaarstermijn). Dit wordt opgevangen door de taks tot vergoeding van de successierechten (zie verder). Daarnaast is voorzien in een bijzonder vast recht van € 100,- indien de private stichting een schenking doet aan of een inbreng om niet in een andere private stichting, een stichting van openbaar nut of een andere rechtspersoon vermeld in de wet (art. 2.8.4.1.1, §3 VCF voor Vlaanderen en art. 140,3° W.Reg. voor Brussel en Wallonië).
De principiële niet-onderworpenheid aan erfbelasting dient genuanceerd te worden in functie van het art. 8 W.Succ. (voor Vlaanderen art. 2.7.1.0.6 VCF) dat een beding ten behoeve van derde belast als een fictief legaat. Daarover ondervraagd oordeelde de federale rulingdienst reeds herhaaldelijk dat het fictief legaat geen toepassing kan vinden omdat de overdracht aan de stichting een eenzijdige rechtshandeling is en niet te beschouwen is als een contract en dat latere uitkeringen gebeuren op grond van autonome beslissingen van de organen van stichting en kaderen binnen het privaat doel.
Voorts moeten ook de fiscale gevolgen bij een terugname door de stichter of zijn rechthebbende worden bekeken. Een onderscheid kan worden gemaakt naargelang de terugname geschiedt door de stichter dan wel door zijn rechthebbenden. Bij een terugname door de stichter is geen erfbelasting verschuldigd. Geschiedt de terugname door rechthebbenden, dan zijn wellicht wel successierechten verschuldigd.
Bemerk evenwel dat de federale rulingdienst niet langer bevoegd is om rulings af te leveren over Vlaamse schenk- en erfbelasting met ingang van 1 januari 2015. Sedert 14 augustus 2015 kan men daarover wel een ruling vragen bij de Vlaamse rulingdienst. Het is nog maar de vraag of de Vlaamse rulingdienst het standpunt van de federale rulingdienst inzake de private stichting zal volgen.
De stichting is in principe onderworpen aan de rechtspersonenbelasting. Die rechtspersonenbelasting is een belasting die kan worden vergeleken met de personenbelasting op passieve inkomsten.
Voorts moet ook rekening worden gehouden met de taks tot vergoeding van successierechten. Op het vermogen van de private stichting dat de € 25.000 ,- overschrijdt – uitgebreid en vereist werkingsbudget uitgezonderd – is een jaarlijkse taks tot vergoeding van de successierechten verschuldigd van 0,17%. De wetgever wil de dode hand vermijden. Er geldt een uitzondering voor effecten die fiscaal transparant worden gecertificeerd in het kader van de Certificeringswet.